Bijlage V – 10.2 Justitile en politile rechtshulpJanuary 1, 1999
10.2 Justitile en politile rechtshulp
10.2.1 Regelgeving
Strafprocessuele bijstand die nationale autoriteiten vragen of
verlenen aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van aanhangige
strafzaken, wordt traditioneel aangeduid met de term kleine
rechtshulp. Andere vormen van rechtshulp, zoals uitlevering,
overdracht van vervolging en overdracht van executie zijn nu niet
aan de orde. Vaak gaat het bij kleine rechtshulp om het vergaren en
overdragen van bewijsmateriaal. Uit de niet-uitputtende opsomming
van artikel 552h, tweede lid Sv blijkt dat rechtshulpverzoeken
betrekking kunnen hebben op het verrichten van
onderzoekshandelingen of het verlenen van medewerking daaraan, het
toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of
het geven van inlichtingen, danwel het betekenen of uitreiken van
stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden. De
Nederlandse wetgeving eist in het algemeen geen verdragsrechtelijke
basis voor kleine rechtshulp. Dat is slechts anders bij de in
artikelen 552n e.v. Sv geregelde uitoefening van dwangmiddelen.
Daarvoor is een zogenaamde rogatoire commissie noodzakelijk en dit
is alleen toelaatbaar op basis van een verdrag. Deze schriftelijke
verzoeken van de ene rechterlijke autoriteit aan de andere hebben
het verzamelen van bewijsmateriaal tot doel, waarbij in Nederland
de bemoeienis van een rechter-commissaris is geboden. Zulks is het
geval bij verzoeken die strekken tot het horen van personen die
niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen; indien uitdrukkelijk
wordt verzocht om een bedigde verklaring; indien binnentreding in
niet-openbare ruimten tegen de wil van de rechthebbende en/of
inbeslagneming nodig is/zijn; indien het verzoek strekt tot het
aftappen of opnemen van gegevensverkeer via de
telecommunicatie-infrastructuur.
Nederland is partij bij diverse kleine rechtshulpverdragen, zoals
het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in
strafzaken van 1959, het daarbij behorend protocol (1978) en de
daarop aansluitende, tussen Nederland en Duitsland gesloten
overeenkomst van Wittem (1979). Met betrekking tot de
internationale politiesamenwerking bieden de Overeenkomst van
Schengen en het Europolverdrag een internationale juridische basis.
Als een rechtshulpverzoek op een verdrag is gebaseerd moet het
toepasselijke verdrag worden nageleefd.
lees meer
Bijlage V – Foto’s ZeedijkJanuary 1, 1999
Foto’s Zeedijk
HR 25 juni 1985, NJ 1986, 109 m.nt ThWvV
(Art. 2 lid 1 onder b Opiumwet)
I.c. gaat het om het gebruik van foto’s die tijdens de observatie
van een pand door een politiefotograaf zijn gemaakt. De politie
vermoedde namelijk dat in dit pand gehandeld werd in verdovende
middelen. Op die foto’s komen personen voor die zich in of bij dat
pand hebben opgehouden. De foto’s zijn gebruikt in het
opsporingsonderzoek tegen een aantal verdachten.
