• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branche van het wegtransport – 12. SMOKKEL

    12. SMOKKEL

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – LITERATUUR

    LITERATUUR

    Bureau Buitenland Nederlandse Federatie van
    Reclasseringsinstellingen en Ministerie van Buitenlandse Zaken,
    Gearresteerd in Marokko, Bureau Buitenland NFR en Ministerie
    van Buitenlandse Zaken, Den Haag/Den Bosch, 1994

    lees meer

    IX – De zeehaven Rotterdam en de luchthaven Schiphol – 2.1. De Rotterdamse haven

    2.1. De Rotterdamse haven

    De aan- en afvoer over zee van goederen in West-Europa verloopt
    via negen havens die liggen in de
    Hamburg-Le Havre range. Rotterdam neemt onder de
    goederenoverslaghavens de eerste plaats in, met een marktaandeel
    van 44%. Mondiaal gezien staat Rotterdam op de vierde plaats in de
    top 20 als het gaat om het overslaan van containers. Haar
    uitstekende marktpositie heeft de haven van Rotterdam onder andere
    te danken aan de centrale ligging in Europa; een grote
    afvoercapaciteit naar het achterland via binnenvaart, wegvervoer,
    pijpleiding en wellicht binnenkort ook per spoor; het relatief lage
    zeehavengeld voor grote schepen; de hoge afvaartfrequentie en goede
    kustvaartverbindingen en het grote aantal service-verlenende
    bedrijven in de petrochemie in Rotterdam (GHR, Havenplan 2010).

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 6.1. Meldingssystemen van gestolen auto’s

    6.1. Meldingssystemen van gestolen auto’s

    Vrijwel altijd wordt na diefstal van een auto aangifte gedaan
    bij de politie, al was het maar omdat zonder officile aangifte geen
    uitkering van de verzekeringsmaatschappij mogelijk is. Meestal gaat
    er enige tijd over heen voordat het slachtoffer de vermissing merkt
    en voordat hij of zij daarvan aangifte doet. De politieman of
    -vrouw maakt van de aangifte een proces-verbaal op en kan direct de
    auto aanmelden bij het OPS (het landelijk Opsporingsregister) van
    de CRI. Dit heet in vaktaal een A87. De meeste agenten weten echter
    uit ervaring dat een auto heel vaak binnen enkele uren tot enkele
    dagen weer wordt teruggevonden. Hij of zij meldt dus meestal niet
    direct. Voor professionele dieven werkt deze meldingspraktijk
    uiteraard in hun voordeel. Wanneer men auto’s snel de grens over
    wil hebben is het aantrekkelijk dat die auto nog niet als vermist
    of gestolen gesignaleerd staat.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.6. Organisatie van de branche

