• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Iedereen blij met fouilleren?

    Vrijblijvendheid troef bij onderzoek naar maatschappelijke steun voor een ingrijpende maatregel
    Preventief fouilleren ligt gevoelig bij bestuurders. Niet omdat ze de maatregel niet hebben omarmd, maar omdat ze willen dat de bevolking zich positief uitlaat over de maatregel. Regelmatig worden burgers ondervraagd over de maatregel en keer op keer blijkt dat het volk er nog steeds achter staat. Deze steun staat haaks op de verwachtingen die burgers hebben over de effectiviteit. Weinig mensen geloven dat de maatregel zinvol is. Zijn de metingen echter wel zo objectief? In dit artikel worden enquêtes uit Den Haag, Utrecht, Rotterdam, Amsterdam en andere steden tegen het licht gehouden.

    Den Haag heeft in juli 2004 en februari 2006 de mening van de Hagenaars gepeild. In Rotterdam onderzocht in 2007 het COT, Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, het maatschappelijk draagvlak. In maart en april 2006 en in maart 2009 werden mensen in Amsterdam naar hun mening gevraagd over het fouilleren van de politie. Daarnaast werden Amsterdammers in 2002, 2003, 2005, 2007, 2008 en 2009 telefonisch gevraagd naar hun mening over preventief fouilleren via de zogenaamde Omnibusonderzoeken. Bij een landelijke evaluatie van het Ministerie van Justitie over het fouilleren in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Haarlemmermeer, Den Helder, Heerlen en Maastricht is een paragraaf gewijd aan het draagvlak en de veiligheids- of onveiligheidsgevoelens van de bevolking.
    “Het feit dat de bevolking positief reageert op het instrument preventief fouilleren en mensen er geen bezwaar tegen hebben om preventief te worden gefouilleerd, geeft een indicatie dat het een positief effect heeft op de burgers,” schrijft de directie opsporingsbeleid van het ministerie in de evaluatie van het fouilleren in Den Helder. Bij alle steden uit de evaluatie komt eenzelfde opmerking over de reactie van burgers terug. “Mensen hebben er geen bezwaar tegen om preventief te worden gefouilleerd” klinkt alsof er een keuzemogelijkheid is. Die is er echter niet. Wie weigert zich te laten fouilleren wordt meegenomen naar het bureau. Hoe kan dit dan als een positieve indicatie worden gezien? Bij het hoofdstuk over Utrecht staat dat de burger “schijnbaar het nut ziet van preventief fouilleren en men blij is dat er iets gebeurt om geweldsincidenten en wapengebruik in te dammen.” De burger ziet schijnbaar het nut in van de maatregel, twijfelt de overheid daar dan zelf aan? En het feit dat de burger verheugd is over het feit dat er iets gebeurt om het geweld in te dammen, is dat niet een primaire taak van de politie? En heeft de wijze waarop politie en openbaar ministerie naar de maatregel kijken niet te maken met wishful thinking? De overheidsapparaten willen heel graag dat de maatregel werkt en zo staat in de stukken van het parket Maastricht dat “het openbaar ministerie er van overtuigd is dat de veiligheidsgevoelens van de burger worden versterkt door preventief fouilleren.” Men is overtuigd dat de burger zich veiliger voelt door de maatregel, maar een onderbouwing van die stelling wordt nergens geleverd. Op de luchthaven Schiphol wil men die onderbouwing zelf ook: “Binnenkort worden de veiligheidsgevoelens van de gefouilleerden gemeten middels interviews,” schrijven de opstellers van de evaluatie. Deze evaluatie is niet in het bezit van Buro Jansen & Janssen.
    O+S Amsterdam
    In Amsterdam is de burger buiten een fouilleeractie om geraadpleegd. “Door het Amsterdamse Bureau voor Onderzoek en Statistiek (O+S) is een enquête onder de bevolking uitgevoerd naar de bevindingen omtrent het instrument preventief fouilleren. Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat het merendeel van de bevolking positief staat ten opzichte van het instrument preventief fouilleren.”
