Bijlage VI – 4.2 Organisatie tactische rechercheJanuary 1, 1999
4.2 Organisatie tactische recherche
4.2.1 Taak
De tactische recherche heeft tot taak gegevens te verzamelen met
betrekking tot strafbare feiten en personen die ervan verdacht
worden strafbare feiten te hebben gepleegd. Verkregen gegevens
dienen als bewijs ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening
door het openbaar ministerie (OM). Het materiaal moet betrekking
hebben op feiten met het doel de plegers van die feiten te
achterhalen; daarmee onderscheidt het tactisch onderzoek zich van
het CID-onderzoek. Bij het CID-onderzoek heeft de
gegevensverzameling namelijk veeleer betrekking op personen en
groepen met het doel de door hen gepleegde en te plegen feiten te
achterhalen of te voorspellen.
lees meer
Bijlage VI – 6.4 Landelijk rechercheteam (LRT)January 1, 1999
6.4 Landelijk rechercheteam (LRT)
De ontwikkelingen rond de oprichting en het functioneren van de
kernteams lijken het belang van een LRT te onderstrepen. De
korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft in
september 1994 de opdracht gekregen een plan van aanpak te maken
voor de oprichting van een LRT. Dat plan is gemaakt door de Divisie
ondersteuning van het KLPD in samenwerking met de CRI.
lees meer
Bijlage VI – 8.4 Bijzondere methodenJanuary 1, 1999
8.4 Bijzondere methoden
8.4.1 Algemeen
Artikel 20, eerste lid WIV bepaalt dat de ambtenaren van de BVD
geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten hebben. De
ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV (onder wie de
RID-rechercheurs) beschikken doorgaans uit hoofde van hun functie
over opsporingsbevoegdheden. In geval zij werkzaamheden verrichten
in het kader van de BVD-taak oefenen zij geen bevoegdheden tot het
opsporen van strafbare feiten uit (artikel 20 lid 2 WIV).
lees meer
Bijlage VII – II.1. De discussie over de definitie in
NederlandJanuary 1, 1999
II.1. De discussie over de definitie in Nederland
Ook voor Nederland geldt dat de geschiedenis van de discussie
over de definitie van georganiseerde criminaliteit nog moet worden
geschreven. Links en rechts is er wel een aanzet gegeven, maar het
verhaal is nog verre van volledig (Beetstra et al., 1994).
Zeker wanneer men in een analyse van die geschiedenis een koppeling
wil aanbrengen tussen de definitie van georganiseerde criminaliteit
en het beleid dat in functie van een definitie is gevoerd, valt er
veel voor te zeggen in de onderhavige geschiedenis een cesuur aan
te brengen in het najaar van 1990, en meer bepaald in de maand
oktober van dat jaar, toen in Den Haag de Dutch American
Conference on Organized Crime plaatsvond. Onder invloed van
deze conferentie werd weliswaar niet direct de officile definitie
van georganiseerde criminaliteit bijgesteld, maar werd wel het
beleid ingrijpend aangepast. Terwijl voordien de bestrijding van
georganiseerde criminaliteit vanuit een repressief,
strafrechtelijk, perspectief was opgebouwd, werd vanaf dat moment
erkend dat er ook behoefte was aan preventief – bestuurlijke
maatregelen om het probleem te beheersen. De bijdragen van de leden
van New York State Organized Crime Task Force aan de genoemde
conferentie lieten immers zien dat een eenzijdig repressieve aanpak
op den duur niet voldoende effect kan sorteren (Fijnaut en Jacobs,
1991).
lees meer
Bijlage VII – V.1. InleidingJanuary 1, 1999
V. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN LEGALE ECONOMISCHE
SECTOREN: FEIT OF FICTIE?
V.1. Inleiding
Georganiseerde criminaliteit wordt nog altijd in de eerste
plaats geassocieerd met de produktie van en handel in illegale
goederen en diensten en zo bezien heeft deze soort criminaliteit
niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Maar
zoals in de discussie over de georganiseerde criminaliteit in
Nederland ook naar voren is gekomen, bestaat er de vrees dat met
name groepen die in traditionele vormen van georganiseerde
criminaliteit (drugshandel, enzovoort) actief zijn (geweest),
zullen proberen om ook in legale economische sectoren een
machtspositie op te bouwen. Mede hierom is in dit onderzoek
rekening gehouden met een dergelijke ontwikkeling, en is voor een
aantal branches onderzocht of er van zulk een vervlechting sprake
is. De bedoelde vervlechting kan op uiteenlopende wijzen
plaatsvinden. In het spoor van het onderscheid dat eerder werd
gehanteerd bij de typering van de verschillende fraudezaken,
onderscheiden we ook in dit verband twee hoofdvormen. De relatie
tussen de georganiseerde criminaliteit en het bedrijfsleven kan
parasitair van aard zijn. Dit doet zich voor wanneer
criminele groepen uitsluitend profiteren en de betrokken bedrijven
tot slachtoffer maken. Zij kan echter ook symbiotisch zijn
en dan profiteren beide partijen ervan door samen te werken.
