• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage I – HOOFDSTUK 7 DE RAPPORTAGE

    HOOFDSTUK 7 DE RAPPORTAGE

    Artikel 148, eerste lid, Reglement van Orde van de Tweede Kamer
    bepaalt dat na afloop van het onderzoek of zo dikwijls de commissie
    het nodig oordeelt dan wel de Kamer daartoe besluit, de commisie
    van haar verrichtingen verslag doet aan de Kamer. Het Reglement van
    Orde stelt geen vorm- of andere vereisten aan de verslaggeving van
    de commissie. Derhalve geniet zij bij de inrichting van haar
    rapportage alle vrijheid. Naast de eindrapportage, bevattende de
    bevindingen, conclusies en aanbevelingen heeft, heeft de commissie
    ook door middel van voortgangsrapportages en brieven de Kamer op de
    hoogte gehouden van de vordering van het onderzoek.

    lees meer

    Inhoud Bijlage IV

    Bijlage IV – Verhoren 60-93

    60. mr. T. de Waard
    61. de heer K. Kuijper
    62. drs. E.E. Nordholt
    63. mevrouw mr. E.M.A. Schmitz
    64. mr. Th.U. Hiddema
    65. de heer H. Wierenga
    66. mr. E.F.G.M. Gelderman
    67. mevrouw mr. J.M.E. in ‘t Velt-Meijer
    68. mr. J.H.M. Willems
    69. de heer J.L. Brand
    70. mr. H.P. Wooldrik en mr. A.
    Zwanenburg

    71. de heer F. van der Putten
    72. mr. J.M. Valente
    73. mr. J. Koers
    74. mr. J. Wortel
    75. mr. R.W.M. Craemer
    76. de heer K. Langendoen
    77. de heer J. van Vondel
    78. mr. L.A.J.M. de Wit
    79. mr. C.V. van der Voort
    80. mr. J.A. Blok
    81. mr. E.M. d’Hondt
    82. mr. J.J.H. Suyver
    83. mr. A.W.H. Docters van Leeuwen
    84. mr. A.H. Korthals
    85. mr. A. Patijn
    86. mr. drs. G.J. Wolffensperger
    87. drs. E. van Thijn
    88. mr. drs. L.C. Brinkman
    89. mr. P.R. Stoffelen
    90. mr. dr. V.A.M. van der Burg
    91. prof. mr. E.M.H. Hirsch Ballin
    92. mevrouw mr. W. Sorgdrager
    93. de heer H.F. Dijkstal

    lees meer

    Bijlage V – Inleiding

    Inleiding

    Uit de door de commissie verzamelde en bestudeerde
    jurisprudentie (achterin deze bijlage weergegeven) is een selectie
    gemaakt van in deze bijlage te behandelen zaken. Hierbij ging de
    voorkeur uit naar uitspraken die geclassificeerd kunnen worden als
    standaard-arrest met betrekking tot de beoordeling van het gebruik
    van bijzondere opsporingsmethoden danwel naar zaken die vanwege hun
    actualiteit kunnen bijdragen aan beeldvorming van het geldend recht
    hieromtrent.Overzicht samengevatte jurisprudentie

    lees meer

    Bijlage V – Sinis

    Sinis

    HR 31 mei 1994, NJ 1995, 29 m.nt. Kn
    (Artt. 120, 152 Sv, 9 Opiumwet)
    In eerste aanleg is door de rechtbank geconstateerd dat er tijdens
    het politie-onderzoek van het Sinis-team, voorafgaand aan de
    huiszoekingen en de aanhoudingen op 9 april 1991 een inkijkoperatie
    is uitgevoerd in een loods. De officier van justitie was hiervan
    niet op de hoogte, evenmin is de rechter-commissaris in het
    onderzoek betrokken, zoals bij een formele huiszoeking. Bij deze
    kijkoperatie is geen bewijs aan het licht gekomen voor de
    tenlastegelegde feiten: in plaats van de verwachte handelsvoorraad
    drugs (hashish) werd een speedboot aangetroffen.

    lees meer

    Bijlage V – Ldi tegen Zwitserland

    Ldi tegen Zwitserland

    EHRM 15 juni 1992, NJ 1993, 711 m.nt. EAA
    Op 15 maart 1984 informeerde de Duitse politie haar collega’s van
    het kanton Bern, dat een landgenoot in

    gevangenschap 200.000 Zwitserse francs had gevraagd voor de
    aankoop van ongeveer 5 kilogram cocane in Zwitserland. Hierop
    startte de
    rechter-commissaris te Laufen een gerechtelijk
    vooronderzoek. Met toestemming van het Obergericht van het kanton
    Bern en op grond van het Berner Wetboek van Strafvordering beval
    de
    rechter-commissaris de telefoon van de klager af te
    luisteren. Daarnaast besloten de politie te Laufen en een speciale
    drugseenheid, dat een bedigd ambtenaar van de politie van het
    kanton Bern zich zou voordoen als een potentile koper van de cocane
    onder de verzonnen naam Toni. Zij handelden met toestemming van de
    leiding van de kantonale politie en brachten de