    Driekwart van de burgers is positief over de maatregel en slechts 14% van de ondervraagden is negatief. Klinkende cijfers voor de overheid, maar hoe ziet dat onderzoek eruit? De enquête in Amsterdam is een zogenaamde Omnibus enquête. “Het Omnibusonderzoek van O+S is een telefonische enquête die drie keer per jaar wordt gehouden. Het onderzoek is dan ook een verzameling kleine, zelfstandige enquêtes over uiteenlopende onderwerpen,” is op de website van de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam te lezen. Bedrijven, organisaties, politieke partijen en gemeentelijke diensten maken gebruik van het onderzoek. Willem Bosveld, senior onderzoeksadviseur van de Dienst Onderzoek en Statistiek geeft telefonisch aan dat politieke partijen en andere opdrachtgevers vaak gekleurde vragen aanleveren. De enquêtes over preventief fouilleren zijn gehouden in opdracht van verschillende partijen. In 2002 waren dat het AB Concerncommunicatie (ook in 2003), O+S zelf (ook in 2003), Bureau Stadspas en de politieke partijen Amsterdam Anders de Groenen en Groenlinks. Vanaf 2007 is de belangrijkste opdrachtgever de dienst Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de gemeente Amsterdam.
    Inwoners van Amsterdam worden gebeld door mensen die gelieerd zijn aan een dienst van de gemeente die zelf verantwoordelijk is voor het fouilleren. Dit roept vragen op over de objectiviteit van de meting. Omnibus onderzoeken gebeuren telefonisch. Mensen worden gebeld en gevraagd of zij mee willen werken aan een tien minuten durend gesprek. In 2002 reageerde 22% van de 1841 mensen die waren uitgekozen uit het KPN-nummerbestand. 41% weigerde en de rest werd niet bereikt om allerlei verschillende redenen. In 2003 reageerden 401 inwoners van Amsterdam (21%) en weigerden 414 (22%) van de 1887 en in 2005 werd 33% van de 1197 mensen bereikt. In 2007 en 2008 blijft het aantal zogenaamde geslaagde enquêtes schommelen rond een kwart van de uitgekozen nummers. In 2009 daalt het aantal naar 403 respondenten (12%) van de 3239 geselecteerde inwoners. Het aantal geïnterviewden in 2009 (403) was 0,05% van het totale aantal inwoners van Amsterdam (742.884).
    Bulkonderzoek
    Willem Bosveld van de Dienst Onderzoek en Statistiek geeft aan dat de resultaten van het onderzoek wel met de nodige voorzichtigheid moeten worden bekeken. Hij omschrijft het als bulkonderzoek dat slechts een indicatie geeft. De enquêtes kunnen niet gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden en er is volgens Bosveld een beperkte controle op de diversiteit van de achtergronden van de geënquêteerden. Hij had al aangegeven dat de opdrachtgevers gekleurde vragen indienen. De gemeente heeft de vragen voor het bulkonderzoek in 2002 ingediend. In de vijf onderzoeken die volgden zijn de vragen niet veranderd. De openingsvraag luidt: “Wist u van het bestaan van wapencontroles?” In de introductie van de vraag komt het woord wapen vier keer voor. Tevens wordt er verwezen naar incidenten. Preventief fouilleren wordt wel genoemd, maar in een bijzin. De laatste zin van de introductie eindigt met “… zoals messen of vuurwapens, te controleren.” In de 15 vragen van het onderzoek uit 2003 komt het woord wapen in elke vraag terug. “Weet u in welke gebieden in Amsterdam wapencontroles worden uitgevoerd?” “De gemeente wil graag dat de wapencontroles effect hebben.” “Verwacht u dat het wapenbezit in Amsterdam verminderd …?” “Kent u zelf mensen die zo nu en dan een wapen, zoals een mes of een vuurwapen, bij zich hebben?” In de loop der jaren zijn er wat vragen bijgekomen, maar het woord wapen blijft in alle vragen terugkomen. Bent u tegen wapencontroles? Nee, natuurlijk niet. De vraag is vergelijkbaar met de vraag, bent u voorstander of tegenstander van de controles op bommen? Eigenlijk zijn vragen naar wapencontroles onmogelijk negatief te beantwoorden. Niemand wil doodgeschoten worden en het woord wapen duidt al snel op vuurwapen. Bosveld riposteerde nog wel dat de acties eigenlijk wapencontroles zijn, maar moest erkennen dat de vraagstelling enigszins gekleurd is. Preventief fouilleren klinkt neutraler en de vraag of u voor- of tegenstander bent van het fouilleren door een politieagent zonder redelijk vermoeden van een strafbaar feit doet meer recht aan de werkelijkheid op straat. Bij preventief fouilleren gaat het namelijk in de meeste gevallen niet om serieuze wapens, maar om schroevendraaiers, nagelvijltjes, scharen, aardappelschilmesjes en andere huishoudelijke instrumenten die mensen in hun tas of auto hebben.
