Bijlage VIII – X.4. ConclusieJanuary 1, 1999
X.4. Conclusie
Het gaat niet te ver om te beweren dat ook in Nederland vele
steden en hun omgeving te kampen hebben met de criminele
activiteiten van Joegoslavische bendes. Bij deze activiteiten gaat
het bovenal om vrouwenhandel, autodiefstal, inbraak en overvallen,
met alles wat hier aan geweldpleging bij hoort. De juiste omvang
van deze activiteiten, en het precieze aantal van de
bendes/bendeleden die bij het plegen van deze criminaliteit zijn
betrokken, kunnen bij gebrek aan voldoende voorbewerkte gegevens
niet eens worden geschat. In vergelijking met de situatie in
Duitsland springen twee dingen in het oog. In de eerste plaats dat
er niet of nauwelijks berichten zijn over afpersingen binnen de
Joegoslavische gemeenschap. Natuurlijk kan de afwezigheid van
berichten hieromtrent het gevolg zijn van gebrek aan informatie bij
de politie. Maar aan de andere kant moet in dit verband rekening
worden gehouden met het feit dat de Joegoslavische gemeenschap in
Nederland zr klein is en dat slechts op beperkte schaal
Joegoslavische families hier bedrijven hebben; zelfs het aantal
Joegoslavische restaurants is niet erg groot. Algemener: de
activiteit van Joegoslavische bendes lijkt nauwelijks verbonden met
de Joegoslavische gemeenschap hier te lande. In de tweede plaats is
er doet, of heeft gedaan, alle bendes onder zijn gezag te brengen.
Tussen allerlei groepen in het land bestaan – voorzover wij konden
nagaan – in Nederland geen sprake van dat de ene of de andere
bendeleider pogingen zeker wel relaties en contacten, maar zoiets
als een Joego-mafia is hier niet aan het ontstaan. De term
georganiseerde criminaliteit moet in de Nederlandse verhoudingen
dan ook behoedzaam worden gebruikt. De beschikbare informatie gaat
hoofdzakelijk over kleinere bendes die door hun gewelddadig
optreden gewoon veel aandacht trekken. Alleen in Amsterdam, en
wellicht Rotterdam, wordt dat label terecht gebruikt om de
organisatie en werking van bepaalde Joegoslavische criminele
groepen te kenschetsen. Of dit in de toekomst wel zou kunnen
gebeuren – dat er een heuse Joego-mafia ontstaat -, valt moeilijk
te zeggen. Zolang de strijd in (voormalig) Joegoslavi voortduurt,
is de kans op een dergelijke ontwikkeling gering; de scheiding der
geesten ginds werkt hier de eenmaking van het bendewezen tegen. En
wat er gebeurt als de strijd op de n of andere manier is beslecht,
kan op zijn minst in twee richtingen gaan. De ene is dat veel leden
van de huidige bendes terugkeren naar hun (voormalige) vaderland.
De andere, dat een deel van hen hier zal blijven omdat zij vinden
dat er voor hen in het nieuwe gebalkaniseerde Joegoslavi geen
plaats is. In beide scenario’s komt er aan het probleem van de
Joegoslavische (georganiseerde) criminaliteit niet vlug een
einde.
