• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 4.2 Organisatie tactische recherche

    4.2 Organisatie tactische recherche

    4.2.1 Taak

    De tactische recherche heeft tot taak gegevens te verzamelen met
    betrekking tot strafbare feiten en personen die ervan verdacht
    worden strafbare feiten te hebben gepleegd. Verkregen gegevens
    dienen als bewijs ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening
    door het openbaar ministerie (OM). Het materiaal moet betrekking
    hebben op feiten met het doel de plegers van die feiten te
    achterhalen; daarmee onderscheidt het tactisch onderzoek zich van
    het CID-onderzoek. Bij het CID-onderzoek heeft de
    gegevensverzameling namelijk veeleer betrekking op personen en
    groepen met het doel de door hen gepleegde en te plegen feiten te
    achterhalen of te voorspellen.

    lees meer

    Bijlage VI – 6.4 Landelijk rechercheteam (LRT)

    6.4 Landelijk rechercheteam (LRT)

    De ontwikkelingen rond de oprichting en het functioneren van de
    kernteams lijken het belang van een LRT te onderstrepen. De
    korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft in
    september 1994 de opdracht gekregen een plan van aanpak te maken
    voor de oprichting van een LRT. Dat plan is gemaakt door de Divisie
    ondersteuning van het KLPD in samenwerking met de CRI.

    lees meer

    Bijlage VI – 8.4 Bijzondere methoden

    8.4 Bijzondere methoden

    8.4.1 Algemeen

    Artikel 20, eerste lid WIV bepaalt dat de ambtenaren van de BVD
    geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten hebben. De
    ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV (onder wie de
    RID-rechercheurs) beschikken doorgaans uit hoofde van hun functie
    over opsporingsbevoegdheden. In geval zij werkzaamheden verrichten
    in het kader van de BVD-taak oefenen zij geen bevoegdheden tot het
    opsporen van strafbare feiten uit (artikel 20 lid 2 WIV).

    lees meer

    Bijlage VII – II.1. De discussie over de definitie in Nederland

    II.1. De discussie over de definitie in Nederland

    Ook voor Nederland geldt dat de geschiedenis van de discussie
    over de definitie van georganiseerde criminaliteit nog moet worden
    geschreven. Links en rechts is er wel een aanzet gegeven, maar het
    verhaal is nog verre van volledig (Beetstra et al., 1994).
    Zeker wanneer men in een analyse van die geschiedenis een koppeling
    wil aanbrengen tussen de definitie van georganiseerde criminaliteit
    en het beleid dat in functie van een definitie is gevoerd, valt er
    veel voor te zeggen in de onderhavige geschiedenis een cesuur aan
    te brengen in het najaar van 1990, en meer bepaald in de maand
    oktober van dat jaar, toen in Den Haag de Dutch American
    Conference on Organized Crime
    plaatsvond. Onder invloed van
    deze conferentie werd weliswaar niet direct de officile definitie
    van georganiseerde criminaliteit bijgesteld, maar werd wel het
    beleid ingrijpend aangepast. Terwijl voordien de bestrijding van
    georganiseerde criminaliteit vanuit een repressief,
    strafrechtelijk, perspectief was opgebouwd, werd vanaf dat moment
    erkend dat er ook behoefte was aan preventief – bestuurlijke
    maatregelen om het probleem te beheersen. De bijdragen van de leden
    van New York State Organized Crime Task Force aan de genoemde
    conferentie lieten immers zien dat een eenzijdig repressieve aanpak
    op den duur niet voldoende effect kan sorteren (Fijnaut en Jacobs,
    1991).

    lees meer

    Bijlage VII – V.1. Inleiding

    V. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN LEGALE ECONOMISCHE
    SECTOREN: FEIT OF FICTIE?