lees meer
Bijlage V – KostovskiJanuary 1, 1999
Kostovski
HR 25 september 1984, NJ 1985, 426 m.nt ThWvV en EHRM 20
november 1989, NJ 1990, 245 m.nt EAA (en A.H.J. Swart in Ars Aequi
39 (1990) 5, p. 315-327)
(Artt. 186 lid 3, 288, 338 Sv, 6 lid 3 EVRM en 14 lid 3 onder e
IVBP) Drie personen zijn ‘s nachts een bank binnengedrongen en
wachtten met bivakmutsen getooid op de komst van het bankpersoneel
om hen de kluizen te laten openen. Na de overval bleef alleen een
gevonden schroevedraaier achter. Later meldden zich twee personen
die de namen van de daders noemden (Stanley H., Paul M. en
Kostovski). Deze twee getuigen vreesden voor represailles en
wensten anoniem te blijven. Een van hen trok zijn getuigenis in, de
ander werd twee maal door de rechter-commissaris – buiten
aanwezigheid van de verdediging – gehoord, maar weigerde op de
zitting te verschijnen. Vervolgens wees een speurhondenproef uit
dat de schroevedraaier door een van de drie verdachten was
gebruikt. Het hof had deze verdachte veroordeeld, waarbij de
schroevedraaier doorslaggevend was geweest. De rechter-commissaris
verscheen ter terechtzitting als getuige. Dit arrest betreft
Kostovski’s medeverdachte Stanley H., maar is vrijwel identiek aan
het arrest dat met betrekking tot Kostovski is gewezen. (zie voor
een uitgebreid feitenrelaas NJ 1990, 245). De Hoge Raad:
lees meer
Bijlage V – RamolaJanuary 1, 1999
Ramola
Rechtbank Rotterdam, 16 mei 1995 (afkorting van Rabo Money
Laundry) en gerechtshof ‘s-Gravenhage 27 december 1995 (niet
gepubliceerd).
Het onderzoek in de Ramola-zaak is begonnen na een melding
(in januari 1993, nogmaals medio 1993) van ongebruikelijke
wisseltransacties (Wet MOT) door de Rabobank in Utrecht.
Aanvankelijk startte het onderzoek te Utrecht, maar op grond van
aanwijzingen dat het geld werd ingezameld bij een aantal
Rotterdamse adressen werd het onderzoek overgenomen door de
regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Mede op basis van (in)directe
verbanden tussen bezochte panden en verdovende middelen werd op 10
juni 1993 een gerechtelijk vooronderzoek geopend. In de loop der
tijd werd het gerechtelijk vooronderzoek steeds meer uitgebreid tot
andere verdachten en panden.
lees meer
Bijlage V – 4.4 Feitelijk gebruik van de methodeJanuary 1, 1999
4.4 Feitelijk gebruik van de methode
4.4.1 Kwantitatieve gegevens
De NCID beheert een systeem waar alle CID-en hun informaten
gecodeerd aanmelden (zie hierover Bijlage 6 Organisaties,
hoofdstuk 3 Criminele inlichtingen diensten). Dit systeem
bevatte echter lange tijd geen totaaloverzicht, omdat tot 14
september 1995 zes regionale CID-en hebben nagelaten de informanten
aan te melden.
lees meer
Bijlage V – 6.4 Feitelijk gebruikJanuary 1, 1999
6.4 Feitelijk gebruik
6.4.1 Misdaadanalyse
Wie
lees meer
Bijlage VI – 11.1 InleidingJanuary 1, 1999
11 BURGEMEESTERS EN KORPSBEHEERDERS
11.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staan de sturing van en controle op de politie
door burgemeesters en korpsbeheerders centraal. Aan de
korpsbeheerder, doorgaans de burgemeester van de grootste gemeente
in de politieregio, is het beheer van het regionale politiekorps
opgedragen. Noot Het openbaar ministerie heeft in de
persoon van de hoofdofficier van justitie sinds het nieuwe
politiebestel voor het eerst een stem in het beheer van de politie.
Noot Bestuur en OM zijn, in de personen van korpsbeheerder en
hoofdofficier van justitie, beide verantwoordelijk voor het beheer
van een regiokorps. Beheersbevoegdheden met betrekking tot
territoriale onderdelen van de politie kunnen door de
korpsbeheerder worden overgedragen aan de burgemeester van de
betrokken gemeente. Daarnaast dragen burgemeesters het gezag over
de politie voor wat betreft de handhaving van de openbare orde.
