Bijlage VII – III.5. De plaatselijke onderzoekenJanuary 1, 1999
III.5. De plaatselijke onderzoeken
De plaatselijke onderzoeken completeren de landelijke
onderzoeken. Zij zijn verricht vanuit dezelfde twee perspectieven
als deze laatste onderzoeken, het perspectief van de criminele
groepen en dat van de branches. Meer bepaald zijn deze lokale
studies bedoeld om relif te geven aan het landelijke beeld, door te
laten zien dat de variteit aan criminele groepen, aan criminele
activiteiten, aan modi operandi en aan illegale inkomsten groter is
dan op voorhand mag worden aangenomen. Bovendien kon op deze wijze
meer en detail de invloed van de georganiseerde criminaliteit op
een stad worden bestudeerd.
lees meer
Bijlage VII – V.8. BesluitJanuary 1, 1999
V.8. Besluit
In de discussie over de ontwikkeling van de georganiseerde
criminaliteit is in de afgelopen jaren haar dreigende vervlechting
met legale economische sectoren voortdurend aan de orde gesteld.
Bij herhaling werd gewag gemaakt van het feit dat de onderwereld
langzaam maar zeker de bovenwereld zou infiltreren. Italiaanse of
Amerikaanse toestanden zouden ook in Nederland reeds spelen. De
integriteit van de Nederlandse maatschappij zou gevaar lopen. Het
lag derhalve voor de hand dat in dit onderzoek werd nagegaan of van
een dergelijke evolutie sprake is.
lees meer
Bijlage VIII – 2.5. De tegenwoordige rol van ambulante
groepenJanuary 1, 1999
2.5. De tegenwoordige rol van ambulante groepen
Natuurlijk waren ook in de twintigste eeuw de organisatie, de
samenstelling en de bedrijvigheid van de Hollandse onderwerelden en
de Brabantse bendes constant in beweging. Maar niettemin hoorden
die werelden en deze bendes ergens thuis, hadden ergens een milieu
waarin ze konden gedijen. Ze konden, binnen marges, op een bepaalde
plaats worden gelokaliseerd. Als vanzelf roept dit de vraag op naar
de criminaliteit van de marginale groepen die geen vaste plek
hadden, niet sedentair waren, maar ambulant. En deze vraag klemt
temeer, omdat hiervoor reeds werd beschreven hoe in de achttiende
eeuw juist ook temidden
van deze groepen (joden, zigeuners), in wisselwerking met hun
marginale maatschappelijke positie, belangrijke vormen van
georganiseerde criminaliteit tot ontwikkeling kwamen. Daarenboven
zal hierna worden uiteengezet welk een belangrijke rol zogenaamde
kampers spelen in (de top van) de georganiseerde criminaliteit
waarmee wij heden ten dage worden geconfronteerd. Wat is er in die
tussentijd dan allemaal gebeurd? Dat is veel meer dan in dit
rapport allemaal kan worden behandeld. Een paar punten zijn hier
echter van bijzonder belang.
lees meer
Bijlage VIII – 5.3. De situatie in GroningenJanuary 1, 1999
5.3. De situatie in Groningen
In termen van (georganiseerde) criminaliteit vertoont de regio
een breed scala aan activiteiten. Vanuit Groningen werden 36
rapportages opgestuurd. Hiervan moeten er in dit rapport 21 buiten
beschouwing blijven, met name omdat zij betrekking hebben op zaken
waarin uitsluitend of hoofdzakelijk buitenlandse en/of allochtone
misdadigers danwel criminele groepen figureren. Niettemin zou het
in een ander verband heel zinvol kunnen zijn om deze 21 zaken eens
verder uit te spitten in het licht van de vraag: waarom allemaal in
Groningen? Het gaat hier om betrekkelijk grote Turkse
drugshandelaren, Poolse autodieven, Nigeriaanse oplichters,
Italiaanse overvallers, Chinese afpersers, Joegoslavische
vrouwenhandelaren ….: you name it, we have it! Een deel
van de betrokken zaken is natuurlijk wel verwerkt in n of meer van
de andere rapporten die door de onderzoeksgroep-Fijnaut voor de
Enqutecommissie zijn geschreven. De vijftien overblijvende andere
zaken geven nog een tamelijk gevarieerd beeld van wat er min of
meer aan de basis van de georganiseerde criminaliteit in het
Groningse stuk van Nederland heeft gespeeld in de voorbije jaren.
