Hoofdstuk 2, Regenjassendemokratie
Voormalig BVD-chef de Haan: “Wij wenden ons tot mensen in die groep van wie wij weten dat zij toch al wat wankelmoedig zijn, dat zij weliswaar lid van zo’n organisatie zijn geworden, maar dat zij toch niet ten diepste overtuigd zijn dat zij in die organisatie ook een goed belang dienen. Wij proberen dan ook niet de ‘hardliners’ te bewegen voor ons te gaan werken, die doen dat natuurlijk toch niet, die zeggen al bij voorbaat: Nee.” (NRC, 22 december 1984). Uit de verzameling verhalen ontstaat een beeld van het soort mensen dat mogelijk object van benadering is. Natuurlijk is dat beeld niet eenduidig, er zullen altijd uitzonderingen of nieuwe varianten zijn. Toch een poging.
Degene die benaderd wordt beweegt zich bij voorkeur op de rand van de scene, behoort niet tot wat heet de kern van politiek radikaal aktieve mensen. Deze keuze voor een andere manier van leven en een gehele of gedeeltelijke terugtrekking uit de aktiewereld kan zeer verschillende oorzaken hebben, mensen gaan uit teleurstelling alleen wonen, en om kinderen te krijgen, of om een baan of studie.
Het kan ook zijn dat de door de BVD gezochte betrokkenheid loopt via een hechte vriendschap met een aktievoerder, het delen van een huis of het volgen van dezelfde opleiding.
Een derde potentieel wordt gevormd door mensen die weliswaar met een been in de beweging staan, maar met het andere in bijvoorbeeld de drugsscene. Mensen die in het verleden met de politie in aanraking geweest zijn en om die reden chantabel zijn, of in ieder geval onder druk te zetten. Te betalen boetes of nog uit te zitten straf maken informatie leveren ineens tot een schijnbaar redelijk alternatief.
Een kombinatie van deze faktoren is ook goed voorstelbaar.
Een belangrijke voorwaarde voor wie dan ook is dat iemand wel mogelijkheden heeft tot het betreden van de ‘binnencirkel’ die de BVD op het oog heeft.
Hoe gaat zo’n benadering?
Wanneer er zo’n type op de stoep staat mag je er van uit gaan dat er al enig voorwerk is verricht. Op de eerste plaats ben je opgedoken in het onderzoek naar iemand anders, een groep mensen waar je op de een of andere manier mee te maken hebt. Omgang met politiek aktieve mensen kan de aanleiding zijn, soms is het genoeg om ingeschreven staan op hetzelfde adres als iemand die al de aandacht van de Dienst heeft. Om in te schatten hoe jij zal reageren is er al een klein dossier samengesteld. Misschien is er op school naar je geïnformeerd, of hebben je ouders of buren een gesprekje gehad. Het bevolkingsregister levert informatie, oude bestanden worden nagelopen. Ze vormen zich een beeld van je en zullen het niet nalaten daar tijdens een van de eerste gesprekken iets over te laten vallen. Hoe diep er is gegraven is afhankelijk van wat ze met je willen, de voorbereidingstijd die er was en de nauwkeurigheid van de desbetreffende ambtenaar.
Maar het hoeft ook weer niet zo te zijn dat de komplete omgeving van iedereen die eventueel benaderd kan worden in kaart is gebracht.
Niet iedere benadering verloopt op dezelfde manier. Ook al is er zeker een lijn in de taktiek te ontdekken die het stereotype beeld bevestigt, niet elke BVD-er is even knullig.