    V.1. Inleiding

    Georganiseerde criminaliteit wordt nog altijd in de eerste
    plaats geassocieerd met de produktie van en handel in illegale
    goederen en diensten en zo bezien heeft deze soort criminaliteit
    niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Maar
    zoals in de discussie over de georganiseerde criminaliteit in
    Nederland ook naar voren is gekomen, bestaat er de vrees dat met
    name groepen die in traditionele vormen van georganiseerde
    criminaliteit (drugshandel, enzovoort) actief zijn (geweest),
    zullen proberen om ook in legale economische sectoren een
    machtspositie op te bouwen. Mede hierom is in dit onderzoek
    rekening gehouden met een dergelijke ontwikkeling, en is voor een
    aantal branches onderzocht of er van zulk een vervlechting sprake
    is. De bedoelde vervlechting kan op uiteenlopende wijzen
    plaatsvinden. In het spoor van het onderscheid dat eerder werd
    gehanteerd bij de typering van de verschillende fraudezaken,
    onderscheiden we ook in dit verband twee hoofdvormen. De relatie
    tussen de georganiseerde criminaliteit en het bedrijfsleven kan
    parasitair van aard zijn. Dit doet zich voor wanneer
    criminele groepen uitsluitend profiteren en de betrokken bedrijven
    tot slachtoffer maken. Zij kan echter ook symbiotisch zijn
    en dan profiteren beide partijen ervan door samen te werken.

    lees meer

    Bijlage VII – VIII. ALGEMEEN BESLUIT

    VIII. ALGEMEEN BESLUIT

    In Nederland is al een aantal jaren een publieke discussie
    gaande over de aard, de omvang en de schade – kortom de ernst – van
    de georganiseerde criminaliteit. Sommigen menen dat de situatie
    heel ernstig is en poneren zelfs dat een ontwrichting van het
    maatschappelijk leven door toedoen van deze criminaliteit tot de
    rele mogelijkheden behoort, zo zij niet reeds aan de gang is.
    Anderen schatten de situatie weer heel wat minder ernstig in en
    gaan er van uit dat het traditionele bendewezen slechts een nieuwe
    gedaante heeft aangenomen. Zulke verschillen van opvatting zijn ten
    dele mogelijk omdat er tot nu toe weinig systematisch en grondig
    empirisch onderzoek is gedaan naar het probleem van de
    georganiseerde criminaliteit in ons land. Hierdoor is het immers
    mogelijk dat allerlei dingen kunnen worden beweerd zonder dat ze
    direct of indirect kunnen worden gelogenstraft met feiten. Ten dele
    hangen dergelijke verschillen van opvatting echter ook samen met
    het feit dat georganiseerde criminaliteit niet door iedereen op
    dezelfde manier wordt gedefinieerd. Wanneer immers wordt gekozen
    voor een ruime definitie – zeggende bijvoorbeeld dat georganiseerde
    criminaliteit evengoed betrekking kan hebben op hirarchisch
    georganiseerde groepen die zich met geweld en corruptie een weg
    banen naar duurzame machtsposities in bepaalde legale economische
    sectoren als op groepjes gewiekste flessentrekkers en overvallers –
    dan is het probleem dat deze criminaliteit stelt, ook in de
    verbeelding, al vlug vele malen ernstiger, toch zeker in omvang,
    dan wanneer een enge definitie wordt aangehouden, bijvoorbeeld dat
    er slechts sprake is van georganiseerde criminaliteit als criminele
    groepen inderdaad controle hebben weten te krijgen over een of meer
    legale branches in de economie. In het licht van deze
    verwarringstichtende discussie is het geen wonder dat ook in de
    politiek, in het parlement, bij herhaling de vraag is opgeworpen
    hoe ernstig het probleem van de georganiseerde criminaliteit nu
    eigenlijk is. Deze vraag bleef echter lange jaren onbeantwoord. Ja,
    er werd wel een antwoord gegeven – door middel van de opeenvolgende
    inventarisaties van de CRI/het CBO maar dit antwoord maakte de
    verwarring alleen maar groter omdat de bedoelde inventarisaties, om
    allerhande redenen, keer op keer hl verschillende kwantitatieve
    beelden van de werkelijkheid produceerden. Een meer evenwichtige
    beantwoording van de betrokken vraag drong zich echter op toen zij
    in de schoot van de parlementaire Werkgroep vooronderzoek
    opsporingsmethoden werd gekoppeld aan de vraag naar de normering
    van deze methoden. Toen dan ook nog de Tweede Kamer, in haar
    discussie over het rapport van die werkgroep Opsporing
    gezocht
    , de juistheid van deze koppeling onderschreef, lag het
    voor de hand dat de Parlementaire Enqutecommissie
    Opsporingsmethoden die vervolgens werd ingesteld, een empirisch
    onderzoek gelastte naar het probleem van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Meer bepaald vroeg zij de onderzoekers
    drie dingen te bezien:

