Supportersrellen, ontruimingen, Eurotoppen, demonstraties van extreem rechts, de ‘openbare orde’ mag zich weer verheugen op een fikse belangstelling. Niet alleen door de problemen, maar juist door de creatieve oplossingen die Justitie verzint om vermeende relschoppers te vervolgen. Meer en meer wordt artikel 140 uit de kast getrokken, maar zelden leidt het tot vervolgingen. De roep om scherpere maatregelen borrelt dan ook al weer op.
Artikel 140
Na de massa-arrestaties bij de Eurotop barstte een flinke discussie los over het gebruik van artikel 140. Een groot deel van de juridische wereld keurde het gebruik van artikel 140 bij de arrestaties voor Vrankrijk unaniem af. De afkeuring betrof vooral het feit dat artikel 140 niet voor dit soort situaties gemaakt was, de kritiek ging voorbij aan het feit dat de arrestaties überhaupt niet hadden mogen plaatsvinden.
Een duik in het verleden laat al snel zien dat vervolging op grond van artikel 140 een aantal beperkingen kent. Er moet sprake zijn van een organisatie, die gedurende langere tijd zich ten doel stelt misdrijven te plegen. Het gebruik van 140 tegen de Eurotop-demonstranten lijkt in die zin dan ook geen kans te maken. De zwaaidemo die vertrok vanaf Vrankrijk was een eenmalige gebeurtenis, waarbij überhaupt geen sprake was van enige vorm van organisatie. Berichten uit de wandelgangen van het stadhuis wijzen er op dat Vrakking de vervolging niet rond krijgt.
Pogingen uit het verleden om deelnemers aan relletjes, ontruimingen of aktiekampen op grond van 140 vervolgd te krijgen hebben heel verschillend resultaat gehad. Bekendste voorbeeld is de ontruiming van het kraakpand de Mariënburgt in Nijmegen in 1987, waar zeven mensen uiteindelijk werden veroordeeld op grond van artikel 140. De Hoge Raad bepaalde bij die uitspraak dat er een rechtstreeks verband moest zijn tussen iemands gedragingen en het (misdadige) oogmerk van de organisatie en dat er sprake moest zijn van meerdere misdrijven over langere tijd. Bij de ontruiming van de Mariënburgt werd hieraan voldaan doordat een week voor de ontruiming vernielingen waren aangericht bij het stadhuis en een politiebureau. Twee jaar later lukte het justitie niet om de krakers die zich hadden verzet tegen de ontruiming van het WNC-complex in Groningen te vervolgen op grond van artikel 140. Hier oordeelde het Hof dat het slechts om één misdrijf ging en artikel 140 onrechtmatig was gebruikt. Ook recent is de vervolging van een aantal zaken van openbare geweldpleging op artikel 140 mislukt (de supportersveldslag in Beverwijk en een preventieve oppakaktie van FC Den Haag supporters in Den Bosch).
Artikel 141
Naast artikel 140 wordt bij demo’s, relletjes, blokkades, en dergelijke vooral artikel 141 gebruikt. Dit artikel stelt diegenen strafbaar ‘die openlijk met vereende krachten geweld plegen tegen personen of goederen’. Lange tijd gold voor artikel 141 in praktijk dat niet bewezen hoefde te worden dat iemand persoonlijk geweld had gebruikt. Als je in de groep zat van waaruit geweld werd gebruikt kon jij daarvoor vervolgd worden.
Pas na een uitspraak van de Hoge Raad in 1990 veranderde dat. Bij de ontruiming van een kraakpand in de Amsterdamse Okeghemstraat had een aantal mensen vanaf het dak molotov-cocktails naar de politie gegooid. Iedereen had dezelfde overal, bivakmuts en schoenen aan, zodat niet individueel viel te bewijzen wie wat gedaan had. De Hoge Raad vond dat bewijs van individuele daderschap wel een voorwaarde voor artikel 141 en er volgde vrijspraak. Sindsdien is het bij artikel 141 noodzakelijk te bewijzen dat diegene die opgepakt is ook het geweld heeft gepleegd. Het is niet meer zo dat als je in een groep bent van waaruit geweld wordt gepleegd jij ook strafbaar bent.