    Het bulkonderzoek is dus van een twijfelachtige kwaliteit. Omdat het een onderzoek is dat sinds 2002 wordt uitgevoerd, geeft het wel tendensen aan onder de doelgroep. Het aantal voorstanders van preventief fouilleren is nog steeds boven de 50%, maar neemt sinds 2003 gestaag af van 87% naar 72%. Het aantal mensen dat voor selectief, bijvoorbeeld alleen jonge mannen van Antilliaanse afkomst, fouilleren is, neemt in dezelfde periode gestaag toe van 18% naar 30%. Het verbaast in het licht van de bovenstaande cijfers dan ook niet dat het aantal mensen dat zelf niet gefouilleerd wil worden in de loop der jaren licht is gestegen. Ook de steun voor de uitbreiding van de veiligheidsrisicogebieden, fouilleren bij evenementen en in het openbaar vervoer neemt geleidelijk af. Het is onduidelijk waar de afnames vandaan komen.
    Een wapen in veiligheid
    Denken de ondervraagden dat preventief fouilleren ook helpt? Deze vraag is naast de wenselijkheid van het middel ook belangrijk. In de vragenlijsten worden daar drie vragen aan gewijd: Of het wapenbezit afneemt, of de stad veiliger wordt enof de geïnterviewde zich veiliger of onveiliger voelt. Voor duidelijk onderzoek is het van belang dat de vragen, maar ook de antwoorden helder zijn. Op de vraag of de geïnterviewde zich veiliger of onveiliger voelt hoopt de gemeente natuurlijk een positief antwoord. In de zes jaar dat het onderzoek loopt, schommelt het percentage rond de 20%. Het grootste aantal inwoners van de stad, ruim 70% meent dat preventief fouilleren geen invloed heeft op hun veiligheidsgevoel. Uit de resultaten van het onderzoek wordt niet duidelijk of de 20% ook mensen zijn die voor preventief fouilleren zijn en denken dat de stad veiliger wordt. De resultaten van het onderzoek worden daardoor nog troebeler.
    De twee andere vragen over de afname van het wapenbezit en de onveiligheid maken een ander probleem van het bulkonderzoek duidelijk. De maatregel wordt door de gemeente genomen om het wapenbezit tegen te gaan. Dit impliceert een toename van de veiligheid. Het aantal mensen dat denkt dat het veiliger wordt in de stad schommelt rond de 22%, terwijl ruim 30% vindt dat de maatregel niet bijdraagt aan de veiligheid. Door een extra antwoordmogelijkheid toe te voegen, winnen de voorstanders van het fouilleren jaar in jaar uit. Rond de 40% antwoordt elk jaar dat ‘de veiligheid enigszins verbetert’. Enigszins kan volgens van Dale ‘een weinig’ of ‘in zekere mate’ betekenen. ‘In zekere mate’ duidt op een duidelijke toename, maar mensen hebben niet volmondig ja gezegd op de vraag naar de toename van de veiligheid. ‘Een weinig’ kan echter iets of niets betekenen en dat maakt het antwoord zo troebel. Daarnaast speelt mee dat je je niet laat fouilleren als het zinloos is. Als de overheid de maatregel invoert zal het wel nut hebben. De conclusie moet worden getrokken dat het antwoord ‘ja, enigszins’ verhult dat de overgrote meerderheid niet gelooft dat het wapenbezit en de veiligheid afnemen. Deze conclusie komt ook meer overeen met de verhouding met betrekking tot het veiligheidsgevoel van de burger, 20% veiliger en 80% geen verandering. Het lijkt er dus op dat bijna driekwart van de Amsterdammers niet gelooft dat het fouilleren enige invloed heeft op de veiligheid in de stad en dat percentage is al ruim acht jaar stabiel.
    De bulkonderzoeken geven een leuke inkijk in de wijze waarop bewoners van de hoofdstad over criminaliteit, veiligheid en openbare orde nadenken. Tegelijkertijd spelen dezelfde problemen die bij veel wetenschappelijke publicaties ook spelen.. Wat is veiligheid? Wat is criminaliteit en wat verstaat men onder overlast? Veel is subjectief. Over moord, diefstal en mishandeling is iedereen het wel eens. Maar een fietser die een automobilist de huid vol scheldt, is dat agressief gedrag? En als beiden dan stoppen en tegen elkaar tekeer gaan, is het dan voor een buitenstaander helder wat er gebeurt? In het onderzoek van 2002 worden mensen gevraagd welke problemen de gemeente moet aanpakken. De antwoorden lopen uiteen van rondhangende jongeren, onveiligheid op straat, rommel op straat, verkeersveiligheid, goede verlichting, woonsituaties, voetbal ellende, mensen lastig vallen, de bekertjes op Koninginnedag tot kleine criminaliteit, criminaliteit, zakkenrollerij en ga zo maar door. Een bang iemand zal elke samenscholing als bedreigend ervaren en hard geluid als overlast of zelfs onveiligheid betitelen. Is de stad dan onveilig en is het dan noodzakelijk om te gaan fouilleren?