Soms zijn ze met z’n tweeën, vaak ook alleen. In Nijmegen, Wageningen en Amsterdam werden ook vrouwen ingezet. Een duidelijke type-beschrijving is niet te geven. Sommige BVD-ers zijn echt truttig gekleed, maar de meeste mannen lopen in vage pakken of C&A-kleding. Mensen van de plaatselijke politie, de PID-ers, zijn meestal iets vlotter gekleed, dat kan variëren van vrijetijdskleding, de typische stillen-look (jack, spijkerbroek en gympen) tot het pak waar net geen das bij hoort. De gemiddelde leeftijd ligt tussen de 30 en 40, het type is net wat burgerlijker dan doorsnee en zeker niet opvallend. (en misschien daardoor weer juist wel te herkennen),
De aanpak van de BVD is gericht op overrompeling. Het aanspreken gebeurt bij voorkeur op een onbewaakt ogenblik, het verstoort de dagelijkse routine. De persoon in kwestie wordt eventjes aangeschoten, mèt naam, bijvoorbeeld tijdens het openmaken van de fiets of bij het legen van de postbus. Of de BVD-er belt aan en staat in de kamer voor je er goed en wel erg in hebt.
Een iets beleefdere methode is eerst kontakt opnemen voor het maken van een afspraak. Dat kan telefonisch zijn.
Iemand kan worden opgebeld op zijn of haar werk, of zelfs via de werkgever benaderd worden. Een derde mogelijkheid is gebruik maken van een toevallig kontakt met de politie als ingang. Thuis langsgaan omdat er nog iets afgehandeld moet worden bijvoorbeeld i.v.m. een brand of een inbraak. Of een bezoekje aan iemand die in de cel zit voor iets dat met de benadering weinig te maken heeft.
Nogal dwingend is de benadering via familieleden. Ouders worden vereerd met een (langdurig) bezoek waarbij de inzet is dat zij hun kind overhalen kontakt op te nemen met de PID of de BVD. Dit is vooral in Nijmegen een veelbeproefde methode. De PID schroomt niet net zo lang bij ouders te blijven zeuren totdat het gesprek tot stand is gekomen. Of weer langs te gaan als een benaderde zich niet aan de afspraak voor een tweede gesprek gehouden heeft. Het is zelfs voorgekomen dat ouders onverwacht aanwezig waren op de afspraak.
De BVD-er legitimeert zich door vluchtig een soort giropasje te tonen, waarop een naam en de woorden Binnenlandse Zaken of Binnenlandse Veiligheids Dienst staan. Waarschijnlijk loopt er ook nog een schuine streep overheen. Het is tekenend dat niemand van de benaderden precies kon vertellen hoe zo’n pasje eruit ziet. Dat legitimeren wordt ook wel eens vergeten. De BVD-er stelt zich voor met voor- én achternaam, of alleen met een voornaam, waarbij het nooit duidelijk is of hij een schuilnaam gebruikt.
Komt het tot een gesprek met de benaderde dan is de introduktie niet bijster origineel. Meestal begint het met een verhaal over de demokratische waarden in onze maatschappij en de funktie van de BVD daarin. De geheim agent is zich terdege bewust van het slechte image dat de Dienst heeft in onder aktievoerders en probeert dan ook zijn werk zo gunstig mogelijk af te schilderen. De in deze brochure opgenomen transkriptie van het eerste gesprek tussen de BVD met Ruud van Aken uit Wageningen is hier een goed voorbeeld van.
Aan de hand van een diskussie over gewelddadige akties in een land als Nederland, wordt het nut van het bestaan van een inlichtingendienst aangegeven. Tilly Roodduyn tegen Ruud van Aken: “Op het moment dat jij zegt: Shell uit Zuid Afrika…(…) Iedereen mag een politieke partij oprichten ook al is het met als enige item Shell uit Zuid Afrika. Iedereen mag een picket-line houden, demonstreren tegen Shell, de hele Maliebaan mag je volzetten met mensen, spandoeken die tegen Shell zijn, je mag sandwichborden en petitie, je mag een konsumentenboykot tegen Shell organiseren. Maar op het moment dat je slangensnijdt, dan ga je te ver. Op het moment dat jij brand sticht bij Shell, ga je te ver.”
Deze diskussies nemen een groot deel van het eerste gesprek in beslag en gaan meestal over anti-Shellakties en slangensnijden of andere radikale akties die op dat moment aktueel zijn.
