• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 7. ALGEMEEN BESLUIT

    7. ALGEMEEN BESLUIT

    Het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam is
    hoofdzakelijk nog een probleem van de (illegale) levering van
    (illegale) goederen en diensten. Op beperkte schaal doet dit
    probleem zich voor in de vorm van vrouwenhandel en wapenhandel. Het
    manifesteert zich bovenal in de drugshandel. Amsterdam is op dit
    gebied nu eenmaal een wereldmarkt. En dus is het geen wonder dat
    niet alleen klassieke georganiseerde-misdaad-groepen als de
    Italiaanse mafia en de Chinese triades op deze markt opereren, maar
    ook criminele groepen die hetzij rechtstreeks uit de bronlanden
    komen (Colombia bijvoorbeeld), hetzij onrechtstreeks, via de
    allochtone gemeenschappen in ons land (Turken, Marokkanen en
    Surinamers). Is georganiseerde criminaliteit in deze sector dan
    alleen een kwestie van buitenlandse en allochtone criminele
    groepen? Nee, bepaald niet. In de voorbije dertig jaren is de
    vertrouwde Amsterdamse penose goeddeels vervangen door autochtone
    criminele groepen – van verschillend formaat – die in menig opzicht
    helemaal niet onderdoen voor die andere groepen. Zij zijn met name
    groot geworden met de internationale handel in hash,
    maar meer in het geniep zijn zij ook betrokken bij de groothandel
    in hard drugs, in het bijzonder cocane. Zeker zo belangrijk is
    evenwel de andere kant, het complement zo men wil, van vorenstaande
    conclusie, namelijk dat in Amsterdam geen ernstige sporen van
    georganiseerde criminaliteit te ontdekken zijn in reguliere
    economische sectoren als de bouwnijverheid, de textielnijverheid en
    het particuliere vervoer. Want dit wil zeggen dat deze
    criminaliteit hier lang niet zo ernstig is als in sommige
    Amerikaanse, Italiaanse of Japanse steden, waar n of meer van de
    bedoelde branches grotendeels door criminele groepen worden
    gecontroleerd. Maar deze conclusie mag nu ook weer geen reden zijn
    om te denken dat het in Amsterdam dus allemaal wel meevalt. Wij
    hebben immers ook geconstateerd dat vooral autochtone criminele
    groepen er in de voorbije jaren in zijn geslaagd om in de stad,
    maar speciaal in de binnenstad en hier weer met name op de Wallen,
    machtsposities uit te bouwen in zowel de horeca en het gokwezen als
    in het onroerend goed. En deze economische machtsposities,
    hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel gebouwd op kapitaal
    dat met de drugshandel is verdiend, stellen hen niet alleen in
    staat de gewone economische verhoudingen in de betrokken branches,
    ook met (dreiging met) geweld, te fnuiken, maar verschaffen hen ook
    de infrastructuur, de logistiek, voor verdere ontplooiing van
    allerhande illegale activiteiten – drugshandel, vrouwenhandel,
    (illegaal) gokken en andere. Door deze ontwikkeling heeft het
    stadsbestuur op het vlak van de openbare orde en zedelijkheid
    feitelijk een belangrijk deel van zijn beleidsruimte in de
    binnenstad verloren. De groepen die in Amsterdam bij het plegen van
    georganiseerde criminaliteit zijn betrokken, kunnen niet over n en
    dezelfde kam worden geschoren. De onderlinge verschillen tussen wat
    hiervoor gemakshalve maar groepen zijn genoemd, zijn zelfs zo
    groot, dat deze term – wanneer ze niet wordt geconcretiseerd –
    nauwelijks nog betekenis lijkt te hebben. Wanneer er in het geval
    van de Italiaanse mafia of de Ghanese respectievelijk Nigeriaanse
    netwerken van groepen wordt gesproken, moet men zich goed
    realiseren dat het hier in feite hoofdzakelijk gaat om
    handelsvertegenwoordigers, makelaars, van de criminele organisaties
    die in betrokken landen van herkomst actief zijn. Bij de Chinese
    en, tot op zekere hoogte, de Joegoslavische groepen ligt het
    duidelijk anders. Hier is werkelijk sprake van bendes die ook als
    zodanig opereren in Amsterdam. Wat alleen niet altijd zo duidelijk
    is, dat zijn de verbindingen tussen deze bendes en bepaalde grote,
    internationaal opererende criminele organisaties. De term groepen
    is ook verwarrend in relatie tot de Surinaamse, Turkse en
    Marokkaanse drugshandel, tenzij er direct wordt bijverteld dat de
    groothandelaren uit de betrokken gemeenschappen niet op zichzelf
    werken, maar echte sleutelfiguren in deze gemeenschappen vormen:
    zij schakelen tal van hun lotgenoten in om de drugshandel te
    organiseren. En wanneer we tenslotte kijken naar de autochtone
    criminele groepen, dan zien die er weer anders uit. Hier gaat het
    niet om enkelingen, ook niet om kleine bendes die al dan niet deel
    uitmaken van internationale organisaties, en evenmin om delen van
    bepaalde bevolkingsgroepen. Waar het wel om gaat, zijn losjes
    georganiseerde, betrekkelijk zelfstandig opererende eenheden, die
    qua formaat variren van groepen die enkele tientallen personen
    tellen, tot groepen van 100 tot 150 man die weer uit verschillende
    kleinere groepen bestaan. Wat al deze groepen niettemin gemeen
    hebben, is hun bereidheid om geweld, dodelijk geweld, te gebruiken.
    Deze essentile karakteristiek van georganiseerde criminaliteit
    springt gewoonlijk het meest in het oog bij de buitenlandse en
    allochtone criminele groepen. En het mag dan inderdaad al zo zijn
    dat de bedoelde groepen naar verhouding meer liquidaties op hun
    conto hebben staan dan autochtone Amsterdamse groepen, ook de
    grotere onder de laatstbedoelde groepen laten zich in dezen bepaald
    niet onbetuigd. Het voorbeeld van de Bruinsma-clan heeft in de
    jaren negentig navolging gevonden. Onnodig te zeggen dat ook dit
    feit onderstreept dat de georganiseerde criminaliteit van eigen
    bodem niet dient te worden uitgevlakt. Ook al is het zo dat tot nu
    toe eigenlijk alleen Joegoslavische bendes te kennen hebben gegeven
    dat zij bereid zijn grof geweld tegen de politie te gebruiken
    wanneer deze systematisch en gericht in hun richting zou beginnen
    te werken. Dat het hier niet om een loze waarschuwing gaat, mag
    bekend worden verondersteld.

