Op 23 februari 2006 schreven wij in onze conclusies van het onderzoeksrapport naar het recht op vrijheid van demonstratie in Den Haag het volgende: ‘De gemeente beroept zich voor haar restrictieve (en zoals eerder aangegeven vaak onrechtmatige) beleid op haar status van regeringshoofdstad en van zetel van veel diplomatieke vestigingen. Als gevolg daarvan zou zij excessief worden geconfronteerd met demonstraties. De statistieken laten echter zien dat de gemeente Den Haag schromelijk overdrijft. Bij veel demonstraties gaat het slechts om individuen die wekelijks of dagelijks hun stem willen laten horen. Echt grote demonstraties komen er in Den Haag niet meer voor.’ Een harde conclusie die burgemeester Deetman terzijde schoof. In de media verscheen één artikel over het rapport met de kop ‘Den Haag te streng voor betogingen – Onderzoek Stadspartij’ in de Haagse editie van het Algemeen Dagblad. Verders bleef het stil. Geen media-golf, geen politieke consequenties. Aan de hand van een rapport van de nationale ombudsman, een selectie uit de vele voorbeelden die bij ons zijn binnengekomen, correspondentie van burgemeester Deetman en minister Remkes en een tegenrapport gemaakt in opdracht van burgemeester Deetman wordt de huidige stand van de vrijheid van betoging en meningsuiting geanalyseerd.
Het gebrek aan media-aandacht heeft ons verbaasd, maar het rapport werd wel gepresenteerd in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Het onderzoek was ook beperkt tot de demonstratievrijheid in Den Haag, in opdracht van een lokale politieke partij. Allemaal factoren die brede media-aandacht in de weg zaten. Toch blijven de media ondoorgrondelijk. In het onderzoek wordt namelijk minutieus de praktijk met betrekking tot demonstreren in Den Haag over zes jaar bekeken. Honderden voorbeelden, tientallen statistieken en analyses van zowel de Wet Openbare Manifestaties als de Algemene Politieverordening van de gemeente Den Haag ondersteunen de conclusies. Het onderzoek was zeker niet bedoeld als media-kanon, maar met sprekende verhalen verwacht je dat de huidige human interest media zeker enkele voorbeelden er uit zouden lichten. Op de kop af 289 woorden werden aan het onderzoek in de media gewijd.
Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Een mantra die keer op keer in de media en politiek wordt geventileerd. Door het gebrek aan analyse wordt deze mantra van de meningsuiting al snel nietszeggend. De weigering van het Haags gemeentemuseum om twee foto’s van Sooreh Hera te exposeren en later de terughoudendheid van het museumgoudA om de foto’s nu te exposeren worden een nationale kwestie. Verontwaardiging alom. Natuurlijk is het terecht dat mevrouw Hera zich beklaagt over het feit dat de foto’s niet geëxposeerd worden, maar is dat een reden tot een nationaal debat? En hoe is het gesteld met de vrijheid van meningsuiting en openbare manifestaties van de andere Nederlanders die buiten het gezichtsveld van de camera’s hun verhaal houden?
Is er iets veranderd in de twee jaar na het verschijnen van ‘Ruimte voor het Recht’? Niets. Op 13 december 2007 verscheen wel ‘Demonstreren staat vrij’ van de Nationale Ombudsman. Een schrale troost voor Jansen & Janssen was opnieuw de media-aandacht. Geen verkiezingen, wel een ongoing hype over de vrijheid van meningsuiting, maar slechts 292 woorden in de Haagse edite van het Algemeen Dagblad vielen het rapport ten deel. De aanleiding van het onderzoek heeft alles te maken met dat recht op meningsuiting en betoging. ‘Daarnaast heeft de ombudsman in de periode 2004-2006 in totaal tien rapporten uitgebracht naar aanleiding van klachten van burgers over het optreden van de politie bij demonstraties. Daarvan hebben zes rapporten betrekking op de Politie Haaglanden,’ schrijft de ombudsman. In het rapport worden negen vragen beantwoord. Deze gaan over eenmansprotesten, het aanmelden van demonstraties, beperkingen, identificatieplicht, het beëindigen van demonstraties door de politie en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging. Gezien het onderzoek van Jansen & Janssen en de nodige klachten bij de ombudsman zou je pittige kritiek verwachten op de gemeente Den Haag. Hoewel de NOM aanvankelijk een landelijk onderzeok had beoogt is dit uiteindelijk een lokaal onderzoek geworden. Die pittige kritiek bleef weg. Gemeente Den Haag heeft het prima geregeld en de irritaties bij zowel burgers als politie zijn terug te voeren op de onbekendheid met de regels van het spel. Spel! Wacht eens even. Demonstreren en je menig uiten zijn geen spel. Zij hebben te maken met grondrechten, Europees en internationaal erkende rechten. Zij zijn zeker geen spel, al zou je denken dat het optreden van politie vooral een spel is van controle uitoefenen.