Dat het evenwel niet om een vrijblijvende uitwisseling van morele waarden gaat, blijkt uit subtiele wendingen die het gesprek vervolgens kan nemen.
De BVD-er laat merken op de hoogte te zijn van details uit iemands persoonlijke leven. In de regel is dat een mengeling van openbare en inlichtingen-informatie. Men laat bijvoorbeeld blijken te weten waar de aangesprokene vandaan komt en waar hij op school of in dienst heeft gezeten. Tussen neus en lippen door valt er een opmerking over huidige vrienden, werkkring of bezigheden. Veel mensen ervaren dit als zeer intimiderend, omdat het onduidelijk is hoe de BVD aan haar kennis komt. Bovendien is niet te achterhalen wat er nog meer bekend is, dus kan de BVD altijd spelen met de suggestie dat dit maar een deel is van wat men weet.
Warmmaken
Intussen wordt de benaderde voorzichtig gepolst over zijn of haar mening over het werk van de BVD. Is de reaktie te afwijzend dan volgt vooralsnog een hernieuwde poging het nut van het in de gaten houden van groepen uit te leggen.
Soms is de BVD-er in eerste instantie nog zo voorzichtig dat hij niet precies zegt waar het om te doen is. Dat is afhankelijk van het wantrouwen waarmee hij bejegend wordt. In zo’n geval zal hij aandringen op een tweede gesprek om verder op de zaak in te gaan. Anderzijds hangt er veel van deze keer af: tijdens het eerste gesprek is de benaderde onvoorbereid. Zo’n kans is er nooit meer.
Om iemand warm te maken voor het werken voor de dienst is het van groot belang op het juiste moment de goede toon aan te slaan.
Na de uitgebreide inleiding komt de vraag: of de benaderde bereid is af en toe informatie te leveren. Over bekenden, of over kringen waarin hij ooit verkeerde.
Meestal wordt dan ook meteen duidelijk wat de bedoeling is: de persoon in kwestie zal aktiever moeten worden: vaker naar het kraakkafé gaan, in het plaatselijke kraak-restaurant gaan werken of foto’s afleveren bij het scene-blad. Bij het zoeken naar geschikte aktiviteiten wegen hobbies of vroegere gewoontes mee.
Af en toe komt er wat vleierij aan te pas, benadrukt de BVD-er dat ze het zonder hulp niet zouden kunnen: “Wat denk je dat er zou gebeuren als wij zelf naar Vranckrijk (kraakkafé) zouden gaan? Voor jou is het niet zo moeilijk, jouw gezicht kennen ze al.”
Ter geruststelling wordt uitgelegd dat niet alles van de ene op de andere dag hoeft te gebeuren. Er wordt een schetst een langere termijn loopbaan, waarbij de informant stapje voor stapje dichter bij het doel terecht komt. De informant moet eerst meer gezichtsbekendheid krijgen en geaksepteerd worden door de beweging.
Daarbij schijnt kennis krijgen aan RARA-leden toch wel een erg hoge score op te leveren, ook nu nog, ondanks het feit dat deze groep al jaren nauwelijks aktief is. In openingsgesprekken worden wisselend de MAKRO-branden als afschrikwekkend perspektief geschilderd, als toetsing voor wat er nog door de beugel kan, dan wel infiltratie in die groep als hoogste doel opgegeven. Bij Ronnie (ex-PID informant uit Den Haag) werd het advies niet te hard van stapel te lopen verduidelijkt met dit voorbeeld: “Stel aan dàt tafeltje zit René R. (voormalig RARA-verdachte, red.), dan moet je niet in één keer bij hem aan hetzelfde tafeltje terechtkomen. Nee, dan doe je misschien eerst twee stappen vooruit, dan weer eens één achteruit, langzaam maar zeker kom je dan dichterbij zonder dat het opvalt.”
