Bijlage VI – 6.3 Organisatie kernteamsJanuary 1, 1999
6.3 Organisatie kernteams
6.3.1 Een aparte structuur
Volgens het rapport Structuur van de aanpak van
georganiseerde misdaad (1994) hebben de ervaringen met de
kernteams duidelijk geleerd dat het minder gemakkelijk is
daadwerkelijk los te komen van het regionale belang. De kernteams
zijn feitelijk – zowel qua organisatie als qua onderzoekskeuze – in
staat zodanig te opereren dat landelijk dekking ontstaat en dat
voldoende oog bestaat voor de internationale dimensie. Er bestaat
variatie in de structuur en organisatie van de zes kernteams. Zij
worden geacht te functioneren als identificeerbare aparte
organisatie. Dat is het geval bij het kernteam Randstad Noord en
Midden, het kernteam Noord-Oost-Nederland en het kernteam Zuid. Wat
het kernteam Noord-Oost-Nederland betreft moet dit in zoverre
worden gerelativeerd dat het team is verspreid over vier locaties.
Aan genoemde kernteams nemen respectievelijk vier, negen en vijf
regiokorpsen deel.
lees meer
Bijlage VI – 8.3 De BVD en criminaliteitsbestrijdingJanuary 1, 1999
8.3 De BVD en criminaliteitsbestrijding
8.3.1 Het gebruik van BVD-informatie in een
strafproces
Het gebruik van BVD-informatie ten behoeve van strafvordering
doet zich in de praktijk voor, bijvoorbeeld na de aanhouding van
actievoerders bij de ontruiming van het Wolters-Noordhoff-complex
te Groningen op 27 mei 1990. De BVD zou met name informatie hebben
verschaft ten behoeve van de identificatie van de aangehouden
personen.
lees meer
Bijlage VII – II. DE DEFINITIE VAN GEORGANISEERDE
CRIMINALITEITJanuary 1, 1999
II. DE DEFINITIE VAN GEORGANISEERDE
CRIMINALITEIT
Er is in de voorbije jaren veel geschreven over de geschiedenis
van de georganiseerde criminaliteit, en ook over de geschiedenis
van haar bestrijding. Veel en veel minder aandacht is daarentegen
geschonken aan de geschiedenis van de maatschappelijke discussie
over deze vorm van criminaliteit, in het bijzonder de discussie
over de definitie van dit fenomeen. Toch is ook dit geen
onbelangrijke kwestie, zoals de werkgroep-Van Traa terecht heeft
vastgesteld. Want de manier waarop georganiseerde criminaliteit
wordt gedefinieerd, bepaalt niet alleen in hoge mate het uitzicht
dat dit verschijnsel heeft, maar heeft ook verstrekkende gevolgen
voor het beleid dat ertegen wordt of moet worden gevoerd. Tegen de
achtergrond van de discussie die in Nederland over de definitie van
georganiseerde criminaliteit heeft gespeeld, wordt in II.2 de
definitie verantwoord en gepreciseerd die in dit onderzoek is
gehanteerd.
lees meer
Bijlage VII – IV.7. BesluitJanuary 1, 1999
IV.7. Besluit
Hiervoor kon om redenen die in de inleiding zijn genoemd, geen
compleet beeld worden geschetst van de aard en omvang van de
traditionele georganiseerde criminaliteit in Nederland. Bezien naar
haar aard ontbreekt een kenschets van het illegale gokwezen. En wat
haar omvang betreft ontbreken zelfs voor de drughandel maatgevende
cijfers. In de voorgaande paragrafen is dus hoofdzakelijk
uiteengezet hoe bepaalde vormen van traditionele georganiseerde
criminaliteit er op een aantal wezenlijke punten uitzien: wat voor
groepen zijn betrokken bij de criminele activiteiten in kwestie,
hoe organiseren zij die en welke is de bestemming van de aldus
gegenereerde inkomsten. Dat in deze uiteenzetting de drugshandel
een prominente plaats inneemt, is niet alleen een gevolg van het
feit dat de opsporingscapaciteit van politie en justitie voor een
groot deel op de bestrijding van deze handel is gericht. Deze
enorme inzet van de schaarse middelen correspondeert tot op zekere
hoogte met de vooraanstaande rol die de drugshandel in de
georganiseerde criminaliteit in Nederland speelt.