Ter illustratie van het spel van de overheidsdienaren een verhaal uit Leiden. Op 8 mei 2006 wilden twee mensen gaan demonstreren bij een spreekbeurt van mevrouw Verdonk. Zij kwamen samen bij het treinstation van Leiden. Eén van de demonstranten had een demonstratiebord bij zich en stond te wachten op de andere persoon. Zij werd aangesproken door een politiefunctionaris. Hij vroeg haar om haar identiteitsbewijs zonder dat daar aanleiding toe was. De demonstratie was nog niet begonnen en de betreffende persoon stond te wachten. De burger weigerde en werd aangehouden. De tweede persoon arriveerde op het moment van aanhouding en vroeg wat er aan de hand was, maar kreeg geen antwoord. Toen deze burger zich vervolgens naar de plaats van het protest wilde begeven werd ook zij aangehouden. Mevrouw Verdonk kon zonder tegengeluid haar spreekbeurt houden de twee demonstranten verbleven de gehele avond in de cel. Bij de klachtenprocedure kwam naar voren dat de politie instructies had gekregen om op te letten of er mensen waren die de bedoeling hadden de orde te verstoren, lees wilden demonstreren.
Het is geen spel dus. Veel mensen die demonstreren worden wederechtelijk van hun vrijheid beroofd. De ombudsman zegt hierover dat het de aanbeveling verdient om de ‘spelregels voor eenmansacties en demonstraties steeds helder te krijgen.’ Dit is opvallend. Demonstranten en enkelingen hebben het recht hun mening te uiten. De overheid moet dit faciliteren. De burgemeester is de enige die een manifestatie in het belang van de volksgezondheid, verkeersveiligheid of de openbare orde kan verbieden. Eenmansacties mogen in het geheel niet verboden worden. De ombudsman had in ‘Ruimte voor het recht’ kunnen lezen dat de politie in Den Haag regelmatig demonstraties en eenmansprotesten ontbindt. Het handelen van de politie had in die gevallen niet met een gebrek aan kennis met betrekking tot de spelregels te maken. Het optreden had en heeft vooral te maken met een verkrampte manier van de politie met de openbare orde in Den Haag. Elke rimpel in de Haagse vijver wordt snel gladgestreken. Den Haag is echter geen uitzondering. Rotterdam heeft ook een reputatie om trots op te zijn als het gaat om ‘vrijheidsbeneming in het kader van meningsuitingen en betogingen.’
Op 9 september 2005 stond een burger in het centrum van Rotterdam te demonstreren. Hij hield een bord omhoog met de tekst ‘Opsporing verzocht – George W. Bush _ Terrorist.’ Een aanwezige agent bleek plotseling op de hoogte te zijn van het gehele Wetboek van Strafrecht. De demonstrant werd gesommeerd om zijn protest te beëindigen omdat hij zich schuldig zou maken aan smaad. Later in de klachtenprocedure bij de ombudsman wordt daar artikel 261 en artikel 269 Strafrecht aan gekoppeld. De demonstrant werd aangehouden en moest een dag in een cel doorbrengen. De volgende dag werd betreffende burger verhoord als ware hij een verdachte in een misdrijf, namelijk de belediging van een staatshoofd van een bevriende natie. De klacht bij het politiekorps Rotterdam-Rijnmond werd natuurlijk ongegrond verklaard. De plaatsvervangende chef van het district Rotterdam centrum oordeelde dat de burger was aangehouden in verband met belediging (van George W. Bush) en daarmee was de aanhouding gegrond. De ombudsman schrijft in zijn aanbeveling: ‘de korpsbeheerder wordt in overweging gegeven om te bevorderen dat burgers gebruik kunnen maken van hun democratische rechten en daarbij niet gestoord worden door censurerend en intimiderend optreden van de politie.’