    Een onsje gevoel
    Dat mensen worstelen met de definities en conclusies blijkt ook uit de troebele relatie tussen wapenbezit en veiligheid. “Toch is ook bijna een vijfde van degenen die zeker een vermindering van het wapenbezit door de wapencontroles verwachten van mening dat het in de stad niet veiliger wordt,” staat in de Omnibus 61 van 2003. Er moet wel gefouilleerd worden om het wapenbezit tegen te gaan, maar het wordt er niet veiliger op. Het grappige is dat uit de Omnibus 68 van 2005 blijkt dat de tegenstanders van preventief fouilleren ook met de begrippen worstelen. “Uit tabel 10 bleek dat een dergelijk 40% van degenen die tegen wapencontroles zijn een afname van het wapenbezit door de controles verwacht. Desondanks denkt de meerderheid van hen dat het hierdoor niet veiliger wordt in de stad. Voor hen heeft veiligheid kennelijk met andere zaken te maken.” Die laatste zin sluit weer aan bij het probleem van de definities bij het onderzoek, waardoor conclusies uiterst dubieus worden.
    Vergelijken we wapenbezit en veiligheid met het veiligheidsgevoel van de Amsterdammers dan is enige zinvolle conclusie niet meer te trekken. Bijna driekwart van de ondervraagden geven aan dat de ‘wapencontroles’ niet bijdragen aan hun gevoel van veiligheid. Dit staat in schril contrast met de volgens de onderzoekers grote meerderheid die gelooft dat de veiligheid toeneemt en het wapenbezit afneemt. Een van de redenen om te gaan fouilleren was nu juist het gevoel van onveiligheid, maar na bijna tien jaar fouilleren is daar niets aan veranderd.
    Ook de vragen over de toename van de veiligheid als de politie in heel Amsterdam zou mogen fouilleren maakt de uitkomst van het onderzoek er niet duidelijker op. Er is een verschil in de antwoorden die kunnen worden gegeven op deze hypothetische vraag naar de veiligheid en de vraag over de veiligheid bij het huidige fouilleren in de stad. Het aantal ondervraagden dat ‘ja, zeker’ antwoordt op de vraag naar de toename van de veiligheid is hoger dan bij dezelfde vraag over het huidige fouilleren in de stad. Pas in 2009 zijn de percentages van de twee vragen bijna hetzelfde. Een verklaring van dit verschil kan zijn dat geënquêteerden een duidelijker mening formuleren als zij gevraagd worden naar het nut van fouilleren in de gehele stad. Een andere verklaring sluit meer aan bij de al geformuleerde twijfels over het antwoord ‘ja, enigszins’. In 2003, 2005 en 2008 loopt het verschil tussen de antwoorden op de twee vragen (huidige gebieden waar gefouilleerd wordt en hypothetische gehele stad) op tot bijna een kwart van de ondervraagden die ‘ja, enigszins’ antwoorden. In 2003 antwoordt 24% ‘ja, zeker’ over de toename van veiligheid in Amsterdam met het huidige fouilleren. Een groter percentage (37%) antwoordt ‘ja, enizins’. Bij de hypothetische vraag over fouilleren in de gehele stad zijn de percentages bijna omgedraaid. ‘Ja, zeker’ krijgt nu 39% en ‘ja, enigszins’ maar 29%. 2005 laat wat het huige fouilleren hetzelfde patroon zien (25% ja, zeker en 40% ja, enigszins), maar bij de hypothetische vraag houden ‘ja, zeker’ en ‘ja, enigszins’ elkaar in balans (30% om 33%). Daaropvolgende jaren laten precies dezelfde omdraaiing zien. Blijkbaar geloven geënquêteerden dat het veiliger wordt als overal gefouilleerd mag worden, maar wordt het effect van fouilleren op dit moment niet heel groot ingeschat. Blijkbaar is het antwoord ‘ja, enigszins’ een twijfel antwoord, maar besluiten de ondervraagden niet ‘ik weet het niet’ aan te kruisen. Bij de hypothetische vraag over fouilleren in heel Amsterdam besluiten mensen volmondig ja in te vullen, terwijl het effect van de maatregel nu wordt betwijfeld door met ‘ja, enigszins’ te antwoorden.
