Korps landelijke politiedienstenJanuary 1, 1999
3.7 Korps landelijke politiediensten (KLPD)
Het Korps landelijke politie diensten (KLPD) is, naast de
vijfentwintig regiokorpsen, het zesentwintigste politiekorps met
zelfstandige en ondersteunende taken. De KLPD vervult zowel taken
die primair samenhangen met de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde als taken die daarmee geen direct verband houden. Het
KLPD was ook onderwerp van onderzoek in het rapport van de
parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Op basis
hiervan heeft de commissie besloten de onderdelen van het KLPD te
onderzoeken op basis van de volgende onderzoeksvragen:
lees meer
Haagsche Courant, 15 maart 1996January 1, 1999
Uit de Haagsche Courant van 15 maart 1996
Verhoren – de heer H.A. JansenJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 14
13 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 13 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
de heer H.A. Jansen
Aanvang 12.00 uur
lees meer
Verhoren – de heer W.H. WoeldersJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 30
28 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 28 september
1995 in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
Haag
Verhoord wordt de heer W.H. Woelders
Aanvang 12.15 uur
lees meer
Verhoren – de heer J. van VondelJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 46
9 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 9 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer J. van Vondel
Zie ook: Tweede verhoor de heer J. van Vondel (red.)
Aanvang 14.45 uur
lees meer
Verhoren – drs. E.E. NordholtJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 62
19 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 19 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
drs. E.E. Nordholt
Aanvang 16.30 uur
lees meer
Verhoren – mr. L.A.J.M. deJanuary 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 78
2 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 2 november 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. L.A.J.M. de Wit
Zie ook: Eerste verhoor mr. L.A.J.M. de Wit (red.)
Aanvang 13.45 uur
lees meer
Bijlage X – 3.2. De karakteristiek van het beroepJanuary 1, 1999
3.2. De karakteristiek van het beroep
3.2.1. De plicht tot dienstverlening
Als openbaar ambtenaar c.q. als de functionaris wiens
tussenkomst dwingend is voorgeschreven, heeft de notaris veel
minder speelruimte dan bijvoorbeeld de advocaat of de accountant om
clinten of diensten te weigeren. Sterker nog, hij is volgens de
heersende leer in beginsel zelfs verplicht om zijn diensten te
verlenen als daarom wordt gevraagd. Op deze ministerieplicht kan
alleen uitzondering worden gemaakt als de notaris gegronde redenen
heeft om zijn dienst te weigeren. In de gedragsregels, die de KNB
onlangs heeft gepubliceerd, en in de ontwerpwet op het Notarisambt
zijn enkele gronden gespecificeerd.
lees meer
Bijlage X – 1.4. Opbouw van het verslagJanuary 1, 1999
1.4. Opbouw van het verslag
In dit rapport zullen achtereenvolgens de advocaat, de notaris
en de accountant worden beschreven. Hierbij zal steeds dezelfde
opzet worden gehanteerd. Begonnen wordt met het presenteren van de
kerngegevens over de beroepsuitoefening, gevolgd door een
karakterisering van het beroep. Vervolgens zal de aandacht worden
gelegd op wat er fout kan gaan. Wat zijn, anders gezegd, de
kwetsbare punten en hoe werkt het tuchtrecht als
controlemechanisme? Voorts wordt een aantal verschijningsvormen van
betrokkenheid bij criminele organisaties beschreven.
lees meer
Bijlage X – 1.1. Onderzoeksvragen en begripsbepalingJanuary 1, 1999
1. INLEIDING
1.1. Onderzoeksvragen en begripsbepaling
In dit deelrapport wordt aandacht besteed aan illegaal optreden
in legale bedrijfstakken en sectoren. Georganiseerde criminaliteit
wordt al te gemakkelijk vereenzelvigd met de levering van illegale
goederen of diensten (drugs!). Ook in ons onderzoek neemt de
beschrijving van de drughandel een belangrijke plaats in. Maar er
is geen enkele reden om de analyse van de georganiseerde misdaad
hiertoe te beperken. Fraude in het handelsverkeer of oplichting van
banken kan eveneens aan de elementen van onze definitie van
georganiseerde misdaad voldoen. Deze criminele activiteiten, die
worden ontplooid binnen de reguliere sectoren van de economie,
vormen, althans indien zij voldoen aan de elementen van de
definitie, een integraal onderdeel van de problematiek van de
georganiseerde misdaad.