Om een benaderde over te halen medewerking te verlenen, doet bijvoorbeeld de PID-er alsof de politie en de benaderde gemeenschappelijke belangen hebben: ‘Als jij ons informatie geeft, kunnen wij onze taktieken aanpassen, zodat het minder vaak op konfrontaties uitdraait.’
Een manier om al bij een eerste gesprek gegevens over een bepaalde aktievoerder los te krijgen, is tegen de benaderde zeggen dat de BVD overweegt die aktievoerder te vragen als informant. De benaderde wordt gevraagd daarover zijn mening te geven en is snel geneigd in ieder geval een aantal goede dingen over de aktievoerder in kwestie te vertellen. Misschien dingen waarvan hij veronderstelt dat ze toch wel bekend zijn of dingen die geen kwaad kunnen. Voor de BVD kunnen dat juist die details over het (privé-)leven van iemand zijn die nog ontbraken.
Afhankelijk van de bereidheid tot praten bij zo’n oriënterend gesprek kan deze benaderde alsnog zelf tot agent promoveren.
De druk wordt wat verder op gevoerd met een opmerking over de mogelijke zwakke plekken van de benaderde, zoals stevig drankgebruik, waarvoor een zakcentje nooit weg is. Soms gaat dat nog een stapje verder en doet de PID-er de aankomende infiltrant een aanbod om uit een benarde situatie te komen. Dat kan variëren van het bieden van een perspectief in het leven tot konkreter het helpen bij het vinden van een huis na een verwoestende brand. Bij een aantal mensen kwam het tot regelrechte chantage waarbij beloofd werd dat bepaalde -in het verleden gemaakte- overtredingen door de vingers gezien zouden worden, zolang er medewerking verleend werd. Zolang hoefde de infiltrant een eventuele voorwaardelijke straf niet uit te zitten.
Aan iedereen die niet heel duidelijk zegt dat hij of zij niets met de BVD te maken wil hebben, wordt gevraagd het aanbod serieus in overweging te nemen. Wie om bedenktijd vraagt, ook al is het alleen maar om het ongewenst bezoek de deur uit te krijgen, zit bijna meteen aan een vervolgafspraak vast. Het liefst zo snel mogelijk na de eerste ontmoeting of zelfs al de volgende dag moet er teruggebeld worden naar een nummer in Den Haag van Binnenlandse Zaken. Of de PID-er staat een paar straten verderop met de auto te wachten om een eindje te gaan rijden voor een kop koffie in een wegrestaurant. Als er maar iets van een opening gegeven wordt, springt de Dienst erin.
Als je het laat laten afweten bij een vervolgafspraak betekent dat doorgaans niet dat je er van af bent. De BVD-er of PID-er schrikt er niet voor terug iemand op te bellen om hem ter verantwoording te roepen, thuis langs te gaan om haar alsnog op te halen of desnoods meerdere malen, een kaartje in de bus te gooien voor hernieuwd kontakt.
Bij een duidelijke afwijzing al tijdens het eerste gesprek of bij het tweede, wordt nog even geprobeerd de benaderde over te halen om te kunnen beoordelen hoe serieus de weigering is. Dat kan door aandringen of door erg beteuterd te gaan zitten kijken.
Tot slot spreekt het voor zich dat de BVD-er nooit zal weggaan zonder te benadrukken dat hij of zij er vanuit gaat dat deze ontmoeting geheim blijft, mogelijk met de toevoeging dat het anders wel eens nare gevolgen voor de betrokkene zou kunnen hebben. Wat dat dan precies zou moeten inhouden, daar is nooit duidelijkheid over verkregen.
Informant of infiltrant?