    Eerder onderzoek van Buro Jansen & Janssen toonde al aan dat het de grote vraag is of het wapenbezit daalt en er in de stad minder wapenincidenten plaatsvinden. De ondervraagden uit het O&S onderzoek lijken deze conclusies te delen als wij het suggestieve antwoord ‘ja, enigszins’ vertalen als, ‘ik weet het niet’. Hoewel het onderzoek van O&S van twijfelachtige kwaliteit is, lijken Amsterdammers ook niet te geloven dat het wapenbezit daalt, de stad veiliger wordt en neemt hun gevoel van veiligheid niet toe.
    Het COT is altijd van de partij of een partij
    Het COT, Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, heeft in maart en april 2006 en in maart 2009, mensen op straat in Amsterdam naar hun mening over fouilleren gevraagd. In 2006 werden er 218 gefouilleerde burgers ondervraagd, in 2009 waren dat er 178. Alleen in 2006 werden ook 194 mensen buiten de fouilleer acties om gevraagd naar hun mening over het politie optreden. In 2006 werd bij burgers in het centrum en in Amsterdam Zuidoost een enquête afgenomen, in 2009 in Amsterdam Oost. Opnieuw is een ruime meerderheid voorstander van het fouilleren. In 2006 was dat 61% van de ondervraagden, in 2009 73,6%. Het verschil tussen enerzijds het centrum en Zuidoost en anderzijds Amsterdam Oost is niet duidelijk. Ook of de tussenliggende drie jaar debet is aan dit verschil is onduidelijk. De geënquêteerden is ook gevraagd naar hun veiligheidsgevoel. In 2006 konden de ondervraagden slechts kiezen tussen ‘verslechterd’, ‘gelijk’ en ‘verbeterd’. Het aantal mensen dat verbeterd (52,7%) antwoordde was net iets minder dan het aantal mensen dat gelijk of verslechterd antwoordde (57,3%). In 2009 was de optie ‘sterk verbeterd’ aan de antwoorden toegevoegd en daalde het aantal mensen dat voor gelijk of een verslechtering kozen naar 46%. Het percentage van de ondervraagden die een verbetering zag, bleef ongeveer gelijk (52%).
    Het grote verschil tussen het gemeten veiligheidsgevoel in de Omnibus onderzoeken van O&S, driekwart ziet geen verandering, en de straatenquêtes van het COT is misschien te verklaren uit het feit dat mensen net zijn gefouilleerd, maar dit gaat niet op voor het onderzoek in 2006. In dat jaar werden mensen ook op andere tijdstippen dan tijdens de fouilleeracties naar hun mening gevraagd.
    In aansluiting op de telefonische enquêtes, waarin een vraag is opgenomen over de selectiviteit van preventief fouilleren, wordt mensen gevraagd of de politie ‘bepaalde personen’ eerder fouilleert dan andere. In 2006 dacht 61,3% van de ondervraagden in het centrum van Amsterdam en Zuidoost dat de politie selectief optrad. In 2009 was dat nog maar 36% in Amsterdam Oost. Een verklaring voor deze ombuiging is nergens te vinden.
    In de COT evaluatie van 2009 wordt naast een presentatie van de straatenquêtes ook een samenvatting gegeven van de resultaten van de Omnibus enquêtes van O&S. Er worden twee pagina’s aan de onderzoeken van O+S gewijd. De waarde van de telefonische enquêtes wordt nergens tegen het licht gehouden. Het COT schrijft: “Voor een totaaloverzicht verwijzen we naar het Omnibusonderzoek: we geven belangrijke uitkomsten weer.” De belangrijkste uitkomst is een selectie van de vragen en antwoorden van de Omnibus onderzoeken. Bij de vragen over de vergroting van de veiligheid, de vermindering van het wapenbezit en het veiligheidsgevoel van de burger worden de vragen over de vermindering van het wapenbezit in de veiligheidsrisicogebieden, de uitbreiding van de veiligheidsrisicogebieden en het veiligheidsgevoel als er in de gehele stad gefouilleerd mag worden gepresenteerd in tabellen. Deze vragen geven een ‘enigszins’ positief beeld van de mening over preventief fouilleren.
    Het feit dat bijna driekwart van de Amsterdammers zegt dat de veiligheidsgevoelens niet toenemen als gevraagd wordt naar het effect van het fouilleren in de veiligheidsrisicogebieden wordt niet meegenomen. Bij het hypothetische fouilleren in de gehele stad blijft dat percentage steken op 60%. Waarom voor het gunstiger percentage is gekozen wordt nergens verantwoord.