lees meer
IX – Inleiding – INLEIDINGJanuary 1, 1999
Gerben Bruinsma (Universiteit Twente)Frank Bovenkerk
(Rijksuniversiteit Utrecht)
INLEIDING
Bij georganiseerde misdaad, ook volgens de definitie die ten
grondslag ligt aan deze gehele serie rapporten ten behoeve van de
Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden, gaat het in de
eerste plaats om de produktie en handel van illegale goederen en
diensten, en uit dien hoofde heeft deze vorm van criminaliteit
niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Veruit de
meeste misdaad die in deze serie wordt beschreven heeft betrekking
op de import en handel van soft en hard drugs en met de handel in
wapens en vrouwen.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 9. LEGALE MANIEREN OM
HET HOOFD BOVEN WATER TE HOUDENJanuary 1, 1999
9. LEGALE MANIEREN OM HET HOOFD BOVEN WATER TE
HOUDEN
In dit hoofdstuk komen de legale middelen aan de orde die
bedrijven toepassen om het hoofd te bieden aan de economische
problemen. Het gaat achtereenvolgens om het omlaagbrengen van
loonkosten, het uitbesteden van werk, het terugdringen van het
aantal lege kilometers, het leasen van de voertuigen en het tanken
van goedkope brandstof.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 12.5 Preventief
beleid transporteursJanuary 1, 1999
12.5 Preventief beleid transporteurs
Bepaalde landen zijn zo smokkel-gevoelig dat er maar weinig
bonafide bedrijven zijn die het nog aandurven. En
transportondernemer vertelde dat hij om die reden nooit op Marokko
rijdt. Een andere transporteur vertelt dat hij zijn wagens in
Marokko altijd eerst door de Marokkaanse politie helemaal laat
doorlichten: dat is een extra controle die ongeveer 20 gulden per
wagen kost; de opbrengst gaat naar de Marokkaanse overheid. Daarna
gaan de wagens natuurlijk nogmaals door de standaard-controle. Een
ondernemer die het grootste deel van zijn inkomsten haalt uit het
vervoer op Noord-Afrika vertelt een gedegen preventie en
controle-beleid te hebben, om niets aan het toeval over te laten.
Zijn bedrijf rijdt dan ook al vijftien jaar op Marokko, zonder n
veroordeling. Op de eerste plaats betaalt hij zijn chauffeurs
royaal: ze verdienen ruim 120.000 gulden per jaar.
Voorts doet hij uit principe niet aan eigen rijderschap, omdat hij
dat beschouwt als uitbuiting van de chauffeurs, als een
verschuiving van financile problemen en derhalve ook als een
risicofactor. Verder schakelt deze ondernemer een detective-bureau
in om zijn chauffeurs uitgebreid te screenen (zijn er criminele
antecendenten, wat is iemands sociaal-maatschappelijke situatie,
hoe is zijn vriendenkring en wat is zijn financile positie?). De
screening beperkt zich niet tot het moment van sollicitatie maar
loopt altijd door, deels via een sterke onderlinge sociale
controle, deels via speurwerk van buitenaf. Het komt in dit bedrijf
voor dat een chauffeur uit Marokko naar huis wordt geroepen, omdat
zijn gedrag ter plekke verdacht is. De controle in het buitenland
geschiedt via vestigingen die het bedrijf in bijna alle
handelslanden heeft opgericht. Daar worden de vracht en de
chauffeur vanaf het moment van binnenkomst streng begeleid, zodat
er nooit een paar uur kwijt kunnen raken en de chauffeur al
helemaal niet zelfstandig op zoek gaat naar een terugvracht. Zo
mogelijk rijden de chauffeurs in konvooi door Marokko en parkeren
‘s nachts met de konten (van de wagens) tegen elkaar aan, zodat er
niets in of uit de wagens kan. Een dergelijk veiligheidsbeleid kost
veel geld, vertelt een ondernemer. Hij kan desondanks winstgevend
rijden, omdat hij in alle andere bestemmingslanden (Engeland,
Itali, Polen, Spanje, Frankrijk en Belgi) werkt met
dochtermaatschappijen. Hier werkt uitsluitend lokaal personeel en
er wordt gereden met lokaal materieel en op lokale kentekenbewijzen
en vergunningen. Dat is vele malen goedkoper. Ter vergelijking: de
Engelse ritprijs bedraagt 3200 gulden, tegen 6200 in Nederland.
