Bijlage V – 4.6 Controle en samenwerkingJanuary 1, 1999
4.6 Controle en samenwerking
4.6.1 De politieorganisatie
Hoewel in ons land geen nationaal politie-apparaat bestaat, zou
denkbaar zijn dat vanuit de Divisie CRI van het Korps landelijke
politiediensten (KLPD) een zekere controle werd uitgeoefend op het
gebruik van informanten. Reeds onder 4.4.1 kwam het nationale
informantenregister van de bij de CRI ondergebrachte NCID ter
sprake, waaraan de regionale CID-en geacht worden hun informanten
te melden; er worden trouwens ook informanten van bijzondere
opsporingsdiensten geregistreerd al hebben die diensten geen
CID-status. Zoals reeds vermeld laat de landelijke registratie van
informanten evenwel te wensen over. De regio’s meldden tot voor
kort niet aan en omdat de aanmelding in code gebeurt geeft het
systeem op zichzelf niet de waarborg dat een dubbele melding wordt
tegengegaan. Enerzijds lijkt er bij de regio’s sprake van
slordigheid, terwijl anderzijds een rol speelt dat men met het oog
op de vertrouwelijkheid en de kwetsbaarheid de kring van personen
die bekend zijn met de informant zo beperkt mogelijk wil houden.
Ten derde heeft de CRI geen bevoegdheden om correcte meldingen af
te dwingen.
lees meer
Bijlage V – 7.1 InleidingJanuary 1, 1999
-
HOOFDSTUK 7 DE DELTA-METHODE:
- DOORLATEN VAN DRUGS ONDER REGIE VAN POLITIE EN
JUSTITIE
7.1 Inleiding
De commissie heeft intensief onderzoek gedaan naar de methode
van het bewust doorlaten van drugs onder verantwoordelijkheid van
politie en justitie, waarbij gestuurde informanten of beter gezegd
burgerinfiltranten behulpzaam zijn. Deze methode, die bekend is
geraakt als de Delta-methode, heeft mede ten grondslag gelegen aan
de opheffing van het interregionaal rechercheteam
Noord-Holland/Utrecht (IRT), eind 1993. Bij haar aantreden in
december 1994 stond voor de commissie vast dat ook de methode die
gebruikt werd door het opgeheven IRT nader onderzocht moest worden.
Zij kon toen nog niet voorzien dat deze delta-methode ook na de
opheffing van het IRT door de CID in Kennemerland was voortgezet.
Daarvoor kreeg zij de eerste aanwijzingen in maart 1995. De
commissie beschikte over informatie dat een informant in Rotterdam
actief was geweest bij het doorlaten van drugs nadat het IRT was
opgeheven. Het ging hier om de zaak die later bekend werd onder de
naam Bever. Op grond van deze gegevens en nieuwe feiten rond
sigarettensmokkel is een rijksrecherche-onderzoek begonnen op
aanvraag van de korpschef en de hoofdofficier van justitie in
Haarlem en de hoofdofficier te Rotterdam. Nadat deze zaak in de
openbaarheid was gekomen, heeft het College van procureurs-generaal
een algemeen rijksrecherche-onderzoek gelast naar het functioneren
van de CID Kennemerland. Vanaf het begin is de commissie in de
persoon van haar voorzitter en de vice-voorzitter op de hoogte
gehouden van de voortgang van het rijksrecherche-onderzoek. De
commissie heeft gekozen voor een breder onderzoek dan de
rijksrecherche. Niet alleen de politieregio Kennemerland was
onderwerp van onderzoek, maar de commissie heeft ook gekeken naar
enkele andere regio’s waar sprake was van het doorlaten van drugs
onder regie van de politie, zoals Rotterdam, Gooi en Vechtstreek,
Twente en Haaglanden. Noot De commissie wilde niet het
onderzoek van de commissie-Wierenga, die onderzoek deed naar de
redenen voor de opheffing van het IRT, volledig over te doen. De
bestuurlijke en organisatorische verhoudingen rondom het IRT zijn
derhalve geen direct onderwerp van onderzoek geweest van de
commissie. De methode van het IRT en het oordeel van de
commissie-Wierenga hierover daarentegen des te meer. Het onderzoek
van de commissie naar deze methode leverde veel gegevens op. De
commissie heeft noodgedwongen een selectie moeten maken uit deze
gegevens. Tijdens het onderzoek naar deze methode werd de commissie
geconfronteerd met elkaar tegensprekende verklaringen van leden van
het OM en politiefunctionarissen. Indien mogelijk heeft de
commissie een oordeel gegeven over de verschillende verklaringen.
