Bijlage XI – 1.3. De opzet van dit rapportJanuary 1, 1999
1.3. De opzet van dit rapport
De opzet van dit rapport komt in grote lijnen overeen met de
tweedeling in georganiseerde criminaliteit die ligt besloten in de
definitie van dit verschijnsel. Dit wil zeggen dat eerst wordt
ingegaan op enkele vormen van georganiseerde criminaliteit waarbij
het gaat om het aanbieden van illegale goederen en diensten, met
name de drugshandel en de vrouwenhandel in relatie tot de
prostitutie-business in de stad. Daarna worden enkele legale
branches onder de loupe genomen om te bezien of zich hierbinnen
bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit manifesteren. Om
de samenhang tussen al de betrokken vormen van georganiseerde
criminaliteit te belichten, wordt deze bespreking van de
verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit in Amsterdam
afgerond met een analyse van de situatie binnen en buiten het
Wallen-gebied in het centrum van de stad.
lees meer
Bijlage XI – 1. INLEIDINGJanuary 1, 1999
1. INLEIDING
In de diverse deelrapporten die in opdracht van de Parlementaire
Enqutecommissie worden vervaardigd om de aard en de omvang van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland vast te kunnen stellen,
staan telkens vier hoofdvragen centraal:
lees meer
Bijlage I – 3.2 Duur van het onderzoekJanuary 1, 1999
3.2 Duur van het onderzoek
Ingevolge het instellingsbesluit van 6 december 1994 is de
termijn waarbinnen het onderzoek van de commissie moet zijn
afgerond, gesteld op 1 jaar of zoveel eerder als mogelijk. Derhalve
zou de commissie uiterlijk 6 december 1995 haar eindrapportage aan
de Kamer moeten aanbieden. Begin november bleek echter dat het de
commissie niet zou lukken binnen de gestelde termijn te
rapporteren. Een tweetal omstandigheden was hier debet aan. Ten
eerste leverde de analyse van de 93 openbare verhoren een aantal
zaken op die nader onderzoek vergden. Ten tweede was de
tussenrapportage van het rijksrecherche-onderzoek naar het
functioneren van de regionale criminele inlichtingendienst
Kennemerland nog niet gereed. De voorlopige resultaten van dit
onderzoek waren van belang voor de eindrapportage van de commissie.
Zodoende verzocht zij op 13 november 1995 Noot de Kamer
haar mandaat met enkele weken te verlengen, opdat zij na ommekomst
van het kerstreces haar eindrapportage zou kunnen aanbieden.
lees meer
Bijlage I – 7.1 De voortgangsrapportagesJanuary 1, 1999
7.1 De voortgangsrapportages
De commissie heeft in de loop van het onderzoek tien brieven aan
de Voorzitter van de Tweede Kamer doen toekomen, waarvan negen als
kamerstuk zijn gedrukt Noot .
In deze brieven stelde de commissie de Kamer op de hoogte van de
voortgang van haar werkzaamheden. Daarbij nemen de brieven, waarin
de Kamer genformeerd wordt over de afspraken met de ministers van
Justitie en Binnenlandse Zaken met betrekking tot de behandeling
van gevoelige informatie, de voorwaarden waaronder een getuige voor
de commisie zou verschijnen en de inzage in het complete geheime
deel van de rapportage van de commissie-Wierenga, een bijzondere
plaats in. Immers, met deze afspraken werd nadere invulling gegeven
aan de rechten en plichten van zowel de commissie als de
getuigen.
lees meer
Inhoud Bijlage VJanuary 1, 1999
Bijlage V – Opsporingsmethoden
1 ALGEMENE INLEIDING
lees meer
Bijlage V – Doorzending ArubaJanuary 1, 1999
Doorzending Aruba
HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 346
(Art.3 Opiumlandsverordening 1960 Aruba)
Uit een proces-verbaal blijkt dat in de kelder van de luchthaven
Schiphol in Nederland een koffer is gevonden door Nederlandse
opsporingsambtenaren, dat deze koffer daar door hen is geopend en
dat zij daarin (een op) herone (gelijkende stof) aantroffen. De
koffer is overgedragen aan de Rijkspolitie en onderzocht. Een
onderzoek naar de betreffende passagier leverde geen resultaat op,
waarna in overleg met de officier van justitie te Haarlem besloten
is de koffer overeenkomstig de aanwijzingen op het bagage-etiket
door te zenden naar Aruba met een daarin achterblijvende
hoeveelheid van 380 gram (van de 8055 gram) herone die niet in
beslag genomen werd verklaard, terwijl de rest in beslag genomen
werd. Rechtsvraag:
De feitelijke inbeslagneming had al plaatsgevonden in Nederland,
zodat de verdere verzending er een van de Staat was geweest,
terwijl die inbeslagneming slechts op last van de
rechter-commissaris had mogen geschieden. Was deze gang van zaken
onrechtmatig?
lees meer
Bijlage V – De zaak Henk R.January 1, 1999
De zaak Henk R.
