• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 2.2. De organisatie en structuur van de autobranche in Nederland

    2.2. De organisatie en structuur van de autobranche in
    Nederland

    De autobranche is een georganiseerde branche waar een en ander
    op vrijwillige basis is verenigd en wordt geregeld. Er zijn
    verschillende organisaties actief die de belangen van de
    afzonderlijke leden behartigen op zowel economisch als politiek
    niveau. De lobby van de auto heeft, ondanks alle milieurapportages,
    in politiek Den Haag nog altijd een grote invloed. (Die politieke
    invloed is niet zo wonderlijk wanneer wordt bedacht hoe groot de
    financile belangen van de autobranche voor ‘s Rijks schatkist zijn
    en dat in de toekomst ook zullen blijven. De centrale overheid inde
    in 1994 ruim f.19 miljard aan belastingen als gevolg van de
    economische activiteiten in deze bedrijfstak. Daarvan komt bijna
    vier miljard gulden binnen aan BPM, bijna f.8 miljard aan benzine-
    en dieselaccijnzen en aan motorrijtuigenbelastingen f.2.7
    miljard.)

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 4.4. Witwassen

    4.4. Witwassen

    Het opkopen van horecagelegenheden door organisaties kan worden
    gedaan om via het caf zwart geld wit te wassen. Uit de
    geraadpleegde politiegegevens blijkt dat dit gebeurt, al is er over
    de omvang van dit verschijnsel niets bekend. Ook kan er zwart geld
    worden gegenereerd met de exploitatie van een horecagelegenheid,
    waarmee illegale aankopen (van onder andere drugs) kunnen worden
    gefinancierd. Volgens een FIOD-opsporingsambtenaar gaan het
    witwassen van vermogens en het creren van zwart geld vaak samen,
    hoewel er volgens deze vele malen meer zwart geld wordt
    gegenereerd, dan er wordt wit gewassen. Een groot deel van de
    zwarte winsten verdwijnt naar het buitenland, wordt direct
    geconsumeerd of dient ter dekking van criminele verliezen, zo meent
    deze opsporingsambtenaar. Witwassen van illegaal verkregen
    vermogens kan gebeuren via een fictieve verhoging van de omzet.
    Hiervoor is de horecabranche geschikt omdat de precieze omzet nooit
    helemaal te controleren valt; het aantal verkochte pilsjes en
    gehaktballen is op papier gemakkelijk op te voeren. De wit
    ingekochte drank wordt voor eigen gebruik gehouden of weer
    doorverkocht. Volgens een enqute onder horeca-ondernemers (Lenting
    en Partners, 1990) maakt slecht tien procent van hen gebruik van
    een specifiek voorraad-controle-systeem. In de helft van alle cafs
    staat niet eens een kassa; veel cafbazen schrijven de rekening dus
    nog steeds op de achterkant van een bierviltje en beheren de
    voorraad uit het hoofd. De ondernemers kunnen een hogere omzet aan
    de fiscus doorgeven, dan er werkelijk in het bedrijf omgaat. Ook
    speelautomaten in de zaak lenen zich hier goed voor. Vergelijk het
    hoofdstuk speelautomatenbranche. Deze wijze van witwassen is echter
    kostbaar: volgens onze gesprekspartner van de FIOD gaat een groot
    deel van het vermogen – soms tot driekwart van de totale som – naar
    de fiscus in de vorm van omzet-, vennootschaps-, dividentsen
    inkomstenbelasting. Een minder kostbare witwasmethode kan
    geschieden via de aankoop, exploitatie en latere verkoop van een
    horecagelegenheid. Uit bronnen van horecakenners vernemen we dat
    bij aankoop van een pand niet zelden een deel van de koopsom of –
    bij verhuur – een deel van de stichtingkosten onder de tafel gaat.
    Vervolgens kan er voor een deel zwart geld worden aangewend om de
    kwaliteit van de zaak op te vijzelen: er wordt fors genvesteerd in
    verbouwingen, personeel, inkopen van voedsel en drank en
    muziekvoorziening. Het is bij de belastingdienst bekend dat er
    dergelijke zwarte circuits bestaan. Door de zwarte betalingen
    kunnen de prijzen voor de horecabezoekers relatief laag blijven.
    Binnen korte tijd kan een horecagelegenheid op deze wijze tot bloei
    worden gebracht en levert de ondernemer veel – legaal – geld op. De
    ondernemer kan de goedlopende zaak in bedrijf houden of weer van de
    hand doen, voor een aanzienlijk hoger (wit) bedrag dan de
    gelegenheid bij aankoop – op papier – heeft gekost.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 7.3. Verpachting en leningverstrekking die verworden tot wurgconstructies