lees meer
Bijlage VII – VIII. ALGEMEEN BESLUITJanuary 1, 1999
VIII. ALGEMEEN BESLUIT
In Nederland is al een aantal jaren een publieke discussie
gaande over de aard, de omvang en de schade – kortom de ernst – van
de georganiseerde criminaliteit. Sommigen menen dat de situatie
heel ernstig is en poneren zelfs dat een ontwrichting van het
maatschappelijk leven door toedoen van deze criminaliteit tot de
rele mogelijkheden behoort, zo zij niet reeds aan de gang is.
Anderen schatten de situatie weer heel wat minder ernstig in en
gaan er van uit dat het traditionele bendewezen slechts een nieuwe
gedaante heeft aangenomen. Zulke verschillen van opvatting zijn ten
dele mogelijk omdat er tot nu toe weinig systematisch en grondig
empirisch onderzoek is gedaan naar het probleem van de
georganiseerde criminaliteit in ons land. Hierdoor is het immers
mogelijk dat allerlei dingen kunnen worden beweerd zonder dat ze
direct of indirect kunnen worden gelogenstraft met feiten. Ten dele
hangen dergelijke verschillen van opvatting echter ook samen met
het feit dat georganiseerde criminaliteit niet door iedereen op
dezelfde manier wordt gedefinieerd. Wanneer immers wordt gekozen
voor een ruime definitie – zeggende bijvoorbeeld dat georganiseerde
criminaliteit evengoed betrekking kan hebben op hirarchisch
georganiseerde groepen die zich met geweld en corruptie een weg
banen naar duurzame machtsposities in bepaalde legale economische
sectoren als op groepjes gewiekste flessentrekkers en overvallers –
dan is het probleem dat deze criminaliteit stelt, ook in de
verbeelding, al vlug vele malen ernstiger, toch zeker in omvang,
dan wanneer een enge definitie wordt aangehouden, bijvoorbeeld dat
er slechts sprake is van georganiseerde criminaliteit als criminele
groepen inderdaad controle hebben weten te krijgen over een of meer
legale branches in de economie. In het licht van deze
verwarringstichtende discussie is het geen wonder dat ook in de
politiek, in het parlement, bij herhaling de vraag is opgeworpen
hoe ernstig het probleem van de georganiseerde criminaliteit nu
eigenlijk is. Deze vraag bleef echter lange jaren onbeantwoord. Ja,
er werd wel een antwoord gegeven – door middel van de opeenvolgende
inventarisaties van de CRI/het CBO maar dit antwoord maakte de
verwarring alleen maar groter omdat de bedoelde inventarisaties, om
allerhande redenen, keer op keer hl verschillende kwantitatieve
beelden van de werkelijkheid produceerden. Een meer evenwichtige
beantwoording van de betrokken vraag drong zich echter op toen zij
in de schoot van de parlementaire Werkgroep vooronderzoek
opsporingsmethoden werd gekoppeld aan de vraag naar de normering
van deze methoden. Toen dan ook nog de Tweede Kamer, in haar
discussie over het rapport van die werkgroep Opsporing
gezocht, de juistheid van deze koppeling onderschreef, lag het
voor de hand dat de Parlementaire Enqutecommissie
Opsporingsmethoden die vervolgens werd ingesteld, een empirisch
onderzoek gelastte naar het probleem van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland. Meer bepaald vroeg zij de onderzoekers
drie dingen te bezien:
lees meer
Bijlage VIII – 4.2. De produktie en distributie van
synthetische drugsJanuary 1, 1999
4.2. De produktie en distributie van synthetische
drugs
In de voorbije jaren zijn er tientallen onderzoeken ingesteld
naar de produktie en distributie van synthetische drugs. Uit een
rapport over een belangrijk deel van deze onderzoeken is gebleken
dat in elk geval de zogenaamde laboratoria die bij de vervaardiging
van deze drugs werden gebruikt, overwegend waren gesitueerd in
Amsterdam, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Deze laboratoria
waren ingericht op zeer uiteenlopende lokaties: woonschepen,
flatwoningen, loodsen, kelders, silo’s, enzovoort. Uit het feit dat
er in deze laboratoria maar liefst 145 verschillende chemicalin
werden aangetroffen, mag worden afgeleid dat er bij de productie
van synthetische drugs nog heel wat wordt gexperimenteerd. Waarbij
wel moet worden aangetekend dat een groot deel van deze chemicalin
gewoon waren gekocht bij bekende firma’s in Nederland, Belgi en
Duitsland. De meeste produktiemiddelen (glaswerk,
tabletteermachines, pompen) waren afkomstig van Nederlandse en
Belgische bedrijven en fabrieken. De vervaardiging van synthetische
drugs is – economisch gezien – dus een meer normale activiteit dan
men op het eerste gezicht wellicht zou denken. De XTC-zaak die
bijna vijf jaar geleden door het vroegere IRT Noord-Holland-Utrecht
onder de naam Extase werd gedraaid, heeft laten zien dat de
produktie en distributie van synthetische drugs somtijds in handen
is van een vrij goed-georganiseerde criminele groep en dat er
enorme sommen geld mee kunnen worden verdiend (Cortebeeck, 1994).
