• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – X.4. Conclusie

    X.4. Conclusie

    Het gaat niet te ver om te beweren dat ook in Nederland vele
    steden en hun omgeving te kampen hebben met de criminele
    activiteiten van Joegoslavische bendes. Bij deze activiteiten gaat
    het bovenal om vrouwenhandel, autodiefstal, inbraak en overvallen,
    met alles wat hier aan geweldpleging bij hoort. De juiste omvang
    van deze activiteiten, en het precieze aantal van de
    bendes/bendeleden die bij het plegen van deze criminaliteit zijn
    betrokken, kunnen bij gebrek aan voldoende voorbewerkte gegevens
    niet eens worden geschat. In vergelijking met de situatie in
    Duitsland springen twee dingen in het oog. In de eerste plaats dat
    er niet of nauwelijks berichten zijn over afpersingen binnen de
    Joegoslavische gemeenschap. Natuurlijk kan de afwezigheid van
    berichten hieromtrent het gevolg zijn van gebrek aan informatie bij
    de politie. Maar aan de andere kant moet in dit verband rekening
    worden gehouden met het feit dat de Joegoslavische gemeenschap in
    Nederland zr klein is en dat slechts op beperkte schaal
    Joegoslavische families hier bedrijven hebben; zelfs het aantal
    Joegoslavische restaurants is niet erg groot. Algemener: de
    activiteit van Joegoslavische bendes lijkt nauwelijks verbonden met
    de Joegoslavische gemeenschap hier te lande. In de tweede plaats is
    er doet, of heeft gedaan, alle bendes onder zijn gezag te brengen.
    Tussen allerlei groepen in het land bestaan – voorzover wij konden
    nagaan – in Nederland geen sprake van dat de ene of de andere
    bendeleider pogingen zeker wel relaties en contacten, maar zoiets
    als een Joego-mafia is hier niet aan het ontstaan. De term
    georganiseerde criminaliteit moet in de Nederlandse verhoudingen
    dan ook behoedzaam worden gebruikt. De beschikbare informatie gaat
    hoofdzakelijk over kleinere bendes die door hun gewelddadig
    optreden gewoon veel aandacht trekken. Alleen in Amsterdam, en
    wellicht Rotterdam, wordt dat label terecht gebruikt om de
    organisatie en werking van bepaalde Joegoslavische criminele
    groepen te kenschetsen. Of dit in de toekomst wel zou kunnen
    gebeuren – dat er een heuse Joego-mafia ontstaat -, valt moeilijk
    te zeggen. Zolang de strijd in (voormalig) Joegoslavi voortduurt,
    is de kans op een dergelijke ontwikkeling gering; de scheiding der
    geesten ginds werkt hier de eenmaking van het bendewezen tegen. En
    wat er gebeurt als de strijd op de n of andere manier is beslecht,
    kan op zijn minst in twee richtingen gaan. De ene is dat veel leden
    van de huidige bendes terugkeren naar hun (voormalige) vaderland.
    De andere, dat een deel van hen hier zal blijven omdat zij vinden
    dat er voor hen in het nieuwe gebalkaniseerde Joegoslavi geen
    plaats is. In beide scenario’s komt er aan het probleem van de
    Joegoslavische (georganiseerde) criminaliteit niet vlug een
    einde.

    lees meer

    IX – Inleiding – INLEIDING

    Gerben Bruinsma (Universiteit Twente)Frank Bovenkerk
    (Rijksuniversiteit Utrecht)

    INLEIDING

    Bij georganiseerde misdaad, ook volgens de definitie die ten
    grondslag ligt aan deze gehele serie rapporten ten behoeve van de
    Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden, gaat het in de
    eerste plaats om de produktie en handel van illegale goederen en
    diensten, en uit dien hoofde heeft deze vorm van criminaliteit
    niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Veruit de
    meeste misdaad die in deze serie wordt beschreven heeft betrekking
    op de import en handel van soft en hard drugs en met de handel in
    wapens en vrouwen.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 9. LEGALE MANIEREN OM HET HOOFD BOVEN WATER TE HOUDEN

