• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branches horeca en gokautomaten – 4.1. Inleiding

    4. CRIMINALITEIT IN DE HORECA

    4.1. Inleiding: kwetsbaarheid in de branche

    Uit het voorgaande blijkt dat de horeca over het algemeen een
    goed lopende, bloeiende sector is waar veel geld in omgaat. Mede
    vanwege de lage toetredingseisen komen er nog steeds veel cafs,
    restaurants en snackbars bij en hun gezamelijke omzet stijgt. Het
    is een financieel interessante branche waarin veel verdiend wordt.
    Recapituleren we nu het voorgaande, dan zijn er ook omstandigheden
    die de branche kwetsbaar maken. De gemakkelijke
    toetredingsvoorwaarden trekken veel onervaren en laag opgeleide
    ondernemers aan die niet altijd opgewassen zijn tegen de realiteit
    van het horecabedrijf. Vooral voor de kleinere bedrijven in de
    grote steden wordt de spoeling steeds dunner en is de concurrentie
    zwaar. Ruim een kwart van de cafetariahouders heeft directe
    concurrentie van vijf of meer andere snackbaruitbaters, nog eens 60
    procent ondervindt broodstrijd van n tot vijf collega-ondernemers
    (Lenting en partners, 1991). De modegevoeligheid van het
    uitgaanspubliek vergt ondernemersinzicht n kapitaal voor nieuwe
    investeringen. Door een stijging van de kosten balanceert een
    aantal kleine horecabedrijven op de grens van het faillissement. De
    toenemende plaatsingsbeperking van speelautomaten, kan voor velen
    de zaak naar de verkeerde kant doen overhellen. Minder vermogende
    horeca-uitbaters vinden hun financiering zelden bij de reguliere
    geldinstellingen en zijn aangewezen op leningen van brouwerijen en
    – in toenemende mate van speelautomatenexploitanten. Zo worden
    velen van hen afhankelijk van geldschieters die hun financile
    belangen in deze sector hebben geconcentreerd. Vooral de zwakke
    broeders onder de horeca-exploitanten hebben hierin weinig keus.
    Horecagelegenheden zijn publiek toegankelijke ontmoetingspunten,
    waar mensen van divers pluimage samenkomen; zowel voor legale als
    voor minder legale zaken. De horeca biedt mensen de gelegenheid om
    in betrekkelijke anonimiteit bijeen te komen en die mogelijkheid
    wordt ook aangegrepen door kopers, helers en handelaars. Inspelend
    op de niet aflatende vraag naar drugs en goedkope goederen, vinden
    zij in de horeca een levendige afzet- en handelsmarkt. De doorgaans
    harmonieuze samenkomst van vraag en aanbod kent ook
    negatieve bijprodukten. Het drank- en drugsgebruik onder
    horecabezoekers kan, in combinatie met het toenemende wapenbezit,
    leiden tot uitwassen en ordeverstoringen. Ook de onderlinge
    concurrentiestrijd tussen de handelaren wordt in de horeca
    uitgevochten. In een maatschappij waarin het wapen- en
    geweldsgebruik toeneemt, onstaan er al snel
    beheersingsproblemen.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 6.6. De VAN

    6.6. De VAN

    De VAN – de Vereniging Automatenhandel Nederland – bestaat sinds
    1971 en verenigt iets meer dan de helft van alle
    speelautomatenhandelaren (400 van de 850). Samen exploiteren de
    VAN-leden tachtig procent van
    alle speelautomaten in Nederland, wat er op wijst dat de meeste
    grotere bedrijven bij de VAN zijn aangesloten. De organisatie
    streeft vooral naar eenduidigheid in het beleid; de huidige grote
    gemeentelijke beslissingsbevoegdheid in de regels rond het gokken
    leidt volgens de VAN tot willekeur en rechtsongelijkheid. Voorts
    wil de organisatie dat de speelautomatenwereld een politiek
    aanvaarde en maatschappelijk geaccepteerd en gerespecteerde branche
    wordt. De vereniging begon enkele jaren terug een sterke lobby om
    de negatieve beeldvorming die aan de sector kleeft te bestrijden.
    De branche moet en wil de verantwoordelijkheid nemen voor haar
    eigen vuil
    , zo schrijft de organisatie in haar beleidsplan
    (VAN, 1989: 13). De VAN-leden verplichten zich tot het handhaven
    van strengere voorwaarden rond de exploitatie van speelautomaten
    dan door de overheid wordt geist; zelfregulering. Zo geldt er bij
    de amusementshallen van VAN-leden een minimumleeftijd van 18 jaar,
    in plaats van 16 jaar elders. Ook is de VAN organisator van de
    cursus vroegsignalering van problematisch gokken aan de
    Jellinek-kliniek. Daarnaast probeert de VAN gemeentelijke
    convenanten af te sluiten omtrent het gokbeleid.

