Bijlage V – Inlichtingen PTTJanuary 1, 1999
Inlichtingen PTT
HR 8 november 1994, (nr. 97.639) NJB 27 januari 1995, nr. 15 p.
54-55
(Artt. 11 lid 3 Wet Persoonsregistratie en 6 en 8 EVRM)
1. Het verstrekken van inlichtingen over telefoonnummers en
tenaamstellingen van telefoonaansluitingen valt niet onder bereik
van art. 125f (oud) Sv en levert een inbreuk op de privacy (art 8
EVRM). Hoge Raad:
lees meer
Bijlage V – 3.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
3.3 Juridische grondslag
3.3.1 Observatie algemeen
De meeste van de hiervoren genoemde vormen van observatie hebben
geen uitdrukkelijke wettelijke grondslag: het observeren en volgen,
het gebruik van plaatsbepalingsapparatuur, het maken van foto- en
video-opnamen en het (al dan niet met toestemming van een van de
gesprekspartners) afluisteren met behulp van technische middelen
zijn niet geregeld. Discussie of slechts gedeeltelijke regeling
bestaat ten aanzien van het scannen van mobiel telefoon- en
semafoonverkeer, de postvang en de inkijkoperaties. Wel wettelijk
geregeld is het aftappen van gegevensverkeer dat wordt gevoerd via
de telecommunicatie-infrastructuur: het tappen (en het scannen)
daarvan wordt bestreken door artikel 125g Sv. De wettelijke
grondslag voor de inzage in computerbestanden is te vinden in de
artikelen 125i t/m 125n Sv (Wet computercriminaliteit). In de
Nederlandse rechtspraak is de meeste aandacht uitgegaan naar de
toelaatbaarheid van observatiemethoden met het oog op artikel 8
EVRM dat de persoonlijke levenssfeer beschermt. Het observeren
(schaduwen) van personen kan niet zonder meer worden beschouwd als
een inbreuk op de privacy. Of daarvan sprake is hangt af van de
concrete omstandigheden van het geval.
lees meer
Bijlage V – 5.4 Feitelijk gebruikJanuary 1, 1999
5.4 Feitelijk gebruik
5.4.1 Kwantitatieve gegevens
De mate waarin infiltratie voorkomt blijkt moeilijk vast te
stellen. Gebruik is gemaakt voor wat de politile infiltratie
betreft van het rapport De Wit, van de ministerile doorlichting en
van de aanmeldingsformulieren die de Centrale Toetsingscommissie
hebben bereikt. De uit die rapporten te distilleren cijfers
verdienen echter kritische aandacht: enkele grote Nederlandse
infiltratie-projecten konden niet worden teruggevonden in de
doorlichting. Bovendien relativeert de inhoud van gesprekken met
personen die zich met politie-infiltratie hebben beziggehouden de
kwantiteit.
lees meer
Bijlage V – 7.4 Delta-methode IRT
Noord-Holland/UtrechtJanuary 1, 1999
7.4 Delta-methode IRT Noord-Holland/Utrecht
7.4.1 Inleiding
Medio 1992 was er contact tussen CID chef Dordrecht Van der
Putten en CID-chef Haarlem Langendoen, waarbij de problematiek van
het invoeren van containers met verdovende middelen aan de orde
kwam. Noot Langendoen zocht een chauffeur om een
container uit de haven te halen. Van der Putten introduceerde
chauffeur M. bij Langendoen. Langendoen verklaart dat chauffeur M.
vanaf 1992 ook daadwerkelijk zijn ingeschreven bij de CID Haarlem.
De commissie heeft dat niet kunnen vaststellen. M. was behulpzaam
bij het binnenhalen van containers voor het IRT. Daarmee was de
Delta-methode voor het IRT begonnen.
lees meer
Bijlage V – 9.5 ConclusiesJanuary 1, 1999
9.5 Conclusies
9.5.1 Belangrijkste bevindingen
In dit hoofdstuk zijn enkele bijzondere opsporingsmethoden
onderzocht en is met name aandacht besteed aan de vraag welke
mogelijke corruptie-risico’s aan het gebruik van deze methoden
verbonden kunnen zijn. In Figuur 1 worden deze risico’s
gellustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden uit de
bestudeerde casus.
lees meer
Bijlage VI – 12.5 ConclusiesJanuary 1, 1999
12.5 Conclusies
1 Van de zijde van het ministerie van Justitie is niet of
nauwelijks bij het openbaar ministerie gevraagd naar het gebruik
van opsporingsmethoden en de daarbij ondervonden problemen, ondanks
het feit dat enkele ambtenaren hiervoor de aandacht hebben
gevraagd.