lees meer
Bijlage VII – VII.3. BesluitJanuary 1, 1999
VII.3. Besluit
Vorenstaande beschrijvingen maken duidelijk dat ook in Nederland
de democratische rechtsstaat, vooral in de vorm van de
strafrechtspleging, tegenwoordig op uiteenlopende manieren onder
druk wordt gezet door criminele groepen. Hoe hoog deze druk is valt
in het algemeen niet te beantwoorden. Wel is duidelijk dat hij in
Amsterdam de laatste jaren veel hoger is geweest dan in steden als
Arnhem, Nijmegen en Enschede. Er kan dus eigenlijk alleen in
relatieve termen iets over worden gezegd. Maar dit neemt niet weg
dat kan worden gesteld dat ook in Arnhem de spanning in welbepaalde
gevallen hoog is opgelopen. Bij het vorenstaande moet worden
aangetekend dat de toepassing van contrastrategien tot op dit
moment kennelijk goeddeels beperkt is gebleven tot ambtenaren in
uitvoerende functies bij overheidsorganen die het meest direct zijn
betrokken bij de repressieve bestrijding van georganiseerde
criminaliteit, in het bijzonder de (algemene en reguliere)
politiediensten, de koninklijke marechaussee en de douane. En dit
ligt natuurlijk ook voor de hand: zij belichamen het meest tastbaar
het risico dat de democratische rechtsstaat die zich teweerstelt,
betekent voor criminele groepen. Er is dus geen sprake van dat
zulke groepen langs de weg van corruptie en/of intimidatie
belangrijke overheidsdiensten, laat staan gewichtige bestuurlijke
organen of autoriteiten, onder controle zouden hebben. Niettemin
geven enkele voorvallen uit de genoemde steden aan dat in elk geval
op plaatselijk niveau de grens tussen openbaar bestuur (lees:
(deel)gemeenteraad) en criminele groepen niet absoluut is en dus
zorgvuldig moet worden bewaakt.
lees meer
Bijlage VIII – 4.1. Diagonaal door NederlandJanuary 1, 1999
4.1. Diagonaal door Nederland: van Maastricht tot
Amsterdam
De man wiens schaarse centrale politiegegevens de insteek vormen
in het algemene criminele netwerk dat hier in vogelvlucht wordt
blootgelegd, is zo ongeveer halverwege de diagonaal
Maastricht-Amsterdam genesteld. In het nabije verleden heeft hij
zich bij de politie in de streek vooral doen kennen als een wat
patserig type, betrokken bij gewapende overvallen, met companen
bezig over de ontvoering van gefortuneerde mensen, thuis in de
illegale wapenhandel, in staat om allerhande duurdere gestolen
spullen (horloges, auto’s) te leveren, en actief in de handel in
verdovende middelen. Verder was hij kind aan huis bij diverse
roemruchte woonwagenfamilies. Deze laatste opmerking is relevant,
omdat die connectie wellicht verklaart waarom hij op het einde van
de jaren tachtig opdook in de schaduw van enkele kampers in de
Randstad die op dat moment bezig waren hun drugsgroothandelsgroepen
op te bouwen. Hoe nauw hun relatie toen is geweest, is niet zo
duidelijk. De betrokkene heeft in zijn lokale kennissenkring
kennelijk nogal hoog opgegeven over zijn rol als strong arm
van de bedoelde internationale dealers. Zelf meen ik dat zijn
betekenis voor hen niet zo groot is geweest: in de gedetailleerde
analyses van de betrokken groepen ben ik zijn naam niet eenmaal
tegengekomen. Hoogstwaarschijnlijk had hij in die tijd ook contact
met de Bruinsma-clan in Amsterdam. Enkele van zijn toenmalige
Nederlandse en Belgische kameraden, waaronder de houder van een
sportschool, betrokken van deze groep in elk geval redelijk grote
porties hash, bedoeld voor distributie in de regio. Maar het is ook
niet uitgesloten dat hij met hen voor die clan een tijdlang
hashtransporten heeft verzorgd. Deze voor-geschiedenis werpt reeds
enig licht op het latere netwerk van betrokkene en zijn positie