Op een vraag over het eventueel infiltreren van de BVD in organisaties die de verdenking van die dienst hebben gewekt, zegt de voormalige BVD-chef de Haan: “Het is een wijdverbreid misverstand dat de BVD zelf zou infiltreren in organisaties waarin zij geïnteresseerd is – in anti-democratische of staatsgevaarlijke groepen dus, in organisaties die zich bedienen van geweld of terreur. Dat doet de BVD nooit. De mensen van de BVD doen hun werk hiér aan de Kennedylaan. Een BVD-er die zich voordoet als lid van zo’n verdachte organisatie, dat gebeurt niet. Nimmer. Wat de BVD doet is mensen werven die een dubbelrol moeten spelen, die lid blijven van de organisatie waartoe zij al behoren maar die ons dan tegelijkertijd informatie gaan verschaffen over die organisatie. Dat zijn dus geen BVD-ers, dat zijn ook geen infiltranten. Dat zijn informanten.”(NRC, 22-12-1984)
De BVD werkt met informanten en infiltranten. Die laatsten worden door hen ‘agenten’ genoemd. BVD-topman Keller maakte in Wageningen een erg scherp onderscheid: volgens hem zijn informanten mensen die desgevraagd iets vertellen wat ze al weten en dan blijft het bij één gesprek.
“Een agent is iemand die gevraagd dóór ons, wordt gestuurd, min of meer door ons opgeleid, en die ons datgene vertelt wat hij op verzoek van ons te weten is gekomen.” In de praktijk is de scheiding tussen die kategorieën veel minder helder: iemand die aanvankelijk slechts wordt gepolst of iemand uit zijn omgeving te benaderen zou zijn als informant, kan later bezoek krijgen met het verzoek zelf veel meer informatie te leveren. En aan een infiltratie gaat altijd een periode vooraf om te checken of de kandidaat inderdaad het gevraagde kan leveren.
Uit de in deze brochure gepresenteerde inventarisatie van benaderingen komt duidelijk naar voren dat de BVD mensen meestal vraagt (weer) aktiever te worden in kringen waar ze bijhoorden of toegang toe zou kunnen hebben. In tegenstelling tot wat de BVD zelf beweert, is het dan dus niet zo dat mensen alleen maar informatie hoeven te geven over mensen om hen heen. Integendeel, er moeten stappen ondernomen worden, de benaderde moet andere dingen gaan doen dan hij of zij zelf van plan was zónder tussenkomst van een inlichtingendienst.
In dat licht is het nogal arbitrair te zeggen dat er niet geïnfiltreerd wordt. Feitelijk wordt er door de BVD wel geïnfiltreerd, alleen worden daar ‘onschuldige mensen’ voor gebruikt. In zekere zin is het ernstiger dat de BVD andere mensen aanzet tot infiltratie en in sommige gevallen zelfs tot het meedoen aan ‘gewelddadige akties’, in plaats van daar haar eigen mensen voor te gebruiken.
De BVD wast op die manier de handen in onschuld, kan zich profileren als een integere dienst en zal, in geval van schandalen rond ontmaskeringen, zolang mogelijk ontkennen er iets mee te maken te hebben. Zelfs als distanciëring niet langer mogelijk is, dan nog wordt, zoals in het geval van Han uit Nijmegen, het feit dat de ‘informant’ is aangezet tot overtredingen aan de fantasie van de persoon in kwestie toegeschreven.
Dat in de praktijk het onderscheid in feite niet gemaakt wordt blijkt bijvoorbeeld uit het taalgebruik van minister Dales in de Tweede Kamer. In haar antwoord op vragen over de benadering van Ruud van Aken op 6 juni 1990, zegt ze: “Voorzitter! ik maak dan meteen van deze gelegenheid gebruik om nog iets naders te zeggen over grenzen die aan infiltratiepogingen gesteld worden.” Het opmerkelijke hieraan is dat ze zonder terughoudendheid de term ‘infiltratiepogingen’ gebruikt. Wat ze vervolgens te zeggen heeft gaat helaas niet over die grenzen.
Het maken van een minitieus onderscheid tussen de termen ‘infiltrant’, ‘agent’ en ‘informant’ is een nogal arbitrair woordenspel. In deze brochure gebruiken we deze termen door elkaar heen, om iemand aan te duiden die informatie levert aan inlichtingendiensten over zijn/haar omgeving, of groepen waar hij of zij toegang toe heeft. Omdat het vaak mannen betreft is ter vermijding van lelijke deelstrepen meestal de mannelijke vorm gebruikt, wat niet wil zeggen dat vrouwen niet ook als infiltrant zouden kunnen werken.