    7.3. Verpachting en leningverstrekking die verworden tot
    wurgconstructies

    Automatenhandelaren begeven zich in toenemende mate op de markt
    van leningen voor startende horeca-ondernemers. Zij lijken hierin
    de rol van brouwerijen en banken steeds meer te hebben overgenomen.
    Doordat de lening altijd wordt gekoppeld aan de automatenplaatsing
    is het risico voor de leningverstrekker relatief klein. Een normale
    lening ligt, volgens genterviewden van de VAN, tussen de tien- en
    twintigduizend gulden en staat netjes op papier.

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 4.2. Vernielingen

    4.2. Vernielingen

    Het bouwproces kan door racketeers ook worden verstoord door
    geregeld vernielingen aan te richten waardoor vertragingen kunnen
    optreden. Vernielingen komen voor op bouwplaatsen en zelfs vaker
    dan bij andere bedrijfstakken. 15% van de bouwbedrijven geeft aan
    last te hebben van vernielingen (ibid, p. 30). In de eerder
    genoemde bronnen zijn geen aanwijzingen gevonden die op
    systematische vernielingen duiden. Vernieling op een bouwplaats is
    vooral een activiteit van jonge jongens.

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 2. DE AANTREKKINGSKRACHT VAN DE BOUWNIJVERHEID OP DE GEORGANISEERDE MISDAAD

    2. DE AANTREKKINGSKRACHT VAN DE BOUWNIJVERHEID OP DE
    GEORGANISEERDE MISDAAD

    In de inleiding van dit deelrapport staat aangeven dat de
    bouwnijverheid een zeer aantrekkelijk doelwit voor criminele
    groepen vormt om op illegale wijze hun inkomsten te vergroten.
    Waarom dat zo is, moet worden geput uit de buitenlandse literatuur,
    omdat in Nederland geen literatuur over dit onderwerp bekend is. Er
    is niet gestreefd naar een volledig overzicht van de
    wetenschappelijke literatuur. Anderson (1979) heeft zes redenen
    naar voren gebracht waarom de georganiseerde criminaliteit in
    legale economische sectoren actief wil zijn. In de eerste
    plaats om de winsten die daarmee kunnen worden behaald. Door middel
    van geweld, afpersing en opdringen van protectie kan een vaste bron
    van inkomsten worden verkregen die niet afhankelijk is van onzekere
    marktomstandigheden die illegale sectoren zo kenmerken. In de
    tweede plaats kunnen criminele groepen daarmee hun criminele
    activiteiten spreiden: de risico’s van opsporing door politie en
    justitie zijn in legale bedrijfstakken doorgaans veel kleiner dan
    in de markten van de levering van illegale goederen en diensten.
    Politie en justitie zijn nauwelijks op de hoogte van het
    functioneren van legale branches en hun opsporingsactiviteiten zijn
    er, op enkele bijzondere uitzonderingen na, niet op gericht
    (Wietink, e.a., 1994). In de derde plaats kunnen leden van
    criminele groepen met legale bedrijven hun familieleden (niet
    zelden hun nabestaanden) mee laten profiteren van hun criminele
    activiteiten. Legale bedrijven kunnen worden gerfd, illegale
    uiteraard niet. In de vierde plaats kan een lid van een
    criminele groep met legale bedrijven diensten verlenen aan andere
    leden van de groep, zoals een werkgeversverklaring, waarmee hun
    aanwezigheid in de samenleving kan worden gelegitimeerd. Als
    vijfde reden noemt Anderson dat een legaal bedrijf kan
    fungeren als dekmantel voor veel criminele activiteiten als
    drugsmokkel of het witwassen van geld. Als laatste reden
    noemt zij dat een legaal bedrijf een belastingdekmantel biedt aan
    de georganiseerde misdaad door gewoon, net als elk bedrijf of
    burger, geheel of gedeeltelijk belasting te betalen. Daaraan kan
    volledigheidshalve worden toegevoegd dat een plaats in een legale
    branche ook een legitieme positie in de samenleving kan opleveren.
    Deze komt tegemoet aan nieuwe uitingsvormen van misdaad:In keeping
    with modern trends, and apart from their income producing criminal
    activities, racketeers have been making increased efforts to
    improve their image and to legitimize and better utilize their ill
    gotten wealth. …they are adopting a changeover from rough
    mob-type operations to the smooth business-like approach (NYSCI,
    1970, p. 23).

