Bijlage V – 3.2 Omschrijving methodeJanuary 1, 1999
3.2 Omschrijving methode
Observatie komt in uiteenlopende verschijningsvormen voor. De
traditionele observatie kan statisch of dynamisch zijn. Statische
observatie geschiedt vanuit een vast punt, terwijl bij dynamische
observatie het te observeren object of subject wordt gevolgd.
Gesproken wordt dan ook wel van volgerij, mobiele observatie of
schaduwen. Het gaat dan om het direct, fysiek, heimelijk gadeslaan
en systematisch heimelijk volgen van een persoon of een object, al
dan niet met gebruikmaking van hulpmiddelen. Voor zowel de
statische als voor de dynamische observatie geldt dat deze zowel
incidenteel als stelselmatig kan zijn. Onder het aftappen van
telecommunicatie wordt in de eerste plaats de telefoontap verstaan,
maar sinds kort kan ook de fax worden getapt en opgenomen door een
opsporingsambtenaar evenals ander niet voor het publiek bestemd
gegevensverkeer via de telecommunicatie-infrastructuur. Wel moet
het vermoeden bestaan dat de verdachte daaraan deelneemt. Het
aftappen gaat vooralsnog via de infrastructuur van PTT-Telecom. Het
aftappen via de telecommunicatieinfrastructuur betreft een concreet
aangewezen abonneenummer. Het gaat hier om gegevensverkeer per
telefoon, semafoon, telefax en telex. Het dataverkeer tussen
computers (E-mail) via de telefoonlijn valt er eveneens onder. Dit
laatste ondervindt overigens in de praktijk nog veel technische
problemen.
lees meer
Bijlage V – 5.3 Juridische grondslagJanuary 1, 1999
5.3 Juridische grondslag
Het Wetboek van Strafvordering noch enige andere Nederlandse wet
in formele zin kent de opsporingsmethode infiltratie. Hoewel art. 1
Sv bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij
de wet voorzien, heeft deze bepaling tot nu toe in de rechtspraak
niet in de weg gestaan aan de toepassing van infiltratie. In de
jurisprudentie is sedert het Tallonarrest (HR 4 december 1979, NJ
1980, 356 m.nt ThWvV) infiltratie als opsporingsmethode erkend.
Reeds in dit arrest kwam de mogelijkheid aan de orde dat de
infiltrant strafbare feiten (mede)pleegt.
lees meer
Bijlage V – 7.3 OntstaansgeschiedenisJanuary 1, 1999
7.3 Ontstaansgeschiedenis
Vanaf het begin van de jaren tachtig werkte het Duitse
Bundeskriminalamt (BKA) samen met de Nederlandse politie bij
gecontroleerde afleveringen. Noot Deze gecontroleerde
afleveringen werden over het algemeen in beslag genomen nadat zij
door de ontvangende organisatie aan anderen waren doorverkocht.
Daarbij speelden zowel de lokale CID-en als de NCID een belangrijke
rol. Het BKA maakte voor de financiering van een deel van dat
traject gebruik van crimineel geld.