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 3.3. De vakbonden

    3.3. De vakbonden

    Juist in zo’n arbeidsintensieve bedrijfstak als de
    bouwnijverheid is het niet verwonderlijk dat vakbonden van
    werknemers een prominente plaats innemen. In Nederland heeft de
    vakbond een lange historie achter zich. Zij heeft zich een
    legitieme en invloedrijke positie verworven die voor een belangrijk
    deel binnen een verzuilde samenleving gestalte heeft gekregen. In
    1872 werd de eerste vakcentrale opgericht: het Algemeen Nederlands
    Werkliedenverbond (ANWV). Deze organisatie heeft de kiem gelegd
    voor drie belangrijke stromingen in de vakbeweging: de
    socialistische, de katholieke en de protestantse. De eerste
    afsplitsing van de ANWV kwam in 1881 bij de oprichting van de SDB
    van Domela Nieuwenhuis en resulteerde in 1906 in het NVV. De eerste
    protestants-christelijke vakbond was het Patrimonium van Klaas
    Kater, waarna na drie jaar het CNV werd opgericht dat een meer
    interconfessioneel karakter had. De katholieke evenknie werd vlak
    voor de pauselijke Encycliek Rerum Novarum in 1888
    opgericht. In 1925 werden verschillende katholieke vakbonden
    samengevoegd tot het Rooms Katholiek Werkliedenverbond (het latere
    NKV). Tijdens de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog legden de
    werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties, ieder vanuit hun
    eigen verantwoordelijkheid, zich toe op samenwerking. Die
    samenwerking resulteerde onder andere in de oprichting van de SER
    en van de invoering van een geleide loonpolitiek. In tegenstelling
    tot de VS is van een harde, laat staan gewelddadige strijd in
    Nederland nooit sprake geweest. Vakbonden zijn er in Nederland
    altijd op uit geweest via onderhandelingen met werkgevers hun
    doelen te bereiken. Stakingen, werkonderbrekingen, enzovoort werden
    zo lang mogelijk uitgesteld en als uiterste pressiemiddel gezien en
    ingezet. En was er sprake van een staking dan werd die altijd
    gecordineerd door de vakbonden. Wilde stakingen wilden kaderleden
    en bestuurders van vakbonden altijd zo veel voorkomen. In
    tegenstelling tot de Verenigde Staten is van het toepassen van
    geweld als strategie nimmer sprake geweest.

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 7.2. Infiltratie en afpersing van vakbonden

    7.2. Infiltratie en afpersing van vakbonden

    In Nederland hebben de vakbonden een belangrijke en legitieme
    positie in de samenleving verworven als belangenbehartiger van de
    werknemers. Deze positie is voornamelijk verkregen door een
    jarenlange coperatieve opstelling ten opzichte van de overheid en
    de werkgevers in Nederland, zonder overigens de eigen
    verantwoordelijkheid en de eigen belangen uit het oog te verliezen.
    De vakbonden, ook die in de bouwnijverheid actief zijn, hebben geen
    gewelddadige historie achter zich. Er bestaat een hoge
    organisatiegraad van de beide bouwbonden van het FNV en het CNV.
    Meer dan de helft van alle bouwvakkers in Nederland is lid van een
    van de bonden.

