Bijlage VI – 9.1 InleidingJanuary 1, 1999
9 OPENBAAR MINISTERIE
9.1 Inleiding
9.1.1 Algemene introductie
Het openbaar ministerie (OM) is belast met de strafrechtelijke
handhaving der rechtsorde. Daartoe beschikt het OM over het
vervolgingsmonopolie en draagt de officier van justitie het gezag
over de opsporing. Verder heeft het OM verschillende andere taken,
zoals de tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen en, sinds de
inwerktreding van de Politiewet 1993, taken die voortvloeien uit
het medebeheer van de politie. In dit hoofdstuk staat de rol van
(de leden van) het OM bij de opsporing centraal. Met name in het
kader van die taak komt het openbaar ministerie in aanraking met de
georganiseerde criminaliteit en worden door het OM
opsporingsmethoden ingezet.
lees meer
Bijlage VII – III.1. InleidingJanuary 1, 1999
III. MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN VAN ONDERZOEK NAAR
GEORGANISEERDE
III.1. Inleiding
Het doen van wetenschappelijk onderzoek naar georganiseerde
criminaliteit is een hachelijke onderneming. In het voorgaande
hoofdstuk is als een van de drie kenmerken van georganiseerde
criminaliteit genoemd het vermogen om zich op betrekkelijk
effectieve wijze af te schermen. Georganiseerde criminaliteit is
dan ook voor wetenschappelijk onderzoekers een veel minder
toegankelijk onderzoekterrein dan bijvoorbeeld voetbalvandalisme of
druggebruik. Daarenboven zijn de traditionele informatiebronnen van
criminologische wetenschap, zoals de politie en slachtoffers,
doorgaans weinig toeschietelijk bij het verlenen van medewerking
aan onderzoek naar georganiseerde criminaliteit. De politie wil
niet graag haar informatiepositie prijsgeven (Reuter en Rubinstein,
1978) en slachtoffers zijn dikwijls beducht om te spreken. Het is
gemakkelijker om winkeliers over winkeldiefstal te interviewen dan
horeca-ondernemers over gedwongen protectie in hun bedrijfstak.
lees meer
Bijlage VII – V.4. De autobrancheJanuary 1, 1999
V.4. De autobranche
Voor criminele groepen die op grote schaal in gestolen auto’s
handelen is het aantrekkelijk om samenwerking te zoeken met
bonafide bedrijven. Het feit dat er per jaar ongeveer 5 tot 7.000
auto’s niet terug worden gevonden maakt duidelijk dat er wel
samenwerking met garagebedrijven in Nederland moet zijn. Criminele
groepen moeten voor deze illegale handel beschikken over veel
deskundigheid. Voor de levering van nummerplaten, valse
kentekenbewijzen, het plaatsen van nieuwe sloten, het veranderen
van chassisnummers en het eventueel overspuiten van auto’s is veel
vakkennis nodig en veel handelingen kunnen ook niet op straat en in
het openbaar gebeuren. Daarvoor heeft een criminele groep een
gespecialiseerde werkplaats nodig en vakspecialisten om de diverse
werkzaamheden uit te voeren. Voor criminele groepen of andere
professionele daders is het nauwelijks interessant een volledig
garagebedrijf op te kopen en dit zelf te voorzien van apparatuur en
personeel. De kans dat een garage zonder klanten op de een of
andere manier bij de politie bekend wordt, is redelijk groot; het
kan via de legale handelsactiviteiten de illegale niet goed
camoufleren. Wanneer toch een normaal garagebedrijf wordt opgekocht
neemt de afhandeling van de (noodzakelijke) gewone clientle te veel
tijd in beslag, is de administratieve rompslomp te groot in
verhouding tot de opbrengsten en komt er controlerend personeel van
diverse instanties over de vloer. Infiltratie van garages is met
andere woorden onaantrekkelijk voor criminele groepen. Ook de
beperkte hoeveelheid geld die via dit type bedrijven kan worden
witgewassen, maakt deze optie minder interessant.