    lees meer

    IX – De afvalverwerkingsbranche – 5.9. Samenvatting van risico’s van de afvalbranche voor criminaliteit

    5.9. Samenvatting van risico’s van de afvalbranche voor
    criminaliteit

    Het is tegen de in dit hoofdstuk beschreven achtergrond dat
    zware milieucriminaliteit plaatsvindt. Het is dus niet zo, wellicht
    ten overvloede, dat deze condities dwingend naar criminaliteit
    leiden, maar dat zij de gelegenheid daartoe bieden aan die
    afvalverwerkers die op illegale wijze en ten koste van het milieu
    hoge verdiensten willen behalen. In deze jonge economische sector
    die zo’n sterke groei heeft doorgemaakt, zijn blijkbaar nog geen
    mechanismen werkzaam die als barrires fungeren om criminaliteit
    binnen de branche te beperken. Aangezien de overheid juist in deze
    bedrijfstak een beleid van zelfregulering, privatisering en sturen
    op afstand heeft toegepast is deze branche bijzonder kwetsbaar voor
    zware vormen van milieucriminaliteit. In deze afsluitende pagina
    vatten wij de risico’s nog eens samen. De lezer is dan beter in
    staat het behandelde in de volgende hoofdstuk in de juiste context
    te plaatsen. Enkele risico’s van het optreden van
    milieucriminaliteit in afvalketen zijn (zie ook CRI, 1992):

    lees meer

    IX – De verzekeringsbranche – 1. INLEIDING

    1. INLEIDING:

    ACHTERGROND EN OPZET VAN DE STUDIE

    In Nederland komen de materile lasten van de criminaliteit voor
    het grootste deel voor rekening van de verzekeringsmaatschappijen.
    Burgers, bedrijven en instellingen verzekeren zich om schades te
    herstellen en om verdwenen spullen te vervangen. De
    verzekeringsmaatschappijen hebben in de loop van tientallen jaren
    een zeer groot kapitaal aan verzekeringsgelden opgebouwd ter
    dekking van de verzekeringsuitkeringen. Dit grote kapitaal vormt in
    principe een aantrekkelijk doelwit voor criminele groepen. Door
    middel van allerlei fraudes of door afpersing en intimidatie zouden
    criminele groepen zich een deel van dat kapitaal op illegale wijze
    kunnen toeigenen. Diverse, door de verzekeringsmaatschappijen zelf
    in wereld gebrachte persberichten maken melding van grote verliezen
    die verzekeringsmaatschappijen met enige regelmaat lijden als
    gevolg van de (inter)nationale georganiseerde misdaad. Recentelijk
    stelde een bestuurder van de ING-bank in een toelichting op de
    presentatie van het jaarverslag: Het is een nationale sport
    geworden om de verzekeringen op te lichten. Niet alleen door
    individueel verzekerden, maar ook door de georganiseerde
    misdaad
    (De