Vergelijk hoofdstuk 9.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 4.1
RentabiliteitscijfersJanuary 1, 1999
4.1 Rentabiliteitscijfers
In 1982 ging het niet zo goed met de rentabiliteit – het netto
overschot in procenten van de netto opbrengst – van Nederlandse
transportondernemingen; de cijfers doken toen in het negatieve:
-0,2 voor het internationaal vervoer en -2,3 voor het binnenlands
transport. Daarna volgt er een opleving die zijn hoogtepunt bereikt
in 1986: de rentabiliteit in het binnenlands vervoer ligt dan op
5,4 procent en bedraagt 6,4 procent in het grensoverschrijdende
vervoer. Vanaf die hoogte kan het percentage alleen nog maar dalen
en dat doet het dan ook. Het dieptepunt werd in 1993 bereikt: dan
duiken de percentages weer voor het eerst in elf jaar tijd onder de
nullijn, ten minste voor wat betreft het internationaal transport;
de score daar is -1,3 procent. De rentabiliteit in het binnenlands
vervoer zakt met 0,4 procent. In 1994 trekken de cijfers echter
weer aan: het binnenlands vervoer heeft een
rentabiliteitspercentage van 2,3 procent en het internationaal
vervoer staat op 1,4 %. Helaas geven de rentabiliteitscijfers
alleen gegevens over het totaal aantal bedrijven, zodat onduidelijk
is welke categorie bedrijven het meest in nood verkeert. De
faillissementscijfers geven wat dat betreft meer inzicht.
lees meer
IX – De zeehaven Rotterdam en de luchthaven Schiphol – 4.1.
Internationale smokkelroutesJanuary 1, 1999
4.1. Internationale smokkelroutes
Om de internationale smokkelroutes te beschrijven is het van
belang onderscheid aan te brengen tussen de soorten goederen. Voor
de aanvoerroutes van de drugs moet een onderscheid naar de soort
drug worden aangebracht.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit –
LITERATUURJanuary 1, 1999
LITERATUUR
J. Albanese, Where organized and white collar crime meet:
predicting the infiltration of legitimate business (paper
presented at the annual ASC-meeting), Miami, 1994. Bovag,
Beleidsnotitie Criminaliteitsproblematiek, Bunnik, (interne
notitie Bovag), januari 1995.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 4.2.
ProtectieJanuary 1, 1999
4.2. Protectie
Zet geen kleerkast voor de deur. Dat lokt agressie uit.
Dit staat te lezen in een brochure over criminaliteitspreventie van
de branche-organisatie Koninklijke Horeca Nederland. Sommige
horeca-ondernemers weten wel beter; in de praktijk heeft een aantal
cafbazen er weinig tot niets over te zeggen en stt die kleerkast
gewoon voor de deur. Onder protectie verstaan we het met
geweld opdringen van betaalde bescherming; men past geweld toe of
dreigt daarmee en dwingt een horeca-ondernemer op deze manier tot
het afkopen van dit geweld. Dit delict noemen we afpersing.
Wanneer dit op systematische wijze gebeurt, spreken we in de
criminologie van een zogeheten protection racket. Volgens
een bestuurslid van Horeca Nederland vinden we vooral onder jonge
ondernemers met kleine cafs in de grote steden slachtoffers van
opgedrongen bescherming. Deze ondernemers zijn zelden aangesloten
bij de branche-vereniging. Er is in de horecabranche een concrete
vraag naar ordehandhaving. Want, niet alleen het aantal
horecagelegenheden groeit, ook het wapenbezit en het gebruik van
drugs, drank en geweld nemen toe. Deze combinatie leidt tot een
beheersprobleem. Horecagelegenheden zijn publiek toegankelijk en
hun economisch succes is sterk afhankelijk van een goede reputatie.
Tot op zekere hoogte kun je zeggen dat dit protectie uitlokt.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 7.1.