lees meer
Bijlage VII – VIII.3. Verwachtingen voor de nabije
toekomstJanuary 1, 1999
VIII.3. Verwachtingen voor de nabije toekomst
Vorenstaande kwesties doen allicht de vraag rijzen naar de
ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit in Nederland in de
komende jaren. Deze vraag is echter gemakkelijker gesteld dan
beantwoord. Niet alleen is het onderzoek zomaar om te zetten in
bouwstenen voor een voorspelling van wat komen gaat, maar ook het
feit dat – vanuit methodologisch oogpunt gezien – niet verantwoord
om de resultaten van een hoofdzakelijk descriptief de
georganiseerde criminaliteit tegenwoordig zo internationaal van
karakter is en er op allerhande plaatsen in de wereld op grotere en
kleinere schaal allerlei maatregelen tegen worden genomen, maakt
het inderdaad zeer moeilijk om vooruit te zeggen wat er de komende
jaren gaat gebeuren. Waar dan nog bij komt dat eigenlijk niet van
de georganiseerde criminaliteit kan worden gesproken, maar telkens
weer opnieuw moet worden gevarieerd naar de aard van de betrokken
criminele groepen en de illegale activiteiten die zij organiseren.
Het verklarend inzicht in de vroegere en gaande ontwikkeling van de
georganiseerde criminaliteit in Europa is niet zo groot dat voor
allerlei vormen van georganiseerde criminaliteit kan worden bepaald
hoe zij er de komende jaren uit zullen gaan zien. Toch is het,
zeker vanuit een oogpunt van beleid, alleszins redelijk om naar de
toekomst van de georganiseerde criminaliteit te vragen. En dus kan
het niet onredelijk zijn om hier tenminste in grote lijnen enkele
verwachtingen voor haar toekomst aan het papier toe te vertrouwen.
Deze verwachtingen zijn mede gebaseerd op de weinige publikaties
waarin met meer of minder succes is geprobeerd enkele gedachten te
formuleren omtrent de ontwikkeling van de georganiseerde
criminaliteit in de toekomst, wereldwijd, op Europees niveau, in
sommige landen om ons heen (United Nations, 1994; Williams, 1995;
Carter, s.d.; Joutsen, 1993; Bundeskriminalamt, 1995).
lees meer
Bijlage VIII – 4.4. Tot besluitJanuary 1, 1999
4.4. Tot besluit
Over Nederland ligt een wirwar van de meest verschillende
criminele netwerken. Organisaties als de Hells Angels, cliques als
die welke in het Zuiden de synthetische drugs produceren, en
individuen zoals we die hebben aangetroffen in het algemene
netwerk, vormen de middelpunten van deze netwerken. Een aantal van
die netwerken staat zowel op nationaal niveau als op regionaal en
lokaal niveau voortdurend met elkaar in contact. Met andere
woorden: er zou op dit middenniveau van de georganiseerde
criminaliteit wel eens meer orde kunnen heersen dan de chaos, die
men hier bij de eerste aanblik waarneemt, suggereert. Met name de
verbindingen tussen de top-groepen en de criminele netwerken zijn
in dit verband van groot belang. Maar ook de belangrijke rol van de
schakels tussen de interregionale en landelijke netwerken enerzijds
en de lokaal-opererende groepen anderzijds mag niet worden
veronachtzaamd. Want deze basisgroepen vormen in menig opzicht het
draagvlak voor de georganiseerde criminaliteit op de hogere
niveau’s.
lees meer
Bijlage VIII – II.3. De militaire coupJanuary 1, 1999
II.3. De militaire coup
Op 25 februari 1980 werd het politiebureau aan de Waterkant te
Paramaribo in brand geschoten door een groep van zestien ontevreden
militairen in de rang van sergeant. Uit dit gezelschap kwam Desi
Bouterse naar voren als leider die het gezag in het land overnam.
In maart werd een nieuwe eerste minister aangesteld: Henk Chin A
Sen en daarmee had de regering haar burgerlijke gezicht
teruggewonnen, maar er kon geen twijfel bestaan in wiens handen de
werkelijke macht lag. Met n flinke klap was een einde gekomen aan
de etnisch gepacificeerde verhoudingen in de politiek, die door
buitenlandse waarnemers wel waren gezien als lichtend voorbeeld van
politieke stabiliteit in een maatschappelijk gespleten samenleving
(Dew, 1994). In december 1982 volgde de koelbloedige moord op 15
politieke tegenstanders.