Censurerend en intimiderend dat klinkt heel anders dan het helder krijgen van de ‘spelregels.’ Dit klinkt als een flinke aanklacht die zeker niet alleen betrekking heeft op deze actie van de politie in het Rijnmondgebied. Al eerder werd demonstranten het protesteren tegen de gevangenis voor vluchtelingen en niet legale migranten bij Zestienhoven onmogelijk gemaakt. Ook ligt het optreden van de overheid bij de zogenaamde gevangenisboten in het verlengde van de censuur en de intimidatie waar de ombudsman op duidt. De woorden klinken als een reprimande niet als aanzet tot het volgen van een cursus “wat is vrijheid van meningsuiting en het recht op manifestatie”. De conclusie van de ombudsman is erg vreemd mede gezien de geschiedenis van het woord vergunning bij demonstraties. In Den Haag worden mensen die protesteren tegen onrecht in de wereld regelmatig geconfronteerd met de vraag van een agent of de betreffende persoon een vergunning heeft. Dit is na de presentatie van “Ruimte voor het recht” ook al ter sprake gekomen, maar blijkbaar hebben twee jaar in Den Haag geen veranderingen in de houding van ambtenaren gebracht. Dit zelfde geldt voor de individuen die de straat op gaan om hun mening te geven. Nu is twee jaar een korte periode, ware het niet dat voor 2005 de politie te verstaan is gegeven haar personeel in te lichten over de rechten van demonstranten.
Intimidatie door politiefunctionarissen van mensen die protesteren gebeurt geregeld. Op 7 maart 2006 kreeg een demonstrant verwensingen van een politiefunctionaris naar zijn hoofd geslingerd. De agent beet de burger ‘ben je wel helemaal goed bij je paasei’ toe. Naast deze zinsnede werden er andere verwensingen over het vermeende moederschap van de burger door de ambtenaren geuit. De agenten erkennen de eerste verwensing, maar ontkennen de tweede. De demonstratie was tegen het CDA bij het partijbureau in Den Haag. Minister Donner arriveerde en werd begeleid door leden van de DKDB. De persoon die protesteerde werd eerst gevraagd zich te identificeren en vervolgens, toen Donner naar binnen wilde lopen, intimiderend toegesproken. Op 17 januari 2006 overkwam een andere demonstrant hetzelfde. Bij de ingang van de Tweede Kamer tekende betreffende persoon protest aan tegen het openhouden van de kerncentrale Borselle. De persoon werd aangesproken door twee politiefunctionarissen die dreigden de demonstrant te arresteren als hij niet zijn identiteitsbewijs liet zien. In het laatste voorbeeld ging het niet alleen over het tonen van het identiteitsbewijs. De ambtenaren kwamen op het politiebureau tot een verdergaande conclusie. ‘Na onderzoek was namelijk gebleken dat er reeds sprake is van een overtreding indien er meerdere personen deelnamen (aan een demonstratie red.), alleen als er maar één persoon protesteert is het niet strafbaar’ (bevindingen met betrekking tot de klachtelementen van de hand van inspecteur van politie in Den Haag P.G Krüger).