lees meer
Bijlage X – 9.3. Gegevens over het aantal
MOT-meldingenJanuary 1, 1999
9.3. Gegevens over het aantal MOT-meldingen
De MOT-wetgeving is mede in het leven geroepen om een eerste dam
op te werpen tegen de implementatie van het chartale geld, dat
afkomstig is van criminaliteit, in het girale circuit. Gewaakt
dient te worden voor de aantasting van de integriteit van het
financile stelsel, hetgeen door de inbreng van de grote
hoeveelheden crimineel geld kan geschieden. Wij willen ons niet
wagen aan schattingen over de omvang van het witwassen. Schattingen
die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld de uitstroom en terugkeer van
guldensbiljetten of de opbrengsten uit misdaad, zijn op teveel
onzekerheden gebaseerd (zie ook: Van Duyne, 1993). Uit de
landelijke CRI-inventarisatie 1995 komt naar voren dat 251 van de
450 door de politie geregistreerde criminele organisaties op
enigerlei wijze witwassen. De CRI-definitie van witwassen is
overigens breed; de definitie omvat de verschillende onderdelen van
een witwasconstructie, zoals regelmatig wisselen en investeringen
in de legale economie (CRI-inventarisatie, 12).
lees meer
Bijlage X – 3.1. InleidingJanuary 1, 1999
3. VERSCHIJNINGSVORMEN VAN FRAUDE
3.1. Inleiding
Bij het exploreren van het omvangrijke en complexe fraudegebied
dient ten behoeve van de overzichtelijkheid enige ordening te
worden aangebracht. Anders dan de meeste van de tot dusverre
ondernomen pogingen om tot een vorm van categorisering te komen, is
in de onderhavige studie niet het accent gelegd op het object of de
aard van de fraude – resulterend in de bekende reeks van
belasting-, premie-, beleggings-, faillisementsfraude enz., maar is
bij de beschrijving van de aangetroffen fraudepatronen gekozen voor
een tweedeling die gebaseerd is op de impact die de fraude heeft op
de reguliere marktverhoudingen. Een onderscheid is aangebracht
tussen fraudes die in hoofdzaak parasitair van aard zijn en
fraudes waarin sprake is van een symbiose met de wettige
omgeving.
lees meer
Bijlage XI – 1.1. Het kader van het onderzoekJanuary 1, 1999
1. ALGEMENE INLEIDING
1.1. Het kader van het onderzoek
De Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden heeft niet
alleen de taak gekregen om een onderzoek in te stellen naar de
opsporingsmethoden en hun feitelijke toepassing, maar ook om,
vooral met het oog op de normering van de bedoelde methoden, na te
gaan hoe het in Nederland is gesteld met de aard en de omvang van
de georganiseerde criminaliteit. Om deze laatste vraag te
beantwoorden werd een externe onderzoeksgroep samengesteld van vier
hoogleraren in de criminologie: F. Bovenkerk, G. Bruinsma, C.
Fijnaut en H. van de Bunt.
lees meer
Bijlage XI – 7. ALGEMEEN BESLUITJanuary 1, 1999
7. ALGEMEEN BESLUIT
Het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam is
hoofdzakelijk nog een probleem van de (illegale) levering van
(illegale) goederen en diensten. Op beperkte schaal doet dit
probleem zich voor in de vorm van vrouwenhandel en wapenhandel. Het
manifesteert zich bovenal in de drugshandel. Amsterdam is op dit
gebied nu eenmaal een wereldmarkt. En dus is het geen wonder dat
niet alleen klassieke georganiseerde-misdaad-groepen als de
Italiaanse mafia en de Chinese triades op deze markt opereren, maar
ook criminele groepen die hetzij rechtstreeks uit de bronlanden
komen (Colombia bijvoorbeeld), hetzij onrechtstreeks, via de
allochtone gemeenschappen in ons land (Turken, Marokkanen en
Surinamers). Is georganiseerde criminaliteit in deze sector dan
alleen een kwestie van buitenlandse en allochtone criminele
groepen? Nee, bepaald niet. In de voorbije dertig jaren is de
vertrouwde Amsterdamse penose goeddeels vervangen door autochtone
criminele groepen – van verschillend formaat – die in menig opzicht
helemaal niet onderdoen voor die andere groepen. Zij zijn met name
groot geworden met de internationale handel in hash,
maar meer in het geniep zijn zij ook betrokken bij de groothandel
in hard drugs, in het bijzonder cocane. Zeker zo belangrijk is
evenwel de andere kant, het complement zo men wil, van vorenstaande
conclusie, namelijk dat in Amsterdam geen ernstige sporen van
georganiseerde criminaliteit te ontdekken zijn in reguliere
economische sectoren als de bouwnijverheid, de textielnijverheid en
het particuliere vervoer. Want dit wil zeggen dat deze
criminaliteit hier lang niet zo ernstig is als in sommige