    rechter-commissaris te Laufen op de hoogte van hun plan.
    Rechtsvraag:

    lees meer

    Bijlage V – 4.1 Inleiding

    4 HET GEBRUIK VAN INFORMANTEN

    4.1 Inleiding

    Indien een proces-verbaal begint met de zin Uit bij de criminele
    inlichtingendienst binnengekomen informatie is het volgende
    gebleken, is de niet genoemde bron veelal een informant. Deze heeft
    zijn informatie op basis van vertrouwelijkheid aan een Criminele
    inlichtingendienst (CID) verschaft. Daarmee onderscheidt de
    informant zich van de gewone aangever en de gewone getuige. Het is
    weliswaar theoretisch mogelijk dat de informant op zeker moment als
    bedreigde getuige, of als anonieme getuige wordt gehoord, maar
    gebruikelijk is dat hij op geen enkele wijze in het strafproces wil
    worden gemengd.

    lees meer

    Bijlage V – 6.1 Inleiding

    6 OVERIGE INFORMATIE-INWINNING

    6.1 Inleiding

    Overige informatie-inwinning is een op het eerste gezicht
    buitengewoon ruime categorie. Met de term informatie-inwinning
    wordt hier gedoeld op het vergaren en genereren van gegevens die
    nog niet bij de politie bekend zijn. Uiteraard doet de politie dat
    als zij een persoon observeert, als zij een informant aanhoort of
    als zij een infiltrant in een criminele organisatie binnenbrengt.
    Die methoden kwamen in de voorgaande hoofdstukken aan de orde. De
    politie kan echter ook elders verzamelde informatie vergaren: in
    eenvoudige vorm doet zich dit voor als ze de krant leest of bij de
    burgerlijke stand inlichtingen inwint. Het genereren van gegevens
    doet zich voor als de politie de bij haar zelf aanwezige informatie
    dusdanig bewerkt, dat daaruit als nieuw te kwalificeren gegevens
    ontstaan.

    lees meer

    Bijlage V – 7.8 Beveronderzoek Rotterdam

    7.8 Beveronderzoek Rotterdam

    In de zomer van 1992 werd in Rotterdam het
    Haveninformatieproject gestart. Het doel van het project was de
    informatie van verschillende diensten over de georganiseerde
    criminaliteit in de haven bij elkaar te brengen. Uit het
    Haveninformatieproject bleek dat een aantal personen zich in
    georganiseerd verband bezig hield met strafbare feiten. De
    Rotterdamse recherche en CID startten mede naar aanleiding hiervan
    een onderzoek tegen een handelaar in verdovende middelen die al
    meermalen veroordeeld was. Onder de codenaam Bever werd zodoende
    eind 1993 een onderzoek gestart door het kernteam
    Rotterdam-Rijnmond. De RCID Rotterdam had contact met de RCID
    Kennemerland. Uit dit contact bleek dat de RCID Kennemerland een
    informant runde die voor het Beveronderzoek belangrijke informatie
    zou kunnen bieden (hier verder informant 3 genoemd).Omdat de
    organisatie van het onderzoekssubject zeer gesloten was en
    professioneel te werk ging, was de inschatting dat het zeer
    moeilijk zou zijn een goede informatiepositie te verkrijgen in dit
    onderzoek. De mededeling van de RCID Kennemerland kwam derhalve
    voor het onderzoek van het kernteam op een buitengewoon goed
    moment. Noot

    lees meer

    Bijlage VI – 10.3 Zaken en werkwijze

    10.3 Zaken en werkwijze

    lees meer

    Bijlage VI – 2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties

    2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties

    2.3.1 Binnenlandse veiligheidsdienst

    De taak van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) is geregeld
    in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV).
    Noot In artikel 8, tweede lid, wordt de taak van de BVD
    als volgt geformuleerd: a. het verzamelen van gegevens omtrent
    organisaties en personen welke door de doelen die zij nastreven,
    dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige
    vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de
    democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de of voor
    andere gewichtige belangen van de Staat;

    lees meer

    Bijlage VI – 4.6 Conclusies

    4.6 Conclusies

    1. De taak van de tactische recherche houdt in het doen van
    onderzoek bij personen en instanties en het verslagleggen van dit
    onderzoek ten behoeve van de mogelijke strafrechtelijke vervolging.
    De tactische recherche is derhalve georinteerd op het aanleveren
    van bewijsmateriaal in concrete strafzaken. Voor de tactische
    recherche bestaat geen afzonderlijke wettelijke basis of nadere
    regeling. 2. Het tactisch recherchewerk voltrekt zich op
    verschillende organisatorische niveaus bij de politie: in
    basiseenheden, in districten, op regionaal niveau, in kernteams.
    Tactische onderzoeken naar ernstige criminaliteit worden vrijwel
    steeds door speciaal daarvoor samengestelde teams verricht. 3. In
    een groeiend aantal regiokorpsen wordt de laatste tijd het primaat
    van de tactische recherche – in relatie tot de CID – benadrukt. Het
    bewust onkundig houden van de tactische recherche en de
    zaaksofficier van justitie van activiteiten van de CID staat
    hiermee op gespannen voet. De vroegere – en in sommige regiokorpsen
    nog steeds bestaande – geslotenheid in de communicatie tussen CID
    en tactische recherche leidt tot misverstanden en gebrek aan
    sturing en controle.

