• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 8.5 Informatievergaring, -opslag en -verstrekking

    8.5 Informatievergaring, -opslag en -verstrekking

    8.5.1 Wettelijk kader

    Artikel 13, eerste lid, WIV schrijft voor dat de diensten
    elkaar, mede door het verschaffen van gegevens, zoveel mogelijk
    medewerking verlenen. De mogelijkheid tot informatieuitwisseling
    tussen de Binnenlandse veiligheidsdienst en de Militaire
    Inlichtingendienst is daarmee onbegrensd. In artikel 14 WIV is de
    zorg voor geheimhouding van gegevens en bronnen alsmede voor de
    veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden
    verzameld, opgedragen aan de cordinator van de inlichtingen- en
    veiligheidsdiensten en de hoofden van deze diensten. De bepaling
    biedt daarmee onder meer bescherming aan informanten en
    agenten.

    lees meer

    Bijlage VII – II.2. De definitie van georganiseerde criminaliteit in dit onderzoek

    II.2. De definitie van georganiseerde criminaliteit in dit
    onderzoek

    Door georganiseerd te werken zijn mensen in staat grote
    prestaties te leveren. Georganiseerd staat voor doelgerichte
    samenhandeling en rationele arbeidsdeling. Het is niet overdreven
    om te stellen dat het huidige peil van welvaart zonder de inbreng
    van informele en formele organisaties nooit zou zijn bereikt. Het
    begrip georganiseerde criminaliteit drukt treffend de ongerijmdheid
    uit dat deze functionele samenwerkingsvorm tegelijkertijd ook
    bedreigend kan zijn voor de samenleving. De samenleving
    wordt met haar eigen wapens bestreden.

    lees meer

    Bijlage VII – V.2. De horeca

    V.2. De horeca

    De horeca in Nederland is over het algemeen een goed lopende,
    bloeiende sector waarin veel geld omgaat. Mede vanwege de lage
    toetredingseisen komen er nog steeds veel caf’s, restaurants en
    snackbars bij en hun gezamelijke omzet stijgt. In totaal zijn er
    bijna 40.000 horecagelegenheden in ons land. Het is een financieel
    interessante branche waarin veel wordt verdiend. De gemakkelijke
    toetredingsvoorwaarden trekken veel onervaren en laag opgeleide
    ondernemers aan die niet altijd opgewassen zijn tegen de realiteit
    van het horecabedrijf. Vooral voor de kleinere bedrijven in de
    grote steden wordt de spoeling steeds dunner en is de concurrentie
    zwaar. Ruim een kwart van de cafetariahouders heeft directe
    concurrentie van vijf of meer andere snackbar-uitbaters, nog eens
    60 procent ondervindt broodstrijd van n tot vijf
    collega-ondernemers (Lenting en partners, 1991). De
    modegevoeligheid van het uitgaanspubliek vergt ondernemersinzicht n
    kapitaal voor nieuwe investeringen. Door een stijging van de kosten
    balanceert een aantal kleine horecabedrijven op de grens van het
    faillissement. De toenemende plaatsingsbeperking van speelautomaten
    kan voor velen de zaak naar de verkeerde kant doen overhellen.
    Minder vermogende horeca-uitbaters vinden hun financiering zelden
    bij de reguliere geldinstellingen en zijn aangewezen op leningen
    van brouwerijen en – in toenemende mate – van
    speelautomatenexploitanten. Zo worden velen van hen afhankelijk van
    geldschieters die hun financile belangen in deze sector hebben
    geconcentreerd. Vooral de zwakke broeders onder de
    horeca-exploitanten hebben hierin weinig keus.