Jongensdroom.
Wat bezielt iemand om zijn medewerking te verlenen aan een inlichtingendienst?
Dat begint al op het moment van de beslissing iemand binnen te laten voor een eerste gesprek. Nieuwsgierigheid, gevoed door de vraag: ‘Waarom ik?’ en ‘Wat willen ze weten?’ Onmiddellijk gevolgd door ‘Wat weten ze van mij?’ Wat mee kan spelen is bijvoorbeeld gestreelde ijdelheid: blijkbaar ben ik niet zo’n grijs en onbelangrijk figuur als ik dacht. Of: naïviteit en er geen kwaad in zien eens te diskussiëren met iemand die er heel andere ideeën op na houdt. Andere dingen die meehelpen om zo iemand binnen te laten: uitgeflipt zijn op het aktievoeren, in de steek gelaten of eruit getrapt en daardoor behoefte aan wraak.
Over mensen die langere tijd voor de BVD hebben gewerkt is iets meer te zeggen. Alhoewel ook dat moeilijk is, want een rechtstreeks antwoord op de waarom-vraag is meestal niet te krijgen.
De mensen die het uiteindelijk niet meer uithielden en met hun verhaal op de proppen kwamen, zijn grof gezegd minder stabiele randfiguren. Naar alle waarschijnlijkheid zijn dat voor de BVD makkelijker te manipuleren kandidaten, maar tegelijkertijd is er door hun problemen een grotere kans dat ze het op den duur niet volhouden.
Vooral bij deze groep spelen er nog een aantal andere elementen mee. De regelmatige kontakten met vriendelijke heren of dames brengen wat lijn in een chaotisch leven, er wordt voorzien in de behoefte aan een vaderfiguur, het geeft een mogelijkheid op het rechte pad te blijven.
Voor Han, die voorjaar 1990 in Nijmegen ontmaskerd werd, bood het regelmatig kontakt met politiemensen hem het perspektief van een nooit verwezenlijkte jongensdroom: werken bij de politie.
Voor anderen gaat het meer om de spanning en de sensatie of is het een goeie manier om te proberen van de drugs af te komen.
Een mooi voorbeeld van iemand die het informantje-spelen duidelijk voor de kick deed en zelfs uit zijn ontmaskering nog een slaatje probeert te slaan is Frans van Putten. 15 juni 1989 stond hij op de voorpagina van het inmiddels ter ziele gegane tijdschrift Aktueel: “Waarom Justitie nooit vat kreeg op de RARA-terreur: Politie-informant MAKRO-branden was dubbelspion.” In een groot verhaal, rijkelijk geïllustreerd met foto’s, doet Frans het voorkomen alsof hij jarenlang de politie van informatie voorzag zonder ooit iets belangrijks te verraden en bovendien daartegenover mensen op de hoogte hield van waar de politie in geïnteresseerd was.
Hij is ervan overtuigd dat het hem gelukt is met gefingeerde bandjes en informatie die hij uit de krant haalde de politie voor de gek te houden. Werkelijk waardevolle tips voor aktievoerders zijn voor zover wij weten nooit op de plek van bestemming aangekomen. Integendeel, in de Amsterdamse aktiewereld stond Frans bekend als een grote ouwehoer die je nooit iets vertrouwelijks moest vertellen. In het Aktueel-artikel was sprake van gokverslaving, zijn voormalige vrienden houden het meer op coke. Hij was volgens hen onbetrouwbaar, bestal zijn vriendinnetjes en kwam regelmatig met sterke verhalen die niet te checken waren. (Hij wilde bijvoorbeeld de Paus opblazen bij diens bezoek aan Nederland en probeerde diverse malen mensen te ronselen om daarvoor wapens en explosieven te gaan kopen in België. In laatste instantie kwam hij zelf dan niet opdagen). In het interview geeft hij een keer toe dat hij vroeger veel spannende boeken las en nu misschien wel de neiging heeft wat te overdrijven. Dat hij het interessant vond en behoefte had aan erkenning blijkt duidelijk uit het artikel en wordt bovendien bevestigd door zijn toenmalige omgeving. Hij wordt beschreven als paranoia en onzeker, maar niet echt gevaarlijk. Daarvoor miste hij het inzicht en had hij te weinig door hoe de verbanden liepen.
