Bijlage V – Illegaal gokkenJanuary 1, 1999
Illegaal gokken
HR 4 januari 1994, NJ 1994, 294 (DD 24 (1994) 94.185 (95. 607 E)
p. 430.
(Artt.1a en 30b Wet op de Kansspelen)
Verbalisanten (politile infiltranten A 119 en A 127) mengden zich
in het spelende publiek in een casino en deden zelf mee aan de
spellen om illegale gokactiviteiten te kunnen gadeslaan en
opsporen.. Rechtsvraag:
lees meer
Bijlage V – 4.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
4.3 Juridische grondslag
4.3.1 Wettelijke regeling
Een afzonderlijke (formeel) wettelijke basis voor de
inlichtingeninwinning door middel van informanten ontbreekt. Of een
dergelijke basis noodzakelijk is, is een punt van discussie. Voor
zover de gedachte wordt aangehangen dat de politie al datgene mag
doen, wat ook gewone burgers mogen, is een wettelijke regeling voor
het passief ontvangen van informatie wellicht niet noodzakelijk.
Voor zover de gedachte wordt aangehangen dat elk overheidsoptreden
moet zijn gebaseerd op een wettelijke bepaling, kan aanknoping
worden gezocht bij enkele algemene – doorgaans als taakstellend
aangeduide – wettelijke bepalingen. In dat perspectief kan
inlichtingeninwinning worden beschouwd als een normale politietaak
die, evenals het leggen en onderhouden van contacten met andere
burgers, is te baseren op artikel 2 Politiewet 1993. Aangezien het
hier gaat om inlichtingeninwinning met het oog op de opsporing van
strafbare feiten, is ook verdedigbaar deze activiteit te baseren op
andere taakstellende artikelen, zoals de artikelen 141 en 142 Sv.
Op deze plaats kan vooralsnog in het midden blijven welk van beide
standpunten wordt ingenomen – dat wil zeggen of men geen wettelijke
basis noodzakelijk acht dan wel een taakstellend artikel
noodzakelijk en voldoende acht. Voor beide opvattingen geldt immers
dat een nadere wettelijke basis noodzakelijk is, indien (en/of voor
zover) inbreuk wordt gemaakt op grondrechten van burgers en indien
(en/of voor zover) andere redenen bestaan welke daartoe nopen.
lees meer
Bijlage V – 6.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
6.3 Juridische grondslag
Voor informatie-inwinning door de politie bestaat geen
expliciete wettelijke regeling. Er wordt wel vanuit gegaan dat het
de politie vrijstaat aan een ieder vragen te stellen, maar niet
iedereen is het daar ongeclausuleerd mee eens.
lees meer
Bijlage V – 8.1 InleidingJanuary 1, 1999
8 INFORMATIEHUISHOUDING
8.1 Inleiding
8.1.1 Omschrijving informatiehuishouding
Het kenmerk van elke opsporingsmethode is het verzamelen van
informatie. Informatiehuishouding heeft betrekking op de opslag,
het beheer en de verstrekking van politiegegevens, ongeacht de
wijze van vergaring. Politiegegevens zijn bovenal tot een persoon
herleidbare gegevens.
lees meer
Bijlage VI – 10.5 ConclusiesJanuary 1, 1999
10.5 Conclusies
1. De functie van rechter-commissaris staat binnen de
rechterlijke macht veel meer dan vroeger in aanzien. Het vervullen
van de functie van rechter-commissaris draagt bij aan de
rechterlijke carrire. 2. Van een gemeenschappelijk strafrechtelijk
beleid kan binnen de kabinetten van de rechters-commissarissen niet
worden gesproken. Een dergelijk beleid wordt binnen de zittende
magistratuur in het algemeen niet wenselijk geacht in verband met
de onafhankelijkheid van de rechter.
lees meer
Bijlage VI – 2.5 AfsluitingJanuary 1, 1999
2.5 Afsluiting
De wettelijke organisatie van de opsporing is complex. In de
navolgende hoofdstukken geeft de commissie een overzicht van de
activiteiten van de organisaties die een rol spelen bij de
opsporing van georganiseerde criminaliteit.
lees meer
Bijlage VI – 5.2 Organisatie ondersteunende dienstenJanuary 1, 1999
5.2 Organisatie ondersteunende diensten
5.2.1 Algemeen
De taak en organisatie van deze diensten zijn in de 25
regiokorpsen niet altijd dezelfde. Zelfs de naamgeving verschilt.
Toch zijn enkele algemene opmerkingen vooraf te maken.