    lees meer

    Bijlage VII – VIII.1. De ernst van de situatie

    VIII.1. De ernst van de situatie

    De vraag van de Enqutecommissie naar de aard en omvang van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland is in wezen dezelfde
    vraag als die naar de ernst van de georganiseerde criminaliteit in
    dit land. Dat aard en omvang en ernst hier aan elkaar gelijkgesteld
    kunnen worden blijkt duidelijk uit het rapport Opsporing
    gezocht
    van de werkgroep-Van Traa en ook uit de parlementaire
    discussie die over dit rapport heeft
    plaatsgevonden met het oog op de instelling van de Enqutecommissie.
    De herformulering van de vraag naar de aard en omvang in de vraag
    naar de ernst is desalniettemin niet zonder betekenis. Z
    geformuleerd brengt deze vraag ons namelijk dichter bij de
    parallelle vraag die in dit verband aan de orde is, nl. de vraag
    naar wat er kan en misschien moet worden gedaan om de
    georganiseerde criminaliteit effectiever en als het kan, efficinter
    aan te pakken. Hoe ernstiger dit probleem immers is, des te
    ingrijpender middelen, ook in de sfeer van de opsporingsmethoden,
    zijn geboden om het te beheersen (Fijnaut en Marx, 1995). Ook
    volgens Amerikaans onderzoek moet de ernst van het probleem van
    georganiseerde criminaliteit niet alleen worden uitgedrukt in de
    aard en in de omvang van die criminaliteit maar ook in de schade
    die zij aanricht (Maltz, 1990). Idealiter zou ter bepaling van de
    ernst van een probleem van georganiseerde criminaliteit, in een
    land of in een stad, dus zowel de aard en de omvang als de schade
    van deze criminaliteit moeten worden vastgesteld. Welnu, dit ideaal
    is nog nooit ergens ter wereld op een verantwoorde manier bereikt,
    niet in kwalitatieve termen, laat staan in kwantitatieve termen.
    Zelfs voor die vorm van georganiseerde criminaliteit die ook
    beleidsmatig zo prominent de aandacht trekt, de internationale
    drugshandel, is wereldwijd of nationaal geen adequate ernstmeting
    voorhanden.

    lees meer

    Bijlage VIII – 1. ALGEMENE INLEIDING

    1. ALGEMENE INLEIDING

    De Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden moet onder
    meer antwoord geven op de vraag: wat is de aard en omvang van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland? Het zal duidelijk zijn
    dat deze eenvoudige vraag – wil men recht doen aan de werkelijkheid
    die erin besloten ligt – slechts op een complexe manier kan worden
    beantwoord. Een van de manieren waarop in dit onderzoeksproject
    naar een antwoord is gezocht, is door na te gaan welke groepen zich
    op welke manieren met welke vormen van georganiseerde criminaliteit
    bezighouden. Een deel van de resulaten van dit onderzoek is
    neergelegd in het rapport over de rol van buitenlandse en
    allochtone groepen in de georganiseerde criminaliteit in Nederland.
    Het andere deel is vervat in dit rapport over de rol van autochtone
    groepen. In het eerstgenoemde rapport wordt reeds in de inleiding
    geschetst hoe in het algemeen wordt gedacht over de rol van
    buitenlandse en allochtone groepen in de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland, en wordt vervolgens per hoofdstuk (per
    groep) dit beeld verfijnd. Het ligt voor de hand om in dit rapport
    een wat andere werkwijze te volgen. Eerst wordt, in hoofdstuk 2,
    het bestaande beeld van de geschiedenis van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland behandeld. In de daaropvolgende
    hoofdstukken worden dan de resultaten van het eigen onderzoek naar
    de tegenwoordige toestand van de georganiseerde criminaliteit
    weergegeven.