In een aantal gevallen bleek het niet mogelijk tot een oordeel te
komen. Sommige feiten waren niet meer te achterhalen. Desondanks
wordt in dit hoofdstuk een zo goed mogelijke chronologische
weergave gegeven van de gebeurtenissen.
lees meer
Bijlage V – 8.5 Verstrekkingen ten behoeve van het bestuur
(bestuurlijke rechtshandhaving)January 1, 1999
8.5 Verstrekkingen ten behoeve van het bestuur (bestuurlijke
rechtshandhaving)
8.5.1 Inleiding
Onder bestuurlijke rechtshandhaving wordt verstaan het geheel
van bestuurlijke maatregelen dat kan worden aangewend ter
beheersing van de georganiseerde criminaliteit. In zijn
algemeenheid is het wenselijk om nauwe contacten (verstrengeling)
tussen overheid en het normale bedrijfsleven en de criminele
organisaties tegen te gaan.
lees meer
Bijlage VI – 11.4 Samenwerking en controleJanuary 1, 1999
11.4 Samenwerking en controle
11.4.1 Ministerie van Binnenlandse Zaken
Het ministerie van Binnenlandse Zaken is zeer terughoudend ten
aanzien van de CID-en en het gebruik van opsporingsmethoden. In een
interne notitie over de verantwoordelijkheid van de korpschef en
korpsbeheerder voor de toepassing van opsporingsmethoden komt dit
tot uiting: de korpsbeheerder kan ten aanzien van CID-activiteiten
alleen worden aangesproken op de beheersaspecten en niet op de
inhoud ervan. Het ministerie van Binnenlandse Zaken moet zich naar
de mening van de korpsbeheerders niet te zeer bewegen op het gebied
waarvoor de burgemeesters en korpsbeheerders zelf verantwoordelijk
zijn.
lees meer
Bijlage VI – 3.4 SamenwerkingJanuary 1, 1999
3.4 Samenwerking
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de directe
samenwerking tussen regionale CID-en en vergelijkbare eenheden
binnen andere opsporingsdiensten. Vervolgens komt de NCID van het
Korps landelijke politiediensten (KLPD) aan de orde. Daarbij zal
uitsluitend worden ingegaan op de cordinatie en facilitering in
verband met het runnen van informanten en het registreren van
CID-subjecten. Noot . Aan het slot van deze paragraaf
wordt ingegaan op de internationale uitwisseling van
CID-gegevens.
lees meer
Bijlage VI – 6.1 InleidingJanuary 1, 1999
6 KERNTEAMS
6.1 Inleiding
6.1.1 Algemene introductie
Als in de tweede helft van de tachtiger jaren de belangstelling
voor georganiseerde criminaliteit toeneemt, komt de gedachte op
permanente opsporingscapaciteit vrij te maken ter bestrijding
daarvan. Dit leidt tot de oprichting van interregionale
rechercheteams (IRT’s) die vanaf 1994 kernteams heten. Er zijn er
zes, te weten Noord-Oost-Nederland, Randstad Noord en Midden, Zuid,
Rotterdam, Haaglanden en Amsterdam. Aan deze teams nemen wisselende
aantallen regionale politiekorpsen deel.
