Bijlage X – 3.5. De voorvallenJanuary 1, 1999
3.5. De voorvallen
3.5.1. Inleiding
Evenals bij de advocaat kan de verwijtbare betrokkenheid van de
notaris bij georganiseerde misdaad eruit bestaan dat hij specifieke
kennis (informatie, e.d.) levert en afscherming biedt. Als
bijzonder kenmerk van de notaris komt erbij dat zijn tussenkomst
wettelijk is voorgeschreven voor het kunnen verrichten van
rechtshandelingen.
lees meer
Bijlage X – 2.3. De tuchtrechtspraakJanuary 1, 1999
2.3. De tuchtrechtspraak
2.3.1. Inleiding
In haar boek over het advocatentuchtrecht merkt Boekman op dat
de opinirende functie een belangrijke waarde van het tuchtrecht is.
Het tuchtrecht zou de discussie omtrent de wezenlijke vragen binnen
de beroepsgroep levend houden. Dit zou een gunstige invloed hebben
op de goedwillende advocaten. Voor echte schurken, als die er zijn,
helpt het niets en ook niet voor degenen die uit laksheid de
kantjes er van af lopen. Als wij mogen aannemen dat de goedwillende
advocaten het merendeel van de Nederlandse orde uitmaken, ligt daar
het nut van de formele tuchtrechtspraak (Boekman 1993, p. 136).
lees meer
Bijlage X – 6.3. Wederrechtelijk verkregen voordeelJanuary 1, 1999
6.3. Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachten kan
vanzelfsprekend niet op n lijn worden gesteld met de toegebrachte
economische schade. Afgezien van sommige vormen van parasitaire
fraude – in het bijzonder die waarvoor een minimum aan logistieke
handelingen nodig is – ontlopen het schade- en het winstbedrag
elkaar meestal aanzienlijk. De investeringen die moeten worden
gedaan alvorens berhaupt tot het plegen van de strafbare feiten
over te kunnen gaan, de personeelskosten, enzovoort, zijn van
invloed op de uiteindelijk te behalen nettowinst. Die winst zal
vervolgens ook moeten worden gedeeld met eventuele medeverdachten.
Casus 11 vormt een goede illustratie van de wijze waarop het
brutovoordeel over alle bij de betreffende fraude betrokkenen kan
worden verdeeld.
lees meer
Bijlage X – 10.3. Girale verplaatsingenJanuary 1, 1999
10.3. Girale verplaatsingen
10.3.1. Ondergronds bankieren
Een van de mogelijkheden om geld over te maken zonder een
papieren spoor achter te laten, wordt geboden door ondergrondse
banken (o.a. Robinson, 1994, pp. 16-18). Sinds de officile banken
gehouden zijn betere controle uit te oefenen op financile
transacties, hebben deze banken de wind mee gekregen. Het
ondergrondse bankieren heeft in verschillende culturen
verschillende namen: Hawalla banking (India), Hundi (Midden
Oosten), Chiti (Azi), Stash House (VS, Latijns Amerika). Hundi
staat voor vertrouwen en vertrouwen is de pijler waarop het
ondergrondse bankieren berust. Want het voordeel van ondergronds
bankieren, althans voor crimineel gebruik, is voor westerlingen
tegelijkertijd de achilleshiel: de afwezigheid van schriftelijke
overeenkomsten en bewijsstukken die juridische geldingskracht
hebben. Ondergronds bankieren is een systeem waarbij een persoon in
het ene land geld of geldwaarde overbrengt naar een begunstigde in
een ander land zonder dat de autoriteiten daarvan in beide landen
ook maar enige kennis of bewijsmateriaal bezitten. Ondergronds
bankieren trekt, zoals gesteld, een zware wissel op het onderlinge
vertrouwen. Vermoedelijk om deze reden vindt ondergronds bankieren
meestal plaats binnen familiale of langs etnische lijnen
samengestelde netwerken. Maar hieraan moet worden toegevoegd dat
deze centrale pijler van vertrouwen ook geschraagd wordt door angst
voor represailles (Squires, 1987, p. 4).
lees meer
Bijlage X – 3.4. RecapitulatieJanuary 1, 1999
3.4. Recapitulatie
In dit hoofdstuk is een aantal verschijningsvormen van fraude
beschreven. Daarbij is een onderscheid aangebracht tussen
fraudevormen waarin de actoren op de wettige markt primair als
slachtoffers moeten worden aangemerkt en fraudevormen waarin ook
sprake is van verwijtbare betrokkenheid van (een deel van) de
wettige nijverheid.
