Waar blijven de beloofde plakplaatsen?
De afgelopen tijd is er in Nijmegen weer de nodige deining ontstaan over het (illegaal) plakken van posters. Verschillende kleinere politieke partijen en organisaties, maar ook individuen, worden door de overheid – zowel gemeente als openbaar ministerie – aangesproken op hun ‘plakgedrag’. Die overheid, de gemeentelijke, worstelt nu al bijna twintig jaar met de vraag hoe en waar ‘vrije plakplaatsen’ te realiseren. Het waarom lijkt daarbij een ondergeschikte rol te spelen betoogt Louis Sévèke in De Gelderlander.
Het plakken van posters wordt in de literatuur en jurisprudentie algemeen gezien als zelfstandig te beschermen verspreidingsmiddel van ‘gedachten en gevoelens’. De Hoge Raad heeft met betrekking tot de vrije meningsuiting, in 1950, een onderscheid gemaakt tussen een openbaringsrecht en een daaraan ondergeschikt maar tevens daarvoor noodzakelijk verspreidingsrecht. Aan de verschillende zelfstandige verspreidingsmiddelen mogen door lokale overheden beperkingen worden gesteld, zolang die beperkingen nog maar een gebruik van enige betekenis laten. Of dat het geval is dient te worden bepaald aan de hand van de plaatselijke omstandigheden. Artikel 7 van de grondwet maakt tenslotte een uitzondering voor zogenaamde handelsreclame. Reclame voor commerciele doeleinden valt niet onder de beschermende werking ten aanzien van de vrije meningsuiting. Zowel het begrip ‘gebruik van enige betekenis’ als het begrip ‘handelsreclame’ roept om een nadere invulling.
In het algemeen geldt echter dat de ‘gedachten en gevoelens’ ook – of juist – culturele uitingen omvat. Het Europees verdrag beschermt tenslotte zelfs feitelijke mededelingen. Grondrechten beogen op de eerste plaats de overheid te weerhouden van het doen van inbreuken. Met name binnen de ‘plakjurisprudentie’ wordt echter ook een activiteit van de overheid verlangd: het scheppen van voorwaarden voor de uitoefening van het grondrecht.
In Nijmegen worstelt de overheid al vanaf eind jaren zeventig met dit probleem. In 1979 adviseerde de politie het college van B&W zeventien plakplaatsen in te richten. Pas in 1986 besloot het college ook werkelijk plakplaatsen te creeren: welgeteld drie.
In 1987 was een van die borden al weer verdwenen, maar besloot het college er acht bij te plaatsen. Momenteel resten er nog een stuk of acht: in de afgelopen jaren zijn er dus weer twee gesneuveld. Inmiddels bijna een jaar geleden heeft het college besloten nog eens 14 nieuwe plaklocaties te scheppen. Tot realisatie is het tot op heden niet gekomen. Per saldo zou een en ander moeten resulteren in 23 vrije plakplaatsen in de hele stad, waarvan drie in het centrum van de stad.
Opmerkelijk is de argumentatie van de gemeente om tot vrije plakplaatsen te komen. In een notitie uit 1988 wordt geconstateerd dat uit jurisprudentie duidelijk wordt dat de toenmalige tekst van de anti-plakbepaling uit de algemeen Plaatselijke Verordening ‘theoretisch het grondwettelijk vereiste plakken biedt’.
Uit diezelfde jurisprudentie zou echter, volgens de gemeentelijke notitie, blijken dat, ik citeer: ‘die theoretische vrijheid niet voldoende is, er moet ook feitelijk voldoende mogelijkheid tot aanplakken zijn’. Op eigen kracht heeft de gemeente daar blijkbaar niet achter kunnen komen.
De reden dat de gemeente vrije plakplaatsen wil is niet zozeer gelegen in een eigen visie op (het mogelijk maken of stimuleren van) vrije meningsuiting. Men beseft slechts dat men niet op kan treden, als niet aan bepaalde minimumvoorwaarden is voldaan. Een nader argument werd door een woordvoerder van de gemeente gegeven in De Gelderlander van 9 november 1996. Na de vaststelling dat een reclamecampagne in zogenaamde mupi’s voor veel non-profitinstellingen niet te betalen is, meldt hij: ‘Dat kan geen reden zijn om in het wilde weg de boel vol te gaan plakken. Het publiek stelt dat niet op prijs en het geeft een grote rotzooi’.
Laat nu de onbetaalbaarheid van andere kanalen ter uiting van de mening juist wel een belangrijke reden zijn om posters te plakken en op muren te schrijven. Wat dat betreft legt de gemeentewoordvoerder de vinger op een van de zere plekken.
Een grondrecht als de vrije meningsuiting, waarborgt vrijheid en gelijkheid. Overheidsonthouding diende er van oudsher toe verstoring van veronderstelde gelijkheid te voorkomen. De praktijk blijkt echter anders dan de mooie bepalingen uit verdragen en Grondwet en de vaak wat gezochte constructies in de jurisprudentie. De uitoefening van grondrechten blijkt gebonden aan sociale en economische verhoudingen en posities. Als een multinational als Shell er behoefte aan heeft haar standpunt met betrekking tot bijvoorbeeld de Brent Spar onder het voetlicht te brengen, dan koopt ze desnoods pagina’s in landelijke en regionale kranten.
In Nijmegen geeft de overheid alle ruimte aan handelsreclame. Naast de mogelijkheid van reclame in gangbare media, bleek de gemeente enkele jaren geleden in staat in korte tijd plek te vinden voor meer dan 190 mupi’s en billboards. Recent bleek er ook nog genoeg plaats voor de eigen gemeentelijke Nijmegen zo mooi-propaganda. Het realiseren van de al in 1979 door de politie geadviseerde 17 plakplaatsen laat inmiddels al bijna twintig jaar op zich wachten.
Een overheid die op een dergelijke wijze en met betrekking tot een zo’n fundamenteel recht de ruimte geeft aan een selecte groep uit de samenleving heeft weinig recht van spreken. Het werkelijke recht op het hebben, openbaren en verspreiden van een mening is een recht van iedere burger. Bovendien is het een recht dat te allen tijde en onmiddellijk gerealiseerd moet kunnen worden. Iedere burger kan die behoefte eens krijgen en willen uiten, daar hoef je geen ‘veel-plakker’ voor te zijn. Om ‘rotzooi’ te voorkomen zouden die borden fatsoenlijk onderhouden moeten worden. Is de gemeente niet bereid op die wijze gelijkheid te bevorderen, dan dient ze repressief optreden achterwege te laten. In het ‘vrije plakken’ zal de overlast over het algemeen door zelfregulering beperkt zijn. Het is nogal makkelijk je individuele burgers het maken van rotzooi te verwijten, als je hen niet de mogelijkheid biedt zonder ‘rotzooi’ hun mening te uiten.
Dat de gemeente Nijmegen, juist de afgelopen jaren en met name in het stadscentrum, zo fanatiek wenst op te treden tegen het plakken van posters lijkt ook veel te maken te hebben met haar visie op de uitstraling van dat centrum.
Een visie die toch wat eenzijdig gericht is op belangen van bedrijven en bezoekers en de grote noemer die men daar in denkt te herkennen. Louis Seveke is woordvoerder van de Stichting Openbaarheid van Bestuur in Nijmegen