lees meer
Bijlage VI – 4.4 SamenwerkingJanuary 1, 1999
4.4 Samenwerking
4.4.1 Samenwerking tactische recherche-eenheden van
verschillende regiokorpsen
De regionalisering van de politie lijkt goeddeels een einde te
hebben gemaakt aan de veelvuldige ad hoc verbanden waarin
recherche-afdelingen van verschillende korpsen onderzoeken
aanpakten. Onderzoeken door gecombineerde teams van centrale
tactische recherche-afdelingen uit verschillende regiokorpsen zijn
minder noodzakelijk dan vroeger. De regionale rechercheteams zijn
van een behoorlijke omvang en kunnen meestal ook nog putten uit
recherchecapaciteit bij de districten. Voor grote,
regio-overschrijdende onderzoeken zijn bovendien kernteams
werkzaam.
lees meer
Bijlage VI – 6.6 SamenwerkingJanuary 1, 1999
6.6 Samenwerking
Kernteams worden geacht zelfstandig en herkenbaar georganiseerd
te zijn. Kernteam-zaken betreffen vaak complexe onderzoeken naar
georganiseerde criminaliteit, waarbij de politie, ook intern, een
zekere mate van geheimhouding wil garanderen. Dit is bijvoorbeeld
begrijpelijk als van de onderzochte criminele groep verwacht wordt
dat deze corrumptieve contacten aangaat. Zowel de organisatievorm
van de kernteams als de aard van hun onderzoeken leiden ertoe dat
informatie zodanig vertrouwelijk is dat deze zeer beperkt wordt
uitgewisseld.
lees meer
Bijlage VI – 8.6 ConclusiesJanuary 1, 1999
8.6 Conclusies
1 De BVD verricht niet op eigen initiatief onderzoek naar
strafbare feiten. 2 De BVD beschikt niet over een inventarisatie
van gevallen waarin de georganiseerde criminaliteit de integriteit
van de overheid bedreigt.
lees meer
Bijlage VII – II.3. BesluitJanuary 1, 1999
II.3. Besluit
Tot besluit van dit hoofdstuk is het aangewezen om de definitie
van georganiseerde criminaliteit die in de vorige paragraaf werd
ontwikkeld, te situeren in de discussie die in Nederland is gevoerd
over deze kwestie. De ene hoofdlijn in deze discussie betreft de
vraag of georganiseerde criminaliteit primair moet worden
gedefinieerd in termen van de maatschappelijke functies en belangen
die zij vervult respectievelijk dient, dan wel in termen van de
groepen die dergelijke criminaliteit plegen. Hiervoor is niet
alleen duidelijk gemaakt dat in dit onderzoek is gekozen voor de
tweede optie, maar ook waarom deze keuze is gemaakt. De andere
hoofdlijn in die discussie draait om de kwestie of georganiseerde
criminaliteit het best op een algemene, open manier wordt
gedefinieerd, dan wel op een bijzondere, meer gesloten manier.
Hiervoor is duidelijk
gekozen voor de laatste benadering, omdat anders de term
georganiseerde criminaliteit al te zeer aan betekenis inboet, dus
een betekenisloze term wordt, die al te gemakkelijk op alle
mogelijke soorten criminaliteit wordt geplakt. Zeker met het oog op
empirisch onderzoek is het nodig dat zo specifiek mogelijk wordt
bepaald wat onder georganiseerde criminaliteit wordt verstaan. Maar
ook vanuit een oogpunt van beleid is dit wenselijk. Gezien de
negatieve lading die de term georganiseerde criminaliteit doorgaans
heeft, kan een ongebreidelde toepassing van deze term gemakkelijk
beleidsontwikkelingen teweegbrengen die niet in verhouding staan
tot de werkelijke ernst van het probleem.
lees meer
Bijlage VII – V.3. Het transport over de weg, over zee en
via de luchtJanuary 1, 1999
V.3. Het transport over de weg, over zee en via de
lucht
De geografische ligging van Nederland heeft gevolgen voor de
aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland.