    lees meer

    IX – De illegale handel in nucleair materiaal – 1. INLEIDING

    Gerben Bruinsma Universiteit Twente

    1. INLEIDING:

    ACHTERGRONDEN EN OPZET VAN HET ONDERZOEK

    Een nieuwe ontwikkeling waarover de laatste tijd met enige
    regelmaat in de media wordt gerept, betreft de bemoeienis van de
    georganiseerde misdaad met de illegale handel in nucleair
    materiaal. Met name zou er sprake zijn van handel in nucleair
    materiaal dat door Russische criminele organisaties via het westen
    aan andere delen van de wereld wordt aangeboden (Schmidbauer, 1995;
    Mller, 1995). Wanneer deze verontrustende berichten waar zijn, dan
    is het voor landen die het non-proliferatieverdrag niet hebben
    ondertekend mogelijk buiten alle internationale controle om aan
    verrijkt uranium of plutonium te komen. Daarmee zijn deze landen in
    staat zelf kernwapens te ontwikkelen en te produceren. Het nucleair
    materiaal zou afkomstig zijn van kerncentrales uit Oost-Europa die
    wegens geldgebrek, desinteresse en een tekort aan gekwalificeerd
    personeel kwetsbaar zijn voor Russische mafiagroepen. Corrupt
    personeel van de (verouderde) kerncentrales zou nucleair
    (afval)materiaal verkopen aan degene die interesse toont. De
    Russische mafia zou als makelaar deze illegale handel organiseren.
    De meeste berichten over de illegale handel in nucleair materiaal
    stammen uit Duitsland. In deze deelstudie staan de volgende drie
    onderzoeksvragen centraal: 1. welke criminele groepen maken zich
    schuldig aan de illegale handel in nucleair materiaal? 2. Op welke
    manieren wordt deze vorm van illegale handel gepleegd? 3. Hoe
    worden de opbrengsten uit deze illegale handel besteed? Deze studie
    gaat over de illegale handel in nucleair materiaal. Aan de hand van
    een aantal zaken zal worden besproken of van een atoommafia in
    Nederland sprake is. De basis van de empirische analyses wordt
    gevormd door enkele dossiers die door de CRI en diverse
    regiokorpsen ter beschikking zijn gesteld. Het rapport wordt
    afgesloten met enkele conclusies.

    lees meer

    Advies mr. J.K. Franx d.d. 20-10-1994 oververschoningsrechten (29/31)

    112

    Ambstedig proces-verbaal J.C.J.G. Barkman-Kuitert naaraanleiding van vragen van de commissie (14/28)

    128

    Kamerstukken 24072, nrs. 1 tot en met 9, 1994-1995 en debrief van de commissie van 24-8-1994 (2/26)

    144

    Eindrapport – 10.8 Normering van de methoden algemeen

    10.8 Normering van de methoden algemeen

    10.8.1 Definitie opsporing

    Opsporing in Wetboek van Strafvordering

    lees meer

    Eindrapport – 2.9 Fraude, misbruik legale constructies en witwassen

    2.9 Fraude, misbruik legale constructies en witwassen

    2.9.1 Aanleiding onderzoek

    Onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit beperkt zich
    veelal tot de traditionele vormen van georganiseerde criminaliteit:
    drugshandel, wapenhandel, vrouwenhandel en andere vormen van handel
    in illegale goederen en diensten. Maar ook bij
    financieel-economische criminaliteit (fraude, witwassen, misbruik
    van legale constructies) kan sprake zijn van georganiseerde
    criminaliteit. Bevindingen over de aard en omvang van deze
    financieel-economische georganiseerde criminaliteit bieden inzicht
    in de aard, omvang en ernst van
    de georganiseerde criminaliteit in Nederland.

    lees meer

    Eindrapport – 4.3 Juridische structuur en organisatie

    4.3 Juridische structuur en organisatie

    Observeren als zodanig is niet wettelijk geregeld. Wel is een
    aantal observatiemiddelen zoals het afluisteren van
    telecommunicatie en inzage in computerbestanden in het Wetboek van
    Strafvordering geregeld. Deze methoden hebben daarmee een
    expliciete wettelijke basis. De juridische basis voor andere vormen
    van observatie door de politie wordt in de jurisprudentie gevonden
    in de algemene taakuitoefening door de politie (art. 2 Politiewet
    1993) en de uitoefening van de opsporingsbevoegdheid (art. 141 en
    142 Sv). Noot Observatie vindt bij grootschalige
    onderzoeken plaats door observatieteams (OT), eventueel ondersteund
    door de secties technische ondersteuning (STO) en de Dienst
    technische operationele ondersteuning (DTOO). In een aantal
    gevallen heeft een arrestatieteam (AT) specifieke observaties
    verricht. Het gaat daarbij dan voornamelijk om inkijkoperaties. In
    enkele gevallen observeren tactische rechercheurs of
    CID-rechercheurs zelfstandig. Het OT beschikt standaard over foto-
    en video-camera’s, verrekijkers, camouflage-middelen en veelal een
    kolibrie.
    Dit is een middel om communicatie via mobiele telefoons te kunnen
    onderscheppen.