lees meer
Bijlage VIII – IV.2. De ontwikkeling van de georganiseerde
misdaad in MarokkoJanuary 1, 1999
IV.2. De ontwikkeling van de georganiseerde misdaad in
Marokko
De opkomst van de georganiseerde misdaad in Marokko is niet te
begrijpen als we niet weten dat een zeer groot gedeelte van de
Marokkaanse staatshuishouding zich afspeelt in de grijze en zwarte
zones van de zogenaamde informele economie. Deze term staat voor
alle bedrijvigheid die niet officieel is geregistreerd en geteld,
maar die desondanks veel werkgelegenheid verschaft. Marokko geldt
in de eerste plaats als een agrarisch land, dertig procent van de
bevolking vindt er werk in de landbouw. De industrie is weinig
ontwikkeld en biedt weinig werkgelegenheid. Het klinkt vreemd in
Westerse oren, maar zoals in veel landen van de Derde Wereld vormt
de informele economie in feite de belangrijkste economische sector.
Er bestaan schattingen dat de staatshuishouding daar voor de helft
van het Bruto Nationaal Produkt op drijft. Behalve de verbouw van
en handel in hash, zijn in deze informele sector activiteiten
aanwijsbaar die wij zonder meer tot het terrein van de
georganiseerde misdaad mogen rekenen. Vanuit Marokko wordt op
uiteenlopende manieren aan mensensmokkel gedaan. Er worden met
vissersboten en kleine scheepjes tegen betaling (van bijvoorbeeld
f.3.000,-) illegale trekarbeiders of emigranten de veertig
kilometer overgezet die Europa en Afrika van elkaar scheiden ter
hoogte van de Straat van Gibraltar. Er zijn berichten dat de
Italiaanse mafia hierbij is betrokken en dat leden van de kustwacht
in Marokko en Spanje zijn omgekocht om deze menselijke vrachten
door te laten. Deze mensen zoeken werk in de tuinbouw en de oude
takken van industrie in Spanje en Itali. Er worden vrouwen
uitgevoerd om als prostitue te werken. Voorheen was hun markt te
vinden in Saoedi-Arabi en andere rijke Golfstaten, maar mede op
aandrang van de orthodoxe beweging in de Islam om dit te stoppen,
wordt dit verkeer nu in de richting van Spanje en Frankrijk en
noordelijker gedirigeerd. Met deze vormen van mensenhandel gaat een
levendige produktie en handel in valse reisdocumenten gepaard.
Voorts is sprake van georganiseerde autodiefstal uit Europa. Tussen
de reusachtige stroom gemotoriseerde Marokkaanse vakantiegangers
valt een enkel gestolen exemplaar nauwelijks op. Vooral in Spanje
en Itali zijn Marokkaanse bendes op dit terrein actief; daar worden
ook de papieren vervalst. In april heeft de Spaanse politie twee
bendes opgerold, waarvan er overigens n bestond uit vier
Nederlanders en een Brit. De georganisiseerde misdaad in Marokko is
verder actief in alle mogelijk vormen van smokkel. Smokkelen vormt
trouwens ook voor andere ondernemende individuen een bron van
inkomsten zoals iedereen aan de grens zelf gemakkelijk kan
waarnemen. Via de twee kleine vrijhandelszones in het noorden
(Ceuta en Melilla) en via de Canarische eilanden in het Zuiden van
het land worden Amerikaanse sigaretten en hifi-apparatuur
binnengesmokkeld zonder dat de verschuldigde belasting wordt
betaald en er is ook al een zwarte markt voor nieuwe, en voor
tweedehands kleding en voor vers, maar zelfs ook voor overjarig
voedsel in conservenblikjes. In Marokko zijn verder zwarte markten
voor wapens, goud en buitenlandse geld. Marokko kende in de loop
van 1994 en 1995 een reeks belangrijke fraudeschandelen en dan gaat
het onder andere om ambtenaren die voor eigen rekening door de
Verenigde Naties geschonken graan aan boeren verkochten
(Derro-project, 1993); de directeur van een dochteronderneming van
Royal Air Maroc die in 1995 werd aangehouden op verdenking van het
verduisteren van grote bedragen die gemoeid waren bij het tot stand
komen van koopcontracten met Duitse en Turkse bedrijven;
medewerkers van de Algemene Bank Marokko (een filiaal van ABN-AMRO)
die grote financile transacties zouden hebben gepleegd ten koste
van het Amerikaanse autobandenbedrijf Goodyear. Deze voorbeelden
van georganiseerde misdaad en fraude in Marokko zijn echter
kinderspel vergeleken bij de handel in cannabis en in toenemende
mate ook hard drugs. Nederland is daarbij als importland (het
belangrijkste?) van vitale betekenis. Hoe valt die ontwikkeling te
verklaren? We willen over drie specifieke voorwaarden iets zeggen:
(a) de rentabiliteit van de cannabis-verbouw, (b) de losbandige en
autonome traditie van het herkomstgebied en (c) de ontwikkeling van
de emigratie. Eerst (a): de teelt van het produkt. De boeren in een
klein gebied in het Noorden (Beni-Khaled of Ketama) dat ongeveer
100 kilometer ten Zuidwesten ligt van de plaats Al Hoceima – dit
ligt in de streek waar de gastarbeiders naar Nederland vandaan
komen – telen reeds meer dan tien eeuwen cannabis ten behoeve van
een bescheiden binnenlands gebruik. Koning Hassan I heeft het in
1890 met zoveel woorden toegestaan in vijf dorpen in dit gebied.
