door Max Arian
Iedereen in Nederland boven de twaalf jaar moet in de toekomst als een politieagent dat vraagt een geldig identiteitsbewijs kunnen tonen. Dat staat in het concept-voorstel van wet dat demissionair minister Donner van Justitie nog voor het einde van 2002 voor advies aan allerlei colleges heeft gestuurd. Als er straks in de Tweede Kamer een meerderheid komt van VVD en CDA en het wetsvoorstel over deze algemene identificatieplicht wordt aangenomen zullen we voortaan altijd en overal een geldig identiteitsbewijs bij ons moeten dragen. Er zullen, wordt ons in een toelichting beloofd, geen willekeurige controles worden gehouden; er moet wel degelijk een aanleiding zijn om je legitimatiebewijs te tonen. Maar dat kan al het vermoeden zijn dat je zo’n papier niet bij je hebt. Je mag je bestaande paspoort, rijbewijs of Europese identiteitskaart gebruiken. Er komt dus voorlopig geen apart persoonsbewijs voor legaal in Nederland wonende Nederlanders, en er zullen ook nog geen J’s, T’s of M’s op worden aangebracht.
Met die laatste zin zit ik helemaal fout. De Tweede Wereldoorlog is al lang voorbij en je mag wat er toen gebeurde niet meer als argument gebruiken. Tientallen jaren lang bestond er in Nederland, anders dan in andere Europese landen, een emotionele weerzin tegen een algemene legitimatieplicht. De verplichting altijd je legitimiteit te kunnen aantonen deed ons teveel aan vroeger denken en uit ervaring wisten we dat een al te perfect administratiesysteem een hoop ellende kan aanrichten. Maar vorig jaar is de stemming omgeslagen. Uit een enquete konden politici leren dat tweederde van de Nederlanders nu voor een algemene identificatieplicht is. Volgens het Strategisch Akkoord 2002, het richtsnoer van het huidige kabinet, maken criminaliteitsbestrijding en rechtshandhaving zo’n algemene identificatieplicht noodzakelijk.
Maakt het veel uit? We kennen sinds 1 juni 1994 al een bij wet geregelde beperkte identificatieplicht. Op allerlei moment kan ook nu al je identiteitsbewijs worden gevraagd: bij geldzaken, bij de notaris, bij het aanvragen van een SoFi-nummer, bij het aanvragen van een uitkering, bij het arbeidsbureau, bij indiensttreding in een nieuwe baan, altijd op de werkplek, in het kader van het binnenlands vreemdelingentoezicht – met name vlak over de grens -, bij zwartrijden in het openbaar vervoer en bij een voetbalwedstrijd. Het is niet moeilijk de redelijkheid van een aantal van deze regelingen in te zien. Natuurlijk is het, om fraude te voorkomen, goed dat iemand die bijvoorbeeld een bankrekening opent, zijn pas moet laten zien. Natuurlijk moet het mogelijk zijn voetbalvandalen en zwartrijders op de tram aan te pakken. Waarom waren er toch protesten toen deze wet werd ingevoerd en waarom hadden die protesten soms met ervaringen in de Tweede Wereldoorlog te maken? Dat protest was vooral gericht tegen een aspect vandie wet, de verplichting bij je werkgever een kopie van je identiteitsbewijs in te leveren. Er waren werknemers die dat om principiele redenen weigerden, die het er voor over hadden daarvoor als boete tijdelijk in het (hoogste) anoniementarief van de belasting te worden aangeslagen, een enkele persoon werd zelfs vanwege deze kwestie ontslagen, sommige werknemers slaagden er in met een beroep op hun gewetensbezwaren tot de dag van heden hun weigering vol te houden.
Naast de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog waren er andere redenen om te weigeren aan deze identificatieplicht te voldoen. Sommigen vonden het beledigend bij een werkgever waar ze al tientallen jaren werkten een kopie van hun paspoort in te leveren, alsof hun werkgever niet heel goed wist wie hij voor zich had. Anderen beschouwden het als een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy als er bij hun werkgever permanent een kopie van hun paspoort zou liggen. Maar voor de meeste actievoerders tegen de wet van 1994 was een ander argument doorslaggevend. Door zo’n stom kopietje van je paspoort af te geven werk je mee aan een systeem waarbij illegalen in Nederland worden uitgesloten van legaal werk en daarmee gedwongen tot illegaal werk, waarbij ze de kans lopen extreem te worden uitgebuit, of, nog erger, of tot criminaliteit.
Bij een algemene identificatieplicht gelden al deze argumenten nog sterker. Het is wonderlijk met het argument van criminaliteitsbestrijding een maatregel te nemen die automatisch de criminaliteit zal doen stijgen. Misschien dat deze nieuwe wet een groter gevoel van veiligheid teweeg brengt bij die tweederde van Nederlanders die zegt voor identificatieplicht te zijn. Bij minderheden zal dit het gevoel van angst en onveiligheid juist groter maken. Niet alleen bij mensen die zich de Tweede Wereldoorlog nog herinneren. Wie wit, rijk en deftig is, loopt weinig kans om z’n identiteitsbewijs te worden gevraagd. Wie er arm, gekleurd en zielig uit ziet maar al te vaak. Het gevaar bestaat dat de Nederlandse overheid met deze identificatieplicht metterdaad duidelijk gaat maken voor wie de rechtsstaat is bedoeld en voor wie niet. En dat doet toch weer, of het mag of niet, aan de Tweede Wereldoorlog denken.
Dat de identificatieplicht hier al vanaf 12 jaar gaat gelden is een klein detail. Ter herinnering: de jodenster moesten intertijd kinderen vanaf zes jaar dragen. De leeftijd van twaalf jaar heeft echter ene onschuldiger reden. Die leeftijdsgrens gold ook al in de wet uit 1994. Ook dat is weer begrijpelijk: zwartrijdertjes en voetbalfanaten zijn er ook onder de achttien jaar. De algemene identificatieplicht zal in Nederland op een veel lagere leeftijd gelden dan in de ons omringende landen. Zo wordt het hypocriete Nederland, dat lange tijd het meest tolerante land was, in een sprong het hardvochtigste land van Europa.