lees meer
Bijlage XI – 4.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
4.6. Tot besluit
Het besluit van deze rondgang door vier voor ons onderzoek zeer
relevante economische branches kan betrekkelijk kort zijn. In drie
van de vier sectoren vallen er geen sporen van georganiseerde
criminaliteit te ontdekken. In n sector daarentegen – die van de
horeca en het gokwezen – is volgens de politie en andere
overheidsdiensten kennelijk een hele bedenkelijke ontwikkeling aan
de gang. Hier zijn enkele criminele groepen, hoogstwaarschijnlijk
door middel van geld dat vooral via de drugshandel is verdiend,
monopolies aan het opbouwen die de gewone economische orde in een
sector als deze in het gedrang brengen. En dit laatste niet alleen
langs financile weg – door concurrenten gewoonweg uit de markt te
prijzen -, maar ook door de toepassing van intimidatie. Deze
ontwikkeling beantwoordt nog wel niet helemaal aan het model van
racketeering, zoals we dat in Amerikaanse grootsteden
kennen, maar zij is er niet veel minder discutabel om. Niet alleen
op grond van principile overwegingen betreffende de relatie tussen
vrije economie en democratische rechtsstaat, maar ook op grond van
meer beleidsmatige overwegingen. Immers, criminele groepen die
belangrijke delen van de horeca in een stad als Amsterdam in handen
hebben, beschikken meteen ook over de nodige infrastructuur om
allerhande (andere) criminele activiteiten te ontplooien – juist
ook die activiteiten waaruit de geldmiddelen zijn voortgevloeid om
zich in de horeca in te kopen: drugshandel, uitbuiting van
prostitutie, illegale praktijken in verband met speelautomaten,
koop en verkoop van gestolen goederen, witwassen van criminele
gelden, ontduiking van belastingen en sociale premies, enzovoort.
Deze vaststelling impliceert de erkenning dat ook in een stad als
Amsterdam de georganiseerde criminaliteit niet als vanzelf beperkt
blijft tot de (illegale) levering van (illegale) goederen en
diensten, maar ook hier in n (of meer) economische sectoren vormen
kan aannemen die gewoonlijk worden geassocieerd met steden waar
deze criminaliteit algemeen als een ernstig maatschappelijk
probleem wordt gekwalificeerd. Dit is dus niet per definitie
uitgesloten. Wie nog meent dat dit wel zo is, strooit zichzelf zand
in de ogen. De hiervoor beschreven ontwikkeling in de horeca toont
naar onze mening in elk geval aan dat een dergelijk negatief
scenario beslist tot de rele mogelijkheden behoort. En dus is het
zaak om een ontwikkeling als deze scherp in het oog te houden.
Speciaal ook om op langere termijn te kunnen bezien of zij toch ook
niet de voorbode vormt van een veel bredere evolutie die de
georganiseerde criminaliteit in de stad doormaakt, namelijk een
evolutie waarbij vooral de drugshandelaren van vroeger zich (ook)
ontpoppen als quasi-legale ondernemers, juist ook buiten de sector
van de horeca.
lees meer
Bijlage XI – 2.1. De grootstedelijke contextJanuary 1, 1999
2. AMSTERDAM IN DE KERING
2.1. De grootstedelijke context
In de grote stad beginnen alle sociale veranderingen eerder en
ze openbaren zich hier vaak ook heftiger dan daarbuiten. Sommige
verschijnselen doen zich ook alleen maar in de grote stad voor, of
komen hier op een schaal voor die buiten een stedelijk verband
ondenkbaar is. Als er in Nederland sprake is van georganiseerde
criminaliteit, mogen we verwachten dat die in Amsterdam begint, dat
zij er omvangrijker is dan elders in het land en dat zij hier
gedaanten aanneemt die elders niet worden waargenomen. In dit
hoofdstuk willen we een aantal kenmerken van de grote stad noemen
en ontwikkelingen en trends laten zien die ruimte geven voor de
ontwikkeling van georganiseerde criminaliteit. We behandelen kort
de volgende aspecten: de topografie van de georganiseerde
criminaliteit in Amsterdam, de demografische en economische
ontwikkelingen die de stad in de voorbije decennia heeft ondergaan,
en haar culturele metamorfose sinds de jaren zestig.
lees meer
Bijlage XI – 2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIESJanuary 1, 1999
2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES
In de diverse deelrapporten is gepoogd het landelijke beeld van
de georganiseerde criminaliteit te schetsen vanuit verschillende
gezichtspunten. Men kan starten vanuit de rol van georganiseerde
misdaad op illegale markten maar ook vanuit de illegale
activiteiten van criminele groepen in legale economische branches.