Toen de noordelijke zone van Marokko in 1912 onder Spaans beheer
kwam, legde het koloniale bestuur deze boeren geen strobreed in de
weg. In deze ruige streek van het hoge Rif-gebergte leveren de
verbouw van gerst, de opbrengst van fruitbomen, de teelt van geiten
en de produkten van bosbouw (hout, kurk, houtskool) te weinig op om
een zeker bestaan te lijden. Er zijn dan ook regelmatig
hongersnoden in dit gebied uitgebroken, nog in 1944/45 verloor een
vijfde tot een kwart van alle bewoners van de Centrale Rif het
leven (De Mas, 1995). Hash vormt een hoognodige en zekere
aanvulling van het inkomen, want dat wil ook in droge jaren nog wel
groeien. In het gebied waar De Mas reeds jarenlang onderzoek
verricht, heeft hij geconstateerd dat waar de bevolking in 1972 nog
voor 3 5 procent van haar inkomsten van de teelt van cannabis
afhankelijk was, dit percentage nu (1993) is gestegen tot 25 30%.
In Marokko worden drie groepen van hash-produkten onderscheiden.
Kif is de
Berberse benaming van de plant zelf in het Marokkaans. Ze wordt
gedroogd en ruim een jaar bewaard voor verdere bewerking. Sjiera is
het poeder dat bij het dorsen van de gedroogde plant achterblijft.
Hiervan wordt de beste kwaliteit cannabis, de zogenaamde 00 (double
zro) vervaardigd. Cannabis-olie wordt gemaakt door de sjiera-poeder
met zuivere alcohol op te lossen en verder te bewerken. Ofschoon
strijdig met de godsdienstige voorschriften, voor Marokkaanse
producenten en consumenten is hash heel gewoon: goede handel en een
prettig genotmiddel. Kif werd gerookt door oude mannen,
thans wordt dit op veel plaatsen ook voor jongeren gedoogd. Het
verbod in Europa komt de meeste betrokken Marokkanen als
merkwaardig voor. Of liever als buitenkans, want dankzij de
strafbaarstelling kan de prijs worden opgedreven. Deze houding
levert de huidige drugshandelende Marokkanen ook in Nederland de
neutraliseringstechniek op die nodig is de morele grens naar het
plegen van strafbare feiten over te steken. Waarom zouden zij dit
onschuldige produkt niet leveren op een grote koopkrachtige
markt?