lees meer
Bijlage VI – 8.1 InleidingJanuary 1, 1999
8 INLICHTINGENDIENSTEN
8.1 Inleiding
8.1.1 Wettelijk kader
De taak van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) is geregeld
in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (verder af te
korten tot WIV). Artikel 8, tweede lid formuleert haar als volgt:
a het verzamelen van gegevens omtrent organisaties en personen
welke door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun
activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij
een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische
rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige
belangen van de Staat;
lees meer
Bijlage VII – I.2. De opzet van het onderzoekJanuary 1, 1999
I.2. De opzet van het onderzoek
Reeds in januari 1995 besliste de Enqutecommissie – mede in het
licht van het parlementaire debat – om een externe onderzoeksgroep
de aard, omvang en ernst van de zware, georganiseerde criminaliteit
in kaart te laten brengen. Meer bepaald werd aan de auteurs van dit
rapport – prof. dr. C. Fijnaut (onderzoeksleider), prof. dr. F.
Bovenkerk, prof. dr. G. Bruinsma en prof. dr. H. van de Bunt –
gevraagd onderzoek te doen naar drie zaken:
lees meer
Bijlage VII – IV.5. De diefstal van auto’sJanuary 1, 1999
IV.5. De diefstal van auto’s
In aansluiting op de laatste opmerking kan deze paragraaf over de
diefstal van auto’s het beste worden begonnen met een herhaling van
de reden waarom in het onderhavige onderzoeksproject speciaal deze
vorm van diefstal onder de loep is genomen. Het argument hiervoor
is dat ook in de internationale literatuur keer op keer wordt
gesteld dat autodiefstallen niet alleen worden gepleegd door
groepen beroepsdieven maar ook door criminele groepen die algemeen
worden gerekend tot het milieu van de georganiseerde criminaliteit,
zoals de diverse geledingen van de Italiaanse mafia. Waarom ook
deze groepen zich bezighouden met de diefstal van auto’s, valt
gemakkelijk te begrijpen. Enerzijds kunnen auto’s met gemak op
betrekkelijk grote schaal worden gestolen en tegen relatief veel
geld worden (door-)verkocht, anderzijds is de pakkans voor de
daders erg gering en is, in het geval dat zij toch worden gepakt,
de straf gewoonlijk laag. Blijkens de deelstudie over de
autobranche worden er in Nederland jaarlijks tussen de 30.000 en
35.000 (vracht)auto’s gestolen. Het grootste deel hiervan wordt
echter teruggevonden. Het deel dat overblijft – tussen de 5.000 en
7.000 personenauto’s en een kleine 200 vrachtauto’s – wordt dus
echt gestolen. Wie voor laatstbedoelde diefstallen verantwoordelijk
zijn, is niet zo duidelijk. En dit ook om de reden die in het
voorgaande al werd gesuggereerd: de bestrijding van deze vorm van
diefstal geniet landelijk geen prioriteit. En dus zijn ook de
gegevens over de betrokken (groepen) dieven aan de schaarse kant.
Uit de landelijke studie betreffende de rol van allochtone en
buitenlandse groepen in het bedrijven van georganiseerde
criminaliteit in Nederland, is gebleken dat er weliswaar ook in
Surinaamse, Marokkaanse en Nigeriaans-Ghanese kringen somtijds
bendes actief zijn die auto’s (laten) stelen om ze vervolgens naar
hun land van herkomst te verschepen (via Rotterdam en Antwerpen),
maar dat na de val van De Muur vooral Russische en Joegoslavische
bendes op dit gebied actief zijn geworden. Dit is ook naar voren
gekomen in de plaatselijke studies, zij het dat de politie in
Amsterdam – door gebrek aan onderzoek – niet echt kijk heeft op de
activiteiten van deze groepen. Wel heeft zij door middel van
onderzoek vastgesteld dat er in de stad zo’n 10 groepen
professionele autodieven van Nederlandse origine werkzaam zijn.