    3.6. Organisatie van de branche

    De belangen van de branche horeca worden vertegenwoordigd door
    de ondernemersorganisatie Koninklijke Horeca Nederland. Deze
    ondernemersorganisatie verenigt 13.000 horeca-werkgevers; zo’n
    kleine dertig procent. Omdat vooral de grotere bedrijven bij de
    werkgeversorganisatie zijn aangesloten, zijn alle leden van Horeca
    Nederland samen goed voor 70 procent van de totale omzet in de
    branche. De contributie varieert van 350 tot ruim 3000 gulden per
    jaar. Het zijn vooral de kleine ondernemingen in de grote steden
    die zich niet bij de organisatie aansluiten. Het dieptepunt wordt
    bereikt in Rotterdam, waar slechts tien procent van de
    horeca-uitbaters lid is van KHN. Uit de lage organisatiegraad mag
    worden afgeleid dat de horeca-wereld geen sterke eenheid vormt. De
    horeca-ondernemers zien elkaar in de eerste plaats als concurrent,
    niet als collega. Uit onderzoek blijkt dat de helft van alle
    cafbazen nooit samenwerkt met naburige horeca-exploitanten. Ze
    hebben er geen tijd voor, geen behoefte aan of noemen rivaliteit
    als reden om alleen te werken. De andere helft steekt wel eens de
    koppen bij elkaar – voor evenementen, gezamelijke inkoop of reclame
    – en het gaat dan bijna uitsluitend om uitbaters van grotere
    horeca-gelegenheden. De kleine cafbaas is een alleenganger (Lenting
    en Partners, 1990). Een dergelijk gesloten karakter is een zwak
    punt dat ingangen biedt voor criminaliteit. Horeca Nederland doet
    er, vaak in samenwerking met het Bedrijfschap, veel aan om de naam
    van de branche goed te houden. De organisatie erkent dat de
    criminaliteit een probleem is en geeft toe dat de ondernemers hier
    niet alleen slachtoffer, maar soms ook dader zijn. De
    werkgeversorganisatie heeft een Commissie Criminaliteit in het
    leven geroepen waarin de problemen van de horeca met misdaad
    centraal staan. En van de produkten van deze commissie is de Horeca
    Vertrouwensman die onlangs in Den Bosch en Valkenburg, bij wijze
    van experiment, werd aangesteld. Hoewel de branche-organisatie er
    alles aan doet om het probleem aan de kaak te stellen, blijft de
    geslotenheid het grootste probleem in de aanpak van criminaliteit
    in de branche; de ondernemers vertellen niet wat er speelt.
    Afpersing, opgedrongen portiersdiensten; de caf-houders melden het
    zelden tot nooit, zelfs (of juist) niet aan hun eigen organisatie.
    Overigens zijn niet alle horecagelegenheden welkom bij de
    branchevereniging; coffeeshops die softdrugs verkopen kunnen zich
    niet bij KHN aansluiten; wanneer de branche-organisatie een lid
    betrapt op de verkoop van hash of weed, volgt royering. KHN is het
    niet eens met het Nederlandse drugsbeleid en dan met name het
    gedogen van de softdrugshandel in coffeeshops. Horeca Nederland
    dringt er bij de overheid regelmatig op aan om de handel in zowel
    soft- als harddrugs in horecagelegenheden te verbieden en
    overtreders strafrechtelijk te vervolgen. Ook bordelen zijn
    doorgaans van lidmaatschap uitgesloten, omdat de horecafunctie in
    deze gelegenheden slechts bijzaak is of er sprake is van een
    gesloten club. Alleen zaken die in hoofdzaak bestaan van het
    verlenen van horecadiensten (schenken van dranken, bereiden van
    maaltijden of bieden van logies) mogen tot de brancheorganisatie
    toetreden.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 6.3. De speelautomatenmarkt algemeen

    6.3. De speelautomatenmarkt algemeen

    Onder het begrip speelautomaten vallen enerzijds
    behendigheidsautomaten en anderzijds
    kansspelautomaten: de zogenaamde fruitautomaten. Tot de
    behendigheidsautomaten rekent men alle automaten waarbij de speler
    de uitslag zelf benvloedt. Het gaat hierbij om flipperkasten en
    videospellen; ze keren geen geld uit. De kansspelautomaten doen dat
    wel. De uitslag van het spel kan door de klant niet worden
    benvloed; daarom spreken we van gokkasten. De kansspelautomaten die
    in de Holland Casino’s staan opgesteld worden in dit stuk niet
    besproken, omdat zij onder een andere wetgeving vallen. Naast de
    behendigheids- en kansspelautomaten biedt de speelautomatenbranche
    nog andere amusementsapparatuur, zoals jukeboxen en
    hobbelbeesten.
    In 86 procent van alle cafs staan n of meer gokkasten opgesteld
    (Lenting, 1990). Hier stonden in 1991 23.000 gokkasten; bijna
    eenderde van het totale aantal 73.000 automaten – dat er toen in
    heel Nederland stond (Horeca Nederland, 1992). Dit aantal bestond
    toen uit 20.300 behendigheidsautomaten en 52.700 kansspelkasten. In
    maar liefst 97 % van alle snackbars staan gokkasten (Lenting,
    1991). Het totale aantal kansspelautomaten neemt de laatste jaren
    af: in 1993 waren er 48.700; 4.000 minder dan in 1991 (Mutsaers en
    Van Loef, 1993). Deze afname komt voor rekening van de losse
    lokaties: de cafs en de snackbars. Twintig procent van alle
    fruitautomaten staat in de laagdrempelige horeca en 55 procent
    staat in cafs en restaurants (hoogdrempelige horeca). Het aantal
    gokkasten dat in speelhallen staat, neemt juist toe.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.2. De economische positie