lees meer
Bijlage VIII – I.2. De maatschappelijke legitimiteit van
nader onderzoekJanuary 1, 1999
I.2. De maatschappelijke legitimiteit van nader
onderzoek
Onderzoek naar georganiseerde criminaliteit door buitenlandse en
allochtone groepen is een gevoelige aangelegenheid. Het kan, als er
niet zorgvuldig mee wordt omgegaan, gemakkelijk voedsel geven aan
racistische vooroordelen en politieke organisaties die
vreemdelingenhaat kapitaliseren in de kaart spelen. Dat dit geen
loze bewering is, werd hiervoor al aangegeven. In de Verenigde
Staten, vanwaar veel criminologische inzichten afkomstig zijn, is
de georganiseerde misdaad en in het bijzonder de
Italiaans-Amerikaanse mafia, bij herhaling verheven tot soortbegrip
en voorgesteld als een geheime samenzwering die elders wordt
opgezet en waarvan de deelnemers de in zichzelf gezonde politiek,
economie en samenleving van Amerika hebben overrompeld en
gecorrumpeerd. De angst voor deze sinistere buitenlandse octopus
komt in de Amerikaanse politiek op gezette tijden naar boven om in
een wervelend samenspel van de media, de politiek, het Openbaar
Ministerie, de politie, comits van bezorgde burgers, populaire
wetenschap, en ook film en bellettrie, te worden afgeschilderd als
onzegbaar machtig. Dit draagt het gevaar van de Amerikaanse
moral panic in zich (Chambliss, 1995). Het werk van veel
vakcriminologen is tot op zekere hoogte een voor de hand liggende
reactie op deze angstige voorstelling van zaken. Zij hebben
veelvuldig getracht deze these van de alien conspiracy te
weerleggen. Wat op zijn beurt weer aanleiding kan zijn om het
probleem ten onrechte te bagatelliseren en dan zijn we nog verder
van huis want het verschijnsel verdwijnt niet vanzelf. In een
recent rapport van de Verenigde Naties (United Nations, 1994) wordt
de internationalisering van de activiteiten die de hiervoor
genoemde buitenlandse groepen ontplooien, vooral toegeschreven aan
de algehele globalisering van het maatschappelijk leven, en verder
– gespecificeerd voor individuele landen – in verband gebracht met
enerzijds de mogelijkheden om ergens op een illegale manier snel
groot geld te verdienen en anderzijds de mate van risico om op een
doeltreffende manier door de overheden aldaar te worden bestreden.
Met andere woorden, in dit rapport wordt uitgegaan van de
grondgedachte dat daar waar hoge winsten zijn te behalen en de
overheid – om wat voor reden dan ook: onvoldoende organisatie,
corruptie en intimidatie, acceptatie van bepaalde ontwikkelingen –
zwak is of berust in de gang van zaken, de bekende transnationale
groepen zullen neerstrijken. Over de rol die (ook) binnenlandse
allochtone criminele groepen en de gemeenschappen waarvan zij deel
uitmaken, in zo’n een proces kunnen spelen, wordt met geen woord
gerept. Waarom aan hun belangrijke rol wordt voorbijgegaan, wordt
niet verantwoord. Maar vreemd is het wel, want het is onderhand
bijvoorbeeld een feit van algemene bekendheid dat de snelle
penetratie van Italiaanse mafia-groepen in Duitsland alles te maken
heeft met de aanwezigheid van grote Italiaanse gemeenschappen in
veel Duitse steden. Mafiosi kunnen gemakkelijk onderduiken in deze
gemeenschappen en zich zo onttrekken aan de greep van de Justitie
in hun eigen of een ander land. Het is voor bepaalde mafiosi en hun
handlangers veiliger om vanuit deze gemeenschappen crimineel actief
te zijn in Itali dan vanuit de plaatselijke gemeenschappen in dit
land zelf. En het is vanzelfsprekend ook niet zo moeilijk voor hen
om eerst en vooral in zo’n grote Italiaanse gemeenschap als die in
Duitsland medestanders te recruteren. Hoe dan ook, dit merkwaardige
stilzwijgen in het desbetreffende rapport maakt iets van het
ongemak zichtbaar waarmee over de betrokkenheid van allochtonen,
etnische minderheden of immigranten in het algemeen, bij de
georganiseerde criminaliteit wordt gesproken.
lees meer
Bijlage VIII – VIII.3. ConclusieJanuary 1, 1999
VIII.3. Conclusie
Het vorenstaande zal duidelijk hebben gemaakt dat de Nigeriaanse
en Ghanese netwerken zeker ook in Nederland actief zijn. Maar
hierbij dient wel te worden bedacht dat het in ons land slechts
gaat om onderdelen, zoniet uiteinden, van deze netwerken. Want dit
verklaart wellicht waarom hier eigenlijk niets, of toch niet veel,
wordt teruggevonden van de grote hirarchische structuren waarvan in
Nigeria zelf sprake lijkt te zijn, volgens politiebronnen. Dit
maakt de Nederlandse vertakkingen overigens niet minder effectief:
hun geringe omvang en losse organisatie stelt ze in staat om zeer
flexibel te opereren in de internationale drugshandel. Dat deze
organisatie voor de leidende figuren ook de nodige zorgen met zich
meebrengt, staat vast; denk aan de controle op koeriers. Maar
nadelen als deze wegen waarschijnlijk niet op tegen de voordelen.