    lees meer

    IX – De afvalverwerkingsbranche – 5.6. De invloed van de branche-organisaties

    5.6. De invloed van de branche-organisaties

    In paragraaf 5.1 is aangegeven dat de overheid de laatste jaren
    steeds grotere waarde is gaan hechten aan onderhandelingen met
    ondernemingen om de afvalverwerking beter te organiseren. Daartoe
    heeft de overheid het doelgroepenbeleid ontwikkeld waarbij zij als
    gelijkwaardige partner met vertegenwoordigers van elke
    afzonderlijke doelgroep onderhandelt over doelstellingen in het
    milieubeleid. Deze vertegenwoordigers worden ook nadrukkelijk in
    hun hoedanigheid van disciplineerder van hun tak van de
    afvalbranche tegemoet getreden. Deze onderhandelingen gebeuren op
    basis van consensus, wat inhoudt dat de overheid altijd water bij
    de wijn moet doen omdat de branche-vertegenwoordigers zeggen dat
    bepaalde wensen op dat moment (nog) niet kunnen worden
    gerealiseerd. Deze benvloeding door de branche-organisaties gaat
    verder. Ook de beleidsvoorbereiding van de overheid krijgt te maken
    met hun invloed. Zo mag het volgende voorbeeld een en ander
    verduidelijken.Een bedrijf ziet wel wat in de recycling van plastic
    koffiebekertjes. Om winst te kunnen behalen is de aanvoer van grote
    hoeveelheden koffiebekertjes gewenst. Hoe kan zo’n bedrijf de
    aanvoer garanderen? In ieder geval moet het bedrijf op de n of
    andere manier er voor zorgen dat koffiebekertjes niet meer mogen
    worden gestort. In het overleg met de overheid en zijn
    branche-organisatie wordt door de branche-organisatie (waarvan de
    directeur van het bedrijf in het bestuur zit) er bij de overheid op
    aangedrongen dat de stort van koffiebekertjes uit milieuhyginisch
    standpunt onverantwoord is en dat er een inzamelingssysteem moet
    komen. De overheid moet dit idee wel overnemen (want het is goed
    voor het milieu!) en laat het in de beleidsnota’s opnemen en stelt
    vervolgens de afgifte aan het bedrijf verplicht omdat dit bedrijf
    de enige is die zulke hoeveelheden bekertjes kan verwerken. Zo
    heeft het bedrijf via de branche-organisatie zijn zin gekregen door
    een probleem te creren en direct een oplossing aan te bieden.
    Misschien krijgt het van die zelfde overheid daarvoor ook nog
    subsidie!

    lees meer

    IX – De verzekeringsbranche – VOORWOORD

    Gerben Bruinsma Universiteit Twente

    VOORWOORD

    De verzekeringsmaatschappijen klagen al jaren steen en been over
    het feit dat zij de financile gevolgen van de toenemende
    criminaliteit voor hun rekening moeten nemen. In diverse
    publikaties melden vertegenwoordigers van
    verzekeringsmaatschappijen dat Nederlandse burgers het niet zo nauw
    meer nemen met het indienen van een schadeclaim. Zij zouden
    majoreren, fingeren of valse claims indienen om wat geld te
    verdienen ten koste van een onpersoonlijk slachtoffer. Als gevolg
    van fraudes op grote schaal zijn de verzekeringsmaatschappijen
    gedwongen de premies elk jaar weer te verhogen om de toenemende
    uitgaven op te kunnen vangen.

    lees meer

    IX – De wildlifebranche – 3.2. Soorten van criminele activiteiten

    3.2. Soorten van criminele activiteiten

    Om de illegale handel in wildlife produkten vorm te geven moeten
    verschillende soorten criminele handelingen worden verricht: 1) het
    smokkelen van dieren en/of planten; 2) het valselijk opmaken of
    vervalsen van vereiste CITES-documenten en het gebruik daarvan en
    3) het omkopen van overheidsvertegenwoordigers. De smokkel
    van levende dieren vereist veel vernuft, creativiteit en kennis bij
    de smokkelaars. Handelaren moeten goed op de hoogte zijn van de
    CITES-lijsten. Zij moeten beschikken over kennis van het produkt
    (tropische vissen, reptielen, vogels, katachtigen en primaten), zij
    moeten op de hoogte zijn van de zwakke plekken in het
    internationale wildlife- beleid, de internationale wetgeving en van
    de verschillen daarin tussen landen en, ten slotte, van de
    opsporingsinstanties en hun werkwijzen.