    lees meer

    Bijlage VIII – 2.4. De vroegere bendes in Brabant

    2.4. De vroegere bendes in Brabant

    Ofschoon het er in andere grensgebieden ook niet altijd bepaald
    zachtzinnig aan toe ging, werd, toch zeker rondom de Tweede
    Wereldoorlog, de criminaliteit nergens anders in Nederland zo
    gewelddadig bedreven en tegelijk zo hardhandig bestreden als in
    Brabant (Kempe en Vermaat, 1939; Van Rooy, 1949). De strijd werd,
    zoals bekend, vr de oorlog het hardst gestreden in en rondom Oss,
    en verwekte groot schandaal (Schouten, 1982). Dankzij W. Nagel
    (1949) kunnen we ons nu – 60 jaar later – nog een goed beeld vormen
    van de criminaliteit waar het toen in eerste instantie allemaal om
    begonnen was. Aanknopend bij de toenmalige geschiedschrijving over
    het bendewezen in Brabant in de achttiende en negentiende eeuw,
    geeft Nagel in het eerste deel van zijn boek een overzicht van de
    criminaliteit die in het begin van de jaren dertig zo omvangrijk en
    zo gewelddadig werd, dat in 1935 werd besloten tot de zuivering van
    Oss door de marechaussee in samenwerking met de gemeentepolitie. De
    misdaden waaraan vooral een aantal Osse families zich schuldig
    maakten, gingen van eenvoudige kippendiefstallen en stroperijen,
    via allerhande vormen van mishandeling, tot inbraken, overvallen en
    brandstichtingen, dikwijls uitgevoerd met grof geweld tegen de
    slachtoffers. In het tweede deel wordt verder doorgegaan op de
    delinquenten en stelt Nagel zich, ook onder invloed van de toen
    recente Amerikaanse criminologische literatuur over georganiseerde
    misdaad, onder meer de vraag in hoeverre er in Oss van een
    bendewezen sprake was. Zijn antwoord luidt dat, als er hier al van
    een bendewezen kon worden gesproken, er tenminste drie bendes zijn
    geweest. Deze bendes vormden (nog) niet zulke groeperingen als
    waarvan in het buitenland sprake was: met een vaste
    arbeidsverdeling, een zekere specialisatie, onderlinge
    solidariteit, enzovoort. Maar zij waren mogelijk wel verder in die
    richting gevolueerd, als de overheid in 1935 niet hard had
    ingegrepen. In het bijzonder de overkomst van enkele geduchte
    Amsterdamse beroepsmisdadigers zou een dergelijke ontwikkeling in
    de hand hebben gewerkt. Op het moment van de zuivering waren de
    betrokken bendes echter nog slechts exponenten van het hele milieu,
    los-vaste verbanden van steeds weer andere figuren uit dezelfde
    kring van criminelen, gerecruteerd uit het milieu van Oss. Het
    optreden van deze bendes werd niet alleen bevorderd door het feit
    dat zij niet op zichzelf stonden, maar ook door het feit dat zij
    konden terugvallen op de stilzwijgende steun van een hele
    gemeenschap. Ook het falen der repressie tegen hen gaf deze bendes
    het gevoel, de gevoelsmatige zekerheid, dat zij niet te pakken
    waren en werkte zo hun interne consolidatie in de hand. En op het
    moment dat er eindelijk werd ingegrepen, openbaarde zich een soort
    van frontvorming waarvan eerder geen sprake was geweest, niet
    openlijk althans. Het plegen van criminaliteit werd, ook in de
    geest van veel andere mensen, getransformeerd tot een strijd tegen
    het gezag. En in de hoofden van de gezaghebbers speelde zich
    eenzelfde proces af. Zij zagen zich geconfronteerd met een front
    dat – in naam der wet – per se moest worden gebroken. Een ander
    roemrucht oord was het kerkdorp St. Willebrord, ook wel het Heike
    genoemd, voor een deel bewoond door Heikesmensen. En het waren deze
    laatsten waarom het in het nieuws van die dagen k te doen was. Zij
    vormden de harde kern van de dieven, stropers en smokkelaars die in
    het Brabants-Belgische grensgebied rondspookten. In de studie die
    A. Schreurs (1947) over dit kerkdorp en de criminaliteit van de
    Heikesmensen schreef, beklemtoont ook hij dat om allerhande redenen
    – politieke, militaire, economische, geografische – hun
    criminaliteit niet van vandaag of gisteren dateerde, maar een
    voorgeschiedenis kende die terugging tot de roverijen van de 18e
    eeuw. Bezien naar de eerste decennia van deze eeuw viel het op
    hoezeer niet alleen veel mannen, maar ook heel wat vrouwen
    allerhande vormen van geweldscriminaliteit pleegden. Niettemin was
    er sprake van een zekere gestage daling van hun (geregistreerde)
    criminaliteit. Alleen in en na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog
    was er sprake van een plotse hoge stijging, vanzelfsprekend in de
    sfeer van de stroperij, smokkelarij en andere economische en
    fiscale delicten. Hoe de Heikesmensen de criminaliteit, en vooral
    de smokkel, bedreven, wordt in deze studie niet erg belicht. Wel
    merkt de auteur op dat in de desbetreffende streek kleinhandel en
    smokkelhandel helemaal door elkaar liepen en dat zo goed als
    iedereen eraan deelnam: zij hebben hiervoor een speciale neus en
    zijn
    uitermate sluw in het uitbuiten van mogelijkheden en in het vinden
    van nieuwe. Omstreeks de eeuwwisseling werd voornamelijk zout
    verhandeld, tijdens de Eerste Werelsoorlog petroleum, koffie,
    chocolade en peper, en in de laatste oorlogsjaren tabak, drank en
    deviezen. Achter de schermen was er evenwel meer aan de hand, maar
    hier dorst Schreurs nauwelijks te kijken. Niettemin merkt hij twee
    dingen op die in het kader van dit rapport niet onbelangrijk zijn.
    Ten eerste schrijft hij dat ofschoon de sluikhandel in het algemeen
    niet de allure heeft van groots opgezette smokkelaffaires, (……)
    toch grotendeels wordt bedreven in opdracht van smokkelaars van
    groot formaat uit de plaats zelf. Het smokkelen geschiedt in
    ploegverband om het risico te verminderen; de dragers worden voor
    hun diensten zeer goed gehonoreerd. Ten tweede laat hij weten dat
    Heikesmnnen vooral, door de smokkelhandel, meer dan eens in contact
    (staan) met obscure elementen uit de grotere steden, en dat in
    tijden dat de verboden handel opbloeit dit euvel naar aard en
    omvang veel ernstiger (is). Het is belangrijk om deze opmerkingen
    goed vast te houden, want zij gaan helemaal in de richting van de
    beschrijvingen die in de jaren zeventig-tachtig zijn gegeven van de
    opkomst van de tegenwoordige drugsgroothandel in Nederland.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.8. Conclusie