Alles wijst er verder op dat de Nigeriaanse en Ghanese
(georganiseerde) criminaliteit in ons land zich eenzijdig heeft
ontwikkeld. Bovenal speelt zij zich af in de drugshandel, en verder
nog steeds in de autohandel en, wellicht, de vrouwenhandel. Op
welke schaal deze illegale activiteiten tegenwoordig worden
bedreven, is echter goeddeels een raadsel. Gelet op de
onheilstijdingen die zo nu en dan over hun omvang de wereld in
worden gestuurd, zou het wel goed zijn wanneer er eens wat nader
onderzoek zou worden verricht, zowel om mythevorming te voorkomen
als om opsporing te bewerkstelligen waar zij geboden is. De
oplichterspraktijken die vanuit Nigeria worden bedreven, kunnen
overigens moeilijk worden gekenschetst als vormen van
(georganiseerde) criminaliteit die echt op Nederlandse bodem worden
bedreven. In dit verband vallen er in
Nederland alleen slachtoffers, niet zelden als gevolg van hun eigen
naviteit en/of hebzucht. Het feit dat de onderhavige netwerken zich
in Nederland alleen maar manifesteren in de gedaante van kleine
cliques smokkelaars, verklaart wellicht mede waarom er hier zo goed
als geen sprake is van geweldgebruik, en van corruptie slechts op
de meeste gerede plaatsen in de Nederlandse economie en de
Nederlandse ambtenarij. En niet uitgesloten moet worden geacht dat
juist ook dit een van de voornaamste redenen is waarom aan deze
(uitlopers van de ) Nigeriaanse en Ghanese georganiseerde
criminaliteit haast geen aandacht wordt geschonken.
lees meer
Bijlage VIII – Bibliografie Hoofdstuk IIIJanuary 1, 1999
-
Bibliografie Hoofdstuk III:
- Turkse criminele groepen in Nederland
Akgndz, A., Een analytische studie naar de arbeidsmigratie van
Turkije naar West-Europa, in het bijzonder naar Duitsland en
Nederland (1960-1974), in Sociologische Gids, jaargang 40,
1993, p. 352-385.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 4.3 Verkoopcijfers
vrachtwagensJanuary 1, 1999
4.3 Verkoopcijfers vrachtwagens
De aankoop van nieuwe vrachtauto’s en trekkers daalde tussen
1992 en 1993 sterk; er werden in 1994 vijfendertig procent minder
vrachtauto’s en vijfenveertig procent minder trekkers verkocht dan
in 1992; volgens Transport en Logistiek Nederland was dit een
belangrijke indicator voor de algeheel slechte situatie bij de
transportbedrijven (TLN, 1994). Maar in 1994 neemt het aantal
verkopen van vrachtwagens en opleggers ineens weer sterk toe: er
worden 13 % meer trucks verkocht en bijna 44 % meer opleggers dan
in het voorgaande jaar (TLN, 1995). Hieruit kan worden
geconcludeerd dat de dalende resultaten definitief tot een einde
zijn gekomen. Ook het aantal geleaste wagens neemt de
laatste jaren sterk toe. In 1990 werd ongeveer zestien procent van
de vrachtwagens en trekkers geleast, in 1991 groeide dit percentage
tot negentien procent en in 1992 was het al ongeveer 22 procent
(CBS, 1994).