    Rotterdam
    In Rotterdam heeft het COT ook onderzoek gedaan naar het maatschappelijke draagvlak voor preventief fouilleren. In de rapportage “preventief fouilleren in Rotterdam: maatschappelijk draagvlak, opbrengsten en effecten” uit september 2007 staan de resultaten van de interviews vermeld. In totaal zijn er 303 mensen geïnterviewd. Onduidelijk is wanneer de enquêtes hebben plaatsgevonden. Net als in Amsterdam zijn er 151 mensen na het fouilleren ondervraagd en 152 mensen los van de fouilleeracties. Bij de vraagstelling gaat het duidelijk over preventief fouilleren. Een ruime meerderheid steunt de maatregel, 77% van de ondervraagden. Opvallend is het verschil in de mening tussen mensen die net gefouilleerd zijn en mensen die zonder de aanwezigheid van de politie om hun mening worden gevraagd. Burgers die net zijn onderworpen aan een fouilleersessie zijn veel positiever (77%) dan burgers die elders zonder fouilleren om hun mening worden gevraagd (61%). Dit grote verschil in waardering van preventief fouilleren is eenvoudig te verklaren door twee mechanismen. Men bekritiseert de politie niet waar een agent bij staat en als men net is gefouilleerd. Zeggen dat je tegen fouilleren bent, komt niet overeen met je gedrag, waarom heb je dan toestemming gegeven om je te laten fouilleren en weigeren is niet echt een optie.
    In Amsterdam zegt rond de 70% van de ondervraagden dat de acties van de politie niet van invloed zijn op hun veiligheidsgevoel en voelt 30% zich er wel veiliger door. In Den Haag gaat het om 40% van de geïnterviewden die zich veiliger voelen door het fouilleren. In de havenstad zegt 50% van de geënquêteerden dat zij zich veiliger voelen. De helft van de ondervraagden voelt zich veiliger met de acties in Rotterdam en voor de andere helft maakt het niet uit of zorgt de aanwezigheid van politiefunctionarissen voor meer onveiligheid. Het verschil tussen mensen die net zijn gefouilleerd en toevallige passanten elders is niet groot over hun veiligheidsgevoelens, hoewel het logisch is dat mensen die net gefouilleerd zijn iets positiever zijn.
    Het effect op het wapenbezit in Rotterdam wordt door ongeveer 60% van de geënquêteerden positief ingeschat. Dit percentage komt overeen met het schommelende percentage in Amsterdam. Daarvoor moeten wel de antwoorden ‘ja’ en ‘enigszins’ in Amsterdam bij elkaar worden opgeteld. In Rotterdam is gekozen voor drie opties, ‘ja’, ‘nee’ en ‘neutraal’. Passanten zijn veel minder positief over het terugdringen van het wapenbezit (54%) dan mensen die net zijn gefouilleerd (64%). Het Rotterdamse onderzoek laat duidelijk zien dat enquêtes in de buurt van fouilleeracties een vertekenend beeld opleveren. Verschillen zijn zo groot dat het de vraag op roept of dit soort enquêtes wel enige waarde hebben als het gaat om het meten van het draagvlak onder de bevolking. De grote politie aanwezigheid, het gedwongen fouilleren en de gelatenheid van het publiek leiden misschien tot sociaal wenselijke antwoorden.
    Utrecht
    Ook in Utrecht is de mening van de bevolking gevraagd. Op 15 mei 2004 werden in totaal 68 mensen ondervraagd door de Advies- en Onderzoeksgroep Beke. Opnieuw waren de voorstanders van preventief fouilleren in de meerderheid (77%). Opvallend is het verschil in mening tussen mensen die voor de eerste keer zijn gefouilleerd (82,5% voorstander) en mensen die de fouillering al eens hebben ondergaan (53,8% voorstander). Hoe meer er gefouilleerd wordt, hoe groter de weerstand. Dit verschil laat zich eenvoudig verklaren door het feit dat mensen het gevoel hebben dat zij al eens gecontroleerd zijn. De eerste keer kan voelen als, ‘goed dat de politie eens optreedt.’ De tweede keer levert het gevoel op van ‘alweer, maar ik heb niets bij me, kunnen ze niet iemand anders pakken.’ Een meerderheid voelt zich veiliger in Utrecht door het fouilleren (61%).