    III.8. Conclusie

    De oude Balkanroute die in de handel Europa met Azi verbond,
    heeft er een functie bijgekregen: de smokkel van herone via de
    Turkse infrastructuur in Turkije zelf en in West-Europa. Over de
    Turkse onderwereld die deze smokkel organiseert, is via berichten
    in de media zeer veel bekend en het Turkse publiek kent de grote
    families even goed als de Amerikanen hun mafia-prominenten. Deze
    houden zich bezig met afpersing, smokkel van goederen waarover
    belasting behoort te worden betaald, goudhandel en zeker ook
    racketeering in de bouwnijverheid. Vanaf het moment dat zij de
    verwerking en export van opiaten over konden nemen van de
    producenten in de Gouden Driehoek, heeft deze illegale handel de
    traditionele mafiose activiteiten voor een belangrijk deel
    verdrongen. Het is voor de politie in West-Europa ondanks deze
    openbaarheid in Turkije lang niet gemakkelijk om de werkzaamheid
    van Turkse organisaties in eigen land te herkennen. Ten eerste zijn
    de Turkse mafia’s zo verweven met de bovenwereld, dat het van
    hieruit lastig is om de criminele activiteit in volle omvang te
    doorzien. Bovendien manifesteren de grote mafia-families zich nu
    lang niet zo duidelijk in het buitenland als ze het tien jaar
    geleden nog deden. Zij laten in toenemende mate het initiatief aan
    opkomende drugsondernemers onder de Turkse minderheden in de landen
    van emigratie. De mafia’s kunnen worden onderverdeeld in drie
    soorten en die hebben alle hun eigen invloedssector in Duitsland,
    Frankrijk, Spanje, Engeland en zeker ook Nederland. Er is een
    klassieke mafia in de zin dat het deze puur om economisch gewin is
    te doen en ook dat deze niet is voortgekomen uit een politieke
    beweging. Dat laat onverlet dat de klassieke mafia er wel hand- en
    spandiensten voor politieke organisaties levert. Ter rechterzijde
    zijn mafiose
    groepen te vinden die voortkomen uit de vroegere organisatie der
    Grijze Wolven (Amsterdam is voor hen een duidelijke plaats van
    concentratie) en te linkerzijde zijn de PKK, Dev Sol en andere
    kleinere groeperingen actief met de mafia verbonden (een duidelijke
    kern bevindt zich in Arnhem), maar deze zijn minder gericht op de
    handel in hard drugs.

    lees meer

    Bijlage VIII – V.5. Conclusie

    V.5. Conclusie

    De conclusie van dit hoofdstuk kan moeilijk een andere zijn dan
    dat de Chinese georganiseerde criminaliteit zich ook in Nederland
    in vele varianten manifesteert. Zowel waar het gaat om het soort
    van illegale activiteiten als waar het gaat om de groepen die
    betrokken zijn bij hun uitvoering. Naast groepen die moeten worden
    gerekend tot de meer traditionele triades (in hun moderne
    organisatievorm) vinden we ook stilaan groepen die daar, zo
    onmiddellijk tenminste, niet mee in verband kunnen worden gebracht
    en, zoals in de Verenigde Staten, ook niet met andersoortige
    Chinese genootschappen (tongs). Belangrijk is ook om op te merken
    dat het er op begint te lijken dat deze vorm van georganiseerde
    criminaliteit niet alleen meer wordt bedreven door personen en
    groepen die als het ware van buitenaf de Nederlandse samenleving
    binnendringen, maar ook door Chinezen die al lange(re) tijd, zelfs
    al in de tweede of wellicht in de derde generatie, in Nederland
    wonen. Dit betekent dat – wl net als in Amerika – ook hier de
    Chinese georganiseerde criminaliteit minder en minder een vreemd
    verschijnsel zal worden, maar onderdeel van de Nederlandse
    samenleving. Zij het ook direct met de kanttekening dat dit heel
    goed kan samengaan met de verdere internationalisering van de
    manier waarop deze criminaliteit ook in West-Europa wordt
    georganiseerd en gepleegd. De berichten die ons hieromtrent vanuit
    het Verenigd Koninkrijk bereiken, houden steek.