De taken van de ondersteunende diensten worden gekenmerkt door
enerzijds een vereiste van expertise, specialisatie en anderzijds
door het geheime karakter van een aantal gehanteerde methoden. Dit
laatste kenmerkt wordt nu verder behandeld. Zaken betreffende het
kenmerk expertise en specialisatie komen in de volgende
deelparagrafen aan de orde.
lees meer
Bijlage VI – 7.4 De Economische Controle DienstJanuary 1, 1999
7.4 De Economische Controle Dienst
7.4.1 De organisatie
De ECD heeft als centrale taakstelling de preventie en
bestrijding van economische (bedrijfs)criminaliteit die van een
zodanige omvang is, dat daardoor sprake is van een belemmering van
gezonde economische groei en van aantoonbare schade voor de
overheid, het bedrijfsleven en/of consumenten. Noot In
totaal werken er 202 mensen bij de ECD, waarvan 156 in de functie
van rechercheur. De ECD organiseert samen met de AID, DRZ-VROM en
Milieu een cursus voor de opleiding tot controleur en buitengewoon
opsporingsambtenaar. De dienst bestaat na de laatste reorganisatie
in 1993 uit drie hoofdafdelingen, te weten: de Economische
Ordeningsrecherche (EOR, 60 formatieplaatsen), de Internationale
Economische Recherche (IER, 62 formatieplaatsen) en de Financieel
Economische Recherche (FER, 34 formatieplaatsen). Daarnaast is er
de Centrale inlichtingen- en analysedienst, een pseudo CID. Voor
1995 waren in totaal bijna 7000 opsporingsonderzoeken gepland.
Noot
lees meer
9.5.1 De minister van JustitieJanuary 1, 1999
9.5.1 De minister van Justitie Noot
De traditionele rolverdeling waarbij het OM is belast met
concrete strafrechtelijke onderzoeken en de minister van Justitie
met beleidsaangelegenheden heeft in de loop der jaren veranderingen
ondergaan. Het OM voert ook zelf beleid en dat vergt afstemming met
het ministerie.
lees meer
Bijlage VII – III.6. BesluitJanuary 1, 1999
III.6. Besluit
Uit de bovenstaande beschrijving van de gehanteerde
onderzoeksmethoden, de geraadpleegde bronnen en de uitgevoerde
onderzoeken blijkt wel dat de onderhavige studies er voornamelijk
op gericht zijn om de aard van de georganiseerde criminaliteit te
kunnen beschrijven. Dit wil niet zeggen dat in de deelrapporten
alln de aard van de georganiseerde criminaliteit aan bod is
gekomen. Er is wel geprobeerd, zoveel als dat wetenschappelijk
verantwoord en mogelijk was, bepaalde ontwikkelingen, bijvoorbeeld
die van de liquidaties, te kwantificeren.
lees meer
Bijlage VII – VI.1. InleidingJanuary 1, 1999
VI. BRUGFUNCTIES IN DE GEORGANISEERDE
CRIMINALITEIT
VI.1. Inleiding
Zoals in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen, opereert de
georganiseerde criminaliteit niet in een maatschappelijk vacum.
Criminele groepen onderhouden tal van parasitaire en symbiotische
relaties met legale sectoren van de samenleving. In deze zin is de
wettige wereld een levensvoorwaarde voor de georganiseerde
criminaliteit. Ook in dit hoofdstuk wordt de aandacht gevestigd op
de verbindingen tussen de georganiseerde criminaliteit en de
conventionele samenleving. De nadruk ligt hier op de manier waarop
de wettige wereld zich leent voor het leveren van hand- en
spandiensten aan de georganiseerde criminaliteit. Als gevolg
hiervan worden niet alleen de gepleegde misdrijven, maar ook de
illegaal verkregen opbrengsten effectief afgeschermd van de
politie, justitie en fiscus.
lees meer
Bijlage VIII – 2.6. Tot besluitJanuary 1, 1999
2.6. Tot besluit
De geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit is nog
slechts gebrekkig onderzocht. Hierom is het niet mogelijk om het
verleden in dit opzicht naadloos te laten aansluiten op het heden.
Desalniettemin is het belangrijk om hier expressis verbis
vast te stellen dat die aansluiting er wel is. Want zij impliceert
de conclusie dat georganiseerde criminaliteit ook in Nederland geen
probleem is dat van vandaag of gisteren dateert. En tevens de
conclusie dat zij geen probleem vormt dat recent door buitenlanders
of allochtonen naar Nederland is gebracht. Ook in Nederland heeft
de georganiseerde criminaliteit voor een stuk diepgaande wortels in
de samenleving. Vroeger werd in Nederland de term georganiseerde
criminaliteit niet veel gebruikt, maar dit neemt niet weg dat –
retrospectief – kan worden vastgesteld dat zich ook hier vroeger al
ontwikkelingen in het criminele voordeden die door Amerikaanse
onderzoekers zonder meer als uitingsvormen van georganiseerde
criminaliteit zouden worden betiteld. Hierbij kan zowel worden
gedacht aan de ontwikkeling van het bendewezen in Oss in de jaren
dertig, als aan de na-oorlogse smokkelpraktijken aan de Belgische
grens. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat in het volgende
hoofdstuk een relatie wordt gelegd tussen de mensen die bij deze
smokkelpraktijken waren betrokken en de mensen die in de jaren
zestig en zeventig in de
grootschalige drugshandel (hashhandel) stapten.