    lees meer

    Bijlage VIII – 4.2. De produktie en distributie van synthetische drugs

    4.2. De produktie en distributie van synthetische
    drugs

    In de voorbije jaren zijn er tientallen onderzoeken ingesteld
    naar de produktie en distributie van synthetische drugs. Uit een
    rapport over een belangrijk deel van deze onderzoeken is gebleken
    dat in elk geval de zogenaamde laboratoria die bij de vervaardiging
    van deze drugs werden gebruikt, overwegend waren gesitueerd in
    Amsterdam, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Deze laboratoria
    waren ingericht op zeer uiteenlopende lokaties: woonschepen,
    flatwoningen, loodsen, kelders, silo’s, enzovoort. Uit het feit dat
    er in deze laboratoria maar liefst 145 verschillende chemicalin
    werden aangetroffen, mag worden afgeleid dat er bij de productie
    van synthetische drugs nog heel wat wordt gexperimenteerd. Waarbij
    wel moet worden aangetekend dat een groot deel van deze chemicalin
    gewoon waren gekocht bij bekende firma’s in Nederland, Belgi en
    Duitsland. De meeste produktiemiddelen (glaswerk,
    tabletteermachines, pompen) waren afkomstig van Nederlandse en
    Belgische bedrijven en fabrieken. De vervaardiging van synthetische
    drugs is – economisch gezien – dus een meer normale activiteit dan
    men op het eerste gezicht wellicht zou denken. De XTC-zaak die
    bijna vijf jaar geleden door het vroegere IRT Noord-Holland-Utrecht
    onder de naam Extase werd gedraaid, heeft laten zien dat de
    produktie en distributie van synthetische drugs somtijds in handen
    is van een vrij goed-georganiseerde criminele groep en dat er
    enorme sommen geld mee kunnen worden verdiend (Cortebeeck, 1994).
    Deze groep was van gemengde, Belgisch-Nederlandse, origine. Zij
    telde zo’n twintig personen die – alleen of met anderen – betrokken
    waren bij alles wat er zoal komt kijken bij een illegale
    onderneming als deze: de aanschaf van panden, de inrichting van
    laboratoria, de aankoop van grondstoffen, het produceren van de
    drugs, de distributie van de pillen, de beveiliging van de
    lokaties, de investering van de winsten en andere. Volgens experts
    van de CRI had de organisatie in totaal de beschikking gehad over
    een bedrag van maximaal 264 miljoen en minimaal 72 miljoen ten
    behoeve van de aanwending in diverse activa. Hiervan kon, in
    relatie tot de kasadministratie, evenwel slechts 15 miljoen worden
    getraceerd. Tegenover een groep als deze die indertijd zonder
    twijfel tot de top van de georganiseerde criminaliteit had kunnen
    worden gerekend, staan tal van groepen die qua organisatie noch qua
    omzet kunnen tippen aan de bende waarom het in het Extase-onderzoek
    ging. Uit het rapport waarnaar hiervoor reeds werd verwezen, kan
    immers worden opgemaakt dat men in heel wat onderzoeken slechts is
    gestoten op enkele mensen die van A tot Z het hele productieproces,
    met alles wat hierbij hoort, gaande moesten houden. Hoe
    kleinschalig veel van deze groepjes wel niet werkten, blijkt met
    name uit het feit dat er nauwelijks sprake was van
    arbeidsverdeling. De organisator (financier, leverancier) werkte
    gewoon met de laborant mee om er het beste van te maken. Daarnaast
    is er ook een tussencategorie van groepen. Dat zijn de groepen, of
    beter gezegd, de netwerken die, op zichzelf genomen, wel enige
    organisatiegraad vertonen, maar die daarenboven hetzij voor de
    leverantie van grondstoffen, hetzij voor de afzet van hun
