de Volkskrant 06/10/2001
door Sander van Walsum
‘De stelling dat de veiligheid zou zijn gediend met het opgeven van individuele vrijheden is nooit goed onderbouwd.’
Moeten we onze privacy opofferen om de samenleving tegen aanslagen te beschermen? Een identificatieplicht kan de samenleving blijvend beschadigen. En de ellende is niet te overzien als een malafide overheid beschikt over informatie die wij gedachteloos rondstrooien. Misschien is dat wel gevaarlijker dan terrorisme.
HET IS eigenaardig gesteld met onze gehechtheid aan privacy. Het gros der Nederlanders kijkt – bijna dertig jaar na de oliecrisis – nog met open gordijnen naar de televisie, maar passanten worden niet geacht deze kans op voyeurisme te benutten. Bovendien is de gesuggereerde openheid misleidend: de deuren zijn in de regel vergrendeld, en gaan alleen open voor intimi.
In de trein kun je ongevraagd getuige zijn van gesprekken – dikwijls per mobieltje – die luidkeels en onder een imposant vertoon van intimiteiten worden gevoerd. Toch staat het taboe op meeluisteren nog overeind. Om maar te zwijgen van de aanvechting van medepassagiers zich met de conversatie te bemoeien, dan wel op een tempering van het volume aan te dringen. Dergelijke interventies gelden als een ongeoorloofde inbreuk op de privacy. En privacy – wat daaronder in de wandeling ook mag worden verstaan – geldt als een soort grondrecht. Als de bevestiging van onze individualiteit.
Vandaar dat Nederlanders dertig jaar geleden massaal te hoop liepen tegen de zogenoemde volkstelling: een poging van de overheid de burgers onschuldige informatie te ontfutselen over de inrichting van hun leven. Die Nederlanders wekten op dat moment allang niet meer de indruk nog in de ban van de Duitse bezetting te leven, maar ze raakten opeens collectief in de ban van een Ausweis-psychose. Die volkstelling is nooit uitgevoerd.
Op 11 september 2001 daarentegen, toen de omvang van de aanslagen in de Verenigde Staten nog lang niet zichtbaar was, gingen meteen stemmen op om afstand te doen van een deel van onze burgerlijke vrijheden teneinde de westerse samenleving tegen terrorisme te beschermen.
Jan van Dijk, hoogleraar communicatiewetenschap in Enschede, is nog steeds hogelijk verbaasd over de gretigheid en de snelheid waarmee dat gebeurde. ‘Er werd opeens een tegenstelling geconstateerd tussen vrijheid en veiligheid. Om het laatste te kunnen garanderen, moest het eerste worden opgeofferd. Privacy, het recht van burgers zelf te bepalen in hoeverre zij zich aan anderen willen blootgeven, geldt nu als een luxe die wij ons niet meer kunnen veroorloven, als de achilleshiel van de westerse samenleving.’
Zo gek is dat niet, zou je denken. Als burgers het doelwit blijken te vormen van terreur, is een beetje privacy wel het minste waar zij afstand van kunnen doen. Maar die gangbare opvatting berust volgens Van Dijk op een misverstand. ‘Om te beginnen vormen de aanslagen in de Verenigde Staten een incident. Niet in menselijk opzicht, maar in statistisch opzicht. Tot dusverre – en laten we vurig hopen dat het zo blijft – is het een incident, hoe gruwelijk ook.
‘Een incident kan nooit de vergaande conclusies rechtvaardigen die er nu door ven aan worden verbonden. De stelling dat de veiligheid zou zijn gediend met het opgeven van individuele vrijheden is nooit goed onderbouwd. Net zo min als de gangbare opvatting dat veiligheid een hoger belang vertegenwoordigt dan vrijheid. Maar die veronderstelde tegenstelling tussen beide bestaat helemaal niet. Verdediging van burgerlijke vrijheden en democratie is juist het belangrijkste wapen tegen terroristen. Als we die in de huidige paniek zelf gaan aantasten, doen wij eigenlijk wat onze tegenstanders hebben beoogd.’