lees meer
Bijlage VIII – 5.4. Tot besluitJanuary 1, 1999
5.4. Tot besluit
Tot besluit kan in de eerste plaats worden gesteld dat er in de
regio Midden- en West-Brabant meer autochtone criminele groepen,
groepjes en individuen actief zijn dan in Groningen (Rotterdam
wordt om de reden, eerder vermeld in de tekst, hier even buiten
beschouwing gelaten). Zeker wanneer deze indruk, bij nader
onderzoek, juist zou blijken te zijn, roept deze vaststelling de
vraag op naar de achtergronden en oorzaken van dit verschil. In
aansluiting op deze kwantitatief georinteerde vergelijking tussen
beide gebieden kan voorzichtig een kwalitatief georinteerde
vergelijking worden gemaakt. Die leidt onmiskenbaar tot de
vaststelling dat in Groningen eigenlijk geen criminele groepen of
criminele figuren opereren die een belangrijke rol spelen in
(interprovinciale) bovenlokale netwerken, of die aansluiting hebben
bij de top van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. In
Middenen West-Brabant zijn die er duidelijk wel. De Rotterdamse
zaken vormen een geval apart, maar er valt – ook in vergelijking
met de zaken uit de beide andere regio’s – toch wel iets over te
zeggen. Ten eerste dat men in de Rotterdamse regio groepen
beroepsmisdadigers aantreft die qua werkwijzen in de twee andere
regio’s blijkbaar niet voorkomen. Ten tweede zijn in het
Rotterdamse, in de drugshandel, enkele groepen actief zijn die niet
alleen tot de regionale bovenlaag van de georganiseerde
criminaliteit moeten worden gerekend, maar die ook kunnen worden
gekoppeld aan de landelijke (sub)top van de georganiseerde
criminaliteit. Waar men in Rotterdam de georganiseerde
criminaliteit dus van top tot basis aantreft, daar is dat in
Midden- en West-Brabant al veel minder het geval, en in Groningen
eigenlijk helemaal niet.
lees meer
Bijlage VIII – II.8. ConclusieJanuary 1, 1999
II.8. Conclusie
De sociologische gegevens die voorhanden zijn over de
ontwikkeling van de maatschappelijke positie van Surinamers in
Nederland, laten er geen twijfel over bestaan dat een ruime
meerderheid zijn weg in de Nederlandse samenleving heel goed heeft
gevonden. Dat geldt ook voor Antillianen en Arubanen. Over die
meerderheid gaat het hier niet. In de afgelopen twintig jaar is er
echter tegelijkertijd een categorie Carabische immigranten ontstaan
die in allerlei opzichten het risico loopt om verzeild te raken in
criminaliteit. Hoe groot die categorie precies is, valt niet met
zekerheid te zeggen maar de dertig veertig procent langdurig
werklozen zijn kandidaat voor de vorming van een bijzondere
Carabische onderklasse op langere termijn. De sociale
omstandigheden die tot de vorming van deze onderklasse leiden, zijn
wel min of meer duidelijk: deze categorie heeft weinig onderwijs
doorlopen; ze is slecht voorbereid op de eisen die op de
Nederlandse arbeidsmarkt worden gesteld; deze groep is gearriveerd
in de jaren zeventig en tachtig toen er geen werkgelegenheid voor
nieuwkomers bijkwam; gekleurde immigranten lopen op verschillende
fronten aan tegen rassendiscriminatie.
lees meer
Bijlage VIII – I.1. Het beeld in buitenlandse en
binnenlandse rapportenJanuary 1, 1999
I.1. Het beeld in buitenlandse en binnenlandse
rapporten
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ten minste een deel
van de allochtone criminaliteitsproblematiek in Westerse,
stedelijke democratien die veel immigratie hebben gekend,
overeenkomst vertoont met die van Nederland. Aan de ene kant zijn
dit rijke landen en daar is door internationale criminele
organisaties veel te verdienen. We hoeven alleen maar te denken aan
de omvangrijke gebruikersmarkt voor drugs die zich daar bevindt.
Aan de andere kant kan het verschijnsel georganiseerde misdaad zich
gemakkelijk ontwikkelen in de boezem van daar gevestigde, maar
sociaal achtergestelde en nog niet gentegreerde etnische
minderheden. Wat kunnen wij leren uit de rapporten van
overheidsinstanties over dit vraagstuk die zijn vervaardigd in
landen die ons zijn voorgegaan? We benaderen ons onderwerp indirect
door deze in eerste instantie te raadplegen.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>