‘Het onderzoek’ van de politiefunctionarissen toont iets bijzonders aan. Demonstreren in Den Haag is een overtreding als je met meer dan één persoon je mening geeft. Dit kan niet een misvatting van de spelregels zijn. Demonstreren wordt gezien als een overtreding als er niet is aangemeld, als niet precies de orders van de politie worden opgevolgd, als het protest te lang duurt, als de functionarissen te gespannen zijn, en andere redenen die de politie weet op te diepen die in het kader van het handhaven van de openbare orde worden gehanteerd. Zoals in Rotterdam op 1 mei 2006 bij een debat tussen Verdonk en Rutte. Voor de deur stond een aantal mensen pamfletten uit te delen. De politie vroeg hen de bezoekers niet te hinderen. Zonder enig probleem stonden daar acht mensen drie kwartier folders uit te delen en hun mening te verkondigen. Toen alle bezoekers van het debat binnen waren, wilden de demonstranten vertrekken, maar dat ging zo maar niet. De politie vroeg iedereen om zijn identificatiebewijs. Vier mensen werden gearresteerd omdat zij dit weigerden. Zij maakten gebruik van hun democratische recht om hun mening te geven. In het proces verbaal van de politie stond dat er overgegaan was tot het vragen van identiteitsbewijzen omdat de orde was verstoord. Orde verstoord? Of de politieagent in kwestie vindt dat de demonstrant in Rotterdam een staatshoofd van een bevriende natie aan het beledigen is.
In Utrecht pakt men het nog voortvarender aan. Tot september 2007 was daar een weggeefwinkel gevestigd in het hart van het winkelparadijs Hoog Catharijne. Tijdens de gerechtelijke procedure van de gemeente om het gekraakte pand aan het Stationsplein 7 te ontruimen waren er veelvuldig ludieke acties. Op donderdagavond 5 juli 2007 trok een vrolijke stoet clowns door het winkelcentrum. Ze deelden spullen uit, er werden flyers verspreid en zoals clowns altijd doen er werden grappen gemaakt. Het resultaat was de arrestatie van zes clowns, omdat zij geen vergunning hadden om in het centrum de clown uit te hangen. De weggeefwinkel heeft van de rechter de ruimte gekregen om in Hoog Catharijne, dan wel in de hoek waar het gekraakte pand zich bevindt, gratis eten uit te delen. De clowns begaven zich misschien te ver van het gebruikelijke speelveld van de winkel, maar het publiek reageerde enthousiast. Voor hen waren de grappen en grollen een extraatje zoals wel vaker in het winkelcentrum te zien is. De actie van de clowns was wel degelijk een demonstratie volgens de wet op de openbare manifestaties, maar werd door de dienstdoende agenten aangemeten als lastig. De zes clowns werden gearresteerd en twee van hen die hun namen weigerden te noemen werden zelfs opgesloten in vreemdelingenbewaring. Dit zijn nu de spelregels waar de ombudsman over spreekt. Spelregels die eenzijdig worden afgesproken door de politie in Utrecht, Leiden, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of andere steden en dorpen. Niet alleen de reguliere politiekorpsen gaan zich te buiten aan censurerend en intimiderend optreden, ook andere diensten kunnen er wat van.
De Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) van de KLPD, Korps Landelijke Politie Diensten, het landelijke opererende korps is veelvuldig aanwezig in de Hofstad. De belangrijkste taak van de DKDB is de beveiliging van de Koningin en andere leden van het Koninklijk Huis, ministers, ambassadeurs en hooggeplaatste gasten. De beveiliging van mw. Hirsi Ali werd uitgevoerd door de DKDB. ‘Het beveiligen op topniveau stelt hoge eisen aan de politiefunctionaris. De selectie, opleiding en training zijn dan ook pittig,’ wordt in ‘Politie in Nederland’ een uitgave van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (december 2003) over de DKDB geschreven. Burgemeester Deetman formuleert het in een brief aan de korpschef van de KLPD van 24 januari 2006 als volgt: ‘Uit dit gesprek heb ik begrepen dat de kerntaak van de DKDB het voorkomen, afweren en doorstaan van aanslagen op leden van het Koninklijk Huis en diplomaten is en dat de DKDB zich in het publieke domein beperkt tot gevallen waarin een duidelijke relatie bestaat tussen de aanhoudingsgrond en de aan haar opgedragen kerntaak.’ ‘Geduld is een typische eigenschap van een persoonsbeveiliger. Het zou dus geen probleem voor je moeten zijn om een paar tellen te wachten …,’ luidt de introductie van wervingssite van de KLPD voor leden van DKDB (http://www.wordpersoonsbeveiliger.nl/). Bij de rubriek ‘over de DKDB’ wordt de vraag gesteld ‘je VIP wil hier op een rondvaartboot stappen. Weet jij wat je te doen staat?’ Op de foto is een dakloze man te zien die verbaasd de camera inkijkt. Die verbazing zal over enkele ogenblikken veranderen in schrik. De man zal worden verwijderd, want de ‘VIP’ moet ongestoord plezier kunnen maken. Zo ook de VIP die met lastige betogers of burgers met een mening geconfronteerd zal worden. Voor hem of haar wordt de weg vrijgemaakt van elke rimpel en of tegengeluid. In Den Haag, maar ook daarbuiten treedt de DKDB stevig op tegen burgers die hun mening uiten. Niet alleen de slachtoffers van dit politieoptreden is dit opgevallen ook burgemeester Deetman.