Van Dijk, die op zijn vakgebied als ‘privacy-deskundige’ geldt, heeft nog weinig ontvankelijkheid ontmoet voor zijn pogingen het belang van 11 september te relativeren. ‘Bijna vier weken na dato denken de meeste mensen nog steeds dat er een oorlog gaande is, in plaats van een campagne tegen terrorisme. Het gaat er bij de meesten nog steeds niet in dat geen oorlogstoestand heerst. Wie, zoals Maarten van Rossem, kanttekeningen plaatst bij de oorlogstoestand, oogst storm en gramschap.’
Met zijn opvatting dat voor enigerlei beperking van de burgerlijke vrijheden geen enkele noodzaak bestaat, zondert Van Dijk zich af van de communis opinio. Tegen een invoering van een identificatieplicht blijkt het gros van de burgers geen enkel bezwaar te hebben. En bewakingscamera’s, die door Orwelliaanse somberaars ooit als het sluitstuk van de totalitaire staat werden gezien, worden inmiddels als vast onderdeel van het straatmeubilair beschouwd.
Dat ervoer Cor Versteeg, werkzaam bij de Utrechtse politie en betrokken bij de onlangs ingevoerde camerabewaking van de binnenstad. ‘Het gaat om 21 camera’s, sommige statisch en sommige bewegend. Ze bestrijken een groot deel van het uitgaansgebied, en leggen in detail de bewegingen op straat vast. We hadden dus wel enig weerwerk van de omwonenden verwacht. Reden om vooraf enige voorlichtingsavonden te beleggen. De opkomst bleef echter nogal achter bij de verwachtingen. En de mensen die wel van hun belangstelling blijk gaven, drongen vaak nog aan op uitbreiding van het aantal camera’s.’
Natuurlijk: een enkeling voelde zich wat onbehaaglijk bij de gedachte dat de blikken van Big Brother permanent op zijn voordeur of slaapkamerraam waren gericht. Maar deze vrees kon, aldus Versteeg, worden weggenomen met de verzekering dat de camera’s zodanig zijn geprogrammeerd, of waar nodig van metalen oogkleppen zijn voorzien, dat ze niet in de privé-sfeer van de burgers kunnen penetreren.
Een handjevol mensen heeft sindsdien de moeite genomen zich daarvan op het politiebureau te overtuigen. Zij troffen er een reeks televisieschermen aan die op zwart springen zodra de camera het privé-domein van de binnenstadbewoners in het vizier krijgt. ‘Met een simpel stukje software is dat zo te regelen’, zegt Versteeg. Maar staat de politie nooit eens bloot aan de verleiding in te zoomen op een passant die met overgave in zijn neus zit te peuteren? ‘Ikzelf weet daar niets van’, beweert Versteeg. ‘Maar uiteraard is niets menselijks ons vreemd.’
De burger heeft kennelijk alle vertrouwen in de terughoudendheid van de politie. De mensen die zich op de bankjes van het Neude onder het oog van diverse camera’s te goed doen aan de laatste restjes zomer, zijn zich er niet eens meer van bewust dat zij worden geobserveerd. ‘Ik heb er wel eens wat over gelezen’, zegt een bankzitter die zich te midden van enige flesjes bier op zijn vaste stek heeft geïnstalleerd. ‘En toen die dingen er net waren, heb ik er ook wel eens naar gezwaaid. Maar ze geven geen sjoege, dus de lol was er voor mij snel van af. Dus laat ze maar lekker naar me kijken. Ik ga gewoon mijn eigen gang, net als vroeger.’
De schenker van het naburige cafe Le Journal is zich er niet eens van bewust dat de voorgevel van zijn etablissement permanent door camera’s wordt bestreken. ‘En het kan me ook geen bal schelen. Ik heb niet gemerkt dat onze gasten zich er anders door gaan gedragen. Maar die veroorzaakten nooit veel overlast. Of de overlast er elders wel door vermindert? Ik zou het niet weten. Maar baat het niet, dan schaadt het ook niet, zou ik zeggen.’