Amerikaanse, Italiaanse of Japanse steden, waar n of meer van de
bedoelde branches grotendeels door criminele groepen worden
gecontroleerd. Maar deze conclusie mag nu ook weer geen reden zijn
om te denken dat het in Amsterdam dus allemaal wel meevalt. Wij
hebben immers ook geconstateerd dat vooral autochtone criminele
groepen er in de voorbije jaren in zijn geslaagd om in de stad,
maar speciaal in de binnenstad en hier weer met name op de Wallen,
machtsposities uit te bouwen in zowel de horeca en het gokwezen als
in het onroerend goed. En deze economische machtsposities,
hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel gebouwd op kapitaal
dat met de drugshandel is verdiend, stellen hen niet alleen in
staat de gewone economische verhoudingen in de betrokken branches,
ook met (dreiging met) geweld, te fnuiken, maar verschaffen hen ook
de infrastructuur, de logistiek, voor verdere ontplooiing van
allerhande illegale activiteiten – drugshandel, vrouwenhandel,
(illegaal) gokken en andere. Door deze ontwikkeling heeft het
stadsbestuur op het vlak van de openbare orde en zedelijkheid
feitelijk een belangrijk deel van zijn beleidsruimte in de
binnenstad verloren. De groepen die in Amsterdam bij het plegen van
georganiseerde criminaliteit zijn betrokken, kunnen niet over n en
dezelfde kam worden geschoren. De onderlinge verschillen tussen wat
hiervoor gemakshalve maar groepen zijn genoemd, zijn zelfs zo
groot, dat deze term – wanneer ze niet wordt geconcretiseerd –
nauwelijks nog betekenis lijkt te hebben. Wanneer er in het geval
van de Italiaanse mafia of de Ghanese respectievelijk Nigeriaanse
netwerken van groepen wordt gesproken, moet men zich goed
realiseren dat het hier in feite hoofdzakelijk gaat om
handelsvertegenwoordigers, makelaars, van de criminele organisaties
die in betrokken landen van herkomst actief zijn. Bij de Chinese
en, tot op zekere hoogte, de Joegoslavische groepen ligt het
duidelijk anders. Hier is werkelijk sprake van bendes die ook als
zodanig opereren in Amsterdam. Wat alleen niet altijd zo duidelijk
is, dat zijn de verbindingen tussen deze bendes en bepaalde grote,
internationaal opererende criminele organisaties. De term groepen
is ook verwarrend in relatie tot de Surinaamse, Turkse en
Marokkaanse drugshandel, tenzij er direct wordt bijverteld dat de
groothandelaren uit de betrokken gemeenschappen niet op zichzelf
werken, maar echte sleutelfiguren in deze gemeenschappen vormen:
zij schakelen tal van hun lotgenoten in om de drugshandel te
organiseren. En wanneer we tenslotte kijken naar de autochtone
criminele groepen, dan zien die er weer anders uit. Hier gaat het
niet om enkelingen, ook niet om kleine bendes die al dan niet deel
uitmaken van internationale organisaties, en evenmin om delen van
bepaalde bevolkingsgroepen. Waar het wel om gaat, zijn losjes
georganiseerde, betrekkelijk zelfstandig opererende eenheden, die
qua formaat variren van groepen die enkele tientallen personen
tellen, tot groepen van 100 tot 150 man die weer uit verschillende
kleinere groepen bestaan. Wat al deze groepen niettemin gemeen
hebben, is hun bereidheid om geweld, dodelijk geweld, te gebruiken.
Deze essentile karakteristiek van georganiseerde criminaliteit
springt gewoonlijk het meest in het oog bij de buitenlandse en
allochtone criminele groepen. En het mag dan inderdaad al zo zijn
dat de bedoelde groepen naar verhouding meer liquidaties op hun
conto hebben staan dan autochtone Amsterdamse groepen, ook de
grotere onder de laatstbedoelde groepen laten zich in dezen bepaald
niet onbetuigd. Het voorbeeld van de Bruinsma-clan heeft in de
jaren negentig navolging gevonden. Onnodig te zeggen dat ook dit
feit onderstreept dat de georganiseerde criminaliteit van eigen
bodem niet dient te worden uitgevlakt. Ook al is het zo dat tot nu
toe eigenlijk alleen Joegoslavische bendes te kennen hebben gegeven
dat zij bereid zijn grof geweld tegen de politie te gebruiken
wanneer deze systematisch en gericht in hun richting zou beginnen
te werken. Dat het hier niet om een loze waarschuwing gaat, mag
bekend worden verondersteld.
lees meer
Bijlage XI – 7. SLOTBESCHOUWINGJanuary 1, 1999
7. SLOTBESCHOUWING
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies weergegeven
van het onderzoek naar de aard, de ernst en de omvang van de
georganiseerde criminaliteit in Arnhem, Enschede en Nijmegen.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>