Gerechtshof Amsterdam 1 december 1994, NJ 1995, 159
(Artt. 140 Sr en Opiumwetdelicten, art. 9 lid 1 aanhef onder b
Opiumwet (zoals deze tot 1 oktober 1994 gold), 125f en g
Sv)
Naar aanleiding van het opsporingsonderzoek in de zaak R. worden
bij het hof door de verdediging twee verweren gevoerd die, zo zij
slagen, tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie
in haar vervolging zouden moeten leiden.
lees meer
Bijlage V – Onvolledig dossierJanuary 1, 1999
Onvolledig dossier
Hof Amsterdam 4 februari 1993, NJ 1994, 113
Rechtsvraag:
Door de verdediging is opgeworpen dat een groot aantal
processen-verbaal van de activiteiten die in dezen zouden hebben
plaatsgevonden (pseudokopen) ontbreken, waardoor toetsing daarvan
door de rechter niet naar behoren mogelijk zou zijn. Tevens stelt
de verdediging de verantwoordelijkheid van de officier van justitie
voor pseudo-koop en under cover activiteiten aan de
kaak.
lees meer
Bijlage V – 4.2 Omschrijving methodeJanuary 1, 1999
4.2 Omschrijving methode
4.2.1 Definitie
Het begrip informant kan formeel en inhoudelijk worden
gedefinieerd. Formeel is de informant degene die als zodanig staat
geregistreerd bij de Criminele Inlichtingendienst (CID). Deze
definitie voldoet echter niet, al was het maar om de enkele reden
dat op grond daarvan niet is vast te stellen wie dan als zodanig
moeten worden geregistreerd. In het navolgende wordt dan ook een
materile definitie ontwikkeld. In het rapport Opsporing
gezocht (blz. 25) wordt de informant gedefinieerd als iemand,
die anders dan als getuige, aan een opsporingsambtenaar gevraagd of
ongevraagd inlichtingen verstrekt over een gepleegd of nog te
plegen strafbaar feit. Het is overigens niet uitgesloten dat een
informant in een later stadium wel wordt gehoord als (al dan niet
anonieme of beschermde) getuige. Het is evenmin uitgesloten dat een
informant in een zaak waarover hij informatie aandraagt alsnog als
verdachte in het vizier komt. In dat perspectief is het wenselijk
om de systematiek van de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden
(1985) over te nemen en in plaats van de frase anders dan als
getuige op te nemen dat de inlichtingen worden verstrekt, onder
voorwaarde dat de anonimiteit wordt gewaarborgd. Dat doet ook recht
aan het grote gewicht dat in de praktijk aan deze toezegging wordt
toegekend.
lees meer
Bijlage V – 6.2 Omschrijving methodenJanuary 1, 1999
6.2 Omschrijving methoden: definities en
verschijningsvormen
6.2.1 Misdaadanalyse
Onder misdaadanalyse wordt hier, met de Werkgroep misdaadanalyse
van de Recherche Adviescommissie ( RAC), verstaan: het opsporen en
inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
praktijk van politie en justitie. Noot Enerzijds kan
misdaadanalyse gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
opsporings- en vervolgingspraktijk (operationele analyse),
anderzijds kan de analyse een rol spelen in de bepaling van het
beleid (strategische analyse). Beide analysevormen lopen soms door
elkaar en kunnen op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden
verricht.
lees meer
Bijlage V – 7.9 Gooi en VechtstreekJanuary 1, 1999
7.9 Gooi en Vechtstreek
7.9.1 Doorgelaten containers Gooi en Vechtstreek
Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de politieregio
Gooi en Vechtstreek verschillende malen betrokken is geweest bij
gecontroleerde afleveringen. De drugs zouden wel steeds in beslag
zijn genomen. CID-chef Van der Putten vertrok van de politie
Dordrecht naar de politie Gooi en Vechtstreek. Van der Putten
introduceerde FIOD-medewerker De Jongh bij de CID Gooi en
Vechtstreek. Voor de activiteiten van De Jongh voor Gooi en
Vechtstreek is een convenant afgesloten tussen de FIOD en de
politie Gooi en Vechtstreek. Het OM zou voor deze gecontroleerde
afleveringen toestemming hebben gegeven. Het is echter onduidelijk
of toenmalig CID-officier van justitie Van der Kerk ook op de
hoogte is gesteld van de rol van de politie. De commissie heeft
verschillende voorbeelden aangetroffen in de regio Gooi en
Vechtstreek van het gebruik van deze methode.Informant
lees meer
Bijlage VI – 10.4 Onafhankelijkheid, beleid en
hirarchieJanuary 1, 1999
10.4 Onafhankelijkheid, beleid en hirarchie
De rol(opvatting) van de rechter-commissaris kan alleen worden
begrepen tegen de achtergrond van de
onafhankelijkheid van de zittende magistratuur. Artikel 113 van de
Grondwet draagt de berechting van strafbare feiten aan de
rechterlijke macht (in enge zin, dus uitgezonderd de leden van het
OM) op. Artikel 117 GW bepaalt dat de leden van de rechterlijke
macht, met rechtspraak belast, voor het leven worden benoemd.