InleidingJanuary 1, 1999
7. CRIMINALITEIT IN DE SPEELAUTOMATEN-BRANCHE
7.1. Inleiding
De automatenbranche heeft het imago van een besmette sector. De
gokwereld wordt van oudsher geassocieerd met de handel in drugs en
andere criminele activiteiten. Veel harde feiten om de slechte
reputatie van het gokwezen te bewijzen, zijn er niet, hoewel enkele
gerichte onderzoeken plaatselijke gegevens opleveren die er niet om
liegen. Het Bedrijfschap Horeca trok in 1993 aan de bel; een
vertrouwelijk onderzoek van het recherchebureau Hoffman wees op een
vergaande vervlechting van georganiseerde misdaad met de legale
horeca-branche, die liep via de handel en exploitatie van
gokautomaten. De Rotterdamse hoofdcommissaris Ottevanger beweerde
in 1992 dat twintig procent van de speelautomatenhandelaren in de
stad gelieerd is aan organisaties die zich bezighouden met de
handel in verdovende middelen en andere vormen van zware
criminaliteit. Horeca Nederland kwam met een schatting in dezelfde
orde van grootte (Fijnaut e.a. 1993). Ook Boerman noemt in zijn
onderzoek in Rotterdam (1994) de betrokkenheid van leidende figuren
uit het criminele circuit in de speelautomatenhandel. Het al eerder
genoemde politieonderzoek van het Amsterdamse HIT-team toonde aan
dat een vijftal criminele organisaties een groot deel (70 %) van de
speelautomaten in handen heeft, en de betrokkenen zich bezig
hielden met de handel in drugs, wapens en prostitutie (Brief van
Van
Riessen aan de burgemeester van Amsterdam, 1993).
Fijnaut cum suis (1993) stellen dat we te maken hebben met forse
problemen van georganiseerde misdaad. Zij wijzen daarbij vooral op
de parallel tussen de directe en indirecte gokspelen; vooral
daar waar automaten in het geding zijn; investeringen in het
benodigde onroerende goed, het opdringen van zakenrelaties, het
genadeloos exploiteren van andermans inspanningen, de dreiging met
geweld en de toepassing daarvan en meer. Overigens wijzen
Fijnaut en de zijnen eveneens op de dubieuze rol die de
gemeentelijke overheid in de bestudeerde Rotterdams zaak heeft
gespeeld: willens en wetens werden zakelijke overeenkomsten
gesloten met een vooraanstaand lid van de onderwereld die de
financile middelen grotendeels verkreeg uit illegale activiteiten.
Tegen deze persoon liep tijdens de onderhandelingen zelfs een
grootscheeps justitieel onderzoek. Ook in de pers verschijnen
regelmatig publikaties waarin gesproken wordt over calamiteiten die
wijzen op inmenging van de georganiseerde criminaliteit in de
exploitatie van speelautomaten. Zo staat in een artikel van Missets
Horeca (1993) te lezen dat er bonussen van 10.000 tot 15.000 gulden
worden betaald aan horeca-ondernemers voor de plaatsing van
gokkasten. Ook het aanbieden van leningen teneinde startende
ondernemers te binden, waarna de terugbetaling geschiedt door
middel van automaten-exploitatie om niet. Over de aard en omvang
van alle genoemde feiten blijft het tasten in het duister, maar dat
er iets aan de hand is, lijkt duidelijk.
lees meer
IX – De bouwnijverheid – 4. DE BOUWNIJVERHEID ALS
SLACHTOFFER VAN CRIMINALITEITJanuary 1, 1999
4. DE BOUWNIJVERHEID ALS SLACHTOFFER VAN
CRIMINALITEIT
Burgers, bedrijven en instellingen lopen altijd het risico
slachtoffer te worden van een of andere vorm van criminaliteit. In
de bouwnijverheid is dat risico extra groot: er is veel en duur
materiaal aanwezig omdat ter plaatse moet worden gebouwd en de
beveiliging van die goederen ter plekke is vaak moeilijk te
realiseren. De variteit aan denkbare delicten in de bouwnijverheid
is groot. Zoals aangegeven beperken wij ons tot de bespreking van
enkele eerder genoemde vormen van criminaliteit waarvan de
bouwnijverheid slachtoffer kan worden. De meeste kunnen
betrekking hebben op racketeeringactiviteiten.