    producten, hetzij voor de gewelddadige inning van schulden, in meer
    of mindere mate afhankelijk zijn van figuren in de top van de
    georganiseerde criminaliteit. Om te achterhalen hoe deze netwerken
    er uitzien, zijn in Noord-Brabant twee recente onderzoeken naar de
    produktie en distributie van synthetische drugs onder de loupe
    genomen.
    Onderzoek A bracht aan het licht dat in een bedrijfspandje in een
    middelgrote stad amphetamine werd vervaardigd. Niet het hele
    produktieproces werd hier afgewikkeld. Enkele keren werden bepaalde
    bewerkingen uitgevoerd in woonhuizen in de Randstad. En het draaien
    van de pillen gebeurde uiteindelijk weer op een andere plaats in
    het land. Deze geografische spreiding van het produktieproces
    (branden, kristalliseren en tabletteren) had zeker tot doel om het
    risico van ontdekking te verkleinen. Te zelfder tijd vormde zij
    echter ook een weerspiegeling van het netwerk dat hier bezig
    was.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    Over de ontwikkelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw
    zijn we niet zoveel beter genformeerd dan over die in de
    negentiende eeuw. Weliswaar begon in die tijd de opbloei van de
    criminologie haar eerste vruchten af te werpen, maar de dominante
    orintatie van deze criminologie op de individuele dader bracht als
    vanzelf met zich mee dat sociologische studies van criminele
    groepen en hun leefwereld uitzonderingen bleven. En voorzover ze
    dan toch werden vervaardigd, konden hun auteurs zich nog niet
    altijd onttrekken aan de sterke invloed van de zogenaamde criminele
    anthropologie (Van Schreven, 1957; Jens, 1939). Maar er is op
    enkele punten toch wat meer empirisch houvast voor bepaalde
    uitspraken. De beschikbare literatuur kan worden onderverdeeld in
    twee categorien: enerzijds politile mmoires over de onderwereld in
    de Hollandse grootsteden, anderzijds wetenschappelijke en
    journalistieke studies over Brabantse bendes. Deze tweedeling sluit
    natuurlijk aan op wat hiervoor is geschreven over de Grote
    Nederlandse Bende, maar anticipeert tevens op wat nog te berde zal
    worden gebracht over de opkomst en samenstelling van de
    tegenwoordige drugsgroothandelsgroepen. In deze paragraaf zal de
    bedoelde mmoire-literatuur kort worden besproken. De studies over
    de criminaliteit in Brabant komen in de volgende paragraaf aan bod.
    Lezend in al die mmoires krijgt men de indruk dat zeker in een stad
    als Amsterdam het centrum van de onderwereld, de penose, in
    die tijd al gauw enkele honderden personen moet hebben geteld. In
    steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht was zij waarschijnlijk
    wel wat minder omvangrijk (Fremery Kalff, 1961; Groen, 1952 en
    1962; Kallenborn, 1953; Van Exel, 1951; Van Nie, 1964; Van Slobbe,
    1937; Voordewind, 1949 en 1950). Deze stedelijke onderwereld werd
    door allerhande figuren bevolkt: inbrekers, oplichters, dieven
    allerhande, helers, pandjesbazen, opkopers, souteneurs,
    drugssmokkelaars, enzovoort. En zij kende ook rangen en standen.
    Een pakjesdief of kwartjesvinder kon zich niet meten met een
    hoteldief of een oplichter. De meeste achting genoten jarenlang de
    brandkastkrakers. Maar in de jaren dertig werd hun positie in het
    gedrang gebracht door gangsters, mannen die naar Amerikaans
    voorbeeld gewapenderhand overvallen uitvoerden op postkantoren en
    bankinstellingen.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.7. De PKK en het probleem van de afpersing

