Samenwerking in de Europese opsporing
Jelle van Buuren en Wil van der Schans
Criminaliteit internationaliseert in een rap tempo. De ministers van Justitie van de lidstaten van de Europese Unie proberen als antwoord de Europese politie- en justitiesamenwerking vlot te trekken. Daarbij concentreren ze zich vooral op ingewikkelde trajecten om de wetgeving te harmoniseren. Het is echter maar helemaal de vraag of op dat gebied de oplossingen liggen. Op zondag 18 juni 2000 treft de douane in Dover in een Nederlandse vrachtwagen 58 levenloze lichamen aan. Slechts twee mensen hebben de tocht overleefd. Het blijkt om een groep illegale Chinezen te gaan, die door verstikking om het leven zijn gekomen. Binnen korte tijd heeft het kernteam Noord-Oost-Nederland de loods gevonden van waaruit de fatale smokkelrit waarschijnlijk heeft plaatsgevonden. Omdat het al aan het eind van de middag is, wordt besloten de volgende dag de loods grondig te doorzoeken. De loods wordt verzegeld en Rotterdamse politiemensen zorgen voor de bewaking. ’s Avonds ziet een van de dienders een auto twee keer verdacht om de loods rijden. Hij noteert het kenteken op zijn mouw, en noteert later het kenteken in een dagrapport. Die mutatie wordt later netjes overgetikt in het centrale computersysteem. Weer een paar dagen later checkt een misdaadanalist het kenteken en ontdekt een interessant verband. Enige tijd later blijkt dat het kenteken van groot belang is voor het Engelse onderzoek naar de Doverzaak, dat parallel plaatsvindt met het Nederlandse onderzoek. Er lijkt geen enkel probleem te zijn om het bewijs aan het Engelse dossier toe te voegen. Er is een proces-verbaal van de Nederlandse politie, dus alles voldoet aan de regels.
‘Mooi niet,’ zegt kernteamleider Pieter-Jaap Aalbersberg. ‘Engelsen kunnen daar helemaal niks mee. Elke aantekening geldt daar namelijk als bewijs en moet voor de rechter getoond kunnen worden. De Engelsen hadden dus dat stukje mouw van die politieman nodig, vervolgens het kladblokje waar hij later het kenteken opschreef, kortom, de hele chain of evidence moet er zijn. Daarom zie je Engelse politiemensen ook altijd met van die notitieblokjes rondlopen, waar geen velletje uitgescheurd mag zijn. Al die boekjes gaan mee naar de rechtszitting, want daar moet het worden voorgelezen. Elke aantekening is bewijs, en moet zowel schriftelijk als mondeling gepresenteerd worden voor de rechter. Daarom zie je in Engeland ook altijd een half politiekorps buiten de rechtszaal staan te wachten, tot ze binnen mogen komen om te getuigen.’
Samenwerking met de Britten is wel vaker lastig, doordat het Verenigd Koninkrijk een ander rechtssysteem kent. Neem het verschil tussen evidence en intelligence. In het VK blijft intelligence altijd buiten het dossier. Dat staat zelfs in de wet. In Nederland geldt dat alles wat onderdeel uitmaakt van het onderzoek in het dossier komt te staan. Dat leidt regelmatig tot grote problemen. Want een Britse rechercheur die aan een Nederlandse rechercheur wat intelligence geeft, zal tot zijn schrik bemerken dat het in het Nederlandse dossier terechtkomt. ‘Dat hebben we ze goed moeten uitleggen,’ zegt Aalbersberg. ‘Ze mogen hun intelligence alleen aan onze CIE-man geven. Die kan het wél ons dossier inbrengen, zonder de bron van de informatie te hoeven onthullen.’
In de Europese opsporing stuiten rechercheurs met de regelmatig van de klok op dergelijke verschillen in elkaars rechtssysteem. De noeste arbeid van de ministers van Justitie van de Europese lidstaten, die proberen wetten te harmoniseren, biedt voorlopig geen soelaas voor deze problemen. Want zoals elke rechercheur weet: met harmonisatie van de delictomschrijving en strafmaat van bijvoorbeeld mensenhandel alléén, schiet de opsporing in de praktijk niet veel op. De obstakels liggen eerder in verschil in opsporingsbevoegdheden, de recherchecultuur en verschillen in organisatie. En als er nu iets lastigs is om te harmoniseren, is het dat wel – nog los van de vraag of het wenselijk is om alle rechtssystemen in de Europese melting pot te gooien.