    lees meer

    Bijlage XI – 7. SLOTBESCHOUWING

    7. SLOTBESCHOUWING

    In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies weergegeven
    van het onderzoek naar de aard, de ernst en de omvang van de
    georganiseerde criminaliteit in Arnhem, Enschede en Nijmegen.

    lees meer

    Bijlage I – 2.3 Vergaderingen

    2.3 Vergaderingen

    De reguliere procedurevergaderingen van de commissie vonden n
    keer in de week plaats. Regelmatig terugkerende agendapunten
    waren:

    lees meer

    Bijlage I – 6.5 Rijksrecherche-onderzoek

    6.5 Rijksrecherche-onderzoek

    De commissie heeft gedurende haar onderzoek intensief contact
    gehad met het rijksrechercheteam, het zogenaamde Fort-team, dat
    onderzoek doet naar de RCID-Kennemerland. De voorzitter en de
    ondervoorzitter van de commissie zijn steeds op de hoogte gehouden
    van de voortgang van het onderzoek. Tevens hebben beide ministers
    en de voorzitter van het college van procureurs-generaal de
    commissie twee maal ingelicht over de voortgang van het onderzoek.
    De bevindingen van het rijksrechercheteam hebben een belangrijke
    rol gespeeld in het onderzoek van de commissie en in het bijzonder
    tijdens de verhoren.