    3.2. De economische positie

    Aantal bedrijven

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 5.1. Fraudes door werkgevers

    5.1. Fraudes door werkgevers

    Door Houwen en Kempkes (1993) zijn vier soorten van fraude in de
    bouw te onderscheiden: (1) fraude via een rechtsvorm, (2) malafide
    inlening en onderaanneming, (3) contributieve fraude en (4)
    informatieve fraude. Bij al deze fraudevormen in de bouwnijverheid
    gaat men ervan uit dat aannemers arbeid laten verrichten door
    personeel dat bij die werkgever in dienst is. Zij omschrijven
    werkgeversfraude alshet door een natuurlijke of rechtspersoon
    opzettelijk niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen met
    als vooropgezet doel om
    geen, of in onvoldoende mate, over het loon te heffen loonbelasting
    en premies (werknemers- en volksverzekeringen) aan
    bedrijfsverzekering en/of belastingdienst af te dragen
    (ibid, 1993, p. 14). De in de definitie aangegeven
    verplichtingen omvatten volgens de wet het inschrijven bij een
    bedrijfsvereniging en het zich aanmelden bij de belastingdienst als
    ondernemer. Verder bestaan er voor de werkgever informatieve-,
    medewerkings- en betalingsverplichtingen aan deze twee instanties.
    Door schade en schande wijs geworden, in het bijzonder om de
    koppelbazerij in de jaren zeventig een halt toe te roepen, zijn
    drie wetten ingevoerd om werkgeversfraudes in de (bouw)nijverheid
    zo veel mogelijk terug te dringen:

    lees meer

    IX – De afvalverwerkingsbranche – 5.2. De complexe wet- en regelgeving en de handhaving daarvan

    5.2. De complexe wet- en regelgeving en de handhaving
    daarvan

    Het milieubeleid is in belangrijke mate een vergunningenbeleid.
    In Nederland mag een onderneming pas afval verwerken wanneer
    daarvoor een vergunning is verstrekt. Deze vergunning kan door
    verschillende bevoegde gezagsdragers worden afgegeven en voor
    verschillende deelstromen van de afvalketen gelden. Door een
    stringent vergunningenstelsel meende de overheid de afvalbranche te
    kunnen reguleren. Achteraf kan worden gesteld dat in dit stelsel
    het aspect van controle en handhaving onvoldoende tot slecht uit de
    verf is gekomen:Zeker in de jaren zeventig en tachtig waren de
    achtereenvolgende regeringen zo gericht op het formuleren van
    milieubeleid, het maken van wetten en regelingen en het opzetten
    van een organisatie voor de vergunningverlening, dat van de
    handhaving niet veel terecht kwam (Aalders, 1994, 290).

    lees meer

    IX – De afvalverwerkingsbranche – 3.3. De economische situatie van de afvalverwerkingsbranche