lees meer
Bijlage V – 9.4 Gecontroleerde afleveringJanuary 1, 1999
9.4 Gecontroleerde aflevering
9.4.1 Casus
(Mede-)plegen van strafbare feiten
lees meer
Bijlage VI – 12.4 Verhouding tussen de ministeries van
Justitie en Binnenlandse ZakenJanuary 1, 1999
12.4 Verhouding tussen de ministeries van Justitie en
Binnenlandse Zaken
De twee politie-ministeries hebben elk eigen bevoegdheden en
verantwoordelijkheden op het gebied van de rechts- en
ordehandhaving. De spreiding van bevoegdheden en
verantwoordelijkheden die het Nederlandse politiebestel kenmerkt,
komt mede tot uitdrukking in het naast elkaar bestaan van de twee
ministeries. Dat is de prijs die wordt betaald voor het gezochte
evenwicht tussen justitile en bestuurlijke belangen en tussen
centrale en decentrale inspanningen bij de rechts- en
ordehandhaving. Het evenwicht tussen de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de twee ministeries en de voor- en
nadelen van het bestaan van twee ministeries op dit gebied zijn
voortdurend onderwerp van publieke en politieke, maar zeker ook
ambtelijke discussie. Op verschillende terreinen van de bestrijding
van de georganiseerde criminaliteit hebben de twee ministeries
gedeelde of complementaire bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
In veel gevallen zijn de ministers gehouden in overeenstemming dan
wel in of na overleg met elkaar te handelen. Des te opvallender is
het ontbreken van een gestructureerd overleg tussen de beide
ministeries over de georganiseerde criminaliteit en de
opsporingsmethoden. Dit klemt te meer omdat de verdeling van
bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de twee ministeries in
de praktijk niet altijd even duidelijk is. In de praktijk bestaat
bijvoorbeeld nogal eens het misverstand dat de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit het exclusieve domein van Justitie is.
Niet voor niets adviseert de Recherche adviescommissie de beide
ministers over de meest doelmatige inrichting en werking van de
recherchediensten van de politie en over de uitrusting van die
diensten met apparatuur en technische hulpmiddelen. Binnenlandse
Zaken en Justitie hebben beide via het beheer invloed
op de kernteams.
Zolang als er twee politie-ministeries zijn, is er discussie over
de voor- en nadelen daarvan en worden voorstellen gedaan om tot n
politie-ministerie te komen. De commissie-Donner constateert dat
het gebrek aan slagvaardigheid terzake op landelijk niveau, met
name door het dooreen lopen van de verantwoordelijkheden van twee
bewindspersonen en hun beider apparaten, door velen binnen en
buiten het OM wordt ervaren als een zelfstandige factor van
belemmering voor een effectief gezag over de politie.
Noot Volgens sommigen zou de bundeling van de centrale
verantwoordelijkheid binnen n ministerie de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit ten goede komen.
lees meer
Bijlage VI – 4.3 Beslissingen over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
4.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
4.3.1 Zaken
Omdat de regionale, centrale recherche-eenheden in grootte
variren, verschilt ook het aantal onderzoeken dat de centrale,
tactische recherche-afdelingen per jaar tot een einde brengen. Het
gaat om tussen de n en zeven zaken. Meer dan de helft van het
aantal onderzoeken dat de regionale rechercheteams doen, heeft
betrekking op drugs. Daarnaast treffen we in volgorde van afnemende
hoeveelheid respectievelijk onderzoeken aan naar fraude en
witwassen, hooggeorganiseerde overvallen en afpersingen,
georganiseerde autodiefstallen, levensdelicten, vrouwenhandel en
milieuzaken.
lees meer
Bijlage VI – 6.6 SamenwerkingJanuary 1, 1999
6.6 Samenwerking
Kernteams worden geacht zelfstandig en herkenbaar georganiseerd
te zijn. Kernteam-zaken betreffen vaak complexe onderzoeken naar
georganiseerde criminaliteit, waarbij de politie, ook intern, een
zekere mate van geheimhouding wil garanderen. Dit is bijvoorbeeld
begrijpelijk als van de onderzochte criminele groep verwacht wordt
dat deze corrumptieve contacten aangaat. Zowel de organisatievorm
van de kernteams als de aard van hun onderzoeken leiden ertoe dat
informatie zodanig vertrouwelijk is dat deze zeer beperkt wordt
uitgewisseld.
lees meer
Bijlage VI – 8.6 ConclusiesJanuary 1, 1999
8.6 Conclusies
1 De BVD verricht niet op eigen initiatief onderzoek naar
strafbare feiten. 2 De BVD beschikt niet over een inventarisatie
van gevallen waarin de georganiseerde criminaliteit de integriteit
van de overheid bedreigt.