    lees meer

    Bijlage VIII – VIII.1. Enkele achtergrondgegevens

    VIII. DE NIGERIAANSE EN GHANESE CRIMINELE NETWERKEN: HUN
    VERTAKKINGEN IN NEDERLAND

    VIII.1. Enkele achtergrondgegevens

    In de voorbije jaren zijn vooral de Nigeriaanse criminele
    netwerken bij herhaling in het nieuws geweest. Zowel naar
    aanleiding van concrete voorvallen als in algemene reportages werd
    keer op keer bericht over hun betrokkenheid bij de internationale
    drugshandel, over hun vrij geraffineerde oplichtingspraktijken en
    over hun rol in wereldwijde vrouwenhandel. En vooral in verband met
    deze laatste activiteit werd hun naam nogal eens in n adem genoemd
    met die van Ghanese criminele netwerken. In het bijzonder gedurende
    het onderzoek
    dat een onderzoekscommissie van de Belgische Kamer in de jaren
    1992-1994 heeft ingesteld naar een structureel beleid met het oog
    op de bestraffing en de uitvoering van de mensenhandel, is deze
    connectie tussen de Nigeriaanse en Ghanese vrouwenhandel meer dan
    eens aan het licht getreden (Belgische Kamer van
    Volksvertegenwoordigers, 1994).

    lees meer

    Bijlage VIII – Bibliografie Hoofdstuk I

    Bibliografie Hoofdstuk I:

    Algemene inleiding

    Abadinsky, H., Organized Crime, Nelson-Hall, Chicago,
    1990.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 1. ACHTERGRONDEN EN OPZET VAN HET DEELRAPPORT

    Frank Bovenkerk en Ankie Lempens Universiteit Utrecht

    1. ACHTERGRONDEN EN OPZET VAN HET DEELRAPPORT

    Op 18 juli 1994 knippen we uit De Volkskrant een annonce:
    T.o. gevr. internationaal transportbedrijf.
    Financile problemen geen bezwaar.
    Tel.
    Het kost weinig verbeeldingskracht om hierachter criminele
    intenties te vermoeden. Wil iemand het transportbedrijf overnemen
    om smokkelwaar te vervoeren? Ligt het in de bedoeling het bedrijf
    te gebruiken om geld wit te wassen? We zullen het nooit weten.
    Want, als we het nummer bellen dat in de advertentie wordt genoemd,
    wordt de hoorn na onze openingszin schielijk op de haak gegooid. In
    de vijf of tien jaren die achter ons liggen, zijn bij voortduring
    transportondernemingen en ook wel expediteurs in het nieuws geweest
    omdat zij diensten hadden verricht voor verschillende takken van
    georganiseerde misdaad. Meestal ging het om het internationale
    vervoer van drugs. Er zijn chauffeurs in de gevangenis beland en
    (minder) ondernemers; er zijn vrachtwagencombinaties, ladingen en
    bedrijfspanden geconfisceerd; er zijn vergunningen ingetrokken. Zo
    openlijk als in de Volkskrant-advertentie zal het gewoonlijk
    meestal niet gaan, maar er is voldoende bekend geworden in het
    strafrechtelijk onderzoek van politie en justitie om speciaal
    onderzoek naar betrokkenheid in deze branche te rechtvaardigen. In
    de internationale literatuur over de georganiseerde misdaad wordt
    die betrokkenheid vaak genoemd. Misschien heeft het te maken met
    het imago van truckers als vrije jongens, de wetenschap dat in deze
    branche grote en kleine overtredingen tot op zekere hoogte gewoon
    zijn en worden aanvaard als middel om het hoofd boven water te
    houden. De infiltratie van de georganiseerde misdaad in de
    vakbonden van vrachtwagenchauffeurs in de Verenigde Staten
    (vergelijk de roemruchte carrire van Jimmy Hoffa) is algemeen
    bekend. De transportbranche vormt voor de georganiseerde misdaad
    een strategisch steunpunt omdat zij met het beheersen van aan- en
    afvoer van materiaal ondernemers onder druk kan zetten om
    afpersingsgelden te betalen. Dit vormt een van de manieren om
    bijvoorbeeld (via het beheersen van de aanvoerlijn van
    bouwmateriaal) de bouwnijverheid te controleren. Dit laatste
    verschijnsel doet zich in Nederland niet voor omdat labour
    racketeering
    hier onbekend is.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 11. EUROFRAUDE IN DE VERVOERSBRANCHE