daarin. Het lijkt vast te staan dat hij aan zijn activiteiten in
Holland een aantal goede bekenden heeft overgehouden die tot op de
dag van vandaag tot de subtop van de Randstedelijke drugshandel
moeten worden gerekend. Met name onderhoudt hij kennelijk nauwe
relaties met een tweespan dat zowel in de hashhandel bedrijvig is
als ook grondstoffen kan leveren voor de aanmaak van synthetische
drugs. In het kader van deze laatste activiteit werken de
handelaren in kwestie vermoedelijk nauw samen met vrij bekende
pep-fabrikanten in Brabant. Wat
het contact met deze Hollandse subtoppers inhoudelijk voorstelt,
valt op grond van de beschikbare informatie in het geheel niet te
zeggen. Dat is een aanwijzing temeer dat hij met de betrokkenen
niet zoiets als een hoog-georganiseerde groep vormt, zoals een van
de CRI-inventarisaties wil doen geloven. In zijn natuurlijke
omgeving schijnt de man in kwestie ondertussen dezelfde weg te
hebben afgelegd als andere belangrijke figuren in de internationale
Nederlandse drugshandel. Gestart als geweldenaar, ontpoppen zij
zich vervolgens tot rechterhand van een geduchte drugssmokkelaar,
en nemen tenslotte – wanneer de baas het loodje legt of anderszins
uitvalt – diens positie over. Zover is zijn loopbaan nu nog niet
gevorderd. Maar hij is wel op weg naar een dergelijke positie. Op
dit moment fungeert hij nog maar als tweede man van een
drugshandelsclique die op zichzelf genomen niet erg omvangrijk is,
en die door haar stille manier van werken in Nederland zelf ook
geen grote bekendheid geniet, maar die, internationaal gesproken,
in het nabije verleden heeft bewezen mee te tellen in de kring van
de echte drugsgroothandelaren. Wanneer het moment gekomen is dat
hij de leiding van deze clique overneemt of, als het hem te
lang duurt, een eigen groep formeert, valt niet te voorspellen.
Zeker is alleen dat hij in het diepe zuiden van het land ruim
voldoende geharde beroepsmisdadigers kent om een serieuze criminele
groep mee op te bouwen. Hier onderhoudt hij, om te beginnen, de
nauwste contacten met twee criminele figuren die de harde kern
vormen van een clique van vier vijf personen. De criminele
staat van dienst van dit duo is indrukwekkend. Evenals onze man
staan ze van oudsher te boek als gewelddadige figuren: altijd
bewapend, bereid om hun wapens zonodig tegen iedereen,
politiemensen incluis, te gebruiken, zeker in het verleden
betrokken bij (het bedenken van) overvallen en ontvoeringen, als
zodanig goed bekend met overvallers en autodieven aan de andere
kant van de grens, thuis in zowel de grensoverschrijdende
wapenhandel als de wapenhandel van Amsterdam, niet vies van het
gebruik van vals geld en hierom bekend met de kring van
valsemunters, ook die in de Randstad, etcetera. Geen wonder dat van
hen – althans n van hen – wordt gezegd dat hij al eens iemand heeft
geliquideerd, en dat hij serieus heeft overwogen om een goede
bekende, door middel van iemands gijzeling, te bevrijden uit een
buitenlandse gevangenis. De berichten dat zij bij tijd en wijle
rechtstreeks en indirect, via Waalse kameraden, in contact staan
met de Italiaanse (Siciliaanse) mafia, zijn – gelet op het
vorenstaande – niet ongeloofwaardig, temeer niet omdat een van deze
beide kompanen van Italiaanse origine is en altijd nauwe contacten
heeft onderhouden met dubieuze Italiaanse kringen van over de
Belgische grens. Hier staat tegenover dat zij ook jarenlang hebben
gefungeerd als helers, niet alleen van gestolen auto’s, maar ook
van kunstvoorwerpen, als het zo uitkwam, en van grotere partijen
gestolen textiel en meubilair, met name afkomstig uit Belgi.