De camera’s in de Utrechtse binnenstad ogen inderdaad tamelijk discreet. Op voorspraak van de welstandscommissie hebben ze – tegen de uitdrukkelijke wens van de politie in – de schutkleur van de omgeving aangenomen. En, anders dan in bijvoorbeeld Engeland, hebben ze tot dusverre niet het doelwit gevormd van vernielzuchtige passanten.
‘We hadden hier in februari onze collega’s uit Newcastle op bezoek’, zegt Versteeg. ‘Die waren er nogal verbaasd over dat wij de camera’s zo laag boven de grond hadden bevestigd. Dat zou bij hen ondenkbaar zijn, omdat zo’n camera dan meteen gesloopt zou worden. Die dingen roepen daar enorme agressie op.’
Hoe dat komt? Versteeg heeft geen idee. Misschien hangt het samen met de grote cameradichtheid in het Verenigd Koninkrijk. Of met het feit dat de camera’s er als opsporingsmiddel worden ingezet, en niet – zoals in Utrecht – als ‘extra stukje toezicht’. Hoe het ook zij: de Nederlander heeft er kennelijk geen moeite mee dat zijn doen en laten wordt vastgelegd. En onder invloed van 11 september zal de acceptatie verder groeien, weet de Rotterdamse strafrechtdeskundige en substituut-rechter T. Blom.
In 1998 waarschuwde hij in zijn proefschrift over de bestrijding van de georganiseerde misdaad nog tegen een elektronische invasie van het privé-domein. ‘Daarmee plaatste ik niet zozeer een ethische kanttekening bij het gebruik van camera’s of het natrekken van iemands money trail, maar stelde ik de proportionaliteit ter discussie. Mijn stelling was dat de zware criminaliteit in Nederland niet van een ernst en een omvang is dat ze vergaande inbreuken in de privé-sfeer rechtvaardigt. Op het terrorisme zoals zich dat de laatste tijd heeft gemanifesteerd, is dat verhaal echter niet van toepassing. Dat terrorisme raakt de burgers frontaal. Zij zijn immers allen potentiële slachtoffers. Het is niet minder dan logisch dat ze afstand willen doen van hun privacy om meer veiligheid te verkrijgen.’
Blom sluit niet uit dat deze offervaardigheid verdampt als de terroristen er verder het zwijgen toe doen. Maar zelfs in dat onwaarschijnlijke geval is het point of no return vermoedelijk al gepasseerd. ‘Meer mensen met een bepaalde etnische of culturele achtergrond zullen stevig worden gevolgd. Niet alleen door de overheid, maar ook door de andere burgers. Dat zal ongetwijfeld deel gaan uitmaken van onze way of life. Of, juister gesteld: hun way of life. Want voor degenen die niet tot de groepen behoren die met het terrorisme in verband worden gebracht, zal de impact van het straffere controleregime minder groot zijn. Zij moeten een uurtje eerder op het vliegveld zijn om een extra veiligheidscheck te ondergaan.
‘Of ze gaan met de trein in plaats van met het vliegtuig naar Berlijn. En als ze een grote geldtransactie plegen, zal daar misschien meer tijd mee zijn gemoeid dan tot nu toe. Want geldstromen zullen zich in de niet aflatende aandacht van opsporingsautoriteiten kunnen verheugen. Maar in het leven van sommige burgers zal veel veranderen. We pikken niet meer zoveel van ze. Dat zullen Marokkaanse amokmakers ongetwijfeld ondervinden. Ook als hun daden niet politiek of religieus zijn geïnspireerd. We zullen anders oordelen over de proportionaliteit tussen doel en middel dan we tot dusverre hebben gedaan.’
Volgens de Utrechtse historicus E. Jonker worden de aanslagen in de Verenigde Staten opgevat als de prijs die we hebben moeten betalen voor de dominantie van de particuliere vrijheden gedurende de afgelopen decennia. En die prijs wordt nu alom als te hoog ervaren. ‘Daarbij beroept men zich op de tamelijk abstracte beginselen van de humanistische cultuur. Maar waar het feitelijk op neerkomt, is dat wij willen dat ze van onze spullen afblijven. Eigenbelang dus, en daar is niets mis mee. We generen ons er misschien voor omdat het wat kleinzielig en hebzuchtig klinkt, maar het doet meer recht aan het publieke sentiment dan hooggestemde beginselverklaringen.’