lees meer
IX – De bouwnijverheid – 8. SAMENVATTING EN
CONCLUSIESJanuary 1, 1999
8. SAMENVATTING EN CONCLUSIES
In ons land is de bouwnijverheid een economische sector waar
veel geld in omgaat. Er is vrijwel altijd behoefte aan
bouwactiviteiten. Criminele groepen zouden indien gewenst met
racketeering een vaste bron van inkomen kunnen krijgen. Het
bouwproces is en blijft kwetsbaar in Nederland. Standaardiseren in
de bouwnijverheid is vrijwel onmogelijk. Er moet ter plekke worden
gebouwd. Bovendien is het bouwproces uiterst arbeidsintensief
waardoor de kosten per produktie-eenheid erg hoog liggen. Personeel
moet altijd naar de bouwplaats worden gebracht in tegenstelling tot
andere bedrijfstakken die hun produktie naar gebieden met de
goedkoopste arbeidskrachten kunnen verplaatsen. Die kwetsbaarheid
wordt verhoogd door de grote onderlinge concurrentie.
Bouwondernemers moeten onder grote tijdsdruk het produktieproces
uitvoeren. De bouwnijverheid is zeer gefragmenteerd en flexibel.
Het grote aantal bouwbedrijven biedt aan ruim 330.000 mensen werk.
De meeste bedrijven hebben nauwelijks zelf personeel in dienst en
bestaan relatief kort. Dit korte bestaan wordt mede in de hand
gewerkt door de snelheid waarmee kan worden teruggekeerd in de
bouwnijverheid. Het is in Nederland vrij eenvoudig als nieuwe
onderneming tot de bouwnijverheid toe te treden (personeel, kennis
en kapitaalgoederen zijn makkelijk in te huren of via een katvanger
te koop). Het aantal faillissementen in de bouwnijverheid is groter
dan in andere bedrijfstakken. Als gevolg van te weinig kapitaal en
te gering eigen vermogen lopen veel bedrijven het risico van
faillissement.
lees meer
IX – De afvalverwerkingsbranche – 5.7. De internationale
contextJanuary 1, 1999
5.7. De internationale context
Afval en de verwerking daarvan zijn vanzelfsprekend niet een
typisch Nederlands probleem. Alle welvarende landen worstelen met
dezelfde problematiek en zoeken naar aanvaardbare oplossingen voor
hun afval. Nu bestaan er aanzienlijke verschillen tussen landen wat
betreft hun wetgeving op het gebied van het milieu en de handhaving
daarvan. Zo worden afval, afvalverwerking en afvalrecycling in elk
land anders gedefinieerd. Die afwijkende interpretaties leveren
speelruimte op om internationaal met afval geld te verdienen. Ook
zijn er verschillen wat betreft verwerkingscapaciteit van afval en
wijken de prijzen voor afvalverwerking sterk van elkaar af. Om de
kosten te drukken zijn Nederlandse afvalverwerkingsbedrijven en
internationaal opererende afvalmakelaars altijd geneigd te zoeken
naar plaatsen waar de verwerking van het afval de minste kosten met
zich meebrengt. Het openstellen van de grenzen tussen EU-landen en
Oosteuropese landen heeft geleid tot een grote vervoersbeweging van
afval naar en door die landen. De export van Nederlands afval is
weliswaar aan vergunningen gebonden maar dat blijkt in de praktijk
nauwelijks beperkingen met zich mee te brengen. Dit komt doordat in
de landen waar het afval zijn bestemming vindt, meestal geen of
nauwelijks serieuze controles worden uitgevoerd. Zonder die
controles is het papier van de vergunningaanvraag geduldig en kan
een makelaar zonder risico zo’n exportvergunning aanvragen. Wat
eigenlijk gebeurt is dat afvalproblemen van landen met een
strengere wetgeving worden verplaatst naar landen met een minder
strenge wetgeving. De milieuproblemen nemen in de ontvangende
landen toe omdat zij vaak niet de beschikking hebben over voldoende
verwerkingscapaciteit of kwalitatief toereikende
verwerkingsinstallaties. Aan ontdoeners wordt wel de Nederlandse
verwerkingsprijs per ton afval in rekening gebracht, maar in
Oost-Europa zijn de gemaakte kosten slechts een fractie daarvan. De
winst is voor de makelaar. Het volgende voorbeeld illustreert de
gevolgen van een internationale context van afvalverwerking.Een
afvalmakelaar wil een partij zinkafval via de haven Rotterdam naar
Polen en Brazili brengen onder het mom van recycling. Beide landen
deelden officieel mee dat verwerking van zinkafval daar onmogelijk
was of milieuhyginisch niet verantwoord kon worden verwerkt: er
bleef namelijk te veel giftig afval over na recycling. De
afvalmakelaar rekende de ontdoeners van het zinkafval f.230,- per
ton, betaalde het Poolse bedrijf f.80,- per ton en nam het
herwonnen zink voor eenzelfde bedrag terug. Met de verkoop hiervan
verdiende de makelaar in Nederland f.1000,- per ton. Uiteindelijk
was Polen de dupe. Allerlei uiterst giftige stoffen als cadmium en
zware metalen lagen her en der verspreid op stortplaatsen in Polen
en de opbrengst was laag.