    3.3. De economische situatie van de
    afvalverwerkingsbranche

    In de afvalbranche bestaan grote verschillen tussen de
    hoeveelheid aangeboden soorten afval en de verwerkingscapaciteit
    van de afvalverwerkingsbranche (VROM, 1995, 20). In deze vrij jonge
    economische sector is er ook nog geen evenwicht tussen vraag en
    aanbod. Enerzijds leiden deze verschillen tot fricties in de markt
    die illegale verwerking van afval in de hand werken, anderzijds tot
    grotere winstmogelijkheden voor bedrijven die van die fricties
    handig gebruik weten te maken. Zo sluit de verwijderingscapaciteit
    nog steeds niet aan op het afvalaanbod, waardoor niet altijd de
    meest geigende wijze van verwijdering wordt of kan worden
    toegepast. Als gevolg daarvan moeten ook grote hoeveelheden afval
    worden gexporteerd naar het buitenland. Maar het omgekeerde is ook
    het geval. De capaciteit voor het schoonmaken van verontreinigende
    grond is groter dan het binnenlandse aanbod vervuilde grond. Deze
    frictie leidt derhalve tot de invoer van verontreinigende grond uit
    het buitenland. Een overcapaciteit van stort in de afvalbranche en
    een tekort aan reinigingsinstallaties kan leiden tot een grotere
    stort in plaats van een noodzakelijke verbranding of destillatie.
    Als laatste kan worden genoemd dat voor diverse soorten afval niet
    of nauwelijks verwerkingstechnieken operationeel zijn (batterijen)
    waardoor noodgedwongen naar een andere, minder geschikte
    verwerkingstechniek moet worden uitgezien. Zo wordt vliegas
    verwerkt in beton of asfalt, maar omdat het aanbod de vraag
    overtreft blijft stort als enig alternatief over. De afvalmarkt is
    sterk in beweging. De kleinere, van oudsher familiebedrijven zullen
    steeds grotere concurrentie gaan ondervinden van kapitaalkrachtige
    bedrijven, die proberen monopolieposities in de afvalketen te
    krijgen (zie ook .5.8). Hoe meer onderdelen van die afvalketen een
    bedrijf in bezit heeft, des te groter zijn de winstkansen voor het
    bedrijf en des te moeilijker dat bedrijf door de overheid is te
    controleren. De grote bedrijven zullen de kleinere na verloop van
    tijd uit de markt drukken omdat de afvalverwerking aan steeds
    hogere milieu-eisen moet voldoen. En die eisen in de
    milieuwetgeving hebben tot gevolg dat grotere investeringen nodig
    zijn om verwerkingsinstallaties te laten bouwen. De overheid kan
    daaraan tegemoet komen door via allerlei subsidies te verstrekken
    de kleinere bedrijven te steunen, maar deze praktijk zal als gevolg
    van de TCR/TCA-affaire in de toekomst vermoedelijk minder vaak
    voorkomen.