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 11.2
ExpediteursJanuary 1, 1999
11.2 Expediteurs
De transportdocumenten worden tegen betaling opgemaakt door
douane-expediteurs, meestal in opdracht van een verlader,
soms rechtstreeks van fabrikanten. Sommige verladers of
transportondernemers maken zelf hun documenten op, maar dit komt
niet vaak voor. De expediteur regelt het vervoer van A naar B, van
vliegtuig tot schip tot vrachtwagen. Voor het vervoer over de weg
schakelt de expediteur n of meer transportbedrijven in. Per
douane-document moet een borgsom gestort worden, maar
expeditie-bedrijven hebben een doorlopende borg uitstaan. Wanneer
de papieren niet aangezuiverd worden, is de expediteur
verantwoordelijk tegenover de fiscus voor de misgelopen
belastinggelden of ten onrechte betaalde subsidies. Wanneer er geen
bewijs komt dat de goederen de EU hebben verlaten, klopt de
Nederlandse belastingdienst bij de expediteur aan met een naheffing
voor de misgelopen gelden. In 1994 kregen twintig expediteurs een
dergelijke rekening in de bus; zo moesten twee grote bedrijven
samen meer dan honderd miljoen ophoesten. De branche-organisatie
van expediteurs Fenex schat dat de fiscus op deze manier jaarlijks
zo’n 1,5 miljard aan belastinginkomsten misloopt. Sommige
expediteurs huren een bewakingsbedrijf in voor gevoelige
transporten; een bewakingsagent rijdt dan in zijn personenwagen
achter de vracht aan en houdt het douane-document gescheiden van de
wagen. Het komt ook voor dat werknemers van het expeditie-bedrijf
met hun neus op het laden en lossen staan. Verder schijnen sommige
expeditie-bedrijven camera’s in hun kantoor hebben hangen, waarop
het moment dat de chauffeur de papieren inklaart op film wordt
vastgelegd. Volgens Fenex, die deelneemt aan de pas opgerichte
werkgroep Fraudepreventie, is het de georganiseerde misdaad die
slim inspringt op de onoverzichtelijkheid van de open grenzen en zo
de expediteurs een loer draait. Maar zijn alle expediteurs wel zo
onschuldig? En welke rol spelen de plaatselijk overheden? We
bespreken nu verschillende varianten in subsidie-, belasting- en
accijnsfraude.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 12.8 De organisatie
van smokkeltransportenJanuary 1, 1999
12.8 De organisatie van smokkeltransporten
Er is een sterk onderscheid naar de kleine en de grote handel.
Pas wanneer het om tonnen hash of meer dan duizend kilo harddrugs
gaat, spreekt men van grote handel. De kleine partijen worden
gereden door individuele chauffeurs, eigen rijders of kleine
transporteurs (en natuurlijk nog kleinere partijen in
personenauto’s of campers met gemiddeld 10-100 kilo). De grotere
partijen vereisen een uitgebreide organisatie: er moet een zeer
hoog bedrag worden opgebracht als betaling en er moeten mensen voor
het transport, de opslag en de distributie worden gecharterd. Een
grote smokkelaar vertelt dat hij een ploeg van 15 tot 20 man had,
waarvan een aantal tot de vaste kerngroep behoorden en een aantal
oproepbaar waren.
lees meer
Bijlage IX – 4.3.2. De aard en omvang van
mensensmokkelJanuary 1, 1999
4.3.2. De aard en omvang van mensensmokkel Noot
De smokkel van mensen is voor criminele groepen aantrekkelijk om
meer redenen. De betalingen die van wanhopige mensen kunnen worden
verlangd zijn aanzienlijk. Doorgaans leggen mensen tussen de 5.000
en 20.000 gulden neer om naar een land te worden gesmokkeld. De
pakkans van smokkelaars is internationaal gezien zeer laag en de
straffen die op mensensmokkel staan zijn bescheiden te noemen. (In
Nederland is het fenomeen +mensensmokkel; aan de Koninklijke
Marechaussee toegewezen in het kader van haar grensbewakingstaak.)
Mensensmokkel vindt niet alleen via Schiphol plaats, maar ook via
de weg per auto(bus). Van de totale omvang van mensensmokkel schat
de Koninklijke Marechaussee dat een klein deel daarvan via Schiphol
gaat.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.5.
Omvang van de schade in Nederland door professionele
autodievenJanuary 1, 1999
4.5. Omvang van de schade in Nederland door professionele
autodieven
Wanneer het aantal personenauto’s dat per jaar verdwijnt door
toedoen van professionelen en criminele groepen wordt geschat
tussen de 5.000 en 7.000 dan kan ook de schade die de Nederlandse
bevolking daarvan ondervindt, worden berekend. Eerder hebben
Bruinsma, Crijns en Kroes (1993) de gemiddelde schade van alle
gestolen auto’s geschat op f.12.000,- per stuk (dagwaarde). De
schade van een auto die (snel) wordt teruggevonden is uiteraard
lager dan dat bedrag. Voor niet teruggevonden auto’s moet het
gemiddelde schadebedrag hoger liggen omdat deze auto’s meestal
jonger zijn en uit een duurdere prijscategorie komen. De nieuwprijs
komt als bedrag niet in aanmerking omdat verzekeringsmaatschappijen
deze niet uitkeren maar de dagwaarde aanhouden. In Belgi wordt een
bedrag van f.17.000,- voor permanent verdwenen auto’s gerekend.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>