Noot
lees meer
Bijlage VI – 3.1 InleidingJanuary 1, 1999
3 CRIMINELE INLICHTINGENDIENSTEN
3.1 Inleiding
3.1.1 Algemene introductie
Van oudsher heeft de politie belangstelling voor wat leeft in
het criminele milieu. Altijd hebben mensen vanuit het milieu zich
bereid getoond de politie informatie te verschaffen.
lees meer
Bijlage VI – 5.3 Beslissingen over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
5.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
5.3.1 Zaken
Voor alle ondersteunende diensten geldt formeel en materieel dat
zij niet zelfstandig onderzoeken verrichten. Ze ondersteunen
onderzoeken of participeren daarin. In die zin is het eenvoudig te
stellen dat de selectie van werkzaamheden die door een OT of een
andere dienst worden verricht elders wordt gemaakt, namelijk bij de
tactische leiding van een onderzoek of eventueel bij de leiding van
een CID-traject. In de praktijk verdient dit uitgangspunt toch
enige relativering. Door capaciteitsproblemen weigeren de chef van
een OT of een STO geregeld een onderzoek te ondersteunen. Soms
spelen ook inhoudelijke overwegingen een rol, bijvoorbeeld als
gevraagd wordt op te treden ten behoeve van onderzoeken die de
betreffende dienst absoluut te gering danwel niet proportioneel
acht.
lees meer
Bijlage VI – 7.5 De rechtshandhaving op SchipholJanuary 1, 1999
7.5 De rechtshandhaving op Schiphol
7.5.1 De organisatie
De Koninklijke marechaussee, district luchtvaart, is per 1
januari 1994 belast met de uitvoering van de politietaken op
Schiphol. Veel rijkspolitiemensen die hiervoor werkzaam waren op
Schiphol zijn overgestapt naar de marechaussee. De organisatie
omvat drie diensten: de Politiedienst (uniformdienst), die onder
meer de handhaving van de openbare orde op Schiphol tot taak heeft,
de Dienst grensbewaking, die zich onder meer bezig houdt met de
opvang, de intake en het uitzetten van asielzoekers, en de
Justitile dienst (in burger), die zich onder meer bezighoudt met
aanhoudingen in het kader van de Opiumwet, maar ook in verband met
vrouwenhandel en mensensmokkel. Noot De Kmar heeft een
uitgebreid takenpakket. Zo doet de Kmar – op mandaat van de BVD
ingevolge de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten – sinds
drie jaar antecedentenonderzoek naar nieuwe medewerkers op
Schiphol. Hiertoe wordt onder meer samengewerkt met de CRI. Indien
blijkt dat iemand een criminele achtergrond heeft wordt dwingend
geadviseerd diegene niet in dienst te nemen. Noot Tevens
houdt zij toezicht op de particuliere beveiligingsdiensten die
werkzaam zijn op Schiphol. Hiertoe is zij gemandateerd door de
korpschef van de politieregio Kennemerland. Sinds 1985 beschikt het
Kmar-district luchtvaart over een eigen criminele
inlichtingendienst van zeven personen, een chef, een
plaatsvervangend chef, 4 runners en een documentaliste. Tevens
heeft de Kmar de beschikking over een observatieteam.
lees meer
Bijlage VI – 9.6 ConclusiesJanuary 1, 1999
9.6 Conclusies
1. Bij de criminaliteitbestrijding is het OM sterk
arrondissementsgewijs georinteerd. Dit leidt ertoe dat van
eenvormig beleid geen sprake is. Voor het takenpakket en de
organisatorische plaats van de CID-officieren, de
kernteam-officieren en de ZwaCri-officieren ontbreekt een
landelijke standaard. Dat verklaart mede het verschil in invulling
van deze taak.
lees meer
Bijlage VII – IV.1. InleidingJanuary 1, 1999
IV. ACTUELE VERSCHIJNINGSVORMEN VAN TRADITIONELE
GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT
IV.1. Inleiding
Traditioneel wordt georganiseerde criminaliteit bovenal
geassocieerd met de illegale organisatie van gokspelen, de controle
over de prostitutie, de handel in verboden drugs, de illegale
wapenhandel, en afpersing bedrijven, met name in de sfeer van de
horeca. Daarenboven wordt steevast aangenomen dat criminele –
afpersing niet alleen van personen die eveneens zulke illegale
activiteiten ontplooien, maar ook van legale groepen die in
bovengenoemde sectoren van de georganiseerde criminaliteit actief
zijn, heel goed ook nog andere vormen van misdaad kunnen bedrijven.