Hierbij kwam het erop aan steeds weer voldoende geschikte
bergplaatsen te arrangeren en de spullen na een tijdje zo ongemerkt
mogelijk door te stoten naar genteresseerde bekenden,
ogenschijnlijk volkomen oirbaar werkzaam in de desbetreffende
branches. Dat misdadigers als zij op een gegeven moment zich ook in
de drugshandel, en vooral de handel in synthetische drugs, zouden
storten, lag voor de hand. Zij doen hier, volgens de berichten, met
enkele intimi alles dat op hun niveau maar denkbaar is: kopen van
grondstoffen in Oost-Europa, opstarten van laboratoria in binnen-
en buitenland, verkoop van partijen pillen. Deze clique leeft in
een soort haat-liefde verhouding met een persoon die als n van de
zwaarste jongens in het zuiden wordt aangezien. Deze is ook wel
actief in de grotere wapenhandel, maar het zwaartepunt van zijn
activiteiten ligt toch in de drugshandel. Anders dan onze man liep
hij rondom 1990 niet in de schaduw van de grote drugshandelaren in
het westen van het land, maar deed hij zelf zaken met hen. Dit
blijkt ook uit de analyses die van hun groepen zijn gemaakt. Niet
alleen participeerde hij minstens n keer in een groot
internationaal drugstransport, maar hij nam ook geregeld grote
partijen af. Ook dealde hij niet alleen rechtstreeks met de
Hollandse drugsgroothandelaren, maar ook wel met Marokkaanse
drugsimporteurs. Een eigen criminele groep bouwde hij evenwel,
voorzover bekend, niet op. Hij houdt het liever bij n of enkele
getrouwen waarop hij blindelings kan rekenen. Op bepaalde momenten
was hij kennelijk wl bereid om met de zoven genoemde clique samen
te werken, maar even zovele keren ging het waarschijnlijk mis. In
het bijzonder werd hij er keer op keer van verdacht
gemeenschappelijke partijen drugs stilletjes te hebben laten
verdwijnen of ze te hebben laten rippen, met de bekende
gevolgen vandien: bedreigingen met liquidaties tot regelrechte
bomaanslagen op zijn huis. En keer, dat wordt althans verteld,
hebben twee van de grootste Randstedelijke drugshandelaren die zelf
een schrikbarende reputatie te verliezen hadden, zich verwaardigd
om hem gezamenlijk de wacht aan te zeggen. Tot nu toe heeft hij ze
echter allemaal overleefd – letterlijk en figuurlijk.
lees meer
Bijlage VIII – 2.2. De schone schijn van de negentiende
eeuwJanuary 1, 1999
2.2. De schone schijn van de negentiende eeuw
Op grond van de literatuur over de ontwikkeling van de
criminaliteit in de negentiende eeuw zou men kunnen denken dat het
na de ondergang van de grote roversbendes rond 1800 afgelopen was
met zulke vormen van georganiseerde criminaliteit. Immers, voor wat
betreft de negentiende eeuw is er nog nooit een serieuze studie
gemaakt van onderwerelden in de grote steden, noch van bendes die
al dan niet vanuit de steden op het platteland opereerden. Maar de
schone schijn die de bestaande literatuur op dit punt opwekt, moet
ook in dit geval bedrieglijk zijn. Indirect kan dit worden
opgemaakt uit het feit dat in de loop van de negentiende eeuw
eveneens in Nederland de strafrechtspleging steeds verder werd
uitgebouwd om bepaalde misdaadproblemen beter te kunnen beheersen.
Natuurlijk heeft haar toenmalige versterking ook haar wortels in de
politieke en economische veranderingen welke in die tijd
plaatsgrepen, maar zij stoelde vooral op de gedachte – en voor veel
tijdgenoten op het feit – dat zeker in de steden de misdaad een
steeds groter gevaar voor de gevestigde orde begon te vormen
(Fijnaut, 1985). Direct blijkt de realiteit van de voortzetting van
zoiets als stedelijke onderwerelden uit de schaarse studies die de
laatste jaren zijn gemaakt over de problematiek van orde en
veiligheid in de negentiende eeuw (Manneke, 1993).
lees meer
Bijlage VIII – III.6. Een voorbeeld van
gewelddadigheidJanuary 1, 1999
III.6. Een voorbeeld van gewelddadigheid
Om te illustreren hoe de Turkse peetvaders te werk gaan in
Europa willen we uitvoeriger stil staan bij een zaak die in 1992
heeft gespeeld in Rotterdam. Nergens is het geweldsniveau in de
georganiseerde misdaad in Nederland zo hoog geweest als hier.
