NRC Handelsblad 05/04/1991
Toen de Stockholmse politie arriveerde op de plaats des onheils, waar het leven van premier Palme wegebde op een met ijs bedekt trottoir, was het eerste wat de agenten vroegen aan Palmes ontzette echtgenote Lisbet: ‘Hebt u een identiteitskaart?’ Het is slechts een wrang detail, maar het zegt toch wel iets over het mensbeeld achter het concept-wetsvoorstel identificatieplicht waarmee minister Hirsch Ballin (justitie) na de nodige vijven en zessen dan toch voor de draad is gekomen.
Het voorstel draagt de sporen van het jo-jo-beleid dat er aan vooraf is gegaan. Het zwart rijden – nota bene een van de redenen om te blijven hameren op een ID-plicht – wordt voorlopig nog even aangehouden. Alle fraaie vertogen over het beperkte karakter van de nieuwe verplichting nemen in elk geval niet weg dat zij algemeen van aard is. Dat is alleen al het geval omdat de vreemdelingencontrole wordt uitgebreid tot iedere ingezetene. Bovendien moet men zich identificeren bij de bank, in de sociale zekerheid en op het werk.
Elke staatsburger is een potentiele verdachte. Dat steeds minder burgers daar in de opiniepeilingen bezwaar tegen lijken te hebben zegt minder dan er van wordt gemaakt. De verklaring van geen bezwaar wordt al gauw gegeven met anderen in gedachten: voetbalvandalen, zwartwerkers, krakers, illegale vreemdelingen. Maar straks kan een politieman iedere willekeurige voorbijganger als het zo uitkomt vragen naar zijn nationaliteit. De ID-plicht op het werk logenstraft ook de plechtige verzekering van de regering bij de invoering van het sofinummer ‘dat verdergaande informatiegaring niet beoogd’ werd.
HET IS IRONISCH om met een legitimatieplicht te komen uitgerekend nu parlement en regering zich bezorgd buigen over de groeiende vervreemding tussen burger en staat. Dat de nieuwe overheidsbevoegdheden daartoe juist bijdragen is niet denkbeeldig, want de gerichte bijdrage aan criminaliteitsbestrijding wordt door kenners niet al te hoog ingeschat. Al was het alleen omdat daarvan in het buitenland – waar men veelal reeds wel een identiteitsplicht kent – weinig is gebleken.
Hoe zwak Hirsch Ballin staat blijkt wel uit de categorische manier waarop hij in het geval van financiele transacties het anders zo aangeprezen zelfregulerende vermogen van de maatschappij opzij schuift. Hij beroept zich op een komende EG-richtlijn tegen het witwassen van crimineel verkregen geld. Dat het om transacties van meer dan 35.000 gulden moet gaan wordt even vergeten. Het is op zichzelf al raar identificatie te eisen bij (kleine) spaarbewijzen aan toonder die zoals het woord al zegt daarvoor nu net niet bedoeld zijn.