Deze zaken zijn in te delen in vier groepen.
lees meer
Bijlage VIII – II.7. De besteding van drugswinstenJanuary 1, 1999
II.7. De besteding van drugswinsten
Surinaamse drugshandelaren in Nederland willen vaak opvallen met
een swingende levensstijl. Ze rijden in dure auto’s, dragen mooie
kleren en opvallende sieraden. Dat laatste is overigens misleidend
en leent zich voor een cultureel misverstand. Ook mensen die
werkelijk arm zijn, dragen vaak goud en dat is dan ook hun gehele
vermogen. Boslandcreolen handelen veel in goud en als zij dat doen
hoeft dat helemaal niet te betekenen dat ze het met drugstransport
of -handel hebben verdiend. Soms komt er bij de drugstransacties
helemaal geen geld aan te pas. In Suriname bestaat grote behoefte
aan bepaalde schaarse, Westerse importartikelen. Een dienst in het
drugstransport kan worden afgerekend door kinderkleding uit
Nederland op te sturen of levensmiddelen of luxe badzeep en
tandpasta. De rijkste drugshandelaren zelf wassen hun revenuen wit
en investeren in het Carabisch gebied. We hebben geen gegevens die
er op wijzen dat zij in Nederland investeren of hier in enige
economische sector penetreren. Grote hoeveelheden geld worden via
banken verzonden en in het geval van grote Hindoestaanse
ondernemers is vastgesteld dat zij een ingenieus systeem hanteren
dat in India bekend staat onder de naam Hawala-bankieren of
ponton-bankieren. Dit is gebaseerd op absoluut onderling vertrouwen
en daarom leent de Hindoestaanse grootfamilie zich er goed voor. De
wijze waarop de nieuwverworven rijkdom in Suriname wordt
geconsumeerd, volgt stereotype etnische lijnen. De etnische groepen
stemmen overeen voor zover zij prachtige villa’s laten bouwen ten
noorden van Paramaribo. Coca-bungalows worden ze genoemd.
Schitterend wit, uitgerust met zwembaden en tennisbanen. Er zijn
ook eigen vliegtuigen waargenomen. De drugshandelaren van
Paramaribo worden in het openbaar herkend omdat ze rondrijden in
jeepjes van het merk Suzuki en altijd met de muziek hard aan. Omdat
het favoriete type van dit automerk Vectari heet, worden zij
Vectari-boys genoemd. In het Hindoestaans milieu herkent men de
plotselinge rijkdom aan een prachtig ingerichte winkel.
lees meer
Bijlage VIII – IV.6. Marokkanen in NederlandJanuary 1, 1999
IV.6. Marokkanen in Nederland
De emigratie van Marokkanen naar West-Europa is officieel in de
jaren zestig geregeld in werfakkoorden. Met Duitsland werd zo’n
overeenkomst waarin alle procedures voor werving en tewerkstelling
waren geregeld, gesloten in 1963, Frankrijk volgde in 1964, Belgi
ook in 1964 en Nederland kwam wat achteraan met een werfakkoord in
1969. De werving heeft formeel niet langer dan vier jaar geduurd,
want bij de (olie)crisis van 1973 werd zij stopgezet. Daarna is de
immigratie doorgegaan in de vorm van primaire en secundaire
gezinshereniging. In het eerste geval laat een (voormalige)
gastarbeider zijn gezin overkomen, in het tweede geval huwt een
kind met een legale verblijfsstatus in Nederland met een Marokkaan
uit Marokko. Verder is er
een migratiecircuit van illegalen. Toen Shadid (1979) aan het einde
van de jaren zeventig een grote representatieve steekproef van
Marokkaanse arbeiders ondervroeg, ontdekte hij dat slechts 13
procent van hen via de officile werving was gekomen. Velen hadden
eerder in Frankrijk gewerkt en kwamen daarna door naar Nederland.
Obdeijn (1993) heeft onlangs gereconstrueerd hoe het
migratiepatroon zich heeft ontwikkeld. Hij schrijft dat
verschillende wervingscommissies op hun eigen houtje het land
doorkruisten op zoek naar sterke jonge mannen (met een gaaf gebit)
en dat ze in feite deden wat een aantal louche lokale bemiddelaars
zeiden. Waren de eerste emigranten eenmaal vertrokken, dan volgde
de rest spontaan via het welbekende proces van kettingmigratie.
Door dit mechanisme is de afkomst van de Marokkaanse migranten
regionaal zeer beperkt. De Marokkanen in Frankrijk zijn grotendeels
afkomstig uit de Soesstreek rond Agadir (dat in de koloniale
periode onder Frans bewind stond) en er zijn veel studenten onder
die uit steden kwamen. De Marokkaanse immigrantengroep in Frankrijk
is sociaal meer gevarieerd samengesteld dan waar ook in Europa. De
Marokkanen in Belgi zijn grotendeels afkomstig uit de steden in het
noorden (Tanger, Tetuan, Larache, Chefchaouen en Ouazzane). Die in
Nederland zijn voor 80% afkomstig uit het voormalige Spaanse
protectoraatsgebied in de Rif dat onderontwikkeld is gebleven en
dat bevindt zich dicht bij het gebied van waaruit de
cannabis-cultuur zich verbreidt. Het opleidingsniveau van de
Marokkaanse gastarbeiders naar Nederland was zeer laag, 70% had
zelfs geen lager onderwijs genoten en een intellectueel kader
(zoals in Frankrijk) ontbrak geheel. De reden waarom door het
Nederlandse bedrijfsleven vooral in de Rif is geworven, is volgens
Obdeijn nogal prozasch. De Nederlandse werfagenten zochten de minst
ontwikkelde bevolking, omdat daarvan de grootste mate van
gedweeheid werd verwacht en de koning van Marokko zag ze gaarne een
lastige bevolkingsgroep wegvoeren.
lees meer
Bijlage VIII – VI.4. De Italiaanse mafiaJanuary 1, 1999
VI.4. De Italiaanse mafia: ook in Nederland een
probleem?