Deze groep was van gemengde, Belgisch-Nederlandse, origine. Zij
telde zo’n twintig personen die – alleen of met anderen – betrokken
waren bij alles wat er zoal komt kijken bij een illegale
onderneming als deze: de aanschaf van panden, de inrichting van
laboratoria, de aankoop van grondstoffen, het produceren van de
drugs, de distributie van de pillen, de beveiliging van de
lokaties, de investering van de winsten en andere. Volgens experts
van de CRI had de organisatie in totaal de beschikking gehad over
een bedrag van maximaal 264 miljoen en minimaal 72 miljoen ten
behoeve van de aanwending in diverse activa. Hiervan kon, in
relatie tot de kasadministratie, evenwel slechts 15 miljoen worden
getraceerd. Tegenover een groep als deze die indertijd zonder
twijfel tot de top van de georganiseerde criminaliteit had kunnen
worden gerekend, staan tal van groepen die qua organisatie noch qua
omzet kunnen tippen aan de bende waarom het in het Extase-onderzoek
ging. Uit het rapport waarnaar hiervoor reeds werd verwezen, kan
immers worden opgemaakt dat men in heel wat onderzoeken slechts is
gestoten op enkele mensen die van A tot Z het hele productieproces,
met alles wat hierbij hoort, gaande moesten houden. Hoe
kleinschalig veel van deze groepjes wel niet werkten, blijkt met
name uit het feit dat er nauwelijks sprake was van
arbeidsverdeling. De organisator (financier, leverancier) werkte
gewoon met de laborant mee om er het beste van te maken. Daarnaast
is er ook een tussencategorie van groepen. Dat zijn de groepen, of
beter gezegd, de netwerken die, op zichzelf genomen, wel enige
organisatiegraad vertonen, maar die daarenboven hetzij voor de
leverantie van grondstoffen, hetzij voor de afzet van hun
producten, hetzij voor de gewelddadige inning van schulden, in meer
of mindere mate afhankelijk zijn van figuren in de top van de
georganiseerde criminaliteit. Om te achterhalen hoe deze netwerken
er uitzien, zijn in Noord-Brabant twee recente onderzoeken naar de
produktie en distributie van synthetische drugs onder de loupe
genomen.
Onderzoek A bracht aan het licht dat in een bedrijfspandje in een
middelgrote stad amphetamine werd vervaardigd. Niet het hele
produktieproces werd hier afgewikkeld. Enkele keren werden bepaalde
bewerkingen uitgevoerd in woonhuizen in de Randstad. En het draaien
van de pillen gebeurde uiteindelijk weer op een andere plaats in
het land. Deze geografische spreiding van het produktieproces
(branden, kristalliseren en tabletteren) had zeker tot doel om het
risico van ontdekking te verkleinen. Te zelfder tijd vormde zij
echter ook een weerspiegeling van het netwerk dat hier bezig
was.