    lees meer

    Eindrapport – 7.2 Bevindingen

    7.2 Bevindingen

    7.2.1 Informatie-inwinning bij derden

    De politie wint allerlei informatie in bij andere organisaties voor
    en tijdens een opsporingsonderzoek. Het gaat daarbij deels om
    openbare informatie zoals gegevens van de Kamers van koophandel.
    Daarnaast vraagt de politie aan derden informatie die valt onder de
    bescherming van de privacy, zoals bepaald in de Grondwet (artikel
    10) en de daaruit voortvloeiende Wet persoonsregistraties (WPR), of
    die anderszins (meer) vertrouwelijk is, zoals bijvoorbeeld gegevens
    van banken. De commissie heeft geconstateerd dat daarbij veelal
    niet de formele weg wordt bewandeld. Formele strafvorderlijke wegen
    om informatie van derden te krijgen zijn onder meer het oproepen
    van de derde als getuige in het kader van een gerechtelijk
    vooronderzoek en, wanneer het gaat om op gegevensdragers
    vastgelegde informatie, is er de huiszoeking, onderzoek in
    computers of het bevel tot uitlevering van stukken. Daarnaast
    vraagt de politie informatie, die valt onder de bescherming van de
    WPR, aan derden. In overeenstemming met artikel 11 WPR beoordeelt
    de houder van een register in de private sector het verzoek
    gegevens te verstrekken. Een probleem hierbij is dat het voor de
    houder van een register feitelijk vrijwel onmogelijk is om bij de
    beslissing tot verstrekking van gegevens de wettelijk
    voorgeschreven afweging (artikel 11, lid 2 WPR) te maken tussen de
    dwingende en gewichtige reden (van opsporing) en de mate waarin de
    persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde door verstrekking
    wordt geschaad. Voor verstrekking uit registers van de
    (semi)publieke sector aan een persoon of instantie met een
    publiekrechtelijke taak (zoals de politie) geldt niet de eis van
    een dringende en gewichtige reden, de vrager moet deze gegevens
    nodig hebben voor de uitvoering van zijn taak en de persoonlijke
    levenssfeer van de geregistreerde mag door verstrekking niet
    onevenredig worden geschaad. In de praktijk hanteert de politie bij
    de meeste vormen van informatie-inwinning het uitgangspunt dat als
    derden (al dan niet) op een (informele) vraag van de politie
    beslissen vrijwillig informatie te verstrekken, zij die informatie
    mag gebruiken. Deze vrijwillige verstrekking aan politie-ambtenaren
    en het gebruik van de verkregen gegevens is gezien de hiervoor
    genoemde formele weg en op zijn minst omstreden.

    De voorzitter:
    Als ik opbel naar een bank en vraag wat op de rekening van
    de heer Willems staat, dan wordt gezegd: ga fietsen, je hebt er
    niets mee te maken.
    De heer Willems:
    Ik vind dat ze dat ook tegen een politieman moeten zeggen.
    Ik vind dat daar een beschermd recht ligt.
    De voorzitter:
    H?
    De heer Willems:
    Ik vind dat de burger er aanspraak op heeft om niet zo maar
    zijn bankgegevens meegedeeld te krijgen aan iemand die daarom
    vraagt.
    De voorzitter:
    Het is misschien wel rechtens als wij kijken naar de Wet
    persoonsregistratie.
    De heer Willems:
    In die fase en met het oog op de mogelijke verdenking die je
    gaat koesteren, vraag ik mij af of dat inderdaad de positie
    is.
    De voorzitter:
    Dat zou nieuw licht werpen op de vraag of in de proactieve
    fase de politie dit soort dingen kan doen.
    De heer Willems:
    Ik heb daar wel vraagtekens bij. Ik heb begrepen dat er vrij
    intensief onderzoek is gedaan bij banken. Ik meen dat dit niet
    zonder meer vrij kan staan. Je kunt beginnen met de formulering,
    dat de politie mag wat een burger mag. U zegt terecht dat de
    politie toch niet de gewone burger is. Als de politie het doet,
    gebeurt dat op een manier en een schaal, waaraan je nooit toekomt
    in de gedachte van wat de burger mag. U moet mij niet vragen hoe ik
    dat precies moet definiren.
    Noot