Op 4 november 2005 begeeft zich een dappere burger zich op het Binnenhof. Hij wil protesteren tegen het kabinet en heeft een button op tegen premier Balkenende. Hij is alleen en geeft zijn mening. Er is op dat moment geen sprake van een noodverordening in het gebied. Een lid van de DKDB vraagt de burger om zijn identiteitsbewijs. De demonstrant toont dit zonder dat hij daartoe wettelijk verplicht is. Vervolgens wil de beambte van de DKDB de persoon fouilleren. De demonstrant weigert dit en wordt op aanwijzing van de DKDB aangehouden door de politie Haaglanden. In de klachtenprocedure volgt een opmerkelijke briefwisseling tussen de KLPD en burgemeester Deetman, korpsbeheerder van politie Haaglanden. Op 5 januari 2006 bericht de directeur van de politie Haaglanden de burgemeester van Den Haag over een bijeenkomst die op 16 november 2005 had plaatsgevonden met het Hoofd Diplomatieke beveiliging van de DKDB. Het overleg vond plaats over het incident van 4 november 2005, maar er ‘is tevens meer diepgaand ingegaan op de rol van de DKDB in het algemeen en haar relatie tot het lokaal bevoegd gezag.’ Dhr. Oppelaar is diplomatiek in zijn kritiek. Deetman al een stuk minder als hij de korpschef P.J. van Zunderd van de KLPD aanschrijft. ‘Ik betreur het ten zeerste te moeten constateren dat het functionarissen van de DKDB klaarblijkelijk niet duidelijk is onder welke voorwaarden en omstandigheden zij in het publieke domein mogen optreden. Het incident met … is (hopelijk) het laatste in een reeks waarin de DKDB op Haags grondgebied naar mijn oordeel onjuist optreedt,’ schrijft Deetman op 24 januari 2006. Beambten van de DKDB gedragen zich op en rond het binnenhof als reguliere agenten. Vragen demonstranten naar vergunningen, zich te identificeren en dragen de Haagse politie op burgers die protesteren aan te houden. Burgemeester Deetman is het aan zijn eind van zijn termijn duidelijk zat. Een half jaar later schrijft hij de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken dhr. Remkes aan. Naar aanleiding van een incident met verdachte pakketjes van 6 oktober 2006 waarbij medewerkers van de DKDB deze poststukken van een woning naar het Binnenhof brachten om te laten onderzoeken was de politie Haaglanden genoodzaakt het Binnenhof te ontruimen en af te sluiten. Op 18 oktober 2006 schrijft Deetman: ‘Dit incident staat niet op zichzelf. Enkele weken geleden veroorzaakte een DKDB-medewerker op het Plein zodanige moeilijkheden dat hij door Politie Haaglanden naar het politiebureau moest worden overgebracht. Daarbij liet hij de door hem te beveiligen persoon aan zijn lot over. Vorig jaar liet de DKDP een demonstrant aanhouden voor een feit dat in het geheel niet strafbaar was. Deze aanhouding waarvan een onschuldige Haagse burger het slachtoffer werd, had dus nooit mogen plaatsvinden. Waar aanvankelijk sprake leek te zijn van incidenten krijg ik nu de indruk dat er sprake is van een trend.’ Minister Remkes antwoordt sussend dat het allemaal wel meevalt. De beide korpschefs, politie Haaglanden en de KLPD, zijn in overleg en zien het niet als symptomatisch. Deetman lijkt diplomatiek furieus over het sussende briefje van Remkes. Nog in de laatste periode als burgemeester van Den Haag wil hij de boel rechtzetten en hij schrijft op 24 november 2006 een brief op hoge poten aan de minister. ‘Het niet professioneel optreden door, de DKDB heeft in het recente verleden diverse malen geleid tot problemen op Haags grondgebied. Bij brief van 18 oktober jongstleden heb ik u reeds gewezen op een aantal van deze incidenten. Dit heeft niet geresulteerd in de gewenste verbetering. Helaas heb ik moeten constateren dat sinds de verzending van de bovengenoemde brief weer enkele incidenten hebben plaatsgevonden, waarbij DKDB-medewerkers betrokken zijn. Ik herhaal hierbij mijn verzoek om aandacht voor deze kwestie in uw rol als korpsbeheerder van het KLPD.’ Deetman sluit aan bij de oproep in ‘Ruimte voor het recht’ om verder onderzoek te doen naar de rol van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB), de Marechaussee, beveiligings-personeel van ambassades en andere zowel overheids- als private beveiligers, wat Buro Jansen & Janssen betreft vooral ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting en betoging. De brief van 18 oktober 2006 van burgemeester Deetman zal naar alle waarschijnlijkheid vooral tot gevolg hebben gehad dat er een “draaiboek verdachte pakketjes” is opgesteld, niet een cursus in rechten van burgers.
Terecht maakt voormalig burgemeester Deetman zich druk om het optreden van de DKDB. Het is echter te simpel om de persoonsbeveiligers de schuld te geven van al het ingrijpen van de sterke arm ten aanzien van betogingen. Hoe is het met het recht op meningsuiting en betoging gesteld? Slecht en het volgende voorbeeld illustreert dit. Mocht u nog de straat op willen om uw mening te geven, houdt u dan uw advocaat achter de hand.
Op donderdag 22 februari 2007 arriveerde een demonstrant bij Huis ten Bosch om te protesteren tegen de nieuwe regering. Met een vredesvlag, foto’s van oorlogen en teksten maakte de burger zijn mening duidelijk. Binnen enkele minuten kwamen de diverse diensten langs. Eerst de Koninklijke Marechaussee en vervolgens enkele bussen politieagenten. De eerste vraag was steeds: ‘Heeft u een vergunning?’ De demonstrant moest keer op keer uitleggen dat zij om haar mening te geven vooraf geen toestemming hoefde te vragen van wie dan ook. De politie wilde foto’s in beslag nemen en de demonstrant arresteren. Na telefonisch contact met een lid van de klachtencommissie mocht het protest voortgaan. De burger verplaatste haar protest naar een andere ingang van Huis ten Bosch. Ook daar werd zij gesommeerd door een agent om haar identiteitsbewijs te tonen. Opnieuw weigerde zij dit. Doordat een aanwezige journalist de demonstrant terzijde stond, kon het protest worden voortgezet. De poppenkast bij het Huis ten Bosch was voorbij en de burger vertrok. Nog in de buurt van de plaats van het protest werd de demonstrant staande gehouden door een politieagent. Zij diende haar identiteitsbewijs te tonen. Aangezien zij dit weigerde werd zij meegenomen naar het politiebureau.