lees meer
Bijlage VIII – 2.3. De vroegere onderwerelden in
HollandJanuary 1, 1999
2.3. De vroegere onderwerelden in Holland
Over de ontwikkelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw
zijn we niet zoveel beter genformeerd dan over die in de
negentiende eeuw. Weliswaar begon in die tijd de opbloei van de
criminologie haar eerste vruchten af te werpen, maar de dominante
orintatie van deze criminologie op de individuele dader bracht als
vanzelf met zich mee dat sociologische studies van criminele
groepen en hun leefwereld uitzonderingen bleven. En voorzover ze
dan toch werden vervaardigd, konden hun auteurs zich nog niet
altijd onttrekken aan de sterke invloed van de zogenaamde criminele
anthropologie (Van Schreven, 1957; Jens, 1939). Maar er is op
enkele punten toch wat meer empirisch houvast voor bepaalde
uitspraken. De beschikbare literatuur kan worden onderverdeeld in
twee categorien: enerzijds politile mmoires over de onderwereld in
de Hollandse grootsteden, anderzijds wetenschappelijke en
journalistieke studies over Brabantse bendes. Deze tweedeling sluit
natuurlijk aan op wat hiervoor is geschreven over de Grote
Nederlandse Bende, maar anticipeert tevens op wat nog te berde zal
worden gebracht over de opkomst en samenstelling van de
tegenwoordige drugsgroothandelsgroepen. In deze paragraaf zal de
bedoelde mmoire-literatuur kort worden besproken. De studies over
de criminaliteit in Brabant komen in de volgende paragraaf aan bod.
Lezend in al die mmoires krijgt men de indruk dat zeker in een stad
als Amsterdam het centrum van de onderwereld, de penose, in
die tijd al gauw enkele honderden personen moet hebben geteld. In
steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht was zij waarschijnlijk
wel wat minder omvangrijk (Fremery Kalff, 1961; Groen, 1952 en
1962; Kallenborn, 1953; Van Exel, 1951; Van Nie, 1964; Van Slobbe,
1937; Voordewind, 1949 en 1950). Deze stedelijke onderwereld werd
door allerhande figuren bevolkt: inbrekers, oplichters, dieven
allerhande, helers, pandjesbazen, opkopers, souteneurs,
drugssmokkelaars, enzovoort. En zij kende ook rangen en standen.
Een pakjesdief of kwartjesvinder kon zich niet meten met een
hoteldief of een oplichter. De meeste achting genoten jarenlang de
brandkastkrakers. Maar in de jaren dertig werd hun positie in het
gedrang gebracht door gangsters, mannen die naar Amerikaans
voorbeeld gewapenderhand overvallen uitvoerden op postkantoren en
bankinstellingen.
lees meer
Bijlage VIII – III.7. De PKK en het probleem van de
afpersingJanuary 1, 1999
III.7. De PKK en het probleem van de afpersing
Dan is er tenslotte het grote en angstwekkende probleem van de
afpersing van landgenoten. Er zijn ook andere groepen die zich daar
waarschijnlijk mee bezig houden, maar afpersing door de PKK in het
Koerdische milieu is het bekendste. De PKK heeft haar wortels in de
jaren zeventig in het linkse studentenmilieu van Ankara, waar men
het idee van gewapend verzet ontwikkelde om de positie van de
Koerden te verbeteren (Soeterik, 1993). De PKK zelf stamt uit 1978.
Nadat in Turkije in 1980 voor de derde maal na de oorlog een
staatsgreep is uitgevoerd, worden PKK-activisten gearresteerd en om
het leven gebracht of het land uitgewezen. De meeste Koerdische
organisaties hebben de repressie van de overheid niet overleefd,
maar de PKK heeft zich sedert het begin van de jaren negentig juist
een massa-aanhang onder de Koerden verworven. Dat geldt ook de
Koerden in het buitenland. In Nederland is ongeveer 30% van degenen
met een (oorspronkelijk) Turkse nationaliteit Koerdisch. De
grootste concentratie is te vinden in Den Haag (Van Loon, 1992) en
verder in Deventer en Arnhem, maar Koerden zijn eigenlijk overal
waar ook Turken zijn. Het is buitengewoon moeilijk voor de
Nederlandse autoriteiten om uit te maken of door Koerden een
vrijwillige bijdrage aan de PKK wordt geschonken of dat zulks
berust op intimidatie en dwang. Er zijn voldoende berichten van
intimiderend optreden in koffiehuizen waarbij gasten 25 of 100
gulden afstaan, berichten over folders in huisdeuren en over
regelrechte afpersing van geslaagde Koerdische ondernemers
(waaronder drugshandelaren!). Maar zouden zij vrijwillig niet ook
contributie hebben betaald? De grote moeilijkheid bij het delict
afpersing is altijd dat de slachtoffers geen aangifte doen. Twee
gerichte pogingen van de politie (in Amsterdam en in Arnhem) om
door middel van een aanschrijving aan alle Turkse en Koerdische
adressen in de stad slachtoffers tot aangifte te bewegen, leverden
in Amsterdam helemaal niets op en in Arnhem niet meer dan enkele
aangiften.