De gevestigde Italiaanse gemeenschap in Nederland is
publiekelijk nimmer uitdrukkelijk in verband gebracht met
Italiaanse georganiseerde misdaad, laat staan met de Italiaanse
mafia. Als er van deze misdaad, deze mafia, al een binnenlands
probleem werd gemaakt, dan hield dit rechtstreeks verband met
concrete, tijdelijke acties van Italiaanse misdadigers die hier van
buiten Nederland optraden. Het bekendste voorbeeld hiervan is de
kidnapping van mevrouw Van der Valk in 1982. Een voorbeeld dat pas
later meer de aandacht heeft
getrokken, betreft de poging van de Italiaans-Amerikaanse mafia om
zich meester te maken van het gokwezen in Amsterdam (Middelburg,
1988). En ook nog andere, onbekende, voorbeelden suggereren dat in
elk geval tot voor kort het optreden van de Italiaanse mafia op
Nederlandse bodem niets van doen had met de Italiaanse gemeenschap
in ons land. In het levensverhaal dat een van de bekendste
pentiti uit de kring van de cosa nostra, Antonino Calderone,
onlangs opbiechtte aan Pino Arlacchi, vertelt hij dat de leider van
een groepje camorristi in de jaren zeventig geregeld rechtstreeks
naar Rotterdam kwam om hier grote partijen sigaretten te kopen voor
de zwarte markt in Zuid-Itali (Arlacchi, 1993: 123).
lees meer
Bijlage VIII – IX.3. De activiteiten van Russische criminele
groepen in NederlandJanuary 1, 1999
IX.3. De activiteiten van Russische criminele groepen in
Nederland
Hoe oud de economische banden tussen Rusland en Nederland ook
mogen zijn, de Russische gemeenschap in Nederland is nooit erg
groot geweest. In de voorbije jaren is haar omvang procentueel wel
sterk toegenomen, maar in absolute aantallen stelt zij nog steeds
niet veel voor. Op 1 januari 1993 verbleven er in ons land
officieel zo’n 4.500 mensen uit het voormalige Sovjet-Unie (Muus,
1994). Dat de Russische georganiseerde criminaliteit in ons land
dan ook nooit een rol van betekenis heeft gespeeld, ligt voor de
hand. Natuurlijk spraken ook hier de berichten over het optreden
van Russische criminele groepen in het buitenland, vooral
Duitsland, al jaren tot de verbeelding. Maar het drong slechts in
het bewustzijn van velen door dat deze
groepen ook Nederland niet links lieten liggen, toen in de media de
aandacht werd gevestigd op de pogingen van Russische misdadigers om
een machtspositie op te bouwen in de prostitutiesector, zowel in
sommige grote steden als op het platteland. De ontvoering van Boris
Fastovski, op 11 januari 1995 in Amsterdam, en niet zozeer de
liquidatie van Marianashvili, is echter voor velen het signaal
geweest dat het nu echt menens begon te worden (Van Amerongen,
1995). Maar wat betekent dit laatste in realiteit? Uit een globaal
overzicht van de onderzoeken die in de jaren ’90-’94 werden
ingesteld naar vormen van georganiseerde criminaliteit waarin
Oost-Europa een belangrijke rol speelde, kan worden afgeleid dat er
in deze periode 12 van dergelijke onderzoeken werden verricht. In
deze onderzoeken ging het bovenal om (7) gevallen van EG-fraude, en
verder om (1) autodiefstal, (1) moord en (3) vrouwenhandel (deels
in n geval gecombineerd met moord). Verder laat de gepleegde
analyse zien dat het in elk geval bij de EG-fraudes niet ging om
Oosteuropese criminele groepen die hier op eigen houtje hun slag
probeerden te slaan. Integendeel! Keer op keer was het initiatief
juist uitgegaan van Nederlandse ondernemers die voor het welslagen
van hun frauduleus handelen Oosteuropese ondernemers inschakelden.
Of het in de andere 5 gevallen ook zo lag, of juist andersom, wordt
in het onderhavige rapport niet duidelijk gemaakt. Wel wordt de
suggestie gewekt dat in deze gevallen de situatie juist andersom
lag. Maar of dit ook werkelijk zo was? Hierna zal aan de hand van
enkele voorbeelden worden gedemonstreerd dat het ook in gevallen
van autodiefstal of vrouwenhandel gewoonlijk niet of-of is. Ook in
deze gevallen is in de regel juist van samenwerkingsverbanden
sprake. In het kader van deze studie is het voorts van belang erop
te wijzen dat het hiervoor gaat over Oosteuropese, en niet over
Russische