    lees meer

    Advies mr. J.K. Franx d.d. 20-10-1994 oververschoningsrechten (25/31)

    108

    Ambstedig proces-verbaal J.C.J.G. Barkman-Kuitert naaraanleiding van vragen van de commissie (10/28)

    124

    Ambstedig proces-verbaal J.C.J.G. Barkman-Kuitert naaraanleiding van vragen van de commissie (26/28)

    140

    Eindrapport – 10.4 De Delta-methode

    10.4 De Delta-methode

    10.4.1 Uitvoering Delta-methode

    A. Delta-methode onverantwoord

    lees meer

    Eindrapport – 2.5 Autochtone groepen

    2.5 Autochtone groepen

    Het onderzoek naar criminele groepen in Nederland is
    onderverdeeld in twee delen: autochtone groepen en allochtone en
    buitenlandse groepen. Dit onderscheid is gemaakt omdat belangrijke
    verschillen bestaan tussen deze soorten groepen. De Hollandse
    netwerken hebben hun basis in Nederland zelf, terwijl in allochtone
    gemeenschappen in Nederland criminaliteit voorkomt die direct
    verbonden is met de drugeconomie in het land van herkomst, te weten
    Suriname, Turkije en Marokko. De verbinding met de drugeconomie in
    deze landen heeft duidelijk andere effecten op de allochtone
    gemeenschappen in Nederland dan op de Hollandse netwerken, waarin
    allochtonen overigens ook een rol kunnen vervullen. Daarnaast zijn
    er buitenlandse criminele groepen die nauwelijks een binding hebben
    met personen van die nationaliteit in Nederland. In deze paragraaf
    komen de autochtone criminele groepen aan de orde.

    lees meer

    Eindrapport – 3.8 Beveronderzoek Rotterdam

    3.8 Beveronderzoek Rotterdam

    In de zomer van 1992 werd in Rotterdam het
    Haveninformatieproject gestart. Het doel van het project was de
    informatie van verschillende diensten over de georganiseerde
    criminaliteit in de haven bij elkaar te brengen. Uit het
    Haveninformatieproject bleek dat een aantal personen zich in
    georganiseerd verband bezig hield met strafbare feiten. De
    Rotterdamse recherche en CID startten mede naar aanleiding hiervan
    een onderzoek tegen een handelaar in verdovende middelen die al
    meermalen veroordeeld was. Onder de codenaam Bever werd zodoende
    eind 1993 een onderzoek gestart door het kernteam
    Rotterdam-Rijnmond. De RCID Rotterdam had contact met de RCID
    Kennemerland. Uit dit contact bleek dat de RCID Kennemerland een
    informant runde die voor het Beveronderzoek belangrijke informatie
    zou kunnen bieden (hier verder informant 3 genoemd).

    lees meer

    Eindrapport – 6.4 Casusonderzoek

    6.4 Casusonderzoek

    6.4.1 RAMOLA (Rabo Money Laundering)

    Feiten en omstandigheden

    lees meer

    Eindrapport – 9.1 Inleiding

    HOOFDSTUK 9 STURING EN CONTROLE VAN DE
    OPSPORING

    9.1 Inleiding

    De sturing en controle van de opsporing zijn in het voorgaande
    hoofdstuk kort aan de orde gekomen. De commissie heeft onderzoek
    gedaan naar de functionarissen en de organisaties die de sturing en
    controle van de opsporing moeten uitvoeren. De Werkgroep
    vooronderzoek opsporingsmethoden heeft vele vragen gesteld die
    betrekking hebben op deze organisaties. De commissie besteedt in
    dit hoofdstuk aandacht aan het openbaar ministerie, de
    rechters-commissarissen, de zittingsrechters, de burgemeesters en
    korpsbeheerders, de ministeries van Justitie en van Binnenlandse
    Zaken en de Tweede Kamer. De commissie heeft deze organisaties en
    instanties onderzocht voorzover zij betrokkenheid hebben bij de
    sturing en controle van opsporingsmethoden.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>