    In de praktijk komt het bijvoorbeeld voor dat
    politiefunctionarissen bij bankmedewerkers informeel vragen of een
    bepaald persoon een rekening heeft bij die bank en welk bedrag
    hierop staat of welke financile handelingen recent zijn verricht.
    Indien daar een voor de politie positief antwoord op volgt en de
    informatie noodzakelijk lijkt voor het bewijs, wordt alsnog de
    formele procedure gevolgd. Zo ook in het financile traject in de
    zaak Charles Z.: In 1991 heeft het team die de zaak Charles Z.
    onderzocht contact gelegd met de toenmalige ABN bank om te vragen
    naar een hypotheek die verstrekt was voor het woonverblijf van
    Charles Z. Later is, aan de NMB bank dit keer, gevraagd naar een
    rekening van een bedrijf Investment cars B.V. die in relatie stond
    met Charles Z. Tevens is gevraagd of het onderzoekssubject aldaar
    een rekening hield. Dit was het geval. Bovendien meldde de bank dat
    zij nog een oninbare vordering had van ruim acht ton op betrokkene.
    Van de kant van de politie is vervolgens aan de veiligheidsdienst
    van de NMB aangegeven dat een beruchte wisselaar van criminele
    gelden in dienst was bij een van de vestigingen. De
    veiligheidsdienst ontdekte daarop een aantal verdachte
    wisseltransacties op het betreffende kantoor welke zijn gemeld aan
    het onderzoeksteam. Deze informeel verkregen informatie tijden de
    diverse bankbezoeken is later formeel opgevraagd met machtigingen
    van de rechter-commissaris. Zo is het team in oktober 1993 op
    bezoek geweest bij de ING bank waar een afschrift van het
    klantendossier van het bedrijf Investment Cars B.V. is opgevraagd.
    Noot In het openbaar verhoor van Van Gemert is het
    volgende gezegd over deze zaak:

    De voorzitter:
    In de zaak-Z is het toch wel gebeurd?
    De heer Van Gemert:
    In de zaak-Z is er inderdaad contact met een bank geweest en
    is informatie opgevraagd, maar de manier waarop het gebeurd is, is
    een andere geweest dan u net schetste.
    De voorzitter:
    Hoe dan?
    De heer Van Gemert:
    (…) Een derde mogelijkheid is dat in een groot onderzoek –
    ik praat dan over een opsporingsonderzoek, zoals in de zaak-Z – in
    een contact met de bank wordt aangegeven dat een
    opsporingsonderzoek gaande is en dat de vraag wordt gesteld of er
    van politiezijde behoefte is aan informatie. In bedoeld geval is
    dat gebeurd en heeft de bank een afweging gemaakt en heeft zij
    besloten, informatie aan de politie te verstrekken.
    De voorzitter:
    Zij gaf u dus die informatie vrijwillig.
    De heer Van Gemert:
    Ja. (…)
    De heer Van Gemert:
    Er was nog geen GVO.
    De voorzitter:
    Was er al een verdachte?
    De heer Van Gemert:
    In mijn beleving was er al een verdachte. (…)
    De voorzitter:
    Ik wil helder hebben of u in de manier waarop u informatie
    verzamelt onderscheid maakt tussen gevallen waarin er een verdachte
    is en gevallen waarin die er niet is.
    De heer Van Gemert:
    Daar maken wij onderscheid tussen. Ik zal u proberen uit te
    leggen waarom ik zo’n moeite heb met het antwoord op de vraag: ja
    of nee? Er was een situatie waarin besloten was een onderzoek te
    verrichten naar bepaald activiteiten van de heer Zwolsman. Er waren
    allerlei aanleidingen om dat te doen. Wij waren bezig met het
    verzamelen van informatie, er was sprake van een opsporingsfase,
    waarin ook open bronnen werden benaderd en er waren contacten met
    de belastingdienst. Op enig moment is er contact met een bank
    geweest. Toen hebben wij om informatie gevraagd en hebben wij die
    verkregen.
    De voorzitter:
    Dus in het opsporingsonderzoek?
    De heer Van Gemert:
    Ja.
    De voorzitter:
    Moet er voor een opsporingsonderzoek sprake zijn van een
    verdachte of kan er ook sprake zijn van zo’n onderzoek zonder dat
    er een verdachte of een verdenking is?
    De heer Van Gemert:
    Als u denkt aan het benoemen van een verdachte, zoals
    weergegeven in artikel 27 Strafvordering, moet ik zeggen dat er
    sprake kan zijn van een fase waarin je dat wellicht nog niet exact
    kan. Maar dan is er wel sprake van een opsporingsfase. Dat
    probeerde ik aan te geven toen ik het had over het arrest in de
    zaak-Zwolsman.
    Noot