    9. LEGALE MANIEREN OM HET HOOFD BOVEN WATER TE
    HOUDEN

    In dit hoofdstuk komen de legale middelen aan de orde die
    bedrijven toepassen om het hoofd te bieden aan de economische
    problemen. Het gaat achtereenvolgens om het omlaagbrengen van
    loonkosten, het uitbesteden van werk, het terugdringen van het
    aantal lege kilometers, het leasen van de voertuigen en het tanken
    van goedkope brandstof.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 12.5 Preventief beleid transporteurs

    12.5 Preventief beleid transporteurs

    Bepaalde landen zijn zo smokkel-gevoelig dat er maar weinig
    bonafide bedrijven zijn die het nog aandurven. En
    transportondernemer vertelde dat hij om die reden nooit op Marokko
    rijdt. Een andere transporteur vertelt dat hij zijn wagens in
    Marokko altijd eerst door de Marokkaanse politie helemaal laat
    doorlichten: dat is een extra controle die ongeveer 20 gulden per
    wagen kost; de opbrengst gaat naar de Marokkaanse overheid. Daarna
    gaan de wagens natuurlijk nogmaals door de standaard-controle. Een
    ondernemer die het grootste deel van zijn inkomsten haalt uit het
    vervoer op Noord-Afrika vertelt een gedegen preventie en
    controle-beleid te hebben, om niets aan het toeval over te laten.
    Zijn bedrijf rijdt dan ook al vijftien jaar op Marokko, zonder n
    veroordeling. Op de eerste plaats betaalt hij zijn chauffeurs
    royaal: ze verdienen ruim 120.000 gulden per jaar.
    Voorts doet hij uit principe niet aan eigen rijderschap, omdat hij
    dat beschouwt als uitbuiting van de chauffeurs, als een
    verschuiving van financile problemen en derhalve ook als een
    risicofactor. Verder schakelt deze ondernemer een detective-bureau
    in om zijn chauffeurs uitgebreid te screenen (zijn er criminele
    antecendenten, wat is iemands sociaal-maatschappelijke situatie,
    hoe is zijn vriendenkring en wat is zijn financile positie?). De
    screening beperkt zich niet tot het moment van sollicitatie maar
    loopt altijd door, deels via een sterke onderlinge sociale
    controle, deels via speurwerk van buitenaf. Het komt in dit bedrijf
    voor dat een chauffeur uit Marokko naar huis wordt geroepen, omdat
    zijn gedrag ter plekke verdacht is. De controle in het buitenland
    geschiedt via vestigingen die het bedrijf in bijna alle
    handelslanden heeft opgericht. Daar worden de vracht en de
    chauffeur vanaf het moment van binnenkomst streng begeleid, zodat
    er nooit een paar uur kwijt kunnen raken en de chauffeur al
    helemaal niet zelfstandig op zoek gaat naar een terugvracht. Zo
    mogelijk rijden de chauffeurs in konvooi door Marokko en parkeren
    ‘s nachts met de konten (van de wagens) tegen elkaar aan, zodat er
    niets in of uit de wagens kan. Een dergelijk veiligheidsbeleid kost
    veel geld, vertelt een ondernemer. Hij kan desondanks winstgevend
    rijden, omdat hij in alle andere bestemmingslanden (Engeland,
    Itali, Polen, Spanje, Frankrijk en Belgi) werkt met
    dochtermaatschappijen. Hier werkt uitsluitend lokaal personeel en
    er wordt gereden met lokaal materieel en op lokale kentekenbewijzen
    en vergunningen. Dat is vele malen goedkoper. Ter vergelijking: de
    Engelse ritprijs bedraagt 3200 gulden, tegen 6200 in Nederland.
    Vergelijk hoofdstuk 9.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 4.1 Rentabiliteitscijfers