lees meer
Bijlage VIII – V.4. De Chinese georganiseerde criminaliteit
in NederlandJanuary 1, 1999
V.4. De Chinese georganiseerde criminaliteit in
Nederland
V.4.1. Een blik op het nabije verleden
Hiervoor werd aangegeven dat in de (inter)nationale literatuur
de Chinese gemeenschap in Nederland wordt aangemerkt als een
brandhaard van Chinese georganiseerde criminaliteit in Europa, zo
niet in het Westen, in elk geval op het terrein van de
heronehandel. Men moet er zich echter rekenschap van geven dat de
berichten hieromtrent vooral slaan op de gebeurtenissen die in de
jaren zestig en zeventig plaatsgrepen in Amsterdam. De betreffende
auteurs gaan enerzijds voorbij aan de (ondergeschikte) rol die
Nederlandse Chinezen voor de oorlog beslist hebben gespeeld in de
smokkel van (Turkse) opium naar Nederland en naar Nederlands-Indi;
de groothandel was toen veeleer in handen van Joden en Grieken
(Kallenborn, 1953; Block, 1994). Anderzijds wordt in elk geval in
de internationale literatuur niet of nauwelijks acht geslagen op de
actuele ontwikkeling van de Chinese georganiseerde criminaliteit in
Nederland. Terwijl er helemaal geen reden is om deze ontwikkeling
te bagatelliseren, zoals verderop zal worden aangetoond. De
gebeurtenissen die zich in Amsterdam in de jaren zestig-zeventig
voordeden, vormen de achtergrond van wat er tegenwoordig aan de
hand is.
lees meer
Bijlage VIII – VII.7. ConclusieJanuary 1, 1999
VII.7. Conclusie
Uit dit relaas is duidelijk geworden dat de Colombiaanse
kartelorganisaties in Nederland zeer actief zijn. Het gaat hier om
organisaties die in zeer korte tijd een reusachtige economische en
politieke macht hebben opgebouwd en die in staat zijn niet enkel te
onderhandelen met hun eigen regering over de eventuele condities
waarop zij zich zouden willen overgeven, maar die met hun houding
ook de Amerikaanse regering bruskeren. Nederland is voor de kartels
van logistiek belang, omdat zij hun handelswaar in belangrijke mate
per zeevracht en in containers Europa binnenvaren via Nederlandse
havens. Het is opvallend te constateren dat zij daarbij eigenlijk
niet goed kans hebben gezien hetzelfde spel te spelen als in
Zuid-Amerika door de overheid of althans een aantal van haar
dienaren te corrumperen. Het niveau waarop vertegenwoordigers van
de Colombiaanse kartels contact hebben gemaakt met de Nederlandse
drugshandelaren is evenmin indrukwekkend. Het kan ermee te maken
hebben dat de handelaren in soft drugs, waar Nederlanders immers
het sterkst in zijn, de risicovolle cocane liever mijden. De
Colombiaanse leden van de kartels zijn hier wel verantwoordelijk
voor kwalitatief nieuwe acties op de weg naar de georganiseerde
misdaad door moorden te laten uitvoeren volgens de stijl van
sicario’s en door de eerste succesvolle gecombineerde
ontsnappingsactie met hulp van het bewakend personeel te
organiseren. Ofschoon we het betrekkelijke succes van de
Colombiaanse organisaties niet op het conto kunnen schrijven van de
Colombiaanse gemeenschap hier te lande, is het toch wel
waarschijnlijk dat een groot deel van de weinige Colombianen op
enigerlei wijze bij deze drugshandel is betrokken. Hun criminele
activiteiten gaan voor een groot deel over de hoofden van de
Nederlandse bevolking heen doordat de wereld van de cocanehandel
uitzonderlijk internationaal is samengesteld.