    III.7. De PKK en het probleem van de afpersing

    Dan is er tenslotte het grote en angstwekkende probleem van de
    afpersing van landgenoten. Er zijn ook andere groepen die zich daar
    waarschijnlijk mee bezig houden, maar afpersing door de PKK in het
    Koerdische milieu is het bekendste. De PKK heeft haar wortels in de
    jaren zeventig in het linkse studentenmilieu van Ankara, waar men
    het idee van gewapend verzet ontwikkelde om de positie van de
    Koerden te verbeteren (Soeterik, 1993). De PKK zelf stamt uit 1978.
    Nadat in Turkije in 1980 voor de derde maal na de oorlog een
    staatsgreep is uitgevoerd, worden PKK-activisten gearresteerd en om
    het leven gebracht of het land uitgewezen. De meeste Koerdische
    organisaties hebben de repressie van de overheid niet overleefd,
    maar de PKK heeft zich sedert het begin van de jaren negentig juist
    een massa-aanhang onder de Koerden verworven. Dat geldt ook de
    Koerden in het buitenland. In Nederland is ongeveer 30% van degenen
    met een (oorspronkelijk) Turkse nationaliteit Koerdisch. De
    grootste concentratie is te vinden in Den Haag (Van Loon, 1992) en
    verder in Deventer en Arnhem, maar Koerden zijn eigenlijk overal
    waar ook Turken zijn. Het is buitengewoon moeilijk voor de
    Nederlandse autoriteiten om uit te maken of door Koerden een
    vrijwillige bijdrage aan de PKK wordt geschonken of dat zulks
    berust op intimidatie en dwang. Er zijn voldoende berichten van
    intimiderend optreden in koffiehuizen waarbij gasten 25 of 100
    gulden afstaan, berichten over folders in huisdeuren en over
    regelrechte afpersing van geslaagde Koerdische ondernemers
    (waaronder drugshandelaren!). Maar zouden zij vrijwillig niet ook
    contributie hebben betaald? De grote moeilijkheid bij het delict
    afpersing is altijd dat de slachtoffers geen aangifte doen. Twee
    gerichte pogingen van de politie (in Amsterdam en in Arnhem) om
    door middel van een aanschrijving aan alle Turkse en Koerdische
    adressen in de stad slachtoffers tot aangifte te bewegen, leverden
    in Amsterdam helemaal niets op en in Arnhem niet meer dan enkele
    aangiften.

    lees meer

    Bijlage VIII – V.4. De Chinese georganiseerde criminaliteit in Nederland

    V.4. De Chinese georganiseerde criminaliteit in
    Nederland

    V.4.1. Een blik op het nabije verleden

    Hiervoor werd aangegeven dat in de (inter)nationale literatuur
    de Chinese gemeenschap in Nederland wordt aangemerkt als een
    brandhaard van Chinese georganiseerde criminaliteit in Europa, zo
    niet in het Westen, in elk geval op het terrein van de
    heronehandel. Men moet er zich echter rekenschap van geven dat de
    berichten hieromtrent vooral slaan op de gebeurtenissen die in de
    jaren zestig en zeventig plaatsgrepen in Amsterdam. De betreffende
    auteurs gaan enerzijds voorbij aan de (ondergeschikte) rol die
    Nederlandse Chinezen voor de oorlog beslist hebben gespeeld in de
    smokkel van (Turkse) opium naar Nederland en naar Nederlands-Indi;
    de groothandel was toen veeleer in handen van Joden en Grieken
    (Kallenborn, 1953; Block, 1994). Anderzijds wordt in elk geval in
    de internationale literatuur niet of nauwelijks acht geslagen op de
    actuele ontwikkeling van de Chinese georganiseerde criminaliteit in
    Nederland. Terwijl er helemaal geen reden is om deze ontwikkeling
    te bagatelliseren, zoals verderop zal worden aangetoond. De
    gebeurtenissen die zich in Amsterdam in de jaren zestig-zeventig
    voordeden, vormen de achtergrond van wat er tegenwoordig aan de
    hand is.