    lees meer

    Inhoud Bijlage III

    Bijlage III – Verhoren 60-93

    33. de heer M. van Steeg
    34. drs. N.H.E. van Helten
    35. mr. A.C. Maan
    36. mevrouw mr. A. Rutten-Roos
    37. de heer H.M. Huisman
    38. mr. M.A.A. van Capelle
    39. de heer R. Karstens
    40. mr. J.M. Valente
    41. de heer G.J.C.M. Bakker
    42. de heer F. van der Putten
    43. mr. J. Wiarda
    44. mr. F. Teeven
    45. de heer K. Langendoen
    46. de heer J. van Vondel
    47. mr. ing. J.W.P. Snijders
    48. de heer A. Lith
    49. mr. drs. J.A.M. van Blijswijk
    50. mr. O.C.W. van der Veen
    51. jhr. mr. L.A.R.J. de Beaufort
    52. mr. R.J.C. Graaf van Randwijck
    53. mr. J.M. Vrakking
    54. mr. R. de Groot
    55. de heer J.C. van Riessen
    56. mr. M.A. Straver
    57. mevrouw mr. P.M.H. van der
    Molen-Maesen

    58. mr. J.M. Jansen
    59. mr. Tj.E. van der Spoel

    lees meer

    Bijlage V – 11.6. Conclusies

    11.6. Conclusies

    1. De meeste door de commissie en door Tak c.s. onderzochte
    landen kampen met een als ongrijpbaar ervaren criminaliteit van
    georganiseerde aard. In alle landen zoekt de overheid naar nieuwe
    wegen in de misdaadbestrijding. Nergens bestond tien jaar geleden
    toereikende regelgeving. Overal zijn sindsdien in de rechtspraak
    grenzen getrokken. In veel landen is de laatste jaren het
    wetgevingsproces op gang gekomen. Daarbij valt op dat geavanceerde
    opsporingstechnieken zeker in wetgeving zijn te vatten en dat de
    opsporing niet vanwege de vorm van de regelgeving wordt belemmerd.
    In de landen met wetgeving is de geheime opsporing niet beperkter,
    maar wel strakker gekaderd dan de landen waar met circulaires wordt
    gewerkt. Tot slot, vrijwel overal zijn in de loop van de tijd
    excessen geweest, die de aanleiding zijn gebleken tot verandering.
    De IRT-affaire is een relatief – in vergelijking met de landen om
    ons heen – late gebeurtenis. Met de aanpak van de regelgeving loopt
    Nederland niet voorop.

    lees meer

    Bijlage V – Niemietz

    Niemietz

    Europees Hof voor de Rechten van de Mens 16 december 1992, NJ
    1993, 400 m.nt. EJD (Artikel 8 EVRM)
    Tegen Klaus Wegener werd in januari 1986 in Mnchen een procedure
    gestart wegens belediging. In een brief aan de rechtbank van
    Freising, ondertekend door ene Klaus W., werd namelijk de
    handelwijze van een rechter, tijdens een proces tegen een werkgever
    die uit overtuiging had geweigerd voor zijn werknemers
    kerkbelasting af te dragen, ondemocratisch en terroristisch
    genoemd. In het kader van dit onderzoek was een huiszoekingsbevel
    uitgevaardigd dat betrekking had op het kantoor van de advocaat
    Niemietz. Niemietz was een aantal jaren voorzitter geweest van de
    Antiklerikaler Arbeitskreis, een werkgroep van de Freiburgse partij
    Bunte Liste, waaraan Klaus Wegener verbonden was geweest (de
    voornoemde brief was blijkens het onderschrift geschreven in naam
    van Antiklerikale Arbeitskreis geschreven). Tot eind 1985 werd de
    post voor de Bunte Liste, naar het kantoor van Niemietz (klager in
    dit geding) gestuurd. Door middel van deze huiszoeking hoopten de
    autoriteiten meer over Wegener te weten te komen.