    4.1 Rentabiliteitscijfers

    In 1982 ging het niet zo goed met de rentabiliteit – het netto
    overschot in procenten van de netto opbrengst – van Nederlandse
    transportondernemingen; de cijfers doken toen in het negatieve:
    -0,2 voor het internationaal vervoer en -2,3 voor het binnenlands
    transport. Daarna volgt er een opleving die zijn hoogtepunt bereikt
    in 1986: de rentabiliteit in het binnenlands vervoer ligt dan op
    5,4 procent en bedraagt 6,4 procent in het grensoverschrijdende
    vervoer. Vanaf die hoogte kan het percentage alleen nog maar dalen
    en dat doet het dan ook. Het dieptepunt werd in 1993 bereikt: dan
    duiken de percentages weer voor het eerst in elf jaar tijd onder de
    nullijn, ten minste voor wat betreft het internationaal transport;
    de score daar is -1,3 procent. De rentabiliteit in het binnenlands
    vervoer zakt met 0,4 procent. In 1994 trekken de cijfers echter
    weer aan: het binnenlands vervoer heeft een
    rentabiliteitspercentage van 2,3 procent en het internationaal
    vervoer staat op 1,4 %. Helaas geven de rentabiliteitscijfers
    alleen gegevens over het totaal aantal bedrijven, zodat onduidelijk
    is welke categorie bedrijven het meest in nood verkeert. De
    faillissementscijfers geven wat dat betreft meer inzicht.

    lees meer

    IX – De zeehaven Rotterdam en de luchthaven Schiphol – 4.1. Internationale smokkelroutes

    4.1. Internationale smokkelroutes

    Om de internationale smokkelroutes te beschrijven is het van
    belang onderscheid aan te brengen tussen de soorten goederen. Voor
    de aanvoerroutes van de drugs moet een onderscheid naar de soort
    drug worden aangebracht.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – LITERATUUR

    LITERATUUR

    J. Albanese, Where organized and white collar crime meet:
    predicting the infiltration of legitimate business
    (paper
    presented at the annual ASC-meeting), Miami, 1994. Bovag,
    Beleidsnotitie Criminaliteitsproblematiek, Bunnik, (interne
    notitie Bovag), januari 1995.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 4.2. Protectie

    4.2. Protectie

    Zet geen kleerkast voor de deur. Dat lokt agressie uit.
    Dit staat te lezen in een brochure over criminaliteitspreventie van
    de branche-organisatie Koninklijke Horeca Nederland. Sommige
    horeca-ondernemers weten wel beter; in de praktijk heeft een aantal
    cafbazen er weinig tot niets over te zeggen en stt die kleerkast
    gewoon voor de deur. Onder protectie verstaan we het met
    geweld opdringen van betaalde bescherming; men past geweld toe of
    dreigt daarmee en dwingt een horeca-ondernemer op deze manier tot
    het afkopen van dit geweld. Dit delict noemen we afpersing.
    Wanneer dit op systematische wijze gebeurt, spreken we in de
    criminologie van een zogeheten protection racket. Volgens
    een bestuurslid van Horeca Nederland vinden we vooral onder jonge
    ondernemers met kleine cafs in de grote steden slachtoffers van
    opgedrongen bescherming. Deze ondernemers zijn zelden aangesloten
    bij de branche-vereniging. Er is in de horecabranche een concrete
    vraag naar ordehandhaving. Want, niet alleen het aantal
    horecagelegenheden groeit, ook het wapenbezit en het gebruik van
    drugs, drank en geweld nemen toe. Deze combinatie leidt tot een
    beheersprobleem. Horecagelegenheden zijn publiek toegankelijk en
    hun economisch succes is sterk afhankelijk van een goede reputatie.
    Tot op zekere hoogte kun je zeggen dat dit protectie uitlokt.