De uitstekende transportverbindingen en de aanwezigheid van enkele
vitale transportknooppunten van diverse internationale
handelsroutes, de haven Rotterdam en de luchthaven Schiphol, bieden
internationale smokkelaars de mogelijkheid hun illegale waar naar
de gewenste plaatsen te vervoeren. De smokkelwaar, waaronder drugs,
wapens, gestolen auto’s, gevaarlijk afval, bedreigde dieren- en
plantensoorten, is verstopt in de massale goederenstromen die over
de weg of via beide havens dagelijks Nederland binnen worden
gebracht. Er wordt door de (inter)nationale georganiseerde
criminaliteit gewoon geprofiteerd van de aanwezige infrastructuur
in ons land.
lees meer
Bijlage VII – VIII.2. Een aantal zorgelijke kwestiesJanuary 1, 1999
VIII.2. Een aantal zorgelijke kwesties
Het feit dat het op dit moment moeilijk, en in bepaalde
opzichten zelfs onmogelijk, is om in algemene zin de ernst van de
situatie op een adequate manier precies te bepalen, impliceert
geenszins dat er niets zou kunnen worden gezegd over een aantal
aspecten van de (aard van de) tegenwoordige georganiseerde
criminaliteit in Nederland die als zorgwekkend betiteld kunnen
worden. Uitgaande van de hier gehanteerde definitie van
georganiseerde criminaliteit is dit namelijk heel goed mogelijk.
Want waar gaat het volgens deze definitie in essentie om bij
georganiseerde criminaliteit? Uiteindelijk om de vreedzaamheid van
een maatschappij, om de integriteit van de democratische
rechtsstaat, de vrijheid van het economisch leven en de rechten van
individuele burgers. En dus kan worden nagegaan of zich momenteel
in de sfeer van de georganiseerde criminaliteit ontwikkelingen
voordoen die deze algemene waarden in het gedrang brengen of zouden
kunnen brengen. De kwesties waarover men zich op grond van het
onderhavige onderzoek zorgen over moet maken, kunnen – conform de
opeenvolgende componenten van de definitie van georganiseerde
criminaliteit – als volgt worden samengevat.
lees meer
Bijlage VIII – 4.3. De Hells AngelsJanuary 1, 1999
4.3. De Hells Angels: een netwerk apart
Hierboven – bij de beschrijving van twee netwerken die actief
zijn in de produktie van synthetische drugs – kwam al naar voren
dat n van deze netwerken een deel van de amphetamine verkocht aan
Hells Angels in Amsterdam, die dat dan weer onmiddellijk
doorverkochten naar Engeland. Wat bij de bespreking van het andere
netwerk niet werd aangestipt, maar hier wel moet worden gemeld, is
dat een bepaalde hoeveelheid van de illegaal ingevoerde
grondstoffen, via omwegen in Brabant, ook terecht kwam bij de Hells
Angels in de hoofdstad. Geconfronteerd met zulke feiten, moet men
zich wel de vraag stellen wat de rol van de Angels in de
georganiseerde criminaliteit is.
lees meer
Bijlage VIII – Woord voorafJanuary 1, 1999
Woord vooraf
Over de vraag in hoeverre gevestigde etnische minderheden met
politie en justitie in aanraking komen, is sedert de opheffing van
de samenzwering van zwijgzaamheid naar aanleiding van de discussie
over een Amsterdams rapport over Marokkaanse straatroof in 1989
zeer veel geschreven, maar in die literatuur wordt geen aparte
aandacht besteed aan de mate waarin etnische minderheden betrokken
zijn bij de zware en georganiseerde criminaliteit. Komt de
lucratieve georganiseerde misdaad in deze kring eigenlijk wel voor
of bevinden de allochtonen zich ook in dit opzicht onder aan de
criminele ladder aangezien zij vooral worden aangehouden voor
lichte en niet winstgevende vergrijpen? Zijn op Nederlands
grondgebied transnationale criminele organisaties actief (vergelijk
de mafia) die in zoverre van uitheemse herkomst zijn dat zij vanaf
elders worden aangestuurd? Politie en justitie weten hier naar
verhouding weinig van af en dat komt onder andere doordat deze
groepen moeilijk benaderbaar zijn en ook omdat zij geneigd kunnen
zijn hun geschillen af te doen in de beslotenheid van hun eigen
milieu. Voor zover zij er iets over weten, leggen hun
vertegenwoordigers een zekere terughoudendheid aan de dag, omdat
het taboe dat er op dit type misdaad rust nog grotendeels intact is
en niemand dat graag doorbreekt. Ook ingeburgerde immigranten die
ons erover zouden kunnen berichten weten soms maar weinig over hun
onderwerelden af en voor zover zij ervan weten, bestaat bij hen de
begrijpelijke angst dat openhartigheid hun hele groep in diskrediet
kan brengen. Zonder deskundig commentaar uit deze kring zou het
evenwel niet eenvoudig zijn geweest om de grote hoeveelheid
feitelijk materiaal die wel bij de politie aanwezig is en die wij
hier, net als bij alle rapporten over aard, omvang en ontwikkeling
van de georganiseerde misdaad ten behoeve van de Enqutecommissie,
tot uitgangspunt nemen van onze analyse, in volle omvang te
doorgronden. Uitingen van georganiseerde misdaad in allochtone
gemeenschappen in Nederland zijn moeilijk te begrijpen zonder dat
insiders iets vertellen over de politieke context waarbinnen deze
criminaliteit tot bloei kwam in het land van herkomst, over de
economische belangen die ermee zijn gemoeid en over de manifestatie
ervan binnen de etnische gemeenschap hier te lande.