    In alle enquêtes komen vragen voor over het optreden van de politie. De ondervraagden geven aan dat zij tevreden zijn over het optreden. “De ervaring tijdens preventief fouilleeracties in alle drie de veiligheidsrisicogebieden is dat het publiek goed meewerkt en zelfs enthousiast op de acties reageert,” staat in een evaluatie van de politie Utrecht van juni 2004. De burgers staan te trappelen om gefouilleerd te worden? Collega’s zijn enthousiast is in de mutaties van de regiopolitie Utrecht te lezen. Het moet niet gekker worden. Toch kan het nog gekker. De onderzoekers van Beke lijken zelf ook gefouilleerd te willen worden. “De enquêteurs merkten op dat het publiek erg bereidwillig was om mee te werken aan zowel de fouilleeracties als de straatenquête. Verondersteld wordt dat dit te maken heeft met de benaderingswijze van de politie,” staat in dezelfde evaluatie. Nu kan het zo zijn dat de politie behoorlijk optreedt, dat hoort zo in een rechtstaat. De veronderstelling echter dat dit te maken heeft met de fictieve snoepjes die de politie uitdeelt, wordt niet onderbouwd en gaat voorbij aan de politiemacht die op de been is. Veel keus is er niet, dat hebben verschillende mensen in Utrecht meegemaakt. Weigeren betekent dat je opgesloten, gefouilleerd en vervolgd wordt voor het niet opvolgen van een ambtelijk bevel. Daarnaast zijn de agenten duidelijk te herkennen aan hun gele hesjes en valt het daardoor ook op hoeveel politiefunctionarissen plotseling op straat staan.
    Den Haag
    In Den Haag is er een ander bureau, WBK marktonderzoek, ingehuurd voor het afnemen van de straatinterviews. In Den Haag is tweemaal de mening van de burgers gepeild, in juli 2004 en in februari 2006. Opvallend is dat het aantal voorstanders in Den Haag 10% lager ligt dan bij het onderzoek van het COT in Rotterdam en Amsterdam en de Omnibus onderzoeken in Amsterdam. Van de in totaal 296 Hagenaars die naar hun mening werden gevraagd is 60% voorstander (in 2004 61% en in 2006 59%). Aan de andere kant laat het Haagse onderzoek weer een tegenovergesteld resultaat zien bij de vraag of preventief fouilleren de veiligheid vergroot. Van de ondervraagden zegt in 2004 90% dat fouilleren werkt. In 2006 wordt in plaats van naar de veiligheid, gevraagd naar het veiligheidsgevoel. Bijna 60% is van mening dat zijn of haar gevoel van veiligheid is verslechterd of gelijk is gebleven. Dit percentage ligt weer 10% lager dan bij het O&S onderzoek in Amsterdam. De burgers in Den Haag nemen de schending van hun privacy (in 2004 50% en in 2006 36%) en het discriminatoire optreden van de politie bij het optreden (in 2004 50% en in 2006 26%) voor lief.
    Bij het onderzoek uit 2006 is in de bijlagen een indruk van de enquêteurs opgenomen. “Sommige mensen worden door de actie overvallen waardoor ze aan de situatie moeten wennen,” schrijven de onderzoekers. “ Maar hoewel ze niet staan te springen om gefouilleerd te worden, begrijpt de meerderheid de actie wel, immers veiligheid gaat voor.”
    De tweeslachtigheid van de burger vertaalt zich in die van de agent. Drie studenten criminologie interviewden Stephan de Weerd, een politiefunctionaris in Amsterdam Zuidoost. “Stephan is zelf voorstander van preventief fouilleren. Het geeft een signaal af aan burgers dat de politie hard bezig is om de veiligheid in de stad te vergroten en creëert op deze wijze dan ook een versterkt veiligheidsgevoel,” schrijven de studenten in ‘Het inleveren van vrijheid voor veiligheid’ in 2008. “Het geeft ons politieagenten een goed gevoel dat we daar een steentje aan bij kunnen dragen,” voegt de Weerd daar nog aan toe. “Goed gevoel om een steentje daar aan bij kunnen dragen,” klinkt als een vrijwilligersorganisatie die de nood probeert te verzachten in de rampgebieden in Pakistan. Het klinkt ook als een soort vrijblijvendheid die vragen oproept over de professionaliteit. “We proberen wat, of het helpt, geen idee.” In de Politiewet van 1993 staat toch uitdrukkelijk dat “de politie tot taak heeft in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.” Daadwerkelijke handhaving in overeenstemming met de rechtsorde is niet vrijblijvend, daartoe is het van belang om de effectiviteit en geoorloofdheid van maatregelen keer op keer tegen het licht te houden. Geen vrijblijvendheid dus.