lees meer
Bijlage VII – II.3. BesluitJanuary 1, 1999
II.3. Besluit
Tot besluit van dit hoofdstuk is het aangewezen om de definitie
van georganiseerde criminaliteit die in de vorige paragraaf werd
ontwikkeld, te situeren in de discussie die in Nederland is gevoerd
over deze kwestie. De ene hoofdlijn in deze discussie betreft de
vraag of georganiseerde criminaliteit primair moet worden
gedefinieerd in termen van de maatschappelijke functies en belangen
die zij vervult respectievelijk dient, dan wel in termen van de
groepen die dergelijke criminaliteit plegen. Hiervoor is niet
alleen duidelijk gemaakt dat in dit onderzoek is gekozen voor de
tweede optie, maar ook waarom deze keuze is gemaakt. De andere
hoofdlijn in die discussie draait om de kwestie of georganiseerde
criminaliteit het best op een algemene, open manier wordt
gedefinieerd, dan wel op een bijzondere, meer gesloten manier.
Hiervoor is duidelijk
gekozen voor de laatste benadering, omdat anders de term
georganiseerde criminaliteit al te zeer aan betekenis inboet, dus
een betekenisloze term wordt, die al te gemakkelijk op alle
mogelijke soorten criminaliteit wordt geplakt. Zeker met het oog op
empirisch onderzoek is het nodig dat zo specifiek mogelijk wordt
bepaald wat onder georganiseerde criminaliteit wordt verstaan. Maar
ook vanuit een oogpunt van beleid is dit wenselijk. Gezien de
negatieve lading die de term georganiseerde criminaliteit doorgaans
heeft, kan een ongebreidelde toepassing van deze term gemakkelijk
beleidsontwikkelingen teweegbrengen die niet in verhouding staan
tot de werkelijke ernst van het probleem.
lees meer
Bijlage VII – V.3. Het transport over de weg, over zee en
via de luchtJanuary 1, 1999
V.3. Het transport over de weg, over zee en via de
lucht
De geografische ligging van Nederland heeft gevolgen voor de
aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland.
De uitstekende transportverbindingen en de aanwezigheid van enkele
vitale transportknooppunten van diverse internationale
handelsroutes, de haven Rotterdam en de luchthaven Schiphol, bieden
internationale smokkelaars de mogelijkheid hun illegale waar naar
de gewenste plaatsen te vervoeren. De smokkelwaar, waaronder drugs,
wapens, gestolen auto’s, gevaarlijk afval, bedreigde dieren- en
plantensoorten, is verstopt in de massale goederenstromen die over
de weg of via beide havens dagelijks Nederland binnen worden
gebracht. Er wordt door de (inter)nationale georganiseerde
criminaliteit gewoon geprofiteerd van de aanwezige infrastructuur
in ons land.
lees meer
Bijlage VII – VIII.2. Een aantal zorgelijke kwestiesJanuary 1, 1999
VIII.2. Een aantal zorgelijke kwesties
Het feit dat het op dit moment moeilijk, en in bepaalde
opzichten zelfs onmogelijk, is om in algemene zin de ernst van de
situatie op een adequate manier precies te bepalen, impliceert
geenszins dat er niets zou kunnen worden gezegd over een aantal
aspecten van de (aard van de) tegenwoordige georganiseerde
criminaliteit in Nederland die als zorgwekkend betiteld kunnen
worden. Uitgaande van de hier gehanteerde definitie van
georganiseerde criminaliteit is dit namelijk heel goed mogelijk.