Verder neemt zij aan dat tenminste enkele van deze groepen in
contact staan met buitenlandse (Ghanees-Nigeriaanse, Russische)
handelaren in gestolen auto’s. De meeste wetenschap die in dit
onderzoeksproject over (de plegers van) autodiefstallen werd
vergaard, is geput uit 30 dossiers aangaande autodiefstallen die
ons van overal uit het land werden toegestuurd. De meeste van deze
dossiers hebben betrekking op autochtone groepen autodieven, enkele
op groepen die uit Oost-Europa afkomstig zijn (Rusland, Letland,
Oekrane en voormalig Joegoslavi). Hun analyse leert dat de
autochtone groepen gewoonlijk slechts op lokale of regionale schaal
werken en jaarlijks tussen de 10 en 15 auto’s stelen. Gemiddeld
tellen zij vier tot vijf man waartussen een zekere werkverdeling
bestaat: sommigen zijn beter in het stelen en verrijden van auto’s,
anderen beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om auto’s om
te katten, papieren te vervalsen, enzovoort. Deze groepen kennen
geen echte leider, maar hebben meestal wel een centrale figuur die,
omdat hijzelf eigenaar is van een garage, een autosloperij of een
werkplaats, goed thuis is in de (il)legale autohandel en zodoende
ook met enig gezag taken kan verdelen en transacties weet af te
wikkelen. Doorgaans kennen de kernleden van deze groepen elkaar al
lange jaren, al was het maar omdat zij familieleden zijn of in
dezelfde buurt of op hetzelfde woonwagenkamp zijn opgegroeid. Er
hoeven in zulke groepen dan ook geen (positieve en/of negatieve)
sancties te worden toegepast om een vlotte, loyale samenwerking te
verzekeren. Niettemin treffen de meeste groepen wel de bekende
voorzorgsmaatregelen om hun illegale activiteiten af te schermen,
zoals afzien van het gebruik van de telefoon om zaken te regelen.
Veel verder behoeven zij ook niet te gaan, omdat zij zo goed als
niets te duchten hebben van de politie. Overigens plegen de leden
van deze groepen veelal niet alleen autodiefstallen, maar maken zij
zich ook schuldig aan onder meer inbraak en heling. De buitenlandse
groepen zijn gewoonlijk groter. Hun kern telt zo’n vijf tot acht
leden. Daarenboven doen zij veelal beroep op andere
personen/groepen om speciale onderdelen van de illegale handel voor
hun rekening te nemen. Hierbij kan men zowel denken aan de
inschakeling van buitenlanders zoals Joegoslaven, die zich in het
plegen van autodiefstallen hebben gespecialiseerd, als aan het
aantrekken van landgenoten die de gestolen auto’s vliegensvlug over
de grens moeten rijden of naar de haven van Rotterdam, Amsterdam of
Antwerpen moeten brengen. Sommige van deze groepen gebruiken
officieel erkende garages of import- en exportbedrijven om hun
illegale handel af te schermen.
lees meer
Bijlage VII – VII.1. De landelijke situatieJanuary 1, 1999
VII.1. De landelijke situatie
Er is in Nederland geen instantie die een goed beeld heeft van
de schaal waarop door criminele groepen contrastrategien worden
gehanteerd. Ook de BVD en de rijksrecherche beschikken niet over de
informatie om hiervan een adequaat beeld te construeren. Dit hangt
ten dele samen met hun positie, taak en bevoegdheden binnen het
openbaar bestuur, ten dele met het (geheimzinnig en controversieel)
karakter van de bedoelde strategien zelf, en ten dele zeker ook met
de belangen die lagere en hogere overheden hebben bij het
stilhouden van hun ervaringen met de toepassing ervan. Zelfs van
het onderwerp waar rond de laatste jaren nog de meeste openheid tot
stand is gebracht, namelijk politile corruptie, bestaat nergens bij
de centrale overheid, inclusief de zojuist genoemde instanties, een
goed overzicht (Fijnaut, 1993). En hier kan in n adem aan worden
toegevoegd dat het grote tekort aan ambtelijk inzicht tot nu toe
niet is goedgemaakt door adequaat empirisch wetenschappelijk
onderzoek (Hoetjes, 1991; Huberts, 1992).