Dezelfde benadering is als strategie voor deze lokale studie
toegepast. Wij hebben nadrukkelijk geprobeerd de drie steden zo
veel mogelijk met dezelfde gegevensbronnen te bestuderen om in
ieder geval vergelijkingen tussen de drie mogelijk te maken.
Hierbij is de politie als uitvalsbasis gebruikt. Hoewel het gebruik
van politile gegevens uiteraard beperkingen heeft, beschikt de
politie relatief gezien over de meeste informatie van de
georganiseerde criminaliteit in een stad. Overigens zijn wij, zoals
nog wordt toegelicht, niet geheel afgegaan op politiegegevens.
lees meer
Bijlage I – 3.3 HuisvestingJanuary 1, 1999
3.3 Huisvesting
De aard van het te verrichten onderzoek noopte de commissie te
zoeken naar werk- en vergaderruimten die aan een aantal eisen
moesten voldoen. Deze ruimten moesten optimaal beveiligd kunnen
worden. Voorts noodzaakte de omvang van de staf van de commissie
tot een ruim onderkomen. Daarnaast moest de commissie in staat zijn
haar werkzaamheden in relatieve afzondering te verrichten.
lees meer
Bijlage I – 7.2 De eindrapportageJanuary 1, 1999
7.2 De eindrapportage
De bouwstenen voor de eindrapportage van de commissie werden
gedurende het gehele onderzoek aangeleverd. Uiteindelijk heeft de
commissie over een overweldigende hoeveelheid informatie kunnen
beschikken, zoals: de gegevens van de Werkgroep vooronderzoek
opsporingsmethoden; verzamelde literatuur, jurisprudentie en
documenten; gegevens uit interviews; rapporten van interne
stafonderzoeken; rapporten van de externe onderzoeken; gegevens op
basis van binnen- en buitenlandse werkbezoeken, stages en
presentaties; gegevens uit de gesprekken; de verslagen van de
openbare verhoren.
lees meer
Bijlage V – 10.1 InleidingJanuary 1, 1999
10 INTERNATIONALE OPSPORING
10.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de internationale samenwerking en
gegevensuitwisseling ter bestrijding van de grensoverschrijdende
(georganiseerde) misdaad beschreven. Tevens komt het functioneren
van buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland en dat van
Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland aan de orde.
Samenwerking en gegevensuitwisseling kunnen diverse vormen
aannemen. Hier staan de internationale assistentieverzoeken
centraal waarin bijzondere opsporingsmethoden zoals
(grensoverschrijdende) observatie, gecontroleerde aflevering,
pseudo-koop en infiltratie worden gehanteerd. Deze
assistentieverzoeken doen zich tegenwoordig met grotere regelmaat
voor, omdat het aantal internationaal gecordineerde
opsporingsonderzoeken, alsmede het aantal internationaal opererende
criminele groepen is toegenomen. In .10.2 wordt ingegaan op
justitile en politile rechtshulp in het algemeen. Hoewel het
juridisch van belang is of het daarbij gaat om hulp door Nederland
aan het buitenland, of vice versa blijkt dit onderscheid in de
praktijk soms moeilijk te maken, omdat dikwijls sprake is van een
intensieve samenwerking. Daarom is in de opzet in .10.3 gekozen
voor de samenvattende term informatie-uitwisseling, al vertroebelt
deze enigszins het juridisch relevante onderscheid. De
daaropvolgende paragrafen betreffen het gebruik van niet-wettelijk
geregelde opsporingsmethoden in internationaal verband: in .10.4
wordt ingegaan op de uitvoering van buitenlandse
assistentieverzoeken door Nederland en .10.5 de uitvoering van
Nederlandse assistentieverzoeken in het buitenland. De laatste
paragrafen gaan over het optreden van opsporingsambtenaren buiten
de landsgrenzen: .10.6 betreft Nederlandse opsporingsambtenaren in
het buitenland en .10.7 de buitenlandse opsporingsambtenaren in
Nederland. Afgesloten wordt met enkele conclusies.