Terugredenerend in de tijd begon deze zaak rond de familie A bij
twee incidenten in 1991 waarvan de politie toen nog niet kon zien
dat naspeuringen naar Rotterdam zouden leiden. Het regionaal
recherche team Groningen stuitte op een Turkse heronegroepering
waarvan de leiders steeds naar Rotterdam reisden. Op een
parkeerplaats langs de weg tussen Antwerpen en Brussel werd een
Surinaamse dealer vermoord. Het motief is hier niet duidelijk
geworden (betalingsproblemen zoals zo vaak?) maar het onderzoek
leidde naar Rotterdam. De heronemarkt in de Maasstad was voor een
deel in handen van de familie A die haar hoofdkwartier had in
enkele coffeeshops en een bar. Ze zijn Koerden en afkomstig uit het
eerder genoemde stadje Lice en van Turks perspectief uit gezien
opereerden zij in het gebied dat toen werd geregeerd door Cantrk te
Diyarbakir die kort geleden onder niet opgehelderde omstandigheden
van het leven is beroofd. De familie A had enkele tientallen Turkse
en Koerdische verwanten in dienst en wist het gesloten karakter van
de organisatie goed te bewaren. Erg in de gaten liepen ze
aanvankelijk niet doordat de personeelsbezetting af en toe werd
ververst zodat de politie geen tijd had om haar nieuwe klanten te
leren kennen. Er werden ook geen investeringen in Nederland gedaan
zodat deze organisatie in de legale economie ook niet werd
waargenomen. Alle leden ontvingen een uitkering van de Sociale
Dienst en gedroegen zich in hun dagelijks leven dienovereenkomstig
om niet op te vallen. De enige familie die de A’s naast zich
duldden was die van B, een aangetrouwde neef ook afkomstig uit
Lice. Het was A ter ore gekomen dat B een partij herone voor
zichzelf liet komen en dat hij daarvoor de infrastructuur van A
(transport, geldcircuit) gebruikte. Het definitieve signaal dat B
van plan was de plaatselijke hegemonie van de A-familie aan te
tasten werd gegeven in de nacht van 31 december 1991 op 1 januari
1992. De jongere broer A, werd vermoord aangetroffen in de
Schilperoortstraat. De daders hadden geprobeerd het pand in brand
te steken om de sporen uit te wissen maar dat was niet gelukt. Op 4
januari werd een Turk die voor de familie een safe house
beheerde, dood aangetroffen in de Vierambachtstraat. Hem waren vier
kogels door het hoofd gejaagd. Degenen die hier, vermoedelijk in
opdracht van B, voor verantwoordelijk waren gebruikten er een
Nederlander bij die door zijn aanwezigheid medeplichtig werd
gemaakt aan de moord. Hij kon nu niet meer terug en zou later
gedwongen worden om mensen met messteken af te maken. Hetzelfde
groepje sloeg toe in de Portugese Straat naar aanleiding van een
conflict dat vermoedelijk was begonnen als een rip deal. De drie
aanwezigen werd de hals afgesneden. De gealarmeerde A’s zonden uit
Turkije twee zonen naar Rotterdam om uit te zoeken wat hier aan
de hand was. Enkele dagen nadat zij naar Turkije waren teruggekeerd
op 5 maart 1992 trof een veldwachter langs de boorden van het
Brielsemeer drie in stukken gesneden en door brand verkoolde lijken
aan. Het spoor leidde de tactische recherche al gauw naar de
bar/restaurant die het hoofdkwartier was van de familie A. In de
kelder bleken degenen die men hield voor de daders van de eerdere
moorden met een salvo van pistoolschoten afgemaakt. Niemand had
iets gehoord en niemand had gezien hoe de lijken (op weg naar
Brielle) waren afgevoerd. Waren hiermee de eerdere moorden
gewroken? Hetzelfde hit-team dat de politie verantwoordelijk hield
voor de verkoolde lijken, werd er ook van verdacht in het voorjaar
in Amsterdam drie Turken in het milieu uit de weg te hebben
geruimd. De totaalscore aan moorden in deze zaak bedroeg elf stuks
binnen een tijdsbestek van een half jaar. Dit is in Nederland
zonder precedent. Ofschoon de politie het op zichzelf niet zo
moeilijk vond om deze mensen te volgen – via de telefoontap
ontdekte zij talrijke drugstransporten slaagde ze er toch niet in
om voldoende bewijs te verzamelen tegen het moorddadige trio dat
nog in leven was. Een van hen die doorgaat voor de leider is
illegaal in Nederland geweest en heeft politiek asiel aangevraagd.
Thans is hij in Belgi aangehouden. Een belangrijke reden waarom
politie en justitie zo weinig kunnen beginnen, is dat de Turkse
verdachten die wel worden opgepakt hun mond stijf dicht houden.