    11. EUROFRAUDE IN DE VERVOERSBRANCHE

    Het wegvallen van de Europese binnengrenzen maakt de controle op
    het transport moeilijker en daarmee het gesjoemel met heffingen,
    subsidies en belastingen gemakkelijker. Voorheen werden aan de
    Nederlandse grens documenten aangemaakt die bewezen dat een lading
    goederen het land was binnengekomen of had verlaten, en daarmee was
    de kous af. Invoerrechten, accijnzen of subsidies werden hier (bij
    wijze van spreken) afgerekend. Maar tegenwoordig passeren de
    vrachtauto’s doorgaans zonder controle de Nederlandse grenzen. Voor
    goederen waarover belastingen dienen te worden betaald of subsidies
    kunnen worden ontvangen, moet achteraf worden bewezen dat de
    goederen inderdaad op de plaats van bestemming zijn aangekomen en
    dus recht hebben op belastingrestitutie of subsidiegeld. Het geheel
    van alle fraude-vormen waarbij er sprake is van misbruik van
    Europese regels, subsidies en belastingen noemen we Eurofraude. In
    het rapport van H. van de Bunt over illegaal optreden in legale
    bedrijfstakken en sectoren – ook in deze serie – wordt er eveneens
    aandacht aan deze vorm van criminaliteit geschonken.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 12.7 Rippen

    12.7 Rippen

    Een staaltje criminaliteit binnen de criminaliteit is het rippen
    van drugstransporten. Vaak zitten er dan verklikkers in de
    organisatie of uitvoering van het smokkeltransport; zij tippen
    derden die de wagen onderweg beroven. Een gesprekspartner uit de
    smokkelwereld vertelt dat een personeelslid uit zijn losploeg
    dergelijke contacten buiten de smokkelbende had: iedere keer als er
    een hashtransport over de grens ging, werden de chauffeurs onderweg
    met een pistool tot stoppen gedwongen. Eenmaal verloor deze bende
    zo vijf ton hash, ter waarde van vijftien miljoen gulden. Deze
    drugsbaas stuurde altijd gewapende begeleiders met de vrachtauto’s
    mee, in de truck zelf, maar ook in een meerijdende
    personenauto.

    lees meer

    IX – De zeehaven Rotterdam en de luchthaven Schiphol – 4.2. De Rotterdamse Haven

    4.2. De Rotterdamse Haven

    Zoals in de vorige paragraaf al is aangegeven krijgt een
    internationale zeehaven te maken met smokkel van allerhande
    goederen. Door de pre-occupatie van de Nederlandse
    opsporingsdiensten met drugs gaat de aandacht voornamelijk uit naar
    drugssmokkel. Daarover zijn ook de meeste gegevens aanwezig. In de
    Rotterdamse haven is door de opheffing van de centrale afdeling
    verdovende middelen van de politie de opsporing en bestrijding van
    drugssmokkel een taak geworden van de douane, waarbij de politie
    indien nodig assistentie levert.

    lees meer

    IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 4.3. Terugvindpercentages gestolen auto’s

    4.3. Terugvindpercentages gestolen auto’s

    Niet elke auto die in Nederland wordt gestolen, verdwijnt uit
    het zicht. Veel gestolen auto’s worden vroeger of later
    teruggevonden. Eijken en De Waard (1994) rapporteren een percentage
    van 60, en Van der Heijden (1995) stelt dat voor 1993 op 64%.
    Hoewel het percentage vanaf 1990 is toegenomen (vanaf 58% in 1990
    tot 64% in 1993) is het absolute aantal personenauto’s dat niet
    meer terechtkomt, wel toegenomen.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>