Zoals wij al hebben aangegeven is er structureel iets mis met de wijze waarop in Den Haag met demonstraties om wordt gegaan. ‘Spastisch’ is misschien het beste woord voor dit optreden. Dit komt ook tot uitdrukking in de wijze waarop de burgemeester reageerde op ons rapport. Hij vroeg om een tegenadvies, wel met een nogal verhullende opdracht. Bij de aanbieding van het rapport ‘Grenzen aan de demonstratievrijheid – over de reikwijdte van het betogingsrecht’ schrijft Deetman: ‘De directe aanleiding voor dit verzoek aan de Universiteit Leiden is de door mij gesignaleerde tendens dat betogingen steeds vaker elementen van een evenement in zich hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om het gebruik van muziek en een podium om deelnemers te vermaken, of het uitdelen van etenswaren. Dit brengt extra druk voor de omgeving met zich mee.’ Het rapport van de hand van een doctor en twee professoren gaat uiteindelijk uitsluitend over de mogelijkheid van het bevoegd gezag om beperkingen op te leggen. Ons overzicht van demonstraties van 2000 tot en met 2005 laat geen toename van podia, versnaperingen en andere activiteiten zien. Het overzicht laat juist een afname van grote demonstraties zien.
Het rapport van de universiteit van Leiden onderstreept nog eens een keer dat het demonstratierecht een grondrecht is dat eigenlijk op alle niveaus gerespecteerd dient te worden. ‘Bovendien blijkt uit de gekozen formulering van de zogenoemde doelcriteria in het tweede lid van artikel 9, dat de grondwetgever een beperkte uitleg voorstond van de belangen met het oog waarop gemeentebesturen regels zouden kunnen stellen met betrekking tot demonstraties. Er werd bewust gekozen voor de formulering ‘bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden’ – een formulering waarmee in de eerste plaats gedoeld wordt op de ordehandhaving en het voorkomen van ongeregeldheden in de openbare ruimte – en niet voor het ruimere begrip ‘handhaving van de openbare orde’. Ook het begrip ‘belang van het verkeer’ moest volgens de regering niet zo worden uitgelegd dat een vlotte afwikkeling van het verkeer in de ogen van de grondwetgever steeds een hoger goed zou zijn dan de uitoefening van het grondrecht.’
‘Grenzen aan de demonstratievrijheid’ merkt ook nog op dat de Nederlandse Grondwet in tegenstelling tot het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens minder beperkend is. ‘Wat betreft het wettigheidsvereiste en het vereiste dat de beperking ten dienste moet staan aan één van de doelen opgesomd in artikel 11 lid 2 EVRM (nationale veiligheid, openbare veiligheid, voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, bescherming van de gezondheid of goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen), laat het EVRM ruimere mogelijkheden tot beperking van de betogingsvrijheid dan de Grondwet en de WOM. In dat geval zijn dan echter de nationale regels – die de overheid minder beperkingsmogelijkheden bieden en dus meer grondrechtenbescherming voor de burger opleveren – richtinggevend. Dit vloeit voort uit artikel 53 EVRM.’
In de conclusie van het rapport staat nog dat ‘de demonstratievrijheid ruim(hartig) geïnterpreteerd wordt en de reikwijdte dus niet te beperkt wordt opgevat.’ Vervolgens wordt er toch een poging gedaan om op diverse punten de overheid handvaten te bieden voor het opleggen van beperkingen aan mensen die hun mening willen laten horen. Bij het aanmelden van een demonstratie bijvoorbeeld. Aan de ene kant erkennen de opstellers van het rapport dat er met de aanmelding soepel moet worden omgegaan. Aan de andere kant vinden zij ‘het vanuit bestuurlijk perspectief niet onbegrijpelijk om te kiezen voor een strak hanteren van de termijnregels, mede vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en gelijke behandeling van groepen (potentiële) betogers.’ Zo ook over de bepaling van de route door de gemeente. ‘Hoewel in het systeem van de WOM en de in de jurisprudentie aangetroffen uitgangspunten indiceren dat in elke concreet geval een afweging van de specifieke gezondheids-, verkeers- en
ordehandhavingsbelangen met de belangen van de betogers dient plaats te vinden, achten wij het acceptabel dat in de specifieke Haagse situatie, … , een beleid wordt gevoerd ….’ De opstellers erkennen dat de WOM, en daarmee de grondwet, en de jurisprudentie erg duidelijk zijn met betrekking tot beperkingen van demonstraties, maar zij zien voor de gemeente Den Haag toch een bruikbaar argument. De gemeente Den Haag heeft het advies van de drie onderzoekers/adviseurs zo ingevuld dat de bestaande praktijk in de stad wordt bevestigd. ‘Op basis van het advies van de Universiteit Leiden concludeer ik dat de kaders van het huidige demonstratiebeleid in Den Haag worden onderschreven. Dit neemt niet weg dat ik aanleiding zie om een aantal zaken aan te scherpen,’ schrijft locoburgemeester S. Dekker in een brief van 23 oktober 2007 aan de Commissie Veiligheid, Bestuur en Financiën over het rapport.