lees meer
Bijlage V – HugoJanuary 1, 1999
Hugo
HR 2 november 1993, nr. 94.851 en DD 24 (1994) 94.110 (94.851)
p. 306-308 (ook wel fronstore Mertrans) In het kader van een
onderzoek naar een internationaal vanuit Colombia opererende groep
Zuidamerikanen, die zich op grote schaal zou bezig houden met het
vervoer van grote hoeveelheden cocane en marihuana naar
West-Europa, is door het Bundeskriminalamt te Wiesbaden Duitsland
(BKA) een transport- en opslagonderneming genaamd Mertrans
opgericht. Deze onderneming werd gedreven door politie-ambtenaren
van het BKA, met name A 253 en A 256, welke laatste als eigenaar
van de onderneming te boek stond. De reden van oprichting was
gelegen in de mogelijkheid cocane en marihuana, in afwachting van
verdere distributie naar diverse Europese landen (waaronder
Nederland), op te slaan en zodoende de afnemers van verdovende
middelen te achterhalen.
lees meer
Bijlage V – De zaak Charles Z.January 1, 1999
De zaak Charles Z.
Gerechthof Amsterdam, 10 januari 1995, NJ 1995, 254
(Artt. 47, 56, 57, 140 Sr, 3 en 11 Opiumwet)
De beschrijving van deze zaak zal als volgt plaatsvinden: Per
aangevoerd verweer (1 t/m 9) zal een korte inhoud van dat verweer
gegeven worden, waarna gelijk (veelal door middel van een
samenvatting) de overweging en beslissing op dit punt door het hof
zal volgen. Bij het eerste verweer worden de inleidende opmerkingen
van het hof, gemaakt voor de behandeling van de verweren, vermeld.
1. Verweer onvolledig proces-verbaal: Het proces-verbaal van de
hoofdinspecteur van politie, Woelders, voldoet niet aan opdracht
van het hof aan de procureur-generaal een volledige rapportgage met
betrekking tot de gehanteerde opsporingsmethoden te
verstrekken.
lees meer
Bijlage V – Illegaal gokkenJanuary 1, 1999
Illegaal gokken
HR 4 januari 1994, NJ 1994, 294 (DD 24 (1994) 94.185 (95. 607 E)
p. 430.
(Artt.1a en 30b Wet op de Kansspelen)
Verbalisanten (politile infiltranten A 119 en A 127) mengden zich
in het spelende publiek in een casino en deden zelf mee aan de
spellen om illegale gokactiviteiten te kunnen gadeslaan en
opsporen.. Rechtsvraag:
lees meer
Bijlage V – 4.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
4.3 Juridische grondslag
4.3.1 Wettelijke regeling
Een afzonderlijke (formeel) wettelijke basis voor de
inlichtingeninwinning door middel van informanten ontbreekt. Of een
dergelijke basis noodzakelijk is, is een punt van discussie. Voor
zover de gedachte wordt aangehangen dat de politie al datgene mag
doen, wat ook gewone burgers mogen, is een wettelijke regeling voor
het passief ontvangen van informatie wellicht niet noodzakelijk.
Voor zover de gedachte wordt aangehangen dat elk overheidsoptreden
moet zijn gebaseerd op een wettelijke bepaling, kan aanknoping
worden gezocht bij enkele algemene – doorgaans als taakstellend
aangeduide – wettelijke bepalingen. In dat perspectief kan
inlichtingeninwinning worden beschouwd als een normale politietaak
die, evenals het leggen en onderhouden van contacten met andere
burgers, is te baseren op artikel 2 Politiewet 1993. Aangezien het
hier gaat om inlichtingeninwinning met het oog op de opsporing van
strafbare feiten, is ook verdedigbaar deze activiteit te baseren op
andere taakstellende artikelen, zoals de artikelen 141 en 142 Sv.
Op deze plaats kan vooralsnog in het midden blijven welk van beide
standpunten wordt ingenomen – dat wil zeggen of men geen wettelijke
basis noodzakelijk acht dan wel een taakstellend artikel
noodzakelijk en voldoende acht. Voor beide opvattingen geldt immers
dat een nadere wettelijke basis noodzakelijk is, indien (en/of voor
zover) inbreuk wordt gemaakt op grondrechten van burgers en indien
(en/of voor zover) andere redenen bestaan welke daartoe nopen.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>