lees meer
Bijlage VIII – XI. SLOTBESCHOUWINGJanuary 1, 1999
XI. SLOTBESCHOUWING
In de negen hoofdstukken die volgden op de algemene introductie
tot het onderwerp van deze studie, hebben wij een bonte stoet van
tien nationaliteiten in Nederland de revue laten passeren en we
hebben ze, soms tot in kleine details, onderzocht op de vraag of er
in hun kring sprake is van betrokkenheid bij georganiseerde
misdaad. We hebben dit met opzet zo gedetailleerd opgeschreven om
aan de lezer zelf zoveel als mogelijk is mee te laten kijken in het
materiaal dat wij onder ogen hebben gehad. De gepresenteerde
informatie is verre van compleet en vaak hebben we de verzuchting
geslaakt dat bepaalde zaken veel beter uitgezocht hadden moeten
worden. Onze kennis is ook ongelijk voor de verschillende groepen
en omdat onze hoofdbron van informatie steeds bestaat uit gegevens
van de politie, weerspiegelt ons relaas tot op zekere hoogte eerder
haar prioriteitsstelling (en de kwaliteit van de per korps aan ons
gezonden documentatie!) dan de ernst van het probleem per
groep.
lees meer
IX – Inleiding – LITERATUURJanuary 1, 1999
LITERATUUR
H. Abadinsky, Organized Crime, Chicago, Nelson Hall,
19912. J. Albanese, Where organized crime and white
collar crime meet. Predicting the infiltration of legitimate
business, paper presented at the Annual Meeting of the American
Society of Criminology, november 1994 F. Bovenkerk, Hedendaags
kwaad; Criminologische opstellen, Amsterdam, Meulenhoff. H. G.
van de Bunt, Organisatiecriminaliteit, Arnhem, Gouda Quint,
1992 H. Edelhertz en T. D. Overcast, The Business of Organized
Crime; An Assessment of Organized Crime Business-Type Activities
and Their Implications for Law Enfeorcement, Loomis, Palmer
Press, z.j.
F. T. Martens, Organized Crime Control; The Limits of Government
Intervention, Journal of Criminal Justice, jaargang 14,
1986, p. 239-247.
S. F. Moore, Law as Process; An Anthropological Approach,
Londen etc., Routledge & Kegan Paul, 1978. D. C. Smith,
Wickersham to Sutherland to Katzenbach: Evolving an official
definition for organized crime, Crime, Law and Social
Change, jaargang 16, 1991, p. 135-154.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 10. CRIMINALITEIT IN
DE VERVOERSBRANCHEJanuary 1, 1999
-
10. CRIMINALITEIT IN DE VERVOERSBRANCHE:
- CAO-FRAUDE EN WURGCONSTRUCTIES
Wanneer de legale oplossingen een noodlijdend bedrijf geen
uitkomst meer bieden, kunnen minder legale werkwijzen worden
aangewend om het hoofd boven water te houden. Men kan natuurlijk
ook gewoon uit zijn op het maken van – oneerlijke winst. Hiervoor
kunnen de volgende methoden worden gebruikt: wurgconstructies,
CAO-fraude, Euro-fraude en smokkel. De eerste twee vormen van
criminaliteit komen hieronder aan de orde, de laatstgenoemde
methoden worden in de twee volgende hoofdstukken besproken.
Bedrijven die in de klem zitten, besteden steeds vaker het minder
winstgevende vervoer uit aan kleine bedrijfjes, meestal aan eigen
rijders. Deze bedrijfjes worden in toenemende mate afhankelijk van
de grotere bedrijven. Dit kan uitmonden in een
wurgconstructie: de ene ondernemer helpt de andere
ondernemer met de
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 12.6
CorruptieJanuary 1, 1999
12.6 Corruptie
Overbekend zijn de berichten over corruptie onder douane- en
politiepersoneel in het buitenland. De transporteur die overwegend
op Marokko rijdt geeft zijn chauffeurs altijd een standaardbedrag
aan afkoopgeld mee. Dit afkoopbudget voert hij al jaren met succes
op als aftrekpost bij de belastingdienst. Maar ook in ondermeer –
Spanje, Frankrijk en Itali is het betalen van een bepaald bedrag
aan smeergeld standaard, zo vertellen alle gesproken chauffeurs en
ondernemers ons. In sommige landen graait het douane- en
politiepersoneel altijd in de lading of vraagt om geld, sigaretten,
drank of een kistje sinaasappelen. Een chauffeur vertelt ons dat
zijn baas de verloren produkten al vooraf incalculeert. Wanneer een
chauffeur onderweg niets af wil geven, zo zegt hij, kan hij rekenen
op een tijdrovende extra controle. Volgens een gesprekspartner komt
het eveneens voor dat een chauffeur die willens en wetens smokkelt,
de controle op zijn besmette lading bij de douane afkoopt.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>