Geconfronteerd met de opnamen van hun eigen telefoongesprekken,
luidt hun commentaar onveranderlijk: Dit telefoongesprek kan ik mij
niet herinneren.
lees meer
Bijlage VIII – V.3. De Chinese gemeenschap in
NederlandJanuary 1, 1999
V.3. De Chinese gemeenschap in Nederland
Anders dan de Italiaanse gemeenschap wordt de Chinese
gemeenschap in Nederland, zeker in de (inter-)nationale literatuur,
veelvuldig geassocieerd met georganiseerde criminaliteit en vooral
met drugshandel, bedreven door triades en soortgelijke criminele
organisaties. Alvorens nader in te gaan op deze
associaties, is het dan ook van belang eerst deze gemeenschap
enigermate in kaart te brengen. Want net als in het geval van de
Italiaanse mafia vormt de aanwezigheid van een Chinese gemeenschap
kennelijk een strategische, haast noodzakelijke voorwaarde voor de
ontplooiing van Chinese georganiseerde criminaliteit. Zonder zulk
een gemeenschap zou zij in een bepaald land waarschijnlijk niet
kunnen gedijen. Er is in elk geval geen land bekend waar Chinese
georganiseerde criminaliteit floreert zonder dat er sprake is van
een bloeiende Chinese gemeenschap ter plaatse.
lees meer
Bijlage VIII – VII.6. De huidige situatieJanuary 1, 1999
VII.6. De huidige situatie
De Nederlandse politie heeft naar verhouding veel werk gemaakt
van de Colombiaanse drugssmokkel omdat hier zulke forse partijen
mee gemoeid zijn. Er is vrij veel bekend over de Colombiaanse
organisaties die op Nederlandse bodem actief zijn. Er zijn binnen
deze groepen ook al moorden gepleegd op de manier van sicario’s
(onder andere in Amsterdam, zoals blijkt uit ons relaas over die
stad) en iets van hun geweldscultuur is overgewaaid naar ons land.
Een bekende manier om achter de herkomst van drugs te komen is om
de chemische samenstelling te onderzoeken en te bezien welke
partijen bij elkaar horen, en dan terug te redeneren naar
organisaties. Colombiaanse drugslords hebben het de politie
gemakkelijk gemaakt door hun eigen merk in de partijen te ponsen en
de drugs op karakteristieke wijze te verpakken. Op grond van die
logo’s, een analyse van de netwerken van betrekkingen die
ontstonden toen zij de namen en telefoonnummers die ze in
zakboekjes aantroffen op basis van CID-informatie en
getuigenverklaringen, was de CRI in staat om de puzzel te leggen
door vier bekende grote organisaties die in Europa actief zijn, ook
in Nederland te situeren. In 1990 was 78% van alle in Nederland in
beslaggenomen cocane direct door deze Colombiaanse organisaties
ingevoerd. De rest was voornamelijk Surinaams of Antilliaans. In
1991 was het aandeel van de Colombianen 25%, in 1992 60%, in 1993
35% en in 1994 78%. De handelscontacten worden in Nederland gelegd
door een stel van enkele tientallen vertegenwoordigers van de
kartels die in verschillende plaatsen in Nederland een kantoor
hebben gevestigd. Er is ook marihuana aangetroffen verstopt in
gedroogd fruit en in textiel. De aanvoerroute loopt direct vanuit
Zuid-Amerika of via een land in West-Afrika. De contacten met het
Nederlandse milieu lopen veelvuldig via Antillianen en daar zal hun
(bijna) gemeenschappelijke taal wel debet aan zijn. Voor Nederland
is de belangrijkste organisatie die van de firma A. In Colombia is
deze firma bekend als een van de allergrootste handelshuizen en op
het eerste gezicht werkt men hier niet clandestien. De vader en
zijn vele zonen A bezitten steenkoolmijnen, wijngaarden en grote
warenhuizen. De grote partij in IJmuiden was van deze organisatie
afkomstig en aan de volmaakt professionele wijze waarop de drugs
waren verpakt, was duidelijk dat dit door een hele grote
onderneming moest zijn gedaan omdat daar dure en gespecialiseerde
apparatuur voor nodig was geweest. Toen de naam van deze
gerespecteerde firma op deze onaangename wijze in het nieuws kwam,
heeft de grote baas voor de Colombiaanse media verklaard dat er
helaas sprake was van een zwart schaap in de familie die op z’n
eigen houtje van de firma misbruik had gemaakt. Onderzoek van de
Nederlandse FIOD naar de bestemming van de winsten van de
drugshandel in de vorm van cheques aan toonder leverde het
onverwachte resultaat op dat de directeur van het familiebedrijf
wel degelijk in eigen persoon de cheque had gendosseerd.