Hierbij kan zowel worden gedacht aan allerhande vormen van diefstal
(autodiefstallen, bankovervallen) als aan allerhande vormen van
fraude (sociale fraude, belastingfraude). Waarmee meteen nog eens
is gezegd dat niet iedere dief of dievengroep, en ook niet iedere
fraudeur of groep fraudeurs, mag worden bestempeld als een (bende)
georganiseerde misdadiger(s). In hoofdstuk II werd dit onderscheid
al toegelicht.
lees meer
Bijlage VII – VI.2. De rol van de
vrije-beroepsbeoefenaarsJanuary 1, 1999
VI.2. De rol van de vrije-beroepsbeoefenaars
In de afgelopen jaren zijn enkele vrije-beroepsbeoefenaars in
opspraak geraakt omdat zij banden zouden onderhouden met de
georganiseerde misdaad. Ook binnen de beroepsgroepen zelf is
toenemende zorg ontstaan over de dreiging die van de georganiseerde
criminaliteit uitgaat op de integriteit van deze vrije beroepen. In
dit kader zijn vooral de advocatuur, het notariaat en de
accountancy van belang. Hoe zeer deze beroepen inhoudelijk ook van
elkaar verschillen, zij zijn alle drie professionele
beroepen. Van professionele beroepsbeoefenaars wordt verwacht dat
zij op grond van de maatschappelijke functie van hun beroep een
zekere mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. Deze
maatschappelijke functie gaat gepaard met een aantal privileges,
zoals een monopoliepositie met betrekking tot het verlenen van
bepaalde diensten en een verschoningsrecht voor de advocaat en de
notaris. De maatschappelijke status van deze beroepen, vooral dat
van de traditionele professionele beroepsbeoefenaars als de
advocaat en de notaris, komt tot uitdrukking in hun uitstraling van
respectabiliteit en betrouwbaarheid. Het fundamentele belang van
dit goede vertrouwen voor het maatschappelijk verkeer kan moeilijk
worden overschat.
lees meer
Bijlage VIII – 3. De top van de autochtone georganiseerde
criminaliteitJanuary 1, 1999
3. De top van de autochtone georganiseerde
criminaliteit
In het licht van de opmerkingen die hiervoor zijn gemaakt over
de bronnen van dit landelijke onderzoek zal het niet verbazen dat
hier geen poging wordt ondernomen om de top van de autochtone
georganiseerde criminaliteit in Nederland te kwantificeren in
termen van groepen en personen. Een acceptabele becijfering hiervan
is, zoals gezegd, niet mogelijk door het gebrek aan inzicht, zeker
op landelijk niveau, in het doen en laten van een aantal mensen
die, met hun omgeving, eventueel tot die top gerekend moeten
worden. Wat – binnen bepaalde grenzen – wel mogelijk is, is om een
kwalitatief beeld te schetsen van een klein aantal groepen die vrij
algemeen tot die top werden respectievelijk worden gerekend. Binnen
bepaalde grenzen, want ook hier speelt het feit dat de bescherming
van de belangen die zijn gemoeid met enkele lopende onderzoeken,
uitsluit dat diverse belangrijke aspecten van de groepen in kwestie
worden aangeroerd. De analyse die hierna van de huidige top van de
autochtone georganiseerde criminaliteit wordt gegeven, is in de
kern gebaseerd op documenten en interviews met betrekking tot de
organisatie en activiteiten van zeven toonaangevende criminele
groepen in Nederland. Hoe deze zeven groepen werden verzameld, is
reeds aangegeven in de algemene inleiding. Hiermee is
vanzelfsprekend niet gezegd dat de autochtone top van de
georganiseerde criminaliteit uit niet meer dan zeven groepen
bestaat. Het zijn er zeker meer. Het probleem is alleen dat op dit
moment niet valt uit te maken hoeveel meer.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>