‘Je was erbij dus je bent erbij’
De roep om meer mogelijkheden is ook niet echt nieuw. Na de ontruimingsperikelen in Groningen bij het WNC en het slopen van een trein door voetbalsupporters een jaar later doorklonk de roep om verharding van openbare orde maatregelen. Tegelijkertijd verschenen in politiekringen al de eerste rapporten over de dreiging van de georganiseerde misdaad. In beide gevallen ging het om zogenaamde ‘groepsdelicten’, waartegen artikel 140 of 141 gebruikt kan worden, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
Hirsch Balin kwam in 1992 met een wetsvoorstel, waarin beide artikelen flink werden aangescherpt. Hij draaide in zijn wetsvoorstel de bewijslast om: als individu moest je zorgen niet in groepen terecht te komen die een misdrijf of geweld (wilden) plegen. Beide artikelen werden een ‘je was erbij, je bent erbij’-constructie. Daarnaast werd voorgesteld artikel 140 uit te breiden tot eenmalige gebeurtenissen.
Belangrijkste wijziging in artikel 140 moest worden: ‘hij die deel neemt aan een organisatie waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij tot oogmerk heeft het begaan van enig misdrijf wordt gestraft … ‘. Belangrijkste wijziging in artikel 141 zou zijn: ‘Hij die openlijk deel uitmaakt van enig verenigd verband, van waaruit geweld of enig andere feitelijkheid wordt begaan tegen personen of goederen, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dit geweld of deze feitelijkheid begaan zou worden, wordt gestraft …..’
Er was destijds zo’n felle kritiek op deze voorstellen. De Volkskrant sprak in het commentaar over de introductie van collectieve schuld en omkering van de bewijslast. ‘Het is een vangnet zonder mazen. Immers wie toevallig en daarom onschuldig in een rel of supporterstrein verzeild raakt, zal zichzelf moeten vrijpleiten’. Vooral de verplichting dat je als persoon maar bewust te moeten zijn van het feit dat je deel uitmaakt van een ‘misdadige of gewelddadige groep’ lag fiks onder vuur. Dat, met de aanscherping van artikel 140 tot één enkel misdrijf, zorgde ervoor dat Hirsch Balin bakzeil haalde met zijn plannen.
Artikel 140 als vergaarbak
Inmiddels zijn we een paar jaar verder en heeft artikel 140 zo z’n eigen ontwikkeling doorgemaakt. Tegenwoordig wordt artikel 140 vooral gebruikt om de grootschalige onderzoeken tegen de georganiseerde misdaad te laten plaatsvinden. Artikel 140 is ook steeds meer een ‘strategisch’ artikel geworden. Terwijl de politie bij een heleboel misdrijven niet mag afluisteren, observeren, en dergelijke, kan dat bij artikle 140 juist wel. Door nu in het vooronderzoek het zogenaamde organisatorische karakter van een groep te benadrukken kan artikel 140 dus gebruikt worden om de bewijsvoering van andere, mildere artikelen rond te krijgen.
De arrestaties rondom de Eurotop zijn hier een duidelijk voorbeeld van, maar ook bij kleinere onderzoeken komt regelmatig artikel 140 om de hoek kijken. Uit een eigen onderzoek door het Ministerie van Justitie in 1994 bleek al dat de politie artikel 140 regelmatig inzet voor kleine overtredingen (graffiti, het zonder vergunning verkopen van wafels, en flessentrekkerij). Ook onderzoek naar extreem rechts, voetbalsupporters en de RaRa maakt gebruik van artikel 140.
Aanscherping gewenst?
Vooral de supportersrelletjes van het laatste jaar hebben binnen politie en Justitie teweeggebracht dat er driftig wordt gestudeerd op andere, scherpere maatregelen. Zo heeft de Amsterdamse politie een ‘supcri-team’ opgezet dat alle gegevens over relschoppers gaat verzamelen en analyseren. Op het moment dat het dan weer ergens uit de hand loopt kan gemakkelijker artikel 140 uit kast worden getrokken. Met een beroep op het vooronderzoek kan gemakkelijker een organisatorisch verband bewezen worden. Uit de aankondiging van het ‘supcri-team’ blijkt al direct dat het niet bij voetbalsupporters alleen blijft. Dit proefproject zal later worden uitgebreidt naar ‘ander openbare orde verstoorders, zoals bijvoorbeeld krakers’.