lees meer
Bijlage VIII – X.4. ConclusieJanuary 1, 1999
X.4. Conclusie
Het gaat niet te ver om te beweren dat ook in Nederland vele
steden en hun omgeving te kampen hebben met de criminele
activiteiten van Joegoslavische bendes. Bij deze activiteiten gaat
het bovenal om vrouwenhandel, autodiefstal, inbraak en overvallen,
met alles wat hier aan geweldpleging bij hoort. De juiste omvang
van deze activiteiten, en het precieze aantal van de
bendes/bendeleden die bij het plegen van deze criminaliteit zijn
betrokken, kunnen bij gebrek aan voldoende voorbewerkte gegevens
niet eens worden geschat. In vergelijking met de situatie in
Duitsland springen twee dingen in het oog. In de eerste plaats dat
er niet of nauwelijks berichten zijn over afpersingen binnen de
Joegoslavische gemeenschap. Natuurlijk kan de afwezigheid van
berichten hieromtrent het gevolg zijn van gebrek aan informatie bij
de politie. Maar aan de andere kant moet in dit verband rekening
worden gehouden met het feit dat de Joegoslavische gemeenschap in
Nederland zr klein is en dat slechts op beperkte schaal
Joegoslavische families hier bedrijven hebben; zelfs het aantal
Joegoslavische restaurants is niet erg groot. Algemener: de
activiteit van Joegoslavische bendes lijkt nauwelijks verbonden met
de Joegoslavische gemeenschap hier te lande. In de tweede plaats is
er doet, of heeft gedaan, alle bendes onder zijn gezag te brengen.
Tussen allerlei groepen in het land bestaan – voorzover wij konden
nagaan – in Nederland geen sprake van dat de ene of de andere
bendeleider pogingen zeker wel relaties en contacten, maar zoiets
als een Joego-mafia is hier niet aan het ontstaan. De term
georganiseerde criminaliteit moet in de Nederlandse verhoudingen
dan ook behoedzaam worden gebruikt. De beschikbare informatie gaat
hoofdzakelijk over kleinere bendes die door hun gewelddadig
optreden gewoon veel aandacht trekken. Alleen in Amsterdam, en
wellicht Rotterdam, wordt dat label terecht gebruikt om de
organisatie en werking van bepaalde Joegoslavische criminele
groepen te kenschetsen. Of dit in de toekomst wel zou kunnen
gebeuren – dat er een heuse Joego-mafia ontstaat -, valt moeilijk
te zeggen. Zolang de strijd in (voormalig) Joegoslavi voortduurt,
is de kans op een dergelijke ontwikkeling gering; de scheiding der
geesten ginds werkt hier de eenmaking van het bendewezen tegen. En
wat er gebeurt als de strijd op de n of andere manier is beslecht,
kan op zijn minst in twee richtingen gaan. De ene is dat veel leden
van de huidige bendes terugkeren naar hun (voormalige) vaderland.
De andere, dat een deel van hen hier zal blijven omdat zij vinden
dat er voor hen in het nieuwe gebalkaniseerde Joegoslavi geen
plaats is. In beide scenario’s komt er aan het probleem van de
Joegoslavische (georganiseerde) criminaliteit niet vlug een
einde.
lees meer
IX – Inleiding – INLEIDINGJanuary 1, 1999
Gerben Bruinsma (Universiteit Twente)Frank Bovenkerk
(Rijksuniversiteit Utrecht)
INLEIDING
Bij georganiseerde misdaad, ook volgens de definitie die ten
grondslag ligt aan deze gehele serie rapporten ten behoeve van de
Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden, gaat het in de
eerste plaats om de produktie en handel van illegale goederen en
diensten, en uit dien hoofde heeft deze vorm van criminaliteit
niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Veruit de
meeste misdaad die in deze serie wordt beschreven heeft betrekking
op de import en handel van soft en hard drugs en met de handel in
wapens en vrouwen.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 9. LEGALE MANIEREN OM
HET HOOFD BOVEN WATER TE HOUDENJanuary 1, 1999
9. LEGALE MANIEREN OM HET HOOFD BOVEN WATER TE
HOUDEN
In dit hoofdstuk komen de legale middelen aan de orde die
bedrijven toepassen om het hoofd te bieden aan de economische
problemen. Het gaat achtereenvolgens om het omlaagbrengen van
loonkosten, het uitbesteden van werk, het terugdringen van het
aantal lege kilometers, het leasen van de voertuigen en het tanken
van goedkope brandstof.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 12.5 Preventief
beleid transporteursJanuary 1, 1999
12.5 Preventief beleid transporteurs
Bepaalde landen zijn zo smokkel-gevoelig dat er maar weinig
bonafide bedrijven zijn die het nog aandurven. En
transportondernemer vertelde dat hij om die reden nooit op Marokko
rijdt. Een andere transporteur vertelt dat hij zijn wagens in
Marokko altijd eerst door de Marokkaanse politie helemaal laat
doorlichten: dat is een extra controle die ongeveer 20 gulden per
wagen kost; de opbrengst gaat naar de Marokkaanse overheid. Daarna
gaan de wagens natuurlijk nogmaals door de standaard-controle. Een
ondernemer die het grootste deel van zijn inkomsten haalt uit het
vervoer op Noord-Afrika vertelt een gedegen preventie en
controle-beleid te hebben, om niets aan het toeval over te laten.