Het is de vraag of Frans van Putten inderdaad zo’n onbetekenende randfiguur was. Hij duikt als enige informant uit de beweging op in de RARA-dossiers en verklaarde tegenover de politie dat twee van de latere arrestanten tot de ‘kerngroep’ behoorden.
Frans z’n uitspraken dat hij nooit iets zinnigs losliet in zijn gesprekken met de politie komen hiermee in een heel ander licht te staan.
“Dan zeg je: ja, ja, ja.”
Ronnie uit Den Haag werd benaderd nadat zijn huis was afgebrand. Afgezien van zijn speedgebruik was hij al niet al te stabiel. De politie belooft hem te helpen met praktische zaken en geld, in ruil voor een lange termijn infiltratieprojekt. Het idee was dat hij langzamerhand ingewerkt zou worden en zich via zijn hobby als zend-amateur met het oprichten van een eigen zender voor de beweging een positie zou verwerven.
In plaats daarvan werd hij er helemaal gek van, hield het niet meer vol en heeft nu spijt.
Uit de gesprekken die er met hem gevoerd zijn, blijkt vooral hoe de inlichtingendienst, in dit geval de PID, bij het werven van informanten c.q. infiltranten gebruik maakt van iemands penibele omstandigheden. Een korte samenvatting, gebaseerd op eerder gepubliceerd materiaal uit het bewegingstijdschrift De Zwarte:
In 1979 was Ronnie aktief als zendamateur, hij werkte bij verschillende piratenzenders in Den Haag. Hij was drie keer aanwezig bij een inval van de RCD, maar werd zelf nooit opgepakt. In 1982 kreeg hij een pamflet van Rebel in handen, gericht tegen het beleid van minister Deetman. Dit zette hem politiek aan het denken en via Rebel raakte hij betrokken bij de organisatie van de grote Haagse scholierendemonstraties in 1984. Met de kraakbeweging had hij niet veel van doen, hij kwam alleen wel eens in kraakkafé’s. Hij was betrokken bij de groep Haagse Jongeren tegen Kernwapens. In 1984 werd Ronnie opgepakt bij een uit de hand gelopen demonstratie tegen het besluit tot plaatsing van nieuwe kernraketten, en beschuldigd van het bedreigen van politieagenten en een persfotograaf. In de vier dagen dat hij vastzat lieten zijn vrienden van Rebel niets van zich horen. Bij zijn verhoren door de politie heeft hij duidelijk laten merken dat hem dat dwars zat. De zaak werd uiteindelijk geseponeerd, maar Ronnie heeft weinig meer op met zijn Rebel-vrienden. Na zijn eindexamen in juli ’84 moest hij meteen in dienst. Door zijn vroegere hobby kwam hij terecht bij de verbindingstroepen. Na zijn diensttijd woonde hij nog anderhalf jaar bij zijn moeder. In april 1987 gaat hij kraken met een aantal oude schoolvrienden, het huis waar hij terechtkomt staat binnen een jaar bekend als ‘speed-pand’. Er wonen veel verschillende mensen en er wordt nogal wat afgeëxperimenteerd met drugs. Eind 1987 zijn er rond de Blauwe Aanslag diverse gevechten tussen relbeluste Haagse jongeren, de politie en krakers. Ronnie maakt dat van dichtbij mee omdat hij vanuit zijn raam de eerste aanval van zogenaamde ‘krullies’ zag beginnen en onmiddellijk naar het kraakpand vertrekt om het te verdedigen.