    lees meer

    Bijlage VI – 7.2 De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)

    7.2 De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
    (FIOD)

    7.2.1 De organisatie

    De FIOD valt onder het Directoraat-generaal der belastingen van
    het ministerie van Financin, en in het bijzonder onder de Directie
    algemene fiscale zaken. Bij de FIOD zijn 750 personen werkzaam,
    verdeeld over de Fiscale recherche met elf regionale teams en n
    centraal team, de Douanerecherche met zes regionale teams en twee
    centrale teams, de Inlichtingendienst, alsmede twee stafafdelingen.
    In de nabije toekomst zal een reorganisatie plaatsvinden. Er komen
    drie resultaatgebieden: documentatie, informatie en opsporing.
    Binnen het resultaatgebied opsporing wordt geen onderscheid meer
    gemaakt in aparte afdelingen douanerecherche en fiscale
    recherche.

    lees meer

    Bijlage VI – 9.4 Samenwerking en cordinatie

    9.4 Samenwerking en cordinatie

    9.4.1 Ressortelijke adviescommissies, LOCO en Raad van advies
    voor de CID

    Binnen het openbaar ministerie functioneerden landelijk en op
    ressortsniveau tal van adviescommissies. Met de reorganisatie van
    het OM is ook de overlegstructuur veranderd. Op landelijk niveau
    functioneert het adviescollege wetgeving, bestaande uit leden van
    het OM, onder voorzitterschap van een hoofdofficier. Het college
    adviseert de vergadering van procureurs-generaal over juridische
    vraagstukken, met name over voorgenomen weten regelgeving,
    inclusief richtlijnen.
    In de ressorten was sprake van een vrij fijnmazig en
    onoverzichtelijk stelsel van adviescolleges. Er waren commissies
    voor verkeer (Revecom), voor Economie (Recom), het ressortelijk
    executie overleg (REO) en het overleg in kinderzaken
    (Rekicom).

    lees meer

    Bijlage VII – III.4. De landelijke onderzoeken

    III.4. De landelijke onderzoeken

    Er zijn op landelijk niveau vijf verschillende onderzoeken
    uitgevoerd. Twee onderzoeken zijn geschreven vanuit het perspectief
    van de autochtone, allochtone en buitenlandse groepen, n onderzoek
    vanuit het perspectief van een aantal branches. Verder is er op dit
    niveau n onderzoek uitgevoerd naar de betrokkenheid van de
    beoefenaren van de vrije beroepen bij georganiseerde criminaliteit,
    en een ander naar belangrijke vormen van fraude en van witwassen.
    Hoe al deze onderzoeken precies zijn uitgevoerd kan in elk
    deelrapport worden nagelezen. Hier moet met een algemene kenschets
    worden volstaan.

    lees meer

    Bijlage VII – V.7. De textielnijverheid

    V.7. De textielnijverheid

    Van de textielnijverheid kan men zeggen dat zij historisch
    verdacht is wanneer het gaat om georganiseerde criminaliteit. De
    georganiseerde criminaliteit kreeg greep op de textielnijverheid in
    New York door de vakbonden van textielwerknemers over te nemen na
    ernstige arbeidsconflicten (Block en Chambliss, 1981). In Nederland
    is echter van een dergelijke ontwikkeling nooit sprake geweest. Na
    de ineenstorting van de textielindustrie in de jaren zestig en
    zeventig als gevolg van de concurrentie van de lage-lonen-landen in
    Azi, verschenen op diverse plaatsen in het midden van de jaren
    tachtig wel allerlei naaiateliers. Deze ateliers kwamen op als
    gevolg van de internationale ontwikkelingen in de
    confectie-industrie waarin om een flexibele en snelle produktie
    wordt gevraagd. Zij werden veelal door Turken als zelfstandige
    ondernemers opgezet en waren gevestigd in Amsterdam, de Achterhoek,
    Brabant, Limburg en Twente. Het aantal bedrijven in Nederland steeg
    spectaculair, van 28 in 1981 tot ongeveer 1.000 in 1993 (Van
    Vondelen, 1993). In het begin waren de confectie-ateliers bijna
    allemaal legaal, maar toen de prijzen gingen dalen en de
    concurrentie toenam, terwijl het aanbod aan illegale werkers in
    Nederland alsmaar groter werd, gleden de meeste van de legale
    ateliers af naar een gedeeltelijk en later zelfs naar een volledig
    illegale bedrijfsvoering. Zwarte loonbetalingen, werken met
    illegale vreemdelingen, handel in valse facturen waren instrumenten
    om het hoofd boven water te houden. Na verloop van tijd drong tot
    de buitenwereld door dat er met illegale werkneem(st)ers onder
    uiterst slechte arbeidsomstandigheden werd gewerkt en deden
    geruchten de ronde dat de (Turkse) georganiseerde criminaliteit
    daarbij zou zijn betrokken.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>