Het schrijven van de locoburgemeester laat er geen twijfel over bestaan. ‘Hierbij is gekeken naar de reikwijdte van de Wet openbare manifestaties op basis waarvan nadere regels ten aanzien van demonstraties kunnen worden gesteld, maar ook naar de mogelijkheden om aan bepaalde onderdelen van een demonstratie de verplichting tot het aanvragen van een vergunning, bijvoorbeeld een evenementenvergunning voor bepaalde activiteiten, op te leggen.’ Nadere regels en de verplichting tot het aanvragen van een vergunning. Dit is houding van Den Haag, ‘dè demonstratiestad van Nederland’ (uit de brief van de locoburgemeester), ten aanzien van het recht op vrije meningsuiting en betoging. ‘Er zal op worden gewezen dat voor dergelijke activiteiten een langere aanvraagtermijn kan gelden dan de termijn voor kennisgeving van een demonstratie,’ gaat de brief verder. Hier wordt duidelijk dat nadere regels en verplichtingen in de toekomst tot mogelijke beperking in het spontane recht op manifesteren kunnen leiden. Voor een podium is misschien een vergunning nodig, maar is er ook een noodzaak om sprekers bij een demonstratie voor iedereen zichtbaar te maken? Hetzelfde kan gelden voor het optreden van een band op het podium. De muzikanten kunnen door middel van de muziek hun mening met het publiek willen delen. In de toekomst is voor beide misschien een vergunning nodig in ‘dè demonstratiestad van Nederland’. Ook met betrekking tot beperkingen in de route en de locatie ziet de gemeente mogelijkheden. ‘Het advies noemt de mogelijkheid om bepaalde locaties standaard uit te zonderen als optie voor het houden van een demonstratie. Gezien de aanhoudende terroristische dreiging die geldt voor de locatie Binnenhof (tevens aangewezen als rijksveiligheidsrisicogebied) kan dit voor deze locatie worden overwogen. Verder geldt dat terughoudend wordt omgegaan met demonstraties in het kernwinkelgebied. Het advies geeft aan dat deze lijn gevolgd kan worden.’
Intimidatie en censuur noemde de ombudsman het optreden van de Rotterdamse politie op 9 september 2005. In ons onderzoek hebben wij diverse vergelijkbare acties van de politie in Den Haag beschreven. Ook na presentatie van ‘Ruimte voor het recht’ vonden er diverse incidenten plaats. Het optreden van de Haagse politie op 22 februari 2007 kan een vergelijking met Rotterdam gemakkelijk doorstaan. Het beleid lijkt erop gericht om bij elke rimpel in de dagelijkse orde in te grijpen. Soms door alleen het vragen van identiteitsbewijzen, soms door het wegsturen en regelmatig door het aanhouden van mensen die hun mening geven over welk politiek thema dan ook. In een tijd dat er verhit wordt gedebatteerd en gedemonstreerd voor en tegen de toekomstige film van dhr. Wilders is een grondige evaluatie van het recht op demonstratie en meningsuiting in Nederland van groot belang. Het profileren van politici, parlementariërs, columnisten en ‘intellectuelen’ zou zich moeten richten op de huidige stand van het recht in Nederland.
Ruimte voor het recht, Buro Jansen & Janssen
Demonstreren staat vrij, de Nationale Ombudsman
Rapport van de ombudsman over de klacht van de man
het rapport ‘Grenzen aan de demonstratievrijheid –
Brief van 23 oktober 2007 aan de Commissie Veiligheid
brieven Deetman & KLPD ten aanzien van de DKDB