Politie en justitie kiezen er al een tijd voor om juist artikel 140 in te zetten bij openbare orde problemen. Tegen supporters en nu dus ook weer bij de Eurotop-arrestanten. Aan de ene kant voorstelbaar want Justitie creëert meer onderzoeksmogelijkheden voor zichzelf, aan de ander is het ook vreemd omdat Justitie in processen wel keer op keer bakzeil haalt met artikel 140. Het verhoogt echter wel de druk naar de politiek om met aanscherpingen te komen.
Toch kwam de discussie over aanscherping van openbare orde maatregelen eigenlijk pas echt op gang na de Eurotop-arrestaties. Tijdens het debat over de Eurotop op 26 juni stelde Ditrich (D 66) voor te onderzoeken of er meer mogelijkheden zijn ter bescherming van de openbare orde. Sorgdrager reageerde hier behoorlijk kritisch op. ” Mijn voorganger, de heer Hirsch Balin, heeft indertijd een wetsvoorstel voorbereid dat kortweg is omschreven als ‘je was erbij, je bent erbij’. Dat heeft erg veel verzet opgeroepen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Om die reden heb ik het niet doorgezet. ….. Als mijn denkwerk over de juridische grondslagen resulteert in – en ik neem aan dat dit de bedoeling is – een betere en gemakkelijkere juridische grondslag om mensen aan te houden, vraag ik me af of straks in de discussie daarover de Kamer nog steeds zo enthousiast is”.
Sorgdrager ziet de bui al hangen. Verscherping van de artikelen 140 en 141 zal altijd op gespannen voet staan met het principe van individuele daderschap en daarmee weer veel kritiek oproepen. Of er daadwerkelijk iets zal veranderen zal afhangen van het politieke klimaat en de roep van de politie om andere maatregelen. Hoe vaker Justitie niet uit voeten kan met de artikelen 140 en 141 hoe eerder de politiek geneigd zal zijn om verscherpingen aan te nemen.
Welke kant gaat dan het dan wel op?
Openbare orde problematiek staat de laatste jaren hoog op de Europese agenda. Vooral het supportersgeweld speelt hierbij een belangrijke rol. In juni 1997 zijn er een aantal overeenkomsten tot stand gekomen waarbij ook ander openbare ordeproblemen aan de orde kwamen. In de werkgrope Politie en Veiligheid van Schengen bijvoorbeeld. Politiesamenwerking tussen de EU-lidstaten gaat zich op dit terrein flink uitbreiden. Vooral het uitwisselen van gegevens over demonstranten, waar ze zich verzamelen, hoe ze zich verplaatsen en andere ‘relevante’ informatie gaat in het vervolg uitgewisseld worden. Belangrijker nog is de aanwezigheid van liaissons uit andere landen, die zelfs in een aantal gevallen worden opgenomen in coördinatiecentra.
Wetsartikelen betrefende openbare orde in de verschillende EU-lidstaten verschillen maar weinig van elkaar. In essentie zijn ze vergelijkbaar met artikel 141 in Nederland. Het Duitse artikel gaat wel iets verder door te stellen dat na een bevel tot verwijdering iedereen die deel uitmaakt van een groep vanwaaruit geweld wordt gepleegd strafbaar is.
In België ligt momenteel een wetsvoorstel ter tafel dat een aanscherping is van de huidige ‘wet op criminele organisaties’. Deze wet zal daar ook voor openbare orde problemen met een politieke achtergrond kunnen worden ingezet. De omschrijving van wat een criminele organisatie is namelijk ‘een vereniging die tot doel heeft de werking van de publieke overheden te beïnvloeden en de staat te destabiliseren door gebruik te maken van intimidatie en geweld’. Demonstraties die uit de hand lopen kunnen al gauw binnen deze omschrijving vallen.
Tussen Nederland en België zal er in ieder geval tijdens de Europese Kampioenschap voetbal een nauwe samenwerking plaats vinden. Er is een aantal werkgroepen ingesteld die een gemeenschappelijk optreden moeten voorbereiden. Als één van de weinige problemen wordt gezien dat in België potentiële relschoppers 12 uur preventief kunnen worden opgepakt en in Nederland niet. De kans is groot dat de wijzigingen die Sorgdrager bestudeert getoetst zullen worden op gebruik bij de EK 2000.
Artikel 140 en de Eurotop.
Ravage september 1997
Wil van der Schans