Zijn bedrijf rijdt dan ook al vijftien jaar op Marokko, zonder n
veroordeling. Op de eerste plaats betaalt hij zijn chauffeurs
royaal: ze verdienen ruim 120.000 gulden per jaar.
Voorts doet hij uit principe niet aan eigen rijderschap, omdat hij
dat beschouwt als uitbuiting van de chauffeurs, als een
verschuiving van financile problemen en derhalve ook als een
risicofactor. Verder schakelt deze ondernemer een detective-bureau
in om zijn chauffeurs uitgebreid te screenen (zijn er criminele
antecendenten, wat is iemands sociaal-maatschappelijke situatie,
hoe is zijn vriendenkring en wat is zijn financile positie?). De
screening beperkt zich niet tot het moment van sollicitatie maar
loopt altijd door, deels via een sterke onderlinge sociale
controle, deels via speurwerk van buitenaf. Het komt in dit bedrijf
voor dat een chauffeur uit Marokko naar huis wordt geroepen, omdat
zijn gedrag ter plekke verdacht is. De controle in het buitenland
geschiedt via vestigingen die het bedrijf in bijna alle
handelslanden heeft opgericht. Daar worden de vracht en de
chauffeur vanaf het moment van binnenkomst streng begeleid, zodat
er nooit een paar uur kwijt kunnen raken en de chauffeur al
helemaal niet zelfstandig op zoek gaat naar een terugvracht. Zo
mogelijk rijden de chauffeurs in konvooi door Marokko en parkeren
‘s nachts met de konten (van de wagens) tegen elkaar aan, zodat er
niets in of uit de wagens kan. Een dergelijk veiligheidsbeleid kost
veel geld, vertelt een ondernemer. Hij kan desondanks winstgevend
rijden, omdat hij in alle andere bestemmingslanden (Engeland,
Itali, Polen, Spanje, Frankrijk en Belgi) werkt met
dochtermaatschappijen. Hier werkt uitsluitend lokaal personeel en
er wordt gereden met lokaal materieel en op lokale kentekenbewijzen
en vergunningen. Dat is vele malen goedkoper. Ter vergelijking: de
Engelse ritprijs bedraagt 3200 gulden, tegen 6200 in Nederland.
Vergelijk hoofdstuk 9.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 4.1
RentabiliteitscijfersJanuary 1, 1999
4.1 Rentabiliteitscijfers
In 1982 ging het niet zo goed met de rentabiliteit – het netto
overschot in procenten van de netto opbrengst – van Nederlandse
transportondernemingen; de cijfers doken toen in het negatieve:
-0,2 voor het internationaal vervoer en -2,3 voor het binnenlands
transport. Daarna volgt er een opleving die zijn hoogtepunt bereikt
in 1986: de rentabiliteit in het binnenlands vervoer ligt dan op
5,4 procent en bedraagt 6,4 procent in het grensoverschrijdende
vervoer. Vanaf die hoogte kan het percentage alleen nog maar dalen
en dat doet het dan ook. Het dieptepunt werd in 1993 bereikt: dan
duiken de percentages weer voor het eerst in elf jaar tijd onder de
nullijn, ten minste voor wat betreft het internationaal transport;
de score daar is -1,3 procent. De rentabiliteit in het binnenlands
vervoer zakt met 0,4 procent. In 1994 trekken de cijfers echter
weer aan: het binnenlands vervoer heeft een
rentabiliteitspercentage van 2,3 procent en het internationaal
vervoer staat op 1,4 %. Helaas geven de rentabiliteitscijfers
alleen gegevens over het totaal aantal bedrijven, zodat onduidelijk
is welke categorie bedrijven het meest in nood verkeert. De
faillissementscijfers geven wat dat betreft meer inzicht.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>