lees meer
Bijlage VIII – 3.4. Tot besluitJanuary 1, 1999
3.4. Tot besluit
Ter afronding van dit hoofdstuk kan allereerst met nog groter
stelligheid dan in het begin worden beweerd, dat er in Nederland
geen octopus is die de georganiseerde criminaliteit in het gehele
land omspant. Een dergelijke syndicaat bestaat niet, ook niet in de
sfeer van de drugsgroothandel. Wat men in deze handel wel ziet,
werd hiervoor met een aantal voorbeelden duidelijk gemaakt: een
beperkt aantal criminele groepen van heel verschillend kaliber die
elk een deel van de hashmarkt bezetten.
lees meer
Bijlage VIII – 2. Over de geschiedenis van de georganiseerde
criminaliteit in NederlandJanuary 1, 1999
2. Over de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit
in Nederland
Nederland kan niet bepaald het land worden genoemd met een grote
traditie op het vlak van de geschiedschrijving in de sfeer van
misdaad en straf. Slechts sedert de jaren zeventig bestaat er een
kleine kring van historici, antropologen en criminologen die
interesse hebben voor de geschiedenis van de criminaliteit en de
strafrechtspleging in Nederland. Hun geschriften hebben tot nu toe
evenwel hoofdzakelijk betrekking op de manier waarop door overheden
op het probleem van de criminaliteit werd gereageerd. Dit probleem
zelf werd dan ook veelal slechts in functie van deze invalshoek
behandeld (Faber, 1983; Spierenburg, 1984; Diederiks en Roodenburg,
1991). Er is echter een gelukkige uitzondering: de geschiedenis van
het bendewezen in en rond de Republiek in de achttiende eeuw.
lees meer
Bijlage VIII – I. ALGEMENE INLEIDINGJanuary 1, 1999
I. ALGEMENE INLEIDING
Een van de hoofdvragen, waarop de Enqutecommissie een antwoord
moet geven, is de vraag naar de aard, ernst en omvang van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland. Voor een ieder die in de
voorbije jaren de berichtgeving over grotere strafzaken heeft
gevolgd, zal het duidelijk zijn dat in dit antwoord niet alleen
aandacht mag worden geschonken aan de rol van autochtone,
Nederlandse, groepen in die criminaliteit, maar dat ook het nodige
dient te worden gezegd over de rol die buitenlandse en allochtone
groepen hierin spelen. Over deze laatste groepen gaat dan ook dit
rapport. De rol van autochtone groepen in de georganiseerde
criminaliteit in Nederland wordt door Cyrille Fijnaut belicht in
het gelijknamige rapport van zijn hand.
lees meer
Bijlage VIII – V.1. De georganiseerde criminaliteit in Hong
KongJanuary 1, 1999
V.1. De georganiseerde criminaliteit in Hong Kong
V.1.1. Het verhaal van de triades
Het probleem van de Chinese georganiseerde criminaliteit wordt
nogal gemakkelijk op een lijn gesteld met het probleem van de
triades. Maar net zoals de kwestie van de georganiseerde
criminaliteit in Itali niet kan worden gelijkgesteld aan die van de
mafia en haar vier geledingen, zo mag ook in dit geval de
georganiseerde criminaliteit niet op n en dezelfde hoop worden
gegooid. De triades – ook in hun eigentijdse uitmonstering – vormen
slechts een deel van het probleem. En juist om ook dat andere deel
goed te kunnen begrijpen, is het van belang dat het verhaal van de
triades wordt verteld.