lees meer
IX – De verzekeringsbranche – 5. CONCLUSIESJanuary 1, 1999
5. CONCLUSIES
We hebben in het voorgaande al in zekere zin geconcludeerd dat
de in hoofdstuk 1 geformuleerde onderzoeksvragen voor wat betreft
de verzekeringsbranche niet kunnen worden beantwoord.
Desalniettemin kan op basis van het voorgaande een aantal
voorzichtige conclusies worden getrokken. Door de grote onderlinge
concurrentie in de verzekeringsbranche lijken de
acceptatievoorwaarden voor sommige verzekeringen steeds soepeler te
worden. Hierdoor ontstaat er meer gelegenheid tot frauderen.
Verzekeringsmaatschappijen nemen veel schades als gevolg van fraude
voor lief. Zij gaan er vanuit dat dit onlosmakelijk met de branche
is verbonden en dat hierover tegenover de klant niet al te moeilijk
moet worden gedaan. Vaak vertoont men deze klantgerichte houding
met name bij hogere schades (van grote ondernemingen) en niet bij
kleinere schades (van kleine bedrijven en individuele burgers).
Moeilijk doen impliceert namelijk voor de betreffende maatschappij
een slechte naam in de verzekeringsmarkt. Het CIS en
branche-organisaties geven aan dat zij – voorzover zij dat weten en
uitspreken – over het algemeen niet te maken hebben met criminele
groepen. Er zou alleen sprake zijn van een toename van het aantal
fraudes door individuele klanten van verzekeringsmaatschappijen,
maar deze toename wordt niet met openbare gegevens gestaafd. Wel
worden diverse malen kleine assurantiebemiddelingsbedrijven genoemd
vanwege hun kwetsbaarheid voor benvloeding van of overname door
criminele groepen. De ECD wijst ook op deze kwetsbaarheid.
lees meer
IX – De wildlifebranche – 3.3. Zaakanalyse in de
wildlifebrancheJanuary 1, 1999
3.3. Zaakanalyse in de wildlifebranche
Door de CRI zijn ons vijftien dossiers met betrekking tot
wildlifecriminaliteit ter beschikking gesteld (CRI-AID, 1994). Deze
zaken bevinden zich vrijwel alle in de pro-actieve fase van het
opsporingsonderzoek, met uitzondering van n die zich in de fase van
het gerechtelijk vooronderzoek bevindt. Hoewel de meeste
regiokorpsen de bestrijding van milieucriminaliteit hoog in het
vaandel hebben staan en zelfs als prioriteit
hebben gesteld, is het feitelijke aantal opsporingsonderzoeken naar
de illegale wildlifehandel zeer beperkt. Voor een deel heeft dat te
maken met de relatieve onbekendheid bij de politiekorpsen en het OM
met dit soort strafzaken. Bovendien beschikt de politie over weinig
kennis van deze handel. Als laatste mogelijkheid mag natuurlijk
niet worden uitgesloten dat er zich in Nederland gewoon niet veel
wildlifecriminaliteit voordoet (zie vorige paragraaf).
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>