Dat laat onverlet dat privacy nauw is verbonden met de liberale samenleving. ‘Tot de 18de eeuw was hoegenaamd geen sprake van een onderscheid tussen privaat en publiek domein. Binnenshuis was je nooit alleen – nog afgezien van het feit dat het vroeger not done en overbodig was je deur af te sluiten – en buiten werden je gangen nauwlettend door de stads- of dorpsgenoten gevolgd. Wie een rare jas aan had, trok vanzelf de aandacht. En als je ergens naartoe ging, kon je niet volstaan met die mededeling, maar moest je ook vertellen wat je er ging doen en hoelang je wegbleef.’
Onder invloed van de romantische notie dat het individu zijn betekenis aan zichzelf ontleende en niet aan de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakte, raakte de sociale controle in de versukkeling, of werd ze gedelegeerd aan de overheid. Hoe sterker en succesvoller het individu in het maatschappelijk leven was, hoe geringer zijn afhankelijkheid van de overheid.
Dat is nog steeds het geval, zegt Jonker. ‘Wie niet voor zichzelf kan of wil zorgen, moet zijn doopceel laten lichten door de overheid om voor ondersteuning in aanmerking te komen. Privacy geldt als het privilege van de zelfredzamen. Of: naarmate je minder de klos bent, heb je meer privacy.’
In de huidige bereidheid afstand te doen van bepaalde privileges ziet Jonker een manifestatie van een historische golfbeweging. ‘Er bestaat een delicate relatie tussen sociale controle en vrijheid. Het opgeven van de opgelegde solidariteit had een toename van de individuele vrijheid, maar ook een sociale versplintering tot gevolg. Op gezette tijden zoekt men naar het herstel van een evenwicht waarvan men meent dat het verloren is gegaan. Dat zagen we in de jaren dertig, en dat zullen wij – als de tekenen niet bedriegen – straks ook weer zien.
‘Privacy is een soort barometer van het maatschappelijk welbevinden: we eisen het op als we ons sterk voelen, we doen er afstand van als we worden bedreigd. En die ontwikkelingen kunnen heel snel gaan. We kunnen ons nu al nauwelijks meer voorstellen dat chemici elkaar tot voor kort nog onbekommerd mutaties van de anthrax-bacterie toezonden. Zoals we het ons ook niet meer kunnen voorstellen dat burgers een eeuw geleden zonder identiteitspapieren over de aarde trokken.’
Deze zienswijze impliceert dat de burger zelf uitmaakt over hoeveel privacy hij wil beschikken, en dat hij zichzelf wel voor extremen zal behoeden. Daarop is volgens Van Dijk echter wel wat af te dingen.
‘De aantasting van de privacy die wij zo enthousiast over ons afroepen, zal ook wel eens onomkeerbaar kunnen zijn. De invoering van een identificatieplicht kan de samenleving blijvend beschadigen. Ze vermindert het veiligheidsgevoel. Iedere keer als je een pasje moet tonen, word je herinnerd aan de gevaren om je heen. En dan heb ik het nog niet eens over de versterking van de animositeit tussen verschillende bevolkingsgroepen. Want je kunt er natuurlijk donder op zeggen dat mensen met een Arabisch uiterlijk vaker de pineut zijn dan hun blanke medeburgers.’
En de ellende is helemaal niet te overzien als een malafide overheid kan beschikken over alle informatie die wij burgers gedachteloos rondstrooien. ‘De nationaal-socialisten konden niet dromen van de mogelijkheden die de informatiemaatschappij hun zou hebben geboden. Ze zouden niet eens meer een bevolkingsregister nodig hebben om hun werk te kunnen doen. Met die mogelijkheid houdt de burger kennelijk geen seconde rekening. En dat is op termijn misschien wel gevaarlijker dan het terrorisme zelf.’