lees meer
Bijlage VIII – IV.1. Uit de hete schaduw van de
IslamJanuary 1, 1999
IV. MAROKKAANSE GROEPEN IN NEDERLAND
IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam
Geen land in de wereld is in de afgelopen vijf of tien jaar zo
snel omhooggeschoten aan het firmament van drugs-exporterende
landen als Marokko. Naast de Gouden Driehoek (Birma, Laos en
Thailand), de Gouden Sikkel (Irak, Pakistan en Afghanistan) en de
Gouden Ruit (Venezuela, Peru, Colombia, Bolivia en Brazili) is
Marokko thans bezig met een illegale drugseconomische opmars uit de
hete schaduw van de Islam (om met de ondertitel van een bekende
beschrijving van het Marokkaanse land en volk te zeggen;
Heinemeijer, 1960). Naar schatting is nu reeds tweederde van de
inkomsten van de export of tien procent van de inkomsten van het
land afkomstig van de drugshandel. Omdat het land zich, gemeten
naar de maatstaven van de formele en legale economie, in een
langdurige economische crisis bevindt mag men niet anders
verwachten dan dat de houding van de koning en de overheid in de
oorlog tegen de drugs die zij op instigatie van het Westen vanaf
oktober 1992 voeren, op zijn minst ambivalent is. De minister van
Binnenlandse Zaken van Marokko stelde in 1994 publiekelijk vast dat
ruim 100.000 gezinnen er voor hun inkomsten van afhankelijk zijn.
Sommige Marokkaanse intellectuelen en ook de politieke oppositie
(vergelijk De Volkskrant, 1.7.1995) maken zich ernstige zorgen om
de corrumperende invloed die uitgaat van de groeiende macht van de
georganiseerde misdaad in wiens handen deze handel is gevallen. De
onafhankelijke onderzoeksinstelling Observatoire Gopolitique des
Drogues te Parijs onder leiding van Professor Alain Labrousse
aarzelt niet om in haar recente landenoverzicht van 1994 Marokko in
te delen bij de Narco-staten, dat wil zeggen dat de
georganiseerde misdaad, gelieerd aan de drugshandel, in alle
staatsinstellingen macht uitoefent. Over de opkomst van de
drugshandel in Marokko is veel geschreven door beoefenaren van de
wetenschap en er is veel te vinden in (Franse en Arabisch-talige)
kranten. Deze zijn voor ons ontsloten door enkele intellectuelen
uit de Marokkaanse gemeenschap, die overigens als gesprekspartner
veel waardevolle informatie hebben verschaft. Dat zij anoniem
willen blijven, vormt op zichzelf een illustratie van het probleem
van de beheersing van Marokkaanse emigranten door de Marokkaanse
staat. Zij zijn bevreesd hun Marokkaanse staatsburgerschap kwijt te
raken omdat alle Marokkanen geacht worden loyaal te zijn aan de
islamitische godsdienst, de koning en het vaderland. Verder lopen
zij het risico strafrechtelijk te worden vervolgd wegens
hoogverraad. De Amsterdamse sociaal-geograaf Paolo De Mas heeft
zich al meer dan tien jaar ontpopt als Marokko-watcher en van zijn
informatie is hier dan ook dankbaar gebruik gemaakt. Tenslotte
berust dit hoofdstuk op wetenschappelijke literatuur en op
informatiebronnen van de politie als alle andere. De zeer
omvangrijke
literatuur over Marokkaanse criminaliteit in Nederland is slechts
beperkt bruikbaar, omdat deze gaat over de oorzaken van de
Marokkaanse jeugdcriminaliteit en nauwelijks over georganiseerde
misdaad.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>