    lees meer

    IX – De branches horeca en gokautomaten – 7.1. Inleiding

    7. CRIMINALITEIT IN DE SPEELAUTOMATEN-BRANCHE

    7.1. Inleiding

    De automatenbranche heeft het imago van een besmette sector. De
    gokwereld wordt van oudsher geassocieerd met de handel in drugs en
    andere criminele activiteiten. Veel harde feiten om de slechte
    reputatie van het gokwezen te bewijzen, zijn er niet, hoewel enkele
    gerichte onderzoeken plaatselijke gegevens opleveren die er niet om
    liegen. Het Bedrijfschap Horeca trok in 1993 aan de bel; een
    vertrouwelijk onderzoek van het recherchebureau Hoffman wees op een
    vergaande vervlechting van georganiseerde misdaad met de legale
    horeca-branche, die liep via de handel en exploitatie van
    gokautomaten. De Rotterdamse hoofdcommissaris Ottevanger beweerde
    in 1992 dat twintig procent van de speelautomatenhandelaren in de
    stad gelieerd is aan organisaties die zich bezighouden met de
    handel in verdovende middelen en andere vormen van zware
    criminaliteit. Horeca Nederland kwam met een schatting in dezelfde
    orde van grootte (Fijnaut e.a. 1993). Ook Boerman noemt in zijn
    onderzoek in Rotterdam (1994) de betrokkenheid van leidende figuren
    uit het criminele circuit in de speelautomatenhandel. Het al eerder
    genoemde politieonderzoek van het Amsterdamse HIT-team toonde aan
    dat een vijftal criminele organisaties een groot deel (70 %) van de
    speelautomaten in handen heeft, en de betrokkenen zich bezig
    hielden met de handel in drugs, wapens en prostitutie (Brief van
    Van
    Riessen aan de burgemeester van Amsterdam, 1993).
    Fijnaut cum suis (1993) stellen dat we te maken hebben met forse
    problemen van georganiseerde misdaad. Zij wijzen daarbij vooral op
    de parallel tussen de directe en indirecte gokspelen; vooral
    daar waar automaten in het geding zijn; investeringen in het
    benodigde onroerende goed, het opdringen van zakenrelaties, het
    genadeloos exploiteren van andermans inspanningen, de dreiging met
    geweld en de toepassing daarvan en meer.
    Overigens wijzen
    Fijnaut en de zijnen eveneens op de dubieuze rol die de
    gemeentelijke overheid in de bestudeerde Rotterdams zaak heeft
    gespeeld: willens en wetens werden zakelijke overeenkomsten
    gesloten met een vooraanstaand lid van de onderwereld die de
    financile middelen grotendeels verkreeg uit illegale activiteiten.
    Tegen deze persoon liep tijdens de onderhandelingen zelfs een
    grootscheeps justitieel onderzoek. Ook in de pers verschijnen
    regelmatig publikaties waarin gesproken wordt over calamiteiten die
    wijzen op inmenging van de georganiseerde criminaliteit in de
    exploitatie van speelautomaten. Zo staat in een artikel van Missets
    Horeca (1993) te lezen dat er bonussen van 10.000 tot 15.000 gulden
    worden betaald aan horeca-ondernemers voor de plaatsing van
    gokkasten. Ook het aanbieden van leningen teneinde startende
    ondernemers te binden, waarna de terugbetaling geschiedt door
    middel van automaten-exploitatie om niet. Over de aard en omvang
    van alle genoemde feiten blijft het tasten in het duister, maar dat
    er iets aan de hand is, lijkt duidelijk.

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 4. DE BOUWNIJVERHEID ALS SLACHTOFFER VAN CRIMINALITEIT

    4. DE BOUWNIJVERHEID ALS SLACHTOFFER VAN
    CRIMINALITEIT

    Burgers, bedrijven en instellingen lopen altijd het risico
    slachtoffer te worden van een of andere vorm van criminaliteit. In
    de bouwnijverheid is dat risico extra groot: er is veel en duur
    materiaal aanwezig omdat ter plaatse moet worden gebouwd en de
    beveiliging van die goederen ter plekke is vaak moeilijk te
    realiseren. De variteit aan denkbare delicten in de bouwnijverheid
    is groot. Zoals aangegeven beperken wij ons tot de bespreking van
    enkele eerder genoemde vormen van criminaliteit waarvan de
    bouwnijverheid slachtoffer kan worden. De meeste kunnen
    betrekking hebben op racketeeringactiviteiten.