    lees meer

    Bijlage V – Ambtelijk bevel

    Ambtelijk bevel

    HR 3 mei 1988, NJ 1989, 165 en NJB 1988 (33), nr. 240, p. 1207
    e.v.
    (Artt. 43 Sr en 2 lid 1 onder b Opiumwet)
    Met de informatie dat verdachte een aanbod had gedaan op zeer korte
    termijn elke gewenste hoeveelheid amfetamine te kunnen leveren en
    dat hij te kennen had gegeven al vijf jaar in de business te
    zitten, ging een
    informant (nummer 32) naar de politie.
    Daaruit vloeide een vertrouwensaankoop van 1 kilo en een tweede
    definitieve aankoop van een grotere hoeveelheid door de

    burger-infiltrant (informant) voort.
    Rechtsvragen:

    lees meer

    Bijlage V – 3.6 Conclusies

    3.6 Conclusies

    1. Traditionele observatie – vanuit een vast punt of door volgerij
    – levert onder omstandigheden een inbreuk op het recht op privacy
    op.
    2. De telefoontap – meer algemeen het tappen van gegevensverkeer
    via de telecommunicatie-infrastructur – is wettelijk geregeld. Deze
    wettelijke regeling en de wijze waarop daarmee wordt gewerkt worden
    algemeen in de rechtspraak in overeenstemming met het Europees
    Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
    geacht.

    lees meer

    Bijlage V – 5.7 Conclusies

    5.7 Conclusies

    1. Infiltratie is het met het oog op opsporing en vervolging
    onder regie en gezag van politie en openbaar ministerie
    binnendringen in een criminele organisatie of groep, het ervan deel
    uitmaken, het gebruik maken van personen die er reeds deel van
    uitmaken en het (desgevraagd) ondersteunen ervan, indien dit
    optreden gepaard gaat met I) het aannemen van een valse identiteit
    en/of II) het plegen van strafbare feiten en/of III) bieden van
    steun aan de criminele organisatie of groep.

    lees meer

    Bijlage V – 7.7 Betrokkenheid FIOD/douanerecherche

    7.7 Betrokkenheid FIOD/douanerecherche

    7.7.1 Doorlaten van containers

    De douane en de douanerecherche waren van wezenlijk belang voor
    de uitvoering van deze methode. De douane diende op verzoek van de
    politie controle van bepaalde containers achterwege te laten, ook
    al waren er signalen dat zich in de containers drugs bevonden. Het
    Douane Informatie Centrum (DIC) selecteerde de containers waarmee
    mogelijk iets aan de hand was. Ongeveer 30 tot 40 % van de
    geselecteerde containers werd op verzoek van de politie
    doorgelaten.

    lees meer

    Bijlage VI – 10.2 Taak en organisatie

    10.2 Taak en organisatie

    10.2.1 De taak van de rechter-commissaris

    De rechter-commissaris heeft twee hoofdtaken. Hij dient
    allereerst het gebruik van ingrijpende dwangmiddelen te bewaken,
    dat wil zeggen te beslissen of in het belang van het
    strafrechtelijk onderzoek inbreuken op vrijheid
    en privacy van verdachten en andere personen kunnen worden gemaakt.
    Deze bevoegdheid hangt samen met de onafhankelijkheid van de
    rechter-commissaris. Hij wordt beter dan de officier van justitie
    in staat geacht een onpartijdig oordeel te vellen. Als de officier
    van justitie zulke ingrijpende maatregelen nodig acht, zal hij
    daarvoor altijd de toestemming van de rechter-commissaris moeten
    vragen. De toepassing van de klassieke dwangmiddelen wordt door de
    officier gevorderd en de rechter-commissaris beslist op die
    vordering. De tweede hoofdtaak is het instellen en verrichten van
    het gerechtelijk vooronderzoek door het verhoren van verdachten en
    getuigen (artt. 181, 184 lid 2, 185, 200 en 210 Sv), het
    onderzoeken van plaatsen (artt. 112 en 192 Sv) en andere
    onderzoekswerkzaamheden. De rechter-commissaris voert zijn taken in
    beginsel uit in aanwezigheid van de verdachte of diens raadsman,
    die hij steeds de gelegenheid moet geven vragen te stellen en
    opmerkingen te maken.