Want waar gaat het volgens deze definitie in essentie om bij
georganiseerde criminaliteit? Uiteindelijk om de vreedzaamheid van
een maatschappij, om de integriteit van de democratische
rechtsstaat, de vrijheid van het economisch leven en de rechten van
individuele burgers. En dus kan worden nagegaan of zich momenteel
in de sfeer van de georganiseerde criminaliteit ontwikkelingen
voordoen die deze algemene waarden in het gedrang brengen of zouden
kunnen brengen. De kwesties waarover men zich op grond van het
onderhavige onderzoek zorgen over moet maken, kunnen – conform de
opeenvolgende componenten van de definitie van georganiseerde
criminaliteit – als volgt worden samengevat.
lees meer
Bijlage VIII – 4.3. De Hells AngelsJanuary 1, 1999
4.3. De Hells Angels: een netwerk apart
Hierboven – bij de beschrijving van twee netwerken die actief
zijn in de produktie van synthetische drugs – kwam al naar voren
dat n van deze netwerken een deel van de amphetamine verkocht aan
Hells Angels in Amsterdam, die dat dan weer onmiddellijk
doorverkochten naar Engeland. Wat bij de bespreking van het andere
netwerk niet werd aangestipt, maar hier wel moet worden gemeld, is
dat een bepaalde hoeveelheid van de illegaal ingevoerde
grondstoffen, via omwegen in Brabant, ook terecht kwam bij de Hells
Angels in de hoofdstad. Geconfronteerd met zulke feiten, moet men
zich wel de vraag stellen wat de rol van de Angels in de
georganiseerde criminaliteit is.
lees meer
Bijlage VIII – Woord voorafJanuary 1, 1999
Woord vooraf
Over de vraag in hoeverre gevestigde etnische minderheden met
politie en justitie in aanraking komen, is sedert de opheffing van
de samenzwering van zwijgzaamheid naar aanleiding van de discussie
over een Amsterdams rapport over Marokkaanse straatroof in 1989
zeer veel geschreven, maar in die literatuur wordt geen aparte
aandacht besteed aan de mate waarin etnische minderheden betrokken
zijn bij de zware en georganiseerde criminaliteit. Komt de
lucratieve georganiseerde misdaad in deze kring eigenlijk wel voor
of bevinden de allochtonen zich ook in dit opzicht onder aan de
criminele ladder aangezien zij vooral worden aangehouden voor
lichte en niet winstgevende vergrijpen? Zijn op Nederlands
grondgebied transnationale criminele organisaties actief (vergelijk
de mafia) die in zoverre van uitheemse herkomst zijn dat zij vanaf
elders worden aangestuurd? Politie en justitie weten hier naar
verhouding weinig van af en dat komt onder andere doordat deze
groepen moeilijk benaderbaar zijn en ook omdat zij geneigd kunnen
zijn hun geschillen af te doen in de beslotenheid van hun eigen
milieu. Voor zover zij er iets over weten, leggen hun
vertegenwoordigers een zekere terughoudendheid aan de dag, omdat
het taboe dat er op dit type misdaad rust nog grotendeels intact is
en niemand dat graag doorbreekt. Ook ingeburgerde immigranten die
ons erover zouden kunnen berichten weten soms maar weinig over hun
onderwerelden af en voor zover zij ervan weten, bestaat bij hen de
begrijpelijke angst dat openhartigheid hun hele groep in diskrediet
kan brengen. Zonder deskundig commentaar uit deze kring zou het
evenwel niet eenvoudig zijn geweest om de grote hoeveelheid
feitelijk materiaal die wel bij de politie aanwezig is en die wij
hier, net als bij alle rapporten over aard, omvang en ontwikkeling
van de georganiseerde misdaad ten behoeve van de Enqutecommissie,
tot uitgangspunt nemen van onze analyse, in volle omvang te
doorgronden. Uitingen van georganiseerde misdaad in allochtone
gemeenschappen in Nederland zijn moeilijk te begrijpen zonder dat
insiders iets vertellen over de politieke context waarbinnen deze
criminaliteit tot bloei kwam in het land van herkomst, over de
economische belangen die ermee zijn gemoeid en over de manifestatie
ervan binnen de etnische gemeenschap hier te lande.
