• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Even Limburg bellen

    Jelle van Buuren en Wil van der Schans

    Pionieren in de grensregio
    Bij Europese politiesamenwerking gaat de meeste aandacht uit naar de bestrijding van zware grensoverschrijdende criminaliteit. Maar er bestaan ook andere vormen van grensoverschrijdende politiesamenwerking. Bijvoorbeeld in de grensregio’s, waar burgers uit verschillende landen voortdurend bij elkaar over de vloer komen en politie en justitie gedwongen zijn de handen ineen te slaan. De politieke aandacht voor deze grensoverschrijdende vormen van alledaagse politiezorg is echter mini¬maal.
    ‘Als ze in Aken twee keer stevig hoesten liggen de bacillen in de hele regio,’ zegt Cary van Gestel, internationaal coördinator van het regiokorps Limburg-Zuid. ‘En als ze in Luik niezen is Maastricht een beetje verkouden.’ Dergelijke verge¬lijkingen vallen te pas en te onpas te beluisteren in Nederlands meest zuidelijke provincie. Het zuidelijk deel van Limburg is geografisch gezien een uniek plekje. Een smalle navelstreng van vier komma negen kilometer verbindt dit deel met het noorden van Limburg en de rest van Nederland, terwijl de buitengrenzen met België en Duitsland zo’n honderd kilometer lang zijn. ‘Het biedt nadelen dat Limburg geografisch zo geïsoleerd ligt van de rest van Nederland, maar het heeft ook voordelen,’ meent Henk de Heus, oud-interna-tionaal coördinator van Limburg-Zuid en net genietend van zijn pensionering. ‘Wij zijn altijd heel sterk geconcentreerd geweest op het buitenland. Dat is ei¬genlijk heel simpel een overlevingskwestie. Elke dag komen in Limburg zo’n 50 tot 80.000 buitenlanders over de vloer. Als wij geen oplossingen verzinnen voor de problemen die dat veroorzaakt, heeft dat een negatief effect op de veiligheids¬situatie. We moeten dus wel. En dat geldt ook voor onze buren.’
    Het regiokorps Limburg-Zuid mag gerust een pionier genoemd worden in de Europese politiesamenwerking. Waar veel Europese politiesamenwerking zich concentreert op de bestrijding van zware internationale criminaliteit, gaat het in Limburg vooral om de alledaagse politiezaken. En door de geografische ligging zijn dat haast per definitie grensoverschrijdende politiezaken. Als geen ander er¬varen de Limburgse dienders wat de gevolgen zijn van de opheffing van de bin¬nengrenzen, en de toegenomen mobiliteit. Voor de burgers in de euregio Maas¬Rijn58 doen die grenzen er feitelijk niet meer toe. Ze reizen, wonen en werken in de regio, en of dat nu net over de Nederlandse grens of de Belgische grens is, zal hen een zorg zijn. ‘Limburg heeft eigenlijk al een traditie van tientallen jaren op dit gebied,’ zegt De Heus. ‘We werden in een vroeg stadium al gedwongen om na te denken over grensoverschrijdende politiesamenwerking. Ik kan wel zeggen dat we een voor¬trekkersrol in Europa hebben op het gebied van internationale politiesamenwer¬king.’
    De grote trots van Limburg-Zuid is de door hen als eerste ontwikkelde en toe¬gepaste organisatiestructuur voor snelle communicatie met de buurlanden. De onderlinge uitwisseling van politie-informatie in de grensstreken is mogelijk op grond van de verdragen van Schengen. Maar dat iets mogelijk is, wil nog niet zeggen dat het ook daadwerkelijk gebeurt. ‘We hebben het idee eigenlijk afgekeken van de buurlanden,’ zegt De Heus be¬scheiden. ‘In Aken en Eupen functioneerden al een zogenaamde Verbindungsstel¬le, waarmee informatie-uitwisseling mogelijk was. Wij hebben dat in Nederland in 1995 geïntroduceerd, toen de grenzen vanwege Schengen officieel opengingen. Wij noemden het ICC: Internationaal Coördinatiecentrum.’ Maar het takenpakket van het Limburgse ICC was breder dan de buitenlandse voorbeelden. Naast de uitwisseling van politie-informatie en rechtshulpverzoe¬ken, kent het ICC ook een helpdesk. Iedereen kan daar met zijn vragen terecht: mag ik in Duitsland mijn uniform aan? Wat mag ik declareren als ik in het bui¬tenland ben? Wat zijn mijn bevoegdheden in het buitenland? Een derde taak van het ICC ligt op operationeel gebied. ‘Het ICC coördineert grens¬overschrijdende operationele acties,’ aldus De Heus. ‘Als we samen met de Bel-gen en Duitsers alcohol of drugscontroles uitvoeren, bereidt het ICC die acties voor, en zorgt voor de informatie-uitwisseling en coördinatie tijdens de operaties.’ Het ICC geeft verder advies en ondersteuning aan het politiemanagement en regelt de afhandeling van justitiële rechtshulpverzoeken.
    ‘We vonden dat hier vaak erg slordig omgegaan werd met de behandeling van justitiële rechtshulpverzoeken,’ zegt De Heus. ‘Dat is overigens wel begrijpelijk. Als een collega in Maastricht een verzoek uit Hasselt krijgt om mijnheer Jansen eens te gaan horen die verkeerd geparkeerd stond in Hasselt, dan rent hij na¬tuurlijk niet zo hard. Hij heeft nog tientallen zaken liggen die belangrijker zijn. Dus een hele hoop van die verzoeken bleven liggen bij de politie en verdwenen in het horizontale archief.’
    Onder druk van Justitie en het buitenland besloot het korps de rechtshulpver¬zoeken hogere prioriteit te geven. Maar omdat justitiële rechtshulpverzoeken van justitie naar justitie gaan, en dan pas bij de politie terechtkomen, bleek het in prak¬tijk lastig om een goed overzicht te krijgen. De simpele, doch doeltreffende op¬lossing werd: zet een justitieambtenaar in het ICC, laat daar alle rechtshulpver¬zoeken binnenkomen en kijk eens of dat werkt. Het werkte. ‘De omlooptijd liep terug, het was duidelijk in welk stadium de ver¬zoeken zich bevonden en bij wie ze lagen voor afhandeling,’ aldus De Heus. In¬middels wordt meer dan 90 procent van de rechtshulpverzoeken binnen twee maanden afgehandeld.
    Toch dreigde het succes van het Limburgse ICC zich tegen zichzelf te keren. An¬dere korpschefs van regiokorpsen langs de grens toonden interesse voor het Lim¬burgse project. Maar niet alle regiokorpsen toonden interesse. Dat Limburg be-lang had bij goede communicatie met de buren was logisch, maar wat moet pak¬weg regio Utrecht of Friesland met zo’n systeem? ‘Bij ons communiceren alleen de koeien grensoverschrijdend, kreeg ik bijvoorbeeld als reactie vanuit Friesland,’ zegt De Heus. Door het dralen van de korpschefs liep de invoering van ICC’s gro¬te vertraging op. Precies op dat moment dook procureur-generaal Dato Steenhuis op het project. Hij was vooral bijzonder ingenomen met de snelle afhandeling van justitiële rechts¬hulpverzoeken die ICC-Limburg mogelijk maakte. Steenhuis wilde de ICC’s lan¬delijk invoeren. Hij kon daar twee vliegen in één klap mee slaan: snellere afhan¬deling van rechtshulpverzoeken en meer grip van Justitie op wat de politie alle¬maal uitspookte op het gebied van rechtshulp. Omdat de politiechefs draalden met de invoering van de ICC’s zag Steenhuis zijn kans schoon en wist de oprich¬ting van acht bovenregionale ICC’s er door heen te drukken, die voortaan IRC’s gingen heten: internationale rechtshulpcentra. ‘De politiechefs zaten een beetje te slapen,’ zegt De Heus. ‘Het probleem is dat de IRC’s nu helemaal in de justitiehoek terechtgekomen zijn. Het zijn echte rechtshulpfabrieken geworden. De hoofdtaak is de afhandeling van rechtshulp¬verzoeken. Ik vind het niet erg als de rol van Justitie groot is in de IRC’s, als de ei¬genheid van de politie maar niet ondersneeuwt. Dat dreigt wel te gebeuren.’ Tot ergernis van De Heus ontwierp Justitie briefpapier voor de IRC’s waarop staat: IRC is een samenwerkingsverband van politie, justitie en marechaussee op het ter¬rein van rechtshulp. De Heus weigerde het briefpapier te gebruiken. ‘We zijn na¬tuurlijk véél meer dan alleen de afhandelaar van rechtshulpverzoeken,’ stelt De Heus. ‘Dat was nu juist het specifieke aan het IRC zoals wij dat bedacht hebben.
    Het IRC is het centrale ondersteunende orgaan voor de politiesamenwerking. Dat dreigt nu onder te sneeuwen. Dat briefpapier gebruik ik dus niet. Dat gaat na¬tuurlijk niet om dat stomme briefpapier, maar om het onderliggende principe. Ik heb geroepen: we gaan ons IRC-Limburg voortaan gewoon euregiopol Maas-Rijn noemen, met als onderdeel het IRC. Om maar te benadrukken dat er veel meer onder de zon is. Het is een voortdurende discussie om nieuwe evenwichten te vinden tussen de belangen van politie en Justitie.’
    ZAKBOEKJESCULTUUR
    Inmiddels waren ze in Limburg-Zuid al weer een stap verder. Want het ICC was weliswaar een succes, maar het kon nog véél beter. Fax en telefoon zijn trage in¬strumenten in het digitale tijdperk. In samenwerking met Duitse en Belgische po¬litiekorpsen en de Universiteit van Maastricht ontwikkelde Limburg-Zuid het EMMI: Euregionale Multi Mediale Informatievoorziening. Het systeem is op in¬ternettechnologie gebaseerd en bestaat uit een aantal verschillende toepassingen. Via gestandaardiseerde e-mailformulieren kan razendsnel informatie-uitwisseling plaatsvinden. Een informatiekiosk maakt het mogelijk om operationele en beleids¬matige informatie snel onderling te verspreiden. Daarnaast maakt EMMI video-conferencing mogelijk, een beeldverbindingmogelijkheid voor rechtstreeks visu¬eel contact tussen de politiechefs, dat ook gebruikt wordt tijdens gezamenlijke grensoverschrijdende acties. ‘EMMI loopt als een tierelier,’ zegt Max Strijbos, medewerker van het Limburgse ICC. ‘Als het een beetje meezit heb ik binnen vijf minuten antwoord op een vraag over bijvoorbeeld een Belgisch kenteken. Voor Nederland heeft het als bijkomend voordeel dat alles automatisch wordt geregistreerd en vastgelegd. Wij zijn sinds Van Traa verplicht om vast te leggen met wie we welke informatie uitwisselen. Met één druk op de knop valt later precies te achterhalen welke informatie is uitgewis¬seld. Ik wil niets ten nadele zeggen van de zakboekjescultuur, met een vriendje hier en een vriendje daar die je even belt als je wat wilt weten. Maar met EMMI gaat alles natuurlijk sneller en efficiënter en het is transparant.’ In 2002 verwerkte Lim-burg-Zuid ruim 34.000 informatievragen. Dat valt met de vijf man die het ICC be¬mannen nét te doen, zegt Strijbos. ‘We hebben de handjes echt wel vol gehad.’ EMMI biedt veel mogelijkheden, omdat bijvoorbeeld ook dossiers, foto’s en vin¬gerafdrukken kunnen worden meegestuurd. Waar vroeger nog een motorkoerier met een foto naar België moest rijden, zodat de Belgische collega’s konden zien of een verdachte toevallig bij hen bekend was, is dat nu digitaal binnen een paar minuten geregeld. Zo werkt het ook bij gezamenlijke controleacties. ‘Dan zetten we de lijnen open en dan zitten we bij wijze van spreken bij elkaar aan tafel,’ zegt Strijbos. ‘Informatie van de collega’s op straat kunnen we onmiddellijk doorspe¬len. Dat is natuurlijk ook het moment dat we beoordelen óf we die informatie mogen doorgeven. Wij bewaken de procedure.’
    Bij de informatie-uitwisseling loopt de politie soms wel tegen problemen op. Want de nationale regels voor informatie-uitwisseling blijven gelden. En daar zit-ten nogal wat verschillen tussen. Een rijbewijscontrole in Duitsland is bijvoor¬beeld onmogelijk. Duitsland kent geen nationaal rijbewijsregister, zoals Neder¬land. Een Duitser die zijn rijbewijs in Aken heeft gehaald, staat alleen daar gere¬gistreerd. Het is dus haast ondoenlijk om te achterhalen of een Duitser wel of niet over een rijbewijs beschikt. Nederland beschikt daarentegen weer niet over een nationaal bevolkingsregister, in tegenstelling tot België en Duitsland. ‘Je blijft afhankelijk van wat de andere kant je te bieden heeft,’ zegt Strijbos. ‘Op een gegeven moment weet je dat van elkaar. Verzekeringsgegevens uit Duitsland kan ik bijvoorbeeld alleen krijgen via een officieel rechtshulpverzoek. Die zijn op een plek opgeslagen waar ook de Duitse collega’s geen rechtstreekse toegang toe hebben.’ Volgens Strijbos accepteren de betrokken landen elkaars beperkingen. Het heeft geen enkele zin om dingen te forceren, dat wekt alleen maar wrevel op. Strijbos onderstreept het belang van de goede onderlinge contacten. Kennen en gekend worden is de smeerolie van de internationale politiesamenwerking. ‘We ontmoe¬ten elkaar regelmatig,’ zegt Strijbos. ‘We bespreken wat zaken, maar doen ook leuke dingen met elkaar. Dat werkt heel goed. Als je elkaar kent, ben je ook eer¬der bereid om iets voor elkaar te doen. Dat werkt ook op andere terreinen door. Als je weet dat iemand vertrouwelijk omgaat met de dingen die je ze vertelt, ligt er een goede basis.’ Volgens Strijbos heeft EMMI een belangrijke rol gespeeld bij de goede onderlinge relaties. Het enige nadeel is dat het de contacten iets afstan¬delijker heeft gemaakt. ‘Vroeger ging het contact per telefoon, dat is toch iets persoonlijker,’ zegt Strijbos. ‘EMMI is koude communicatie, je ziet en hoort elkaar niet, je ziet alleen dingen over je beeldscherm vliegen. Daarom is het zo belang¬rijk om regelmatig een hapje met elkaar te gaan eten.’
    EMMI wisselt alleen harde politie-informatie uit, benadrukt Strijbos. Informatie die terug te vinden is in officiële documenten of systemen, zoals het kentekenre¬gister, geboorteregisters, en het politie herkenning- en signaleringssysteem. Zachte informatie, bijvoorbeeld afkomstig van criminele inlichtingeneenheden, wordt niet via EMMI uitgewisseld. ‘Als we weten dat er CIE-informatie is, ben ik wel bereid mijn collega’s aan de overkant te zeggen: praat eens met die of die,’ zegt Strijbos. ‘Verder trek ik mijn handen ervan af. Wat die collega’s vervolgens uitwisselen is hun verantwoording. Die stappen dan ouderwets even bij elkaar in de auto en wisselen wat informatie uit. Wij willen daar persé niets mee van doen hebben. Ik begeef me niet op het terrein van de zachte informatie. De informatie moet hard zijn, dus contoleerbaar.’
    Het EMMI biedt de politie ook ongekende mogelijkheden tot grensoverschrijden¬de analyses. Alle uitgewisselde informatie krijgt een code mee, waardoor het een¬voudig is later analyses te maken over bijvoorbeeld alle autodiefstallen of woning¬inbraken van het laatste jaar. ‘We zien vrij snel of er bepaalde patronen ontstaan, of dat een nieuw fenomeen in de regio opduikt,’ zegt Strijbos. ‘Wij seinen dan degenen in die daar hun voordeel mee kunnen doen. Desnoods voeren we daar¬na nog nadere analyses uit. Meestal merken we het al in ons dagelijkse werk op. Hé, daar is Jantje weer, die had ik vorige week ook al twee keer met een parkeer¬verbodje op dezelfde plaats. Als je dan weet wat voor persoon Jantje is, ga je je natuurlijk afvragen wat Jantje daar aan het uitspoken is.’ Strijbos geeft het voorbeeld van een begrafenis van een Hell’s Angel die in Zuid-Afrika tegen een kogel was opgelopen. De begrafenis was met veel toeters en bel-len en uit heel Europa werden Hell’s Angels verwacht. ‘Daar hebben we toen wel op geanticipeerd,’ zegt Strijbos. ‘We hebben alle kentekens opgeslagen en ande¬re dingen die ons opvielen, daar een apart bestand van gemaakt en een analyse op los gelaten. De Deense collega’s bleken zeer geïnteresseerd in wat wij allemaal op tafel wisten te krijgen.’ Vergelijkbare bestanden worden aangelegd en geanaly¬seerd bij internationale demonstraties of voetbalwedstrijden. ‘Alleen registratie en uitwisseling van gegevens is niet genoeg,’ zegt Strijbos. ‘Je moet er ook verder wat mee doen.’
    Het succes van EMMI is andere politiekorpsen niet ontgaan. EMMI bestaat inmid¬dels in Limburg-Zuid, Eupen, Aken, Genk, Mönchen Gladbach, Münster, Lin¬gen, Brabant, Noord-Nederland, Brussel, Lille en Metz. Rond het Europees kampioenschap voetbal, dat in 2000 in Nederland en België werd gehouden, pro¬beerde Limburg-Zuid EMMI in heel Nederland uit te zetten. Dat lukte nog niet helemaal. ‘Het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme heeft toen toch weer een ander programma ingezet,’ zegt Strijbos. ‘Men pakte uiteindelijk toch weer makkelijker de telefoon om even met Maastricht te bellen dan het via de terminal te doen. Maar ja, onbekend maakt onbemind. Dus het functioneren van EMMI blijft voorlopig beperkt tot de grensregio’s.’ Inmiddels heeft de Regieraad die over de informatie- en communicatietechnologie van de politie gaat wel gezegd dat EMMI in principe een landelijke applicatie is. De verwachting is dat EMMI zich ver¬der zal verspreiden. ‘Je krijgt het dan alleen van bovenaf opgelegd, met al zijn plus-sen en minnen,’ constateert Strijbos. Ook andere landen uit Europa zijn geïnte¬resseerd in EMMI. Oostenrijk, Hongarije, Italië, Denemarken, Finland, Polen, Let-land en Slovenië zijn inmiddels in Maastricht langs geweest. Ook het succes van EMMI kent echter zijn nadelen. Politiekorpsen uit het hele land zijn erachter gekomen dat ze via Limburg-Zuid razendsnel aan informatie uit het buitenland kunnen komen. De officiële route via Interpol of Europol wordt overgeslagen. ‘We hebben ons zelf misschien wat te goed verkocht,’ stelt Strijbos. ‘We waren in 1995 zegge en schrijve twee weken in de lucht toen al de eerste te¬lefoontjes uit Den Haag kwamen: kun je ons helpen met een Duits kenteken? Via de CRI duurde het allemaal veel te lang, dus kwamen ze bij ons terecht. Binnen tien minuten hadden ze hun antwoord. Nou, dat vergeten collega’s niet. Dat was een ongekende weelde.’ Bij de CRI zagen ze het succes van EMMI met lede ogen aan. ‘We hebben ze in fei¬te een hoop werk uit handen genomen,’ zegt Strijbos. ‘Maar dat is ook een on¬dergraving van hun positie. Ik geloof dat de CRI het uiteindelijk toch wel goed vindt. We zijn natuurlijk allemaal met hetzelfde bezig: boeven vangen.’

    VEILIGHEIDSVACUÜM
    Mag de informatie-uitwisseling in de regio Maas-Rijn inmiddels als een ‘tierelier’ lopen, de politie loopt in de dagelijkse praktijk nog tegen veel andere problemen op. In een studie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken uit 2001 worden bladzijde na bladzijde de knelpunten uit de doeken gedaan bij de grensover¬schrijdende politiesamenwerking met Duitsland.59 ‘In de grensstreek is sprake van een veiligheidsvacuüm,’ constateert het rapport onomwonden. ‘In de praktijk wor¬den veel kleine problemen door de politiediensten onderling opgelost. Deze op¬lossingen zijn echter vaak op de rand of net over de rand van wat wettelijk mag.’ Zo mogen politiediensten niet de grens oversteken om assistentie te verlenen bij zware verkeersongelukken, misdrijven of branden. Ook snel aanrijden via ‘vreemd grondgebied’ mag niet, terwijl dat soms veel tijd kan schelen. Patrouilleren op in¬ternationale treinen leidt tot vergelijkbare problemen. Als een Nederlandse poli¬tieman op Nederlands grondgebied een drugsrunner identificeert, kan hij die niet meer aanhouden als de trein inmiddels over Duits grondgebied rijdt. Daar is wel een mouw aan te passen, door om uitlevering van de verdachte aan Nederland te vragen. Maar dat optreden is niet efficiënt, de administratieve rompslomp is groot en de rechtmatigheid van het optreden is twijfelachtig, aldus het rapport. ‘Door dit soort obstakels worden internationale treinen nauwelijks gecontroleerd,’ con¬stateert het rapport. Een proces-verbaal in Nederland heeft daarnaast ook geen bewijskracht in Duitsland, tenzij de verbalisant het proces-verbaal mondeling komt toelichten bij de Duitse rechter. ‘Dit leidt tot onnodig groot capaciteitsbe¬slag bij de Nederlandse politiediensten, als tot onnodige vrijspraken als de Ne¬derlandse verbalisant niet komt opdagen.’ Volgens het rapport biedt het verdrag van Schengen ook te weinig mogelijkhe¬den tot grensoverschrijdende achtervolging. Dat mag bijvoorbeeld niet als men-sen zich aan een alcoholcontrole onttrekken door snel over de grens te vluchten, of als ze doorrijden na een ongeval.
    Ook het gezamenlijk optreden bij demonstraties, blokkades of voetbalwedstrij¬den verloopt moeizaam. De organisatiestructuren en communicatiemiddelen zijn niet op elkaar aangepast, waardoor de samenwerking met horten en stoten ver¬loopt. Bovendien mogen ook hier eenheden niet optreden op elkaars grondge¬bied. Zo kwam in Venlo een groep Duitse supporters aan, onder begeleiding van Duitse ME-ers. Maar in Venlo ontbrak de Nederlandse politie. De Duitse politie moest met de handen op de rug toezien hoe de supporters zich te buiten gingen in het centrum van Venlo. Een zelfde situatie ontstond bij een demonstratie van Koerden aan de Duits-Nederlandse grens. De Duitse ME kon de groep nauwelijks in bedwang houden, terwijl de Nederlandse ME in volle uitrusting op enkele tien¬tallen meters alleen maar kon toekijken. Bij een demonstratie van extreemrechts in Kerkrade moest ook de oproerpolitie uit beide landen in volle sterkte uitruk¬ken, waarbij het ook nog eens onduidelijk was waar in Kerkrade preciés de grens liep. Tijdens de vuurwerkramp in Enschede stuitte de politie op vergelijkbare pro¬blemen. In noodsituaties moet eerst de assistentie van andere Nederlandse korp¬sen worden gevraagd, ook al moeten die van veel verder komen dan in dit geval de Duitse politie. De Duitse politie had trouwens ook niets kunnen doen in Ne¬derland: zelfs het regelen van het verkeer in de omgeving van Enschede zou wet¬telijk niet hebben gemogen. Een Nederlands arrestatieteam dat een verdachte op de hielen zit moet officieel bij de grens stoppen en het verdere werk overlaten aan een Duits arrestatieteam. Als dat team echter nog niet ter plekke is, heeft het AT het nakijken. In de praktijk knijpen de Duitse autoriteiten een oogje dicht als een Nederlands AT de achter¬volging toch op Duits grondgebied voortzet. Maar omdat er niets officieel is ge¬regeld over bevoegdheden, geweldsinstructies en vuurwapengebruik leidt dit vol¬gens het rapport tot een ‘onzekere, onwerkbare en onveilige situatie’. Omge¬keerd speelt precies hetzelfde probleem.
    Inmiddels onderhandelen Nederland en Duitsland over een verdrag om deze knel¬punten op te lossen. ‘Gelukkig maar,’ zegt De Heus. Want het gebrek aan grens¬overschrijdende bevoegdheden speelt de politie vaak parten. De Schengenregels zijn in praktijk veel te beperkt, vindt De Heus. Het probleem is dat het teveel van bovenaf door juristen is bedacht. De politie stuit dagelijks op de onnavolgbare lo¬gica van de wetgevingsjuristen. De Heus noemt een voorbeeld uit de zogenaam¬de ‘19 puntenregeling’ tussen Nederland en Duitsland, die een uitwerking van de Schengenafspraken is. Nu de grenzen opgeheven zijn, is ook de binnenbermvang¬rails op de doorgaande grenswegen doorgetrokken. Ambtenaren hebben heel lang zitten puzzelen op de vraag wat een surveillanceauto nu moet doen die op zo’n grensweg rijdt. Omkeren bij de grens kan niet meer door de vangrails. ‘Uitein¬delijk is na veel geharrewar vastgelegd dat onze agenten dan in Duitsland mogen doorrijden tot het eerste het beste punt waar ze kunnen omkeren,’ zegt De Heus. ‘Dat is de meest verregaande bevoegdheid die Nederlanders nu hebben op bui¬tenlands grondgebied. Maar die afspraak is eigenlijk in strijd met de Duitse ra¬diowetgeving, want onze portofoons voldoen niet aan de Duitse normen. Dat betekent dus dat wij eigenlijk bij het passeren van de grens onze porto’s door het raampje naar buiten moeten gooien, en als we omgedraaid zijn ze later weer uit de berm moeten opvissen. Ik zweer je, daar hebben we dus heel lang serieus over zitten vergaderen.’ De Heus kan zich kwaad maken over de formele opstelling van de departemen¬ten. De politiechefs aan beide kanten van de Limburgse grens spraken bijvoor¬beeld niet lang geleden af om bij ongevallen of andere calamiteiten op bedrijven¬terreinen aan de grens gewoon op te treden. ‘Wij vonden: als daar iemand dood ligt te bloeden na een verkeersongeval, dan treed je gewoon op,’ zegt De Heus. ‘Dan ga je geen discussies houden of dat nu een Nederlandse of een Duitse be¬voegdheid is.’ Maar de politiechefs werden teruggefloten door het Ministerie van Binnenlandse Zaken: het is niet aan de politieregio’s om dergelijke dingen af te spreken, vond de minister. Bovendien was hij hard bezig om het verdrag tussen Nederland en Duitsland panklaar te maken. ‘Theoretisch heeft hij gelijk,’ zegt De Heus. ‘Maar de minister laat zich dus niet leiden door de behoeften van mensen, of de eisen die veiligheid stelt. Het gaat puur om machtsdenken, grenzen, soeve¬reiniteit, territoriale beginselen. Formeel klopt dat, maar dat hij in een brief mijn politiechef domweg verbiedt om dit soort dingen te doen, dat vind ik stuitend.
    Met andere woorden: veiligheid interesseert hem dus eigenlijk geen hol als het er op aankomt. Alleen het formele telt.’ De Heus houdt zijn hart vast of het Nederlands-Duitse verdrag wel voldoende oplossingen voor de praktijk van alledag gaat bieden. ‘Ik vrees dat door de mini¬mumbenadering van de Nederlandse departementen het verdrag uiteindelijk zo¬wel inhoudelijk als geografisch onvoldoende oplossing biedt. Het is altijd geënt op de problemen uit het verleden, er zit geen toekomstvisie achter. Dat is inhe¬rent aan wetgeving, dat loopt altijd achter op de realiteit en trekt recht wat in het verleden fout ging. Maar er liggen toch ook kansen om wat meer naar voren te kijken en dingen voor de toekomst te regelen. Ik vind het een hele stap voor¬waarts dat er nu zo’n verdrag komt, dat is positief, maar ik ben erg benieuwd naar de vraag of er een toekomstvisie in zit.’ Als we De Heus later nog eens samen met zijn opvolger Van Gestel spreken tij¬dens een copieuze lunch in La Ville in hartje Maastricht, is hij ietsje optimistischer over het verdrag. Van Gestel vertelt dat er uitgebreide discussies zijn geweest tus¬sen de departementen en de Nederlandse en Duitse politieregio’s aan de grens over het conceptverdrag. ‘Gelukkig hebben we de departementen deze keer goed kunnen voeden,’ constateert Van Gestel. ‘Meestal wordt iets bedacht vanuit de toren van de wetgevingsjuristen en moeten de mensen in de praktijk maar zien of ze ermee uit de voeten kunnen. Nu is het vertrekpunt de praktijk geweest, en gaan juristen die wensen vertalen in verdragsregels.’ Volgens De Heus is het een geluk geweest dat de Duitsers het voortouw hebben genomen bij de besprekin¬gen over het verdrag. Duitsland heeft daar een belang bij, omdat het met álle buurlanden bezig is dergelijke verdragen te sluiten, en daar graag uniformiteit in wil hebben. ‘Ik ben blij dat Duitsland het voortouw heeft genomen,’ constateert De Heus. ‘Den Haag was veel terughoudender.’

    HAAGSE KOKERS
    Het woord toekomstvisie is inmiddels gevallen. Wat is eigenlijk de toekomstvisie van de beide heren? Ontwikkel een communicatiesysteem waarmee alle politie¬mensen in heel Europa direct met elkaar kunnen communiceren, zegt De Heus. Dat is het allerbelangrijkste. Zorg dat elke politieman waar dan ook in Europa bin¬nen tien minuten antwoord op zijn vraag krijgt. ‘Voor de zware grensoverschrij¬dende criminaliteit hebben we Europol,’ zegt De Heus. ‘Maar er is een enorme lacune op het gebied van de alledaagse politiezorg. Daar moet je wat voor rege¬len. Net zoals wij dat hier met het EMMI proberen op te lossen.’
    De Heus moet weinig hebben van alle ingewikkelde Europese discussies over har¬monisatie van wetten en bevoegdheden. ‘Dat lukt in geen vijftig jaar,’ zegt De Heus. ‘Je zult de Fransen nooit zover krijgen dat ze ons drugsbeleid overnemen, of hun politiestructuur op de schop gooien of hun cultuur veranderen. Dat moet je gewoon accepteren en dan pragmatisch kijken naar wat je wél kunt doen.’ Wat wel kan, is zorgen dat een politieman uit München snel informatie uit Nederland krijgt. Want waarom zou een Nederlander in hemelsnaam moeten meedraaien in een gezamenlijk team met de Duitsers, vraagt De Heus retorisch. Puur en alleen om informatie uit te wisselen. Die man loopt daar alleen rond omdat hij toegang heeft tot de Nederlandse informatiesystemen. ‘Hij hoeft daar echt geen huiszoe¬kingen te verrichten of arrestaties te verrichten, dat kunnen die Duitse agenten echt zelf wel,’ zegt De Heus. ‘Dan zeg ik: als je je dat nu realiseert, begin dan eens vooraan. Al dat gezever over bevoegdheden in het buitenland, volkenrecht en soevereiniteit kun je achter je laten, als je een Europees communicatienetwerk creëert. In een grijs gebied langs de grenzen is het nodig om wat grensover¬schrijdende bevoegdheden af te spreken. Voor de rest gaat het om zo’n commu¬nicatienetwerk. Dat is de sleutel voor Europese politiesamenwerking.’ De Heus wijst op de praktijk van het EMMI. ‘Als ik wat uit Keulen wil weten dan kan dat alleen in een spoedeisend geval en dan nog met heel veel regeltjes, en dus kostbare tijd. Het is toch niet van deze tijd dat iedereen over de hele wereld kan e-mailen, maar ik als politieman niet? Alleen mijn buren aan de grens mag ik direct benaderen, het zou binnen Euregionale conglomeraten normaal moeten worden dat je alles met elkaar kunt uitwisselen. Die gebieden koppel je vervolgens elek¬tronisch aan elkaar, zodat je feitelijk een Europees netwerk krijgt. En Europol hang je daar natuurlijk ook aan. In de praktijk werkt het nu telefonisch, en dus langzamer, ook al op deze manier, dankzij het informele netwerk. We hadden laatst het geval van een vermoedelijk gestolen Nederlandse auto aan de Frans-Spaanse grens. Het duurt anderhalve dag voordat een gestolen auto in het Schen¬gen Informatiesysteem staat. Criminelen weten dat ook. De grenspolitie belde toen via de Verbindungsstellen Metz, Arlois, en Eupen naar ons. Binnen twintig minuten hadden ze antwoord: de auto bleek gestolen en de bestuurder werd ter plekke gearresteerd. Zo moet het in Europa werken.’
    De Heus en Van Gestel wijzen daarnaast op het belang van het denken in grens-regio’s. Limburg-Zuid heeft veel meer gemeen met de aanpalende regio’s in Bel¬gië en Duitsland, dan met de rest van Nederland. In die termen zou je ook de po¬litieregio moeten gaan zien, vinden ze. Ze zijn groot voorstander van de oprich¬ting van gezamenlijke politiebureaus voor de grensstreken. In de eigen euregio Maas-Rijn is het bijna zover: Euregiopol, een daadwerkelijk internationaal poli¬tiebureau met eigen personeel en voorzieningen dat als internationaal informatie¬centrum moet gaan fungeren. ‘Waar we heen moeten zijn entiteiten op de grens waar alle diensten uit de verschillende landen in vertegenwoordigd zijn,’ zegt De Heus. ‘Dus niet alleen politie, maar ook justitie, douane en marechaussee. Die bureaus moeten een kernpunt zijn, het hart, de centrale ondersteuning van wat er grensoverschrijdend in een bepaald conglomeraat gebeurt. Je moet dus zorgen dat er een heldere verbinding is tussen die bureaus en het achterland.’ Dat is maatwerk, zegt De Heus. Een politieman uit Limburg zal niet snel bellen of faxen met een bureau dat aan de grens tussen België en Brabant ligt. ‘Dat is Brabant, en daar heeft hij geen feeling mee,’ zegt De Heus. ‘Bovendien hebben we hier in Limburg andere problemen dan in Brabant. Zo’n bureau moet inge¬bonden zijn in het dagelijkse leven. Dat betekent dat wij ons de vraag moeten stel¬len: met wie hebben we nu nog wat en met wie niet. Nou, wij hebben wat met Belgisch Limburg en Wallonië, tot aan Luik ongeveer, en met Duitstalig Oost¬België. En we hebben wat met het Rijnland, tot aan Keulen. Als je kijkt naar cij¬fers over verkeer, overvallen, criminaliteit en kijkt hoe het economisch, sociale, culturele en toeristisch leven in elkaar steekt, dan is dat onze gemeenschappelij¬ke leefruimte. Daarvoor moet je zo’n bureau oprichten.’ Het bureau moet het steunpunt zijn voor verkeersongevallen, winkeldiefstallen, vechtpartijtjes, en klei¬nere en grotere criminaliteit in de euregio. Maar de politiek is de alledaagse (po-litie)samenwerking vergeten, constateert De Heus. ‘Het gegeven dat er euregio’s zijn die veel met elkaar te maken hebben, mensen die dagelijks massaal bij elkaar over de vloer komen omdat er geen grenzen zijn, betekent dat je moet nadenken over wat dat voor de veiligheidszorg betekent en hoe je tegen de regio’s moet aankijken. Maar daar wordt in Den Haag amper over nagedacht. Weinigen in Den Haag horen wat er vanaf de grens wordt geroepen. Wij hebben geen Haag¬se koker.’ Volgens De Heus is grensoverschrijdende politiesamenwerking teveel een ver-van-mijn-bed-show voor Den Haag. In de hoofdstad overheerst het soevereini¬teitsdenken. ‘We denken absoluut niet Europees,’ constateert De Heus. ‘En al helemaal niet in de machtscentra. Dat is ook niet vreemd, ambtenaren worden geacht zo te denken, ze vertegenwoordigen een staat en die heeft grenzen, regels en procedures. Maar hier in Limburg moeten we wel Europees denken, anders overleven we niet.’

    EEN GROTE STAD MET TWEE PARKEN
    Limburg-Zuid werkt eigenlijk al decennia lang met zijn natuurlijke partners sa-men. In de grensstreken zijn bestuurlijke en politionele samenwerkingsverbanden opgericht, zoals de Belgisch- Nederlandse Politiesamenwerking BNPS en Nebedeag¬pol, de Nederlands-Belgisch-Duitse Arbeitsgemeinschaft der polizei. De politie¬chefs en lagere functionarissen komen op gezette tijden bij elkaar om over allerlei zaken te praten. Elk jaar worden themaconferenties gehouden, bijvoorbeeld over groepen criminelen die in de regio zware inbraken plegen. Ook is de afgelopen jaren de recherchesamenwerking sterk aangehaald en wordt nu gesproken over de oprichting van een regionale sporendatabank. Vooralsnog voor zogenaamde klas¬sieke sporen, doch op termijn ook voor DNA-sporen. De vorming van het geza¬menlijke Euregionale politiebureau is het grootste project dat Nebedeagpol op dit moment onder zijn hoede heeft. ‘Het strategische idee van Nebedeagpol is: we kunnen ontzettend veel van elkaar leren in de regio,’ zegt De Heus. ‘Dat zetten we vervolgens om in zo praktisch mo¬gelijke zaken. Kortgeleden hadden we een conferentie over veiligheidsmanage¬ment in binnensteden. We nodigden politie en bestuurders uit de Euregio uit om onze sterke projecten te vertonen. In feite is het verhaal: we hebben elkaar hard nodig, laten we nu allemaal eens sterke projecten tonen, zodat we er van kunnen leren in plaats van allemaal het wiel opnieuw proberen uit te vinden.’ Van Gestel vertelt over Hasselt, waar de nieuwe socialistische voorman van Bel¬gië, Steven Stevaert, de burgemeester is. ‘Die heeft een aantal dingen gedaan om overlast in de binnenstad tegen te gaan, zo simpel, zo doeltreffend. Vaak belache¬lijk eenvoudig, maar je moet ze wel horen. De gemeente Hasselt subsidieert bij¬voorbeeld straatfeesten. Ze zorgen voor de afzetting, voor de vlaggen, en de wijk¬agent staat bij wijze van spreken achter de barbecue. Zo sponsoren ze met kleine bedragen heel veel activiteiten. Dat is toch veel slimmer dan miljoenen te steken in noodlijdende voetbalclubs? Door die hulp is een ontzettende bijdrage geleverd aan het saamhorigheidsgevoel en de sociale cohesie in Hasselt, waar politie en be¬stuur de vruchten van plukken. In Hasselt zegt 95% van de burgers dat ze zich veilig voelen in hun stad. Vijfennegentig procent! Dat is waanzinnig!’
    Toch stuit de politie ook hier wel eens op de verschillen in bestuurlijke organisa¬tie in de buurlanden. ‘De oplossing van veiligheidsvraagstukken in de regio Maas-Rijn loopt op politiek niveau vaak stuk op de structuur van de euregio,’ zegt De Heus. ‘Ons staatsbestel is net als die van de Belgen gebaseerd op dat van de Fran-sen. Politie, justitie en bestuur zijn sterk met elkaar verweven. In Duitsland geldt juist een hele sterke scheiding der machten, die dan ook vaak op elkaar botsen.’ Tijdens de conferentie over veiligheidsmanagement leidde dat tot genante tafe¬relen. ‘Toen de politiechef van Aken hoorde dat hij een verhaal moest vertellen over de succesvolle aanpak door politie en bestuur van drugsoverlast in een wijk weigerde hij daar aan mee te doen,’ zegt De Heus. ‘De toehoorders zouden eens het idee kunnen krijgen dat hij als politiechef iets doet wat het bestuur wil.’ Tij¬dens de conferentie vlogen zijn plaatsvervanger en de burgemeester van Aken el¬kaar openlijk in de haren. ‘Dat was echt tenenkrommend,’ zegt Van Gestel.
    ‘De politiesamenwerking “sec” is succesvoller,’ zegt Van Gestel. Maastricht wordt bijvoorbeeld al lange tijd geplaagd door zakkenrollers. Het gaat om een groep Zuid-Amerikanen uit Parijs, die tijdens het carnaval en weekmarkten naar het Noorden afreist. Ondanks dat de Limburgse politie met tientallen manschappen aanwezig was, konden ze geen zakkenroller in de kraag vatten. ‘In Luik hadden ze hetzelfde probleem,’ zegt Van Gestel. ‘Daar opereren speciale politieteams, die een opleiding in Brussel hebben gehad, in groepjes van drie, vier man. Die pak-ken de ene na de andere zakkenroller. Zij hebben een hele andere observatie¬techniek. Die gaan ze ons nu aanleren. Omgekeerd kunnen wij hun weer andere dingen leren waar wij goed in zijn.’ Van Gestel noemt ook het voorbeeld van de Hazeldonk-acties tegen Franse drugs-runners. In Limburg loopt ook zo’n drugsroute, via de Ardennen naar Maastricht. De Limburgse politie stak veel tijd in het tegenhouden van de stroom drugsrun¬ners. Dat lukte aardig: de Franse drugsrunners bleven weg uit Maastricht. Pro¬bleem opgelost? Mooi niet, zegt Van Gestel. Er zijn nieuwe, kleine smokkelrou¬tes ontstaan via de groene weggetjes tussen Luik en Maastricht. In de buitenwij¬ken van Luik spuiten Fransen zich nu in het weekend vol en liggen in de portie¬ken en auto’s hun roes uit te slapen. ‘Onze zware aanpak weerhield runners ervan om naar Maastricht te komen,’ zegt Van Gestel. ‘Luik deed niet mee aan die ac-ties, dus zit nu met het probleem opgezadeld. Binnenkort starten we met een nieuw soort Hazeldonk-acties, waar België en Luxemburg aan mee gaan doen. Tegenwoordig kun je niet meer zeggen dat het geen probleem meer is, als het bij jou weg is. Als Maastricht en Heerlen hard beginnen te duwen, dan gaat de cri¬minaliteit óf naar Noord-Limburg, óf de grens over. We kunnen hier dus niet meer werken met de rug naar de grens toe. Daarvoor zitten we te dicht op elkaar. Luik kijkt ook eerder naar ons, dan naar wat er in de rest van België gebeurt.’
    Toch blijft Limburg-Zuid aanlopen tegen de Nederlandse werkelijkheid. Lim-burg-Zuid definieerde zo’n dertig zware criminele zaken, die in aanmerking ko¬men voor behandeling door het bovenregionale rechercheteam BRT. Maar één van die zaken had een relatie met de rest van Nederland. Alle andere zaken hadden connecties met België en of Duitsland. De korpschef van Limburg-Zuid wilde dus liever niet het verplichte percentage van zijn rechercheurs afstaan aan het bo¬venregionale rechercheteam. Die rechercheurs kon hij veel beter gebruiken om zijn grensoverschrijdende zware zaken aan te pakken. Maar nee, dat kan niet vol¬gens de regels. De rechercheurs moeten naar het BRT, en het BRT pakt alleen na¬tionale zaken aan, geen grensoverschrijdende. ‘Dat botst voortdurend,’ verzucht Van Gestel. ‘De regio Limburg-Zuid is eigenlijk een grote stad met twee parken ertussen. Met wie moeten wij nu de samenwerking zoeken? Het is toch onzin om allerlei regionale zaken te draaien die zich moeten beperken tot de eigen lands¬grenzen?’
    De politiek zou eens wat beter moeten luisteren naar de praktijkervaringen met grensoverschrijdende politiesamenwerking, zeggen onze gesprekspartners meer¬dere malen. Wat vinden ze eigenlijk van de recente ideeën van minister Donner van Justitie, die stelt niet langer door te willen gaan op de moeizame weg van har¬monisatie, maar een aparte Europese rechtssfeer wil voor een aantal grensover¬schrijdende zware criminele zaken. In die aparte rechtssfeer, die los staat van de nationale rechtsstelsels, zouden Europese politieteams, met Europese opsporings¬bevoegdheden en een Europese officier van justitie zware criminelen moeten op¬sporen en voor Europese rechtbanken brengen. ‘Ik vind het een goede oplossing,’ zegt Van Heus. ‘Het is een typisch Neder¬landse, pragmatische oplossing. Vanuit het haalbaarheidsprincipe is dit ook het enige realistische. Harmonisatie van het strafrecht kun je vergeten, zeker met 25 lidstaten. Maar het is maar een beperkte oplossing. Als je in de gerechtelijke sfeer wat wil, dan is Donners idee waarschijnlijk het enige haalbare. Maar als je dit be¬schouwt als dé oplossing voor de politiesamenwerking in Europa, ben je verkeerd bezig.’ Van Gestel aarzelt. Volgens hem is het essentieel om de politiesamenwerking zo dicht mogelijk bij de basis te organiseren. ‘Vraag maar eens aan een willekeurige Limburgse diender wat de meerwaarde van Europol voor hem is,’ zegt Van Ge¬stel. ‘Die meerwaarde merken de collega’s niet. Hoe verder je het van huis orga¬niseert, des te minder de acceptatie is, en des te minder belevingswaarde het heeft. Alles wat je ver weg van je eigen organisatie organiseert is uit je hart en niet meer van jou. En als je niet het gevoel hebt dat een club iets voor jou betekent, dan is er geen verbinding. Wij merken dat zelf al aan het kernteam Zuid, waar collega’s van ons korps inzitten. Die zijn weg, vind ik. Het is niet meer van ons, dat kernteam. De nationale recherche die nu in de maak is, is nog veel verder weg. Een Europese recherche is al helemáál ver weg.’

    MEERDERE SNELHEDEN
    Wat dan wel? Wat zijn de adviezen die Justitie en Binnenlandse Zaken van Lim-burg-Zuid zouden kunnen krijgen op basis van de praktijkervaringen? Het Europese communicatienetwerk, zegt De Heus. ‘Ik kan dat niet vaak genoeg herhalen. De politie is primair een informatieverwerkend bedrijf. Dus het moet de politie primair mogelijk worden gemaakt om overal in Europa snel informatie in te winnen. Dat zou Donner heel hard in Europa moeten gaan roepen. Het Neder¬landse voorzitterschap van de Europese Unie in 2004 is een uitgelezen kans om daar een groot thema van te maken. Niet een afgeleid thema, zoals Den Haag dat nog steeds ziet.’ De euregionale politiebureaus, zeggen De Heus en Van Gestel. Ook een uitgele¬zen kans voor Nederland om in 2004 op de Europese agenda te zetten. België heeft vorig jaar al het voorstel gedaan om een Europese basis te leggen onder zul¬ke gezamenlijke politiebureaus aan de grens. ‘Dat moet je natuurlijk nauw af¬stemmen met de Belgen, want het is hun idee,’ zegt De Heus. ‘Maak er een mooi integraal verhaal van, waarin politie, justitie, douane en grensbewaking kunnen participeren. De Duitsers krijg je ook wel mee voor zo’n idee, want die zijn er zelf druk mee bezig. Dat zou een geweldig punt voor Nederland kunnen zijn.’
    Houdt het vooral dicht bij huis, zeggen de politiemannen. Niet zaken op een te hoog Europees niveau willen regelen. En vooral niet teveel vanuit een nationaal niveau denken, maar meer vanuit regionale niveaus. En laat de praktijkervaringen de basis zijn om Europese zaken te regelen. Stop met de top-down benadering. ‘Er wordt nog veel te veel gedacht dat je alles direct op Europees niveau moet rege¬len,’ vindt De Heus. ‘Terwijl heel veel praktische samenwerking tussen twee of drie lidstaten plaatsvindt. Volgens mij is het onvermijdelijk dat er een Europa van meer snelheden gaat ontstaan. Dat kan haast niet anders met al die nieuwe toe¬treders. De oude Schengenlanden zouden op basis van de praktijkervaringen een aantal zaken moeten uitproberen en onderling regelen. Pas daarna, in een twee-de etappe, kun je dat overbrengen naar de andere lidstaten. Het is onmogelijk om wat wij hier nu allemaal in onze regio ervaren en uitvinden direct in heel Europa in te voeren. Het zal een stapsgewijze ontwikkeling moeten zijn.’ Van Gestel kan zich van harte bij het pleidooi aansluiten. ‘Sommige landen ko¬men met bepaalde problemen helemaal niet in aanraking, maar hebben toch een stem in het kapittel. Daardoor kom je steeds op een soort middenweg uit, waar uiteindelijk niemand iets aan heeft.’ ‘Het is heel wezenlijk voor de haalbaarheid en de maakbaarheid van Europa dat er verschillende snelheden kunnen ontstaan,’ onderstreept De Heus nogmaals. ‘Accepteert de politiek dat niet, dan wordt het niets met Europa. Zodra het te groot wordt, werkt het niet. Hou het kleinscha¬lig.’ En zorg voor goede persoonlijke relaties, benadrukt De Heus. Dat is en blijft de basis van internationale politiesamenwerking. ‘Respect, vertrouwen, waardering en kennis,’ somt De Heus op. ‘Je moet wat hebben met elkaar, en dat kun je niet afdwingen. De persoonlijke netwerken zijn de grootste factor in het succes van samenwerking. Als je wat met elkaar wilt, maar er staan allerlei obstakels in de weg, dan kom je daar alleen uit als je wat met elkaar hebt. Als je affectief niets met elkaar hebt en er zijn problemen, dan houdt het op. Je merkt het onmiddellijk als het met collega’s niet lekker spoort. Er zijn zoveel barrières om je achter te ver¬schuilen. Zoek hetgeen je bindt en niet wat je scheidt en zorg voor goede onder¬linge relaties. Anders wordt het niets.’ Van Gestel haalt een oud Limburgs gezegde uit Kerkrade aan: ‘Wieste kuns jaan¬ge, weëdste empfange’. Ofwel: op de manier zoals jij komt en je jezelf presen¬teert, zul je ook ontvangen worden. ‘Schrijf maar op dat dat mijn adagium is,’ zegt Van Gestel.