Op 26 juli 1988 flipt een van zijn medebewoners uit en steekt het huis in brand. “Ronnie verliest daardoor in één klap zijn huis, zijn bezittingen en zijn kat en zeker ook zijn door de speed aangetaste zelfvertrouwen.” Tijdens de brand zegt een hoge politieman, Nubé -die de leiding over het politie-optreden had bij vele demonstraties en rellen- tegen Ronnie dat er nog wel kontakt met hem zal worden opgenomen over de verdere afhandeling. Ronnie gaat weer bij zijn moeder wonen en probeert van de speed af te komen. Hij zit nu in een situatie dat hij niets heeft dan slechte ervaringen en bovendien verslaafd is.
Een paar weken later wordt er inderdaad opgebeld, met de mededeling dat ze over een half uur voor de deur zullen staan. Hij wordt met de auto opgehaald en naar het hoofdburo gebracht. Ronnie vindt dit niet vreemd, hij dacht dat het zou gaan over de brand en eventuele verzekering. Na ongeveer een kwartiertje babbelen in een verhoorkamertje krijgt hij door waar Jan en Jos op uit zijn. In ruil voor informatie kunnen ze heel wat voor hem doen. “Als je nog wat nodig hebt…”
Ook tijdens dit gesprek worden reakties gepeild door middel van diskussies over radikale akties. Alleen wordt er wel een erg vreemde draai gemaakt om die akties in verband te brengen met Ronnie’s denkwereld: “Iemand heeft een erfenisje gehad, of iemands’ bedrijf is net failliet verklaard en hij heeft nog wat spaargeld. Shell biedt dan een goeie kans om opnieuw te beginnen, ….en dan word je pasverworven Shell-station in de fik gestoken door aktievoerders.” Of: “Er is al zoveel honger in de wereld en dan worden er steeds opslagplaatsen van levensmiddelen (MAKRO’s) door aktivisten in de fik gestoken. Dat voedsel dat als protest tegen het apartheidsbewind in Zuid Afrika in de fik is gestoken moet dan weer uit andere landen komen waar al honger is.”
Ze gaan zelfs zo ver dat ze de branden van MAKRO’s en Shell-stations vergelijken met de brand in Ronnie’s huis. “Bij jou ging je huis in de fik vanwege een konflikt om een vrouw, daar had jij niets mee te maken. Bij Shell of MAKRO gaat het om Zuid Afrika, daar heeft zo’n eigenaar toch niets mee te maken…?”
Ronnie maakt een afspraak voor een tweede gesprek op het hoofdburo. Ook in dit gesprek is het nog niet definitief duidelijk dat hij mee zal gaan doen. Ronnie: “Als je daar op zo’n moment zit en je bent zo zwak, dan zeg je, ja, ja, ja…”. Hij laat zich wel alvast naar een Shell-slangensnijders-proces in Den Haag sturen om daar op de publieke tribune eens wat rond te neuzen en te luisteren.
Achteraf zegt Ronnie dat hij behoorlijk geshockeerd was door het feit ze hem hadden gevraagd. Dat ze jou moeten hebben bestempelt je naar je eigen idee al bijna tot verrader voor de beweging. Tegelijkertijd dacht hij dat hij nu wel eens wraak kon nemen op de smeris. Pas het derde gesprek leidt tot een definitief ja van Ronnie. Hij zegt hierover dat hij toen besloten had om dingen van de smeris te weten te komen en dacht dat hij hun toch niets kon vertellen, omdat hij niets wist.
Een half jaar lang heeft hij daarna regelmatig gesprekken met Jos, Jan en Ron over aktiviteiten in verschillende Haagse kraakpanden en -kafé’s, waaronder de Blauwe Aanslag, over anti-Shellakties en reakties op extreem-rechts. Na de ontmaskering van Dave in Nijmegen wordt het ook Ronnie te heet onder de voeten en komt hij met zijn verhaal naar buiten.