    lees meer

    Bijlage VIII – VII.7. Conclusie

    VII.7. Conclusie

    Uit dit relaas is duidelijk geworden dat de Colombiaanse
    kartelorganisaties in Nederland zeer actief zijn. Het gaat hier om
    organisaties die in zeer korte tijd een reusachtige economische en
    politieke macht hebben opgebouwd en die in staat zijn niet enkel te
    onderhandelen met hun eigen regering over de eventuele condities
    waarop zij zich zouden willen overgeven, maar die met hun houding
    ook de Amerikaanse regering bruskeren. Nederland is voor de kartels
    van logistiek belang, omdat zij hun handelswaar in belangrijke mate
    per zeevracht en in containers Europa binnenvaren via Nederlandse
    havens. Het is opvallend te constateren dat zij daarbij eigenlijk
    niet goed kans hebben gezien hetzelfde spel te spelen als in
    Zuid-Amerika door de overheid of althans een aantal van haar
    dienaren te corrumperen. Het niveau waarop vertegenwoordigers van
    de Colombiaanse kartels contact hebben gemaakt met de Nederlandse
    drugshandelaren is evenmin indrukwekkend. Het kan ermee te maken
    hebben dat de handelaren in soft drugs, waar Nederlanders immers
    het sterkst in zijn, de risicovolle cocane liever mijden. De
    Colombiaanse leden van de kartels zijn hier wel verantwoordelijk
    voor kwalitatief nieuwe acties op de weg naar de georganiseerde
    misdaad door moorden te laten uitvoeren volgens de stijl van
    sicario’s en door de eerste succesvolle gecombineerde
    ontsnappingsactie met hulp van het bewakend personeel te
    organiseren. Ofschoon we het betrekkelijke succes van de
    Colombiaanse organisaties niet op het conto kunnen schrijven van de
    Colombiaanse gemeenschap hier te lande, is het toch wel
    waarschijnlijk dat een groot deel van de weinige Colombianen op
    enigerlei wijze bij deze drugshandel is betrokken. Hun criminele
    activiteiten gaan voor een groot deel over de hoofden van de
    Nederlandse bevolking heen doordat de wereld van de cocanehandel
    uitzonderlijk internationaal is samengesteld.

    lees meer

    Bijlage VIII – XI. SLOTBESCHOUWING

    XI. SLOTBESCHOUWING

    In de negen hoofdstukken die volgden op de algemene introductie
    tot het onderwerp van deze studie, hebben wij een bonte stoet van
    tien nationaliteiten in Nederland de revue laten passeren en we
    hebben ze, soms tot in kleine details, onderzocht op de vraag of er
    in hun kring sprake is van betrokkenheid bij georganiseerde
    misdaad. We hebben dit met opzet zo gedetailleerd opgeschreven om
    aan de lezer zelf zoveel als mogelijk is mee te laten kijken in het
    materiaal dat wij onder ogen hebben gehad. De gepresenteerde
    informatie is verre van compleet en vaak hebben we de verzuchting
    geslaakt dat bepaalde zaken veel beter uitgezocht hadden moeten
    worden. Onze kennis is ook ongelijk voor de verschillende groepen
    en omdat onze hoofdbron van informatie steeds bestaat uit gegevens
    van de politie, weerspiegelt ons relaas tot op zekere hoogte eerder
    haar prioriteitsstelling (en de kwaliteit van de per korps aan ons
    gezonden documentatie!) dan de ernst van het probleem per
    groep.