    lees meer

    Bijlage VI – 2.2 Politie, openbaar ministerie en rechter-commissaris

    2.2 Politie, openbaar ministerie en
    rechter-commissaris

    2.2.1 Taken politie en openbaar ministerie

    De taak van de politie is de daadwerkelijke handhaving van de
    rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven
    (artikel 2 Politiewet 1993). Deze taak dient in overeenstemming met
    de geldende rechtsregels te worden uitgeoefend. Voor zover het
    betreft de opsporing van strafbare feiten zijn bevoegdheden van de
    politie daartoe vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in
    andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Opiumwet, de Wet wapens en
    munitie en de Wet op de economische delicten. Van oudsher
    geschieden evenwel handelingen waartoe in de wet niet uitdrukkelijk
    een bevoegdheid is verleend, zoals sporenonderzoek en het horen van
    getuigen.

    lees meer

    4.5.3 Het openbaar ministerie (OM)

    4.5.3 Het openbaar ministerie (OM)
    Noot

    Buiten de Randstad (bijvoorbeeld in het regiokorps Limburg-Noord
    en in Drenthe) worden door politie en OM pogingen ondernomen om het
    medebeheer van het OM gestalte te geven; binnen de Randstad zijn de
    verhoudingen tussen politie en OM daar niet goed genoeg voor. Dat
    betekent dat in een aantal niet-randstedelijke regiokorpsen het OM
    wordt geraadpleegd bij benoemingen van recherchechefs. Bij andere
    beheersonderwerpen zoals de omvang van afdelingen, de vorming en
    opleiding van personeel en de materile omstandigheden is het OM
    niet echt betrokken. Voor dergelijke onderwerpen is de
    belangstelling bij het OM minder groot, terwijl de politie op die
    gebieden haar autonomie wil behouden. Hoewel het OM in verreweg de
    meeste gewone strafzaken geen directe bemoeienis heeft met de
    opsporing, worden grote onderzoeken van tactische teams soms zeer
    intensief geleid door de zaaksofficier van justitie. Zo bezoekt
    de
    zaaksofficier voor een van de grote onderzoeken van de
    centrale recherche-afdeling in het regiokorps Utrecht een aantal
    keren per week het politiebureau, en andersom bezoekt de politie
    de
    zaaksofficier een aantal keren per week op het parket. De
    Utrechtse recherche streeft ernaar de
    zaaksofficier zodanig
    te informeren dat hij alle risico’s van een bepaalde koerswijziging
    kan beoordelen.
    In de meeste gewone strafzaken heeft het
    openbaar ministerie, ondanks zijn directe verantwoordelijkheid,
    geen bemoeienis met de opsporing. Dit is in het veld als probleem
    gesignaleerd, maar sommigen zijn beducht voor een te grote
    betrokkenheid van het openbaar ministerie bij de praktijk van de
    opsporing. Tussen het openbaar ministerie en de politie heerst een
    cultuur van wederzijds vertrouwen waarbij feitelijke sturing en
    controle van
    het openbaar ministerie op de politie ongebruikelijk zijn.
    Over de vraag of en in welke mate een zaaksofficier van justitie op
    de hoogte moet zijn van datgene wat in de proactieve fase gebeurt,
    wordt verschillend gedacht. De praktijk varieert van enerzijds: de
    zaaksofficier moet evenveel weten als de CID-officier van justitie
    tot anderzijds: de zaaksofficier behoeft slechts te weten wat
    volgens de CID-officier relevant is. De tendens is de zaaksofficier
    en de CID-officier over dezelfde informatie te doen beschikken.

    lees meer

    Bijlage VI – 7.1 Inleiding

    7 BIJZONDERE OPSPORINGSDIENSTEN

    7.1 Inleiding

    In het rapport van de Werkgroep vooronderzoek
    opsporingsmethoden, Opsporing gezocht, zijn de volgende
    vragen gerezen over de betrokkenheid van de bijzondere
    opsporingsdiensten bij de bestrijding van georganiseerde misdaad.
    Noot

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>