    In deze zaak is bovendien niet alleen sprake van
    informatie-inwinning bij verschillende banken, maar ook van
    informatie-verstrekking aan een bank.
    Inmiddels zijn met banken nadere afspraken gemaakt over de wijze
    waarop
    politiefunctionarissen informatie kunnen verkrijgen.
    Noot Men streeft naar het vinden van een minder
    omslachtige weg om informatie op te vragen en te verstrekken.

    De heer Koekkoek:
    Maakt u in uw huidige onderzoeken ook gebruik van het vragen
    van informatie bij banken?
    De heer Dros:
    Wij hebben dat tot voor kort gedaan. Toen ik begonnen ben
    als teamleider op 1 april 1994 hebben wij hier uitputtend over
    gesproken met het openbaar ministerie en wij zijn met elkaar tot de
    conclusie gekomen dat het juridisch verantwoord kan, mits de
    resultaten van de vrijwillige medewerking van een bank niet leiden
    tot bewijzen in het dossier. Daarmee zou je namelijk mensen in de
    problemen kunnen brengen die hieraan meewerken. Wij hebben dit
    gedaan uit de optiek dat het bijzonder moeilijk is om zicht te
    krijgen op geldstromen. Het is, meen ik, hier verschillende malen
    aan de orde geweest dat het verstandig is om de financile
    deskundigheid bij de politie te vergroten. In mijn optiek is dat
    niet het grootste probleem, want die deskundigheid begint zo
    langzamerhand wel op orde te komen. Het grootste probleem is om de
    losse uiteinden te vinden van geldstromen en
    witwas-constructies.
    Noot

    Dezelfde wijze van informatie-inwinning heeft de commissie
    aangetroffen bij creditcardmaatschappijen en andere financile
    instellingen dan banken. Politiefunctionarissen benadrukken dat het
    hier gaat om een volkomen geaccepteerde vorm van informatie-
    inwinning. Vragen staat vrij.

    7.2.2 Misdaadanalyse

    Onder misdaadanalyse verstaat de commissie het opsporen en
    inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens
    onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de
    praktijk van politie en justitie. Noot Misdaadanalyse
    kan enerzijds gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de
    opsporings- en vervolgingspraktijk, dit is operationele
    misdaadanalyse. Dit kan onder meer resulteren in relatie-, familie-
    of handelsactiviteitenschema’s. Anderzijds kan de analyse een rol
    spelen in de bepaling van beleid, dit is strategische
    misdaadanalyse. Niet altijd is er een duidelijke scheiding tussen
    deze twee vormen. Bij operationele misdaadanalyse wordt met name
    gewerkt met reeds beschikbare gegevens uit opsporingsonderzoeken.
    Incidenteel wordt ter complementering informatie bij derden, ook
    van buitenlandse instanties, ingewonnen. Deze vorm van
    misdaadanalyse, en dan met name de relatieschema’s, wordt
    veelvuldig gebruikt in het kader van de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>