    lees meer

    IX – Inleiding – LITERATUUR

    LITERATUUR

    H. Abadinsky, Organized Crime, Chicago, Nelson Hall,
    19912. J. Albanese, Where organized crime and white
    collar crime meet. Predicting the infiltration of legitimate
    business
    , paper presented at the Annual Meeting of the American
    Society of Criminology, november 1994 F. Bovenkerk, Hedendaags
    kwaad; Criminologische opstellen
    , Amsterdam, Meulenhoff. H. G.
    van de Bunt, Organisatiecriminaliteit, Arnhem, Gouda Quint,
    1992 H. Edelhertz en T. D. Overcast, The Business of Organized
    Crime; An Assessment of Organized Crime Business-Type Activities
    and Their Implications for Law Enfeorcement
    , Loomis, Palmer
    Press, z.j.
    F. T. Martens, Organized Crime Control; The Limits of Government
    Intervention, Journal of Criminal Justice, jaargang 14,
    1986, p. 239-247.
    S. F. Moore, Law as Process; An Anthropological Approach,
    Londen etc., Routledge & Kegan Paul, 1978. D. C. Smith,
    Wickersham to Sutherland to Katzenbach: Evolving an official
    definition for organized crime, Crime, Law and Social
    Change
    , jaargang 16, 1991, p. 135-154.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 10. CRIMINALITEIT IN DE VERVOERSBRANCHE

    10. CRIMINALITEIT IN DE VERVOERSBRANCHE:

    CAO-FRAUDE EN WURGCONSTRUCTIES

    Wanneer de legale oplossingen een noodlijdend bedrijf geen
    uitkomst meer bieden, kunnen minder legale werkwijzen worden
    aangewend om het hoofd boven water te houden. Men kan natuurlijk
    ook gewoon uit zijn op het maken van – oneerlijke winst. Hiervoor
    kunnen de volgende methoden worden gebruikt: wurgconstructies,
    CAO-fraude, Euro-fraude en smokkel. De eerste twee vormen van
    criminaliteit komen hieronder aan de orde, de laatstgenoemde
    methoden worden in de twee volgende hoofdstukken besproken.
    Bedrijven die in de klem zitten, besteden steeds vaker het minder
    winstgevende vervoer uit aan kleine bedrijfjes, meestal aan eigen
    rijders. Deze bedrijfjes worden in toenemende mate afhankelijk van
    de grotere bedrijven. Dit kan uitmonden in een
    wurgconstructie: de ene ondernemer helpt de andere
    ondernemer met de

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 12.6 Corruptie

    12.6 Corruptie

    Overbekend zijn de berichten over corruptie onder douane- en
    politiepersoneel in het buitenland. De transporteur die overwegend
    op Marokko rijdt geeft zijn chauffeurs altijd een standaardbedrag
    aan afkoopgeld mee. Dit afkoopbudget voert hij al jaren met succes
    op als aftrekpost bij de belastingdienst. Maar ook in ondermeer –
    Spanje, Frankrijk en Itali is het betalen van een bepaald bedrag
    aan smeergeld standaard, zo vertellen alle gesproken chauffeurs en
    ondernemers ons. In sommige landen graait het douane- en
    politiepersoneel altijd in de lading of vraagt om geld, sigaretten,
    drank of een kistje sinaasappelen. Een chauffeur vertelt ons dat
    zijn baas de verloren produkten al vooraf incalculeert. Wanneer een
    chauffeur onderweg niets af wil geven, zo zegt hij, kan hij rekenen
    op een tijdrovende extra controle. Volgens een gesprekspartner komt
    het eveneens voor dat een chauffeur die willens en wetens smokkelt,
    de controle op zijn besmette lading bij de douane afkoopt.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>