    lees meer

    IX – De bouwnijverheid – 8. SAMENVATTING EN CONCLUSIES

    8. SAMENVATTING EN CONCLUSIES

    In ons land is de bouwnijverheid een economische sector waar
    veel geld in omgaat. Er is vrijwel altijd behoefte aan
    bouwactiviteiten. Criminele groepen zouden indien gewenst met
    racketeering een vaste bron van inkomen kunnen krijgen. Het
    bouwproces is en blijft kwetsbaar in Nederland. Standaardiseren in
    de bouwnijverheid is vrijwel onmogelijk. Er moet ter plekke worden
    gebouwd. Bovendien is het bouwproces uiterst arbeidsintensief
    waardoor de kosten per produktie-eenheid erg hoog liggen. Personeel
    moet altijd naar de bouwplaats worden gebracht in tegenstelling tot
    andere bedrijfstakken die hun produktie naar gebieden met de
    goedkoopste arbeidskrachten kunnen verplaatsen. Die kwetsbaarheid
    wordt verhoogd door de grote onderlinge concurrentie.
    Bouwondernemers moeten onder grote tijdsdruk het produktieproces
    uitvoeren. De bouwnijverheid is zeer gefragmenteerd en flexibel.
    Het grote aantal bouwbedrijven biedt aan ruim 330.000 mensen werk.
    De meeste bedrijven hebben nauwelijks zelf personeel in dienst en
    bestaan relatief kort. Dit korte bestaan wordt mede in de hand
    gewerkt door de snelheid waarmee kan worden teruggekeerd in de
    bouwnijverheid. Het is in Nederland vrij eenvoudig als nieuwe
    onderneming tot de bouwnijverheid toe te treden (personeel, kennis
    en kapitaalgoederen zijn makkelijk in te huren of via een katvanger
    te koop). Het aantal faillissementen in de bouwnijverheid is groter
    dan in andere bedrijfstakken. Als gevolg van te weinig kapitaal en
    te gering eigen vermogen lopen veel bedrijven het risico van
    faillissement.

    lees meer

    IX – De afvalverwerkingsbranche – 5.7. De internationale context

    5.7. De internationale context

    Afval en de verwerking daarvan zijn vanzelfsprekend niet een
    typisch Nederlands probleem. Alle welvarende landen worstelen met
    dezelfde problematiek en zoeken naar aanvaardbare oplossingen voor
    hun afval. Nu bestaan er aanzienlijke verschillen tussen landen wat
    betreft hun wetgeving op het gebied van het milieu en de handhaving
    daarvan. Zo worden afval, afvalverwerking en afvalrecycling in elk
    land anders gedefinieerd. Die afwijkende interpretaties leveren
    speelruimte op om internationaal met afval geld te verdienen. Ook
    zijn er verschillen wat betreft verwerkingscapaciteit van afval en
    wijken de prijzen voor afvalverwerking sterk van elkaar af. Om de
    kosten te drukken zijn Nederlandse afvalverwerkingsbedrijven en
    internationaal opererende afvalmakelaars altijd geneigd te zoeken
    naar plaatsen waar de verwerking van het afval de minste kosten met
    zich meebrengt. Het openstellen van de grenzen tussen EU-landen en
    Oosteuropese landen heeft geleid tot een grote vervoersbeweging van
    afval naar en door die landen. De export van Nederlands afval is
    weliswaar aan vergunningen gebonden maar dat blijkt in de praktijk
    nauwelijks beperkingen met zich mee te brengen. Dit komt doordat in
    de landen waar het afval zijn bestemming vindt, meestal geen of
    nauwelijks serieuze controles worden uitgevoerd. Zonder die
    controles is het papier van de vergunningaanvraag geduldig en kan
    een makelaar zonder risico zo’n exportvergunning aanvragen. Wat
    eigenlijk gebeurt is dat afvalproblemen van landen met een
    strengere wetgeving worden verplaatst naar landen met een minder
    strenge wetgeving. De milieuproblemen nemen in de ontvangende
    landen toe omdat zij vaak niet de beschikking hebben over voldoende
    verwerkingscapaciteit of kwalitatief toereikende
    verwerkingsinstallaties. Aan ontdoeners wordt wel de Nederlandse
    verwerkingsprijs per ton afval in rekening gebracht, maar in
    Oost-Europa zijn de gemaakte kosten slechts een fractie daarvan. De
    winst is voor de makelaar. Het volgende voorbeeld illustreert de
    gevolgen van een internationale context van afvalverwerking.Een
    afvalmakelaar wil een partij zinkafval via de haven Rotterdam naar
    Polen en Brazili brengen onder het mom van recycling. Beide landen
    deelden officieel mee dat verwerking van zinkafval daar onmogelijk
    was of milieuhyginisch niet verantwoord kon worden verwerkt: er
    bleef namelijk te veel giftig afval over na recycling. De
    afvalmakelaar rekende de ontdoeners van het zinkafval f.230,- per
    ton, betaalde het Poolse bedrijf f.80,- per ton en nam het
    herwonnen zink voor eenzelfde bedrag terug. Met de verkoop hiervan
    verdiende de makelaar in Nederland f.1000,- per ton. Uiteindelijk
    was Polen de dupe. Allerlei uiterst giftige stoffen als cadmium en
    zware metalen lagen her en der verspreid op stortplaatsen in Polen
    en de opbrengst was laag.