    lees meer

    IX – De wildlifebranche – 1. INLEIDING

    1. INLEIDING:

    ACHTERGRONDEN EN OPZET VAN HET ONDERZOEK

    Recentelijk is een nieuwe, aantrekkelijke illegale markt ontdekt
    waar met crimineel gedrag geld valt te verdienen. Die markt bestaat
    uit het illegaal weghalen van allerlei bedreigde en beschermde
    dieren en planten uit hun natuurlijke omgeving om ze vervolgens met
    grote winst te verkopen aan klanten uit de westerse wereld die om
    diverse redenen willen pronken met het bezit van exotische dieren
    of planten. Als de berichten in de media waar zijn, dan is hierin
    in de afgelopen jaren op internationale schaal een levendige handel
    ontstaan. De handelaren bekommeren zich niet om het behoud van de
    natuur en verrijken zich ten koste van flora en fauna van landen
    als Madagaskar, Nigeria, Indonesi, Brazili, om maar enkele
    leveranciers te noemen. Reptielen, papegaaien, apen, schildpadden
    worden uit hun natuurlijke omgeving weggeroofd en vervolgens onder
    veelal erbarmelijke omstandigheden per schip of per vliegtuig naar
    het rijke westen op transport gezet. Veel dieren sterven voor zij
    hun eindbestemming hebben bereikt of anders spoedig nadat zij bij
    de natuurliefhebber in een te kleine kooi zijn neergezet en
    ondeskundig zijn verzorgd. Deze illegale handel in planten en
    dieren wordt ook wel de groene drugshandel genoemd omdat hierin
    veel geld valt te verdienen. Volgens diverse berichten in de media
    en in politievakbladen zou deze wildlifebranche volledig in handen
    zijn van de georganiseerde misdaad. De verdiensten zouden volgens
    diverse schattingen enorm zijn. Organisaties als het Wereld Natuur
    Fonds en Greenpeace hebben de noodklok geluid over het
    leegplunderen van de natuur. Hoe exotischer een dier of een plant
    en hoe zeldzamer, des te groter de bedragen die door klanten worden
    betaald. Weliswaar bestaan er internationale verdragen op dit
    gebied maar de illegale handel in dieren en planten zou nog steeds
    blijven groeien en wel in zo’n aard en omvang dat vele dier- en
    plantesoorten op korte termijn met uitsterven worden bedreigd. Al
    deze berichten vormen voldoende reden om in Nederland na te gaan
    wat de eventuele betrokkenheid van de georganiseerde misdaad in de
    wildlifebranche is. In deze deelstudie staan de volgende drie
    onderzoeksvragen centraal: 1. welke criminele groepen maken zich in
    Nederland schuldig aan de illegale handel in bedreigde dier- en
    plantsoorten? 2. Op wat voor manieren wordt deze vorm van illegale
    handel gepleegd? 3. Hoe worden de opbrengsten uit deze illegale
    handel besteed? Om deze drie vragen te kunnen beantwoorden is als
    volgt te werk gegaan. Eerst is een aantal gesprekken
    gevoerd met experts op het gebied van de wildlifehandel. Vervolgens
    is bestaand statistisch materiaal geraadpleegd waarmee vermoedelijk
    de omvang van deze vormen van illegale handel kan worden geschat.
    Daarnaast is gebruik gemaakt van vijftien dossiers over pro-actieve
    opsporingsonderzoeken die afkomstig zijn van diverse regiokorpsen
    en van de CRI. Bovendien stelde de CRI enkele andere analyses en
    dossiers over de genoemde onderwerpen ter beschikking. Ten slotte
    is door de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van
    Landbouw, Natuurbeheer en Visserij informatie ter beschikking
    gesteld over de aard en de omvang van de uitgevoerde controles op
    dit gebied. Dit deelrapport is als volgt opgebouwd. In het volgende
    hoofdstuk worden de achtergronden van de wildlifebranche
    geschilderd. Wij beperken ons noodgedwongen tot het beschrijven van
    enkele facetten van deze internationale markt. Daarna wordt de
    handelsketen beschreven. Vervolgens komt in het derde hoofdstuk de
    officieel geregistreerde criminaliteit op het gebied van de
    wildlife aan bod. In .3.2 wordt ingegaan op de manieren waarop deze
    illegale handel in dieren en planten wordt uitgevoerd (de smokkel).
    In de daarop volgende paragraaf (3.3) worden aan de hand van het
    analyseschema de daders beschreven en de wijze waarop zij hun
    criminele activiteiten organiseren op basis van de dossiers van de
    Nederlandse politie. Het rapport wordt afgesloten met enkele
    conclusies.

    lees meer

    Advies mr. J.K. Franx d.d. 20-10-1994 oververschoningsrechten (21/31)

    104

    Ambstedig proces-verbaal J.C.J.G. Barkman-Kuitert naaraanleiding van vragen van de commissie (6/28)

    120

    Ambstedig proces-verbaal J.C.J.G. Barkman-Kuitert naaraanleiding van vragen van de commissie (22/28)

    136

    Eindrapport – 10.12 Aanbevelingen organisatie opsporing

    10.12 Aanbevelingen organisatie opsporing

    De commissie beveelt het volgende aan voor de organisatie van de
    opsporing. De commissie vraagt de Kamer een oordeel te geven over
    deze aanbevelingen.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>