Noot Vooral hierdoor is de onafhankelijkheid
gewaarborgd. Hoewel volgens artikel 51 RO de leden van de
rechterlijke macht bij Koninklijk besluit worden benoemd en
bevorderd, laat de uitvoerende macht het benoemingsbeleid in de
praktijk aan de zittende magistratuur zelf over.
lees meer
Bijlage VI – 2.4 De structuur van de politie
organisatieJanuary 1, 1999
2.4 De structuur van de politie organisatie
2.4.1 Inleiding
Niet alleen de taken van de politie, maar ook de structuur van
de politie-organisatie wordt slechts gedeeltelijk bij wet geregeld.
De Politiewet geeft namelijk alleen aan dat er 25 regionale
politiekorpsen en iin Korps landelijke politiediensten zijn
(artikel 4 Politiewet 1993). Het regionale politiekorps bestaat uit
functionele en territoriale onderdelen. De territoriale onderdelen
kunnen een of meer gemeenten in de politieregio omvatten; zij
kunnen ook delen van gemeenten omvatten (artikel 35 lid 1
Politiewet 1993). Uit lagere regelgeving valt over de structuur en
de organisatie van de politie niet veel meer te zeggen. Het Besluit
beheer regionale politiekorpsen maakt slechts melding van het
bestaan van enkele functionele onderdelen. Dit betreft de CID, het
AT, het OT en het BFO. Veel meer dan het bestaan en een
taakaanduiding van deze onderdelen alsook het feit dat de
politieministers regels kunnen geven over de organisatie, kan uit
het Besluit beheer regionale politiekorpsen niet worden afgeleid.
Bovendien rept het Besluit met geen woord over de aanwezigheid van
tactische recherche-eenheden of andere functionele eenheden zoals
de technische recherche, de herkenningsdienst (HKD) en de secties
technische ondersteuning (STO’s). De CID-regeling 1995 bevat een
artikel over de organisatie van de CID bij de reguliere poliite.
Artikel 1 CID-regeling bepaalt namelijk dat er een regionale en een
landelijke CID is.
lees meer
Bijlage VI – 5.1 InleidingJanuary 1, 1999
5 ONDERSTEUNENDE DIENSTEN
5.1 Inleiding
5.1.1 Algemene introductie
In dit hoofdstuk staan diverse politie-onderdelen centraal die
tot taak hebben de (tactische) recherche te ondersteunen. Ingegaan
zal worden op de observatieteams (OT), arrestatieteams (AT), de
bureaus financile ondersteuning (BFO), de secties technische
ondersteuning (STO) en de politile infiltratieteams (PIT). De
eerste drie – OT, AT en BFO – worden, evenals de CID waaraan in
hoofdstuk 3 aparte aandacht is besteed, genoemd in het Besluit
beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 228). Hoewel er in het
rapport Opsporing gezocht geen vragen over de STO en het PIT
zijn geformuleerd, is tijdens het onderzoek van de commissie het
belang van de STO en het PIT gebleken met het oog op bijzondere
opsporingsmethoden. Dat rechtvaardigt een nadere beschouwing van
deze diensten.
lees meer
Bijlage VI – 7.3 De Algemene inspectiedienstJanuary 1, 1999
7.3 De Algemene inspectiedienst
7.3.1 De organisatie
In tegenstelling tot de FIOD, die exclusief gericht is op
opsporing, heeft de AID toezicht, controle en opsporing in zijn
takenpakket. Deze controle en opsporing is gericht op de handhaving
van regelgeving die tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid
van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van
relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht. Bij de AID
werken 571 personen waarvan 458 controleurs, rechercheurs en
teamleiders en 113 stafmedewerkers. Er zijn drie regionale
inspecties, te weten West, Zuid en Noord/Oost, een Afdeling
recherche en een aantal stafbureaus. In het kader van dit onderzoek
naar opsporingsmethoden staat de afdeling recherche centraal.
De Afdeling recherche verricht veelal grootschalige
opsporingsonderzoeken. Dit krijgt vorm door het verlenen van
assistentie aan onderzoeken van de regionale inspecties. Tevens is
de afdeling belast met de cordinatie van deze onderzoeken in de
gevallen dat deze de inspectiegrenzen overschrijden, internationale
aspecten kennen en/of een recherchematige aanpak vergen. Daarnaast
is deze afdeling verantwoordelijk voor toezicht en controle op de
draf- en rensport. Noot
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>