    Klachten
    In de landelijke tussenevaluatie van het Ministerie van Justitie over het fouilleren in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Haarlemmermeer, Den Helder, Heerlen en Maastricht is per stad een paragraaf klachten van burgers opgenomen. De evaluatie ging over de periode september 2002 tot september 2003 en in die periode zijn er in de zeven steden vijftien klachten ingediend. In de conclusie wordt dan ook gezegd dat het aantal klachten van burgers “minimaal is te noemen.”
    Vergelijken we de klachten ten aanzien van preventief fouilleren met die tegen de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht (WUID) dan ontstaat er een vergelijkbaar beeld. Ook daar werd er weinig geklaagd. Tevens vermeldde de evaluatie van het Ministerie van Justitie dat “de meeste politiekorpsen geen registratie bijhouden van klachten naar aanleiding van toepassing van de WUID.” En dat “veel van de klachten die zijn ingediend naar aanleiding van het toepassen van de WUID, bovendien zijn afgedaan door middel van bemiddeling en hoefden daarom niet door een klachtencommissie getoetst te worden.” Hoeveel mensen daadwerkelijk een klacht indienen is op basis van politiecijfers dan ook moeilijk vast te stellen. Bij het klagen over fouilleren kan dit ook het geval zijn.
    In tegenstelling tot bij de identificatieplicht hebben burgers geen enkel machtsmiddel om zich te beklagen. De Nationale Ombudsman zegt in het evaluatierapport over de WUID dat de klager “door het niet betalen van de transactie de zaak kan laten voorkomen bij de rechter en op die wijze verweer kan voeren.” Dit blijkt ook uit het aantal mensen dat besluit zijn gelijk bij de rechter te halen, dit is meer dan bij andere vergelijkbare strafbare feiten. Bij preventief fouilleren ontbreekt een dergelijk drukmiddel van de persoon die gefouilleerd wordt. Wie weigert wordt ingesloten, een drastischer straf dan een acceptgiro die thuis gestuurd wordt.
    Slot
    Is er een conclusie te trekken uit de onderzoeken naar het maatschappelijke draagvlak voor preventief fouilleren? Erg serieus wordt het onderzoek niet gedaan, dat hoeft misschien ook niet, want in de gemeenteraad vindt als het goed is een debat over de wenselijkheid plaats. Dat dit in veel gemeenten niet gebeurt, blijkt uit onderzoek van Buro Jansen & Janssen. Fouilleren is een hamerstuk. De lastige burger klaagt niet, maar klagen over politie optreden is ook een hele klus, een dagtaak.
    De Nederlander heeft geen bezwaar tegen het fouilleren of toch weer wel, want anderen mogen best gefouilleerd worden als de brave burger zelf maar wordt overgeslagen. Deze tweeslachtige houding komt keer op keer terug. We zijn voor fouilleren, maar of het helpt weten we eigenlijk niet. En fouilleren is gericht tegen overlast van hangjongeren en straatvuil, want dat wordt gerekend tot onveiligheid. Veiligheid is en blijft een lastig begrip. Nederlanders worstelen er mee. We willen graag dat de overheid wat doet, maar of het helpt?
    Het onderzoek van de Amsterdamse gemeentelijke dienst O+S is het enige onderzoek dat zes keer is uitgevoerd. Alle andere metingen zijn eenmalig. De conclusie dat de steun voor preventief fouilleren dalende is, kan daarom niet worden getrokken omdat die trend alleen bij het O+S is te zien. Onderzoek dat volgens de onderzoekers zelf niet mag worden gebruikt in wetenschappelijke publicaties, maar wel zijn weg vindt in evaluaties van de gemeente Amsterdam. Dat er meer voorstanders dan tegenstanders van preventief fouilleren zijn, komt ook in alle andere onderzoeken terug. Maar ook de twijfel over de effectiviteit van de maatregel. De meerderheid van de burgers denkt niet dat het wapenbezit daalt en dat Nederland veiliger wordt.
    O+S tweede meting 61 mei 2003
    O+S eerste meting 59 november 2002
    O+S derde meting 68 november 2005
    O+S vierde meting 72 april 2007
    O+S vijfde meting 75 april 2008
    COT rapportage 2006 Amsterdam
    O+S zesde meting 78 april 2009
    COT rapportage 2009 Amsterdam
    COT rapportage Rdam 2007
    rapportages uit Den Haag 2004 en 2006
    tussenevaluatie Ministerie van Justitie maart 2004