lees meer
Bijlage VIII – IV.1. Uit de hete schaduw van de
IslamJanuary 1, 1999
IV. MAROKKAANSE GROEPEN IN NEDERLAND
IV.1. Uit de hete schaduw van de Islam
Geen land in de wereld is in de afgelopen vijf of tien jaar zo
snel omhooggeschoten aan het firmament van drugs-exporterende
landen als Marokko. Naast de Gouden Driehoek (Birma, Laos en
Thailand), de Gouden Sikkel (Irak, Pakistan en Afghanistan) en de
Gouden Ruit (Venezuela, Peru, Colombia, Bolivia en Brazili) is
Marokko thans bezig met een illegale drugseconomische opmars uit de
hete schaduw van de Islam (om met de ondertitel van een bekende
beschrijving van het Marokkaanse land en volk te zeggen;
Heinemeijer, 1960). Naar schatting is nu reeds tweederde van de
inkomsten van de export of tien procent van de inkomsten van het
land afkomstig van de drugshandel. Omdat het land zich, gemeten
naar de maatstaven van de formele en legale economie, in een
langdurige economische crisis bevindt mag men niet anders
verwachten dan dat de houding van de koning en de overheid in de
oorlog tegen de drugs die zij op instigatie van het Westen vanaf
oktober 1992 voeren, op zijn minst ambivalent is. De minister van
Binnenlandse Zaken van Marokko stelde in 1994 publiekelijk vast dat
ruim 100.000 gezinnen er voor hun inkomsten van afhankelijk zijn.
Sommige Marokkaanse intellectuelen en ook de politieke oppositie
(vergelijk De Volkskrant, 1.7.1995) maken zich ernstige zorgen om
de corrumperende invloed die uitgaat van de groeiende macht van de
georganiseerde misdaad in wiens handen deze handel is gevallen. De
onafhankelijke onderzoeksinstelling Observatoire Gopolitique des
Drogues te Parijs onder leiding van Professor Alain Labrousse
aarzelt niet om in haar recente landenoverzicht van 1994 Marokko in
te delen bij de Narco-staten, dat wil zeggen dat de
georganiseerde misdaad, gelieerd aan de drugshandel, in alle
staatsinstellingen macht uitoefent. Over de opkomst van de
drugshandel in Marokko is veel geschreven door beoefenaren van de
wetenschap en er is veel te vinden in (Franse en Arabisch-talige)
kranten. Deze zijn voor ons ontsloten door enkele intellectuelen
uit de Marokkaanse gemeenschap, die overigens als gesprekspartner
veel waardevolle informatie hebben verschaft. Dat zij anoniem
willen blijven, vormt op zichzelf een illustratie van het probleem
van de beheersing van Marokkaanse emigranten door de Marokkaanse
staat. Zij zijn bevreesd hun Marokkaanse staatsburgerschap kwijt te
raken omdat alle Marokkanen geacht worden loyaal te zijn aan de
islamitische godsdienst, de koning en het vaderland. Verder lopen
zij het risico strafrechtelijk te worden vervolgd wegens
hoogverraad. De Amsterdamse sociaal-geograaf Paolo De Mas heeft
zich al meer dan tien jaar ontpopt als Marokko-watcher en van zijn
informatie is hier dan ook dankbaar gebruik gemaakt. Tenslotte
berust dit hoofdstuk op wetenschappelijke literatuur en op
informatiebronnen van de politie als alle andere. De zeer
omvangrijke
literatuur over Marokkaanse criminaliteit in Nederland is slechts
beperkt bruikbaar, omdat deze gaat over de oorzaken van de
Marokkaanse jeugdcriminaliteit en nauwelijks over georganiseerde
misdaad.
lees meer
Bijlage VIII – VI. DE ITALIAANSE MAFIAJanuary 1, 1999
-
VI. DE ITALIAANSE MAFIA:
- HAAR AANWEZIGHEID OP NEDERLANDSE BODEM
In de voorbije jaren is bij herhaling de vraag opgeworpen of er
sprake is van penetratie van de Italiaanse mafia
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>