    lees meer

    IX – De verzekeringsbranche – 5. CONCLUSIES

    5. CONCLUSIES

    We hebben in het voorgaande al in zekere zin geconcludeerd dat
    de in hoofdstuk 1 geformuleerde onderzoeksvragen voor wat betreft
    de verzekeringsbranche niet kunnen worden beantwoord.
    Desalniettemin kan op basis van het voorgaande een aantal
    voorzichtige conclusies worden getrokken. Door de grote onderlinge
    concurrentie in de verzekeringsbranche lijken de
    acceptatievoorwaarden voor sommige verzekeringen steeds soepeler te
    worden. Hierdoor ontstaat er meer gelegenheid tot frauderen.
    Verzekeringsmaatschappijen nemen veel schades als gevolg van fraude
    voor lief. Zij gaan er vanuit dat dit onlosmakelijk met de branche
    is verbonden en dat hierover tegenover de klant niet al te moeilijk
    moet worden gedaan. Vaak vertoont men deze klantgerichte houding
    met name bij hogere schades (van grote ondernemingen) en niet bij
    kleinere schades (van kleine bedrijven en individuele burgers).
    Moeilijk doen impliceert namelijk voor de betreffende maatschappij
    een slechte naam in de verzekeringsmarkt. Het CIS en
    branche-organisaties geven aan dat zij – voorzover zij dat weten en
    uitspreken – over het algemeen niet te maken hebben met criminele
    groepen. Er zou alleen sprake zijn van een toename van het aantal
    fraudes door individuele klanten van verzekeringsmaatschappijen,
    maar deze toename wordt niet met openbare gegevens gestaafd. Wel
    worden diverse malen kleine assurantiebemiddelingsbedrijven genoemd
    vanwege hun kwetsbaarheid voor benvloeding van of overname door
    criminele groepen. De ECD wijst ook op deze kwetsbaarheid.

    lees meer

    IX – De wildlifebranche – 3.3. Zaakanalyse in de wildlifebranche

    3.3. Zaakanalyse in de wildlifebranche

    Door de CRI zijn ons vijftien dossiers met betrekking tot
    wildlifecriminaliteit ter beschikking gesteld (CRI-AID, 1994). Deze
    zaken bevinden zich vrijwel alle in de pro-actieve fase van het
    opsporingsonderzoek, met uitzondering van n die zich in de fase van
    het gerechtelijk vooronderzoek bevindt. Hoewel de meeste
    regiokorpsen de bestrijding van milieucriminaliteit hoog in het
    vaandel hebben staan en zelfs als prioriteit
    hebben gesteld, is het feitelijke aantal opsporingsonderzoeken naar
    de illegale wildlifehandel zeer beperkt. Voor een deel heeft dat te
    maken met de relatieve onbekendheid bij de politiekorpsen en het OM
    met dit soort strafzaken. Bovendien beschikt de politie over weinig
    kennis van deze handel. Als laatste mogelijkheid mag natuurlijk
    niet worden uitgesloten dat er zich in Nederland gewoon niet veel
    wildlifecriminaliteit voordoet (zie vorige paragraaf).

    lees meer

    Advies mr. J.K. Franx d.d. 20-10-1994 oververschoningsrechten (26/31)

    109

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>