lees meer
Bijlage VIII – VII.5. Colombianen in Nederland en hun
criminaliteitJanuary 1, 1999
VII.5. Colombianen in Nederland en hun criminaliteit
Volgens opgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek hadden
zich in 1994 2.049 personen legaal gevestigd op Nederlands
grondgebied met een Colombiaans nationaliteit en nog eens 6.864
Colombiaanse mensen beschikten daarnaast ook nog over de
Nederlandse nationaliteit. Hun aantal neemt gestaag toe: in 1991
waren dat nog slechts 1.610 mensen met enkel de Colombiaanse en
5.605 mensen met een dubbele nationaliteit. Wie dit precies zijn is
niet bekend. Colombianen behoren niet tot de doelgroepen van het
Nederlandse minderhedenbeleid en, net zoals bij andere
Latino-bevolkingen, is er geen onderzoek naar hen gedaan. En ding
is wel heel duidelijk: ongeveer twee derde bestaat uit vrouwen. Is
hier ook sprake, zoals in Engeland, van Colombiaanse hulpen in de
huishouding? Het is wel waarschijnlijk dat er zich enkele politieke
vluchtelingen onder bevinden die in de jaren zeventig zijn
gearriveerd, maar veel kunnen dit er niet zijn. Wel volstrekt
duidelijk is het grote aantal prostitues onder deze vrouwen. Zij
hebben niet zelden eerst gewerkt in het beroemde prostitutiekamp
Campo Allegre op Curaao en van daaruit hebben zij, net zoals
prostitues uit de Dominicaanse Republiek en ook uit de Nederlandse
Antillen zelf, de oversteek gemaakt. Dat zovele van hen een dubbele
nationaliteit bezitten, kan betekenen dat een aantal van hen met
Hollandse mannen (ex-klanten?) is gehuwd. Er bevinden zich ook
nogal wat zusters onder en dat duidt op kettingmigratie. De trek
van Colombiaanse prostitues naar Nederland is al meer dan 15 jaar
oud en gaat vooraf aan de import van drugs. Verder leeft in
Nederland een onbekend aantal illegale Colubianen. Wie met de
plaatselijke politie daarover praat, krijgt gemakkelijk de indruk
dat eigenlijk alle Colombianen in Nederland – en dat geldt zeker
het aantal illegale Colombianen wier aantal wij per definitie niet
kennen – wel op de een of andere manier zijn verbonden met de
handel in drugs. Maar het gezichtspunt van de politie is
noodzakelijkerwijs selectief en Colombianen buiten het criminele
circuit komen niet in hun vizier. De Argentijnse criminoloog Damian
Zaitch is met een etnografisch onderzoek naar deze gemeenschap
begonnen. Hij treft in Amsterdam en Rotterdam een rijk
verenigingsleven aan dat op zichzelf helemaal niet met de wereld
van de drugs hoeft te zijn verbonden. Er zijn politieke clubs,
culturele verenigingen, migranten-zelfhulporganisaties en
feministische groeperingen. Hij stuit eveneens op kerkelijke
organisaties die taalcursussen geven. Maar hij ontwaart ook een
uitgebreid horeca-circuit, een aantal (vecht-)sportscholen waar
Colombianen veel komen en dansgelegenheden waar de connectie met de
cocanehandel wel bestaat. Zaitch verwondert zich over de open en
ontspannen manier waarop onder Colombianen in Nederland met cocane
wordt omgegaan. Op grond van wat wij daar in het bijzonder in
Amsterdam over aantreffen en waarvan verslag is gedaan in het
Amsterdamse rapport in deze serie, lijkt de uitspraak te verdedigen
dat een aanmerkelijk deel van de kleine Colombiaanse gemeenschap op
de een of andere manier wel degelijk een rol speelt bij de import
en de distributie van drugs.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>