De Nederlandse opsporingscultuur staat bijvoorbeeld bekend om de nadruk die ligt op het systematisch inwinnen en analyseren van informatie, en het planmatig werken. ‘De Zuid-Europese landen hebben meer de filosofie: we hebben een delict en we gaan vandaaruit naar boven rechercheren, dan komen we vanzelf bij de top uit,’ zegt Aalbersberg. ‘In de praktijk valt dat dus tegen. Neem Frankrijk. Ze hebben een enorme politiecapaciteit, maar die rechercheren altijd van onder naar boven. Dat zijn zulke lange procedures, dat ze in Marseille nog nooit bij de top van de georganiseerde misdaad zijn aangekomen. Zuid-Europese landen beginnen gewoon ergens aan te rafelen en zien wel waar ze uitkomen. Dat zijn enorme culturele verschillen, die nauwelijks te overbruggen zijn en een Europese criminele politiek belemmeren. Dat zal nog wel jaren duren voordat daar echt schot in komt.’
Toch wordt ook wel eens jaloers naar de buren gekeken. ‘Nederland wil alles managen,’ zegt bijvoorbeeld officier van justitie Fred Teeven, die na een uitstapje in de landelijke politiek weer zijn oud stiel heeft opgepakt. ‘Er zitten in de Nederlandse recherchecultuur een hoop mooie dingen. Maar ik zie ook elementen in Spanje, België of Italië die me aanspreken. Gewoon het hit and run werk. Hoezo managen, hoezo geen tijd? Hup, het pistool om en erop af. Wij zetten alles weg in vakjes. In Spanje heb je clubjes die gewoon reageren. Vandaag een moord, morgen een rechtshulpverzoek, verder niks. In Nederland zijn we soms meer bezig met de Arbo-wet en dienstroosters.’
Toch blijkt in de praktijk van de internationale opsporing dat veel alledaagse obstakels wel degelijk overwonnen kunnen worden. Essentieel daarbij zijn goede persoonlijke contacten en veel wederzijdse uitleg over de eigenaardigheden van het eigen stelsel. Internationale opsporing wordt wel vergeleken met een ingewikkeld spelletje schaak: de eerste zetten moeten kloppen, anders kom je later nooit meer goed uit. Dat betekent veel vooroverleg, uitleg over verschillende procedures en gedurende het onderzoek voortdurend coördinatie en afstemming. Maar op het goede moment een gunst aan een ander land verlenen kan ook wonderen doen. Dus ga je een keer voor de Duitsers achter acht kilo marihuana aan, ook al weet je dat het nergens toe leidt en je eigenlijk wel wat beters te doen hebt. Maar de Duitsers zijn dan blij, en dat is reuze handig als jij weer iets van de Duitsers wilt. Goede teamleiders en officieren van justitie werken op die manier, aldus Fred Teeven. Zo kijken ze ook naar naar rechtshulpverzoeken: hebben wij daar misschien nog wat aan. ‘Ik zag een keer toevallig een rechtshulpverzoek uit Milaan in de kast liggen,’ zegt Teeven. ‘En ik moest wat uit Milaan hebben. Toen ben ik dat rechtshulpverzoek maar even gaan uitvoeren, ook al was dat eigenlijk mijn taak niet. Even twee weken afluisteren, of een kleine zending drugs volgen, zoiets. Het leverde natuurlijk niks op, maar we hebben het wel voor Milaan gedaan, dus dan moeten ze iets terugdoen. Het zou niet zo moeten zijn, maar zo werkt het wel.’
De Nederlandse kernteams en de gespecialiseerde officieren van justitie beschikken inmiddels over een schat aan praktijkervaring, waardoor internationale opsporingsonderzoeken vlot kunnen verlopen. Van de Europese justitieministers wordt eigenlijk vooral maatwerk gevraagd: goede procedures voor controleerbare informatie-uitwisseling, het afstemmen van protocollen voor het veiligstellen van DNA-monsters, een goede Europese informatiehuishouding en meer inzicht in elkaars rechtsstelsels. Maar het werk van de justitieministers wordt te vaak bepaald door de waan van de dag, politiek-opportune initiatieven, gebrek aan visie en nationale belangentegenstellingen. Bovendien gaapt er een behoorlijke kloof tussen de wensen uit het veld en de Brusselse initiatieven. Fred Teeven mocht het Europese justitiebeleid ook vanaf de andere kant meemaken. ‘Die hele discussie over het Europese arrestatiebevel vind ik zo’n farce,’ zegt Teeven. ‘Het gaat helemaal niet om formele regeltjes die we moeten uitvoeren. Als je goede contacten hebt, ben je in heel Europa in staat een arrestatie te laten verrichten. Of een gecontroleerde aflevering. Het is een kwestie van op de goede knoppen drukken. Alle respect voor mijn collega-parlementariërs hoor, maar ze hebben vaak geen idee van de praktijk van opsporing. Ik word af en toe flink moe van de discussies. Het gaat helemaal nergens over.’
Dit artikel is een bewerking van een hoofdstuk uit het net verschenen boek ‘Keizer in lompen – politiesamenwerking in Europa’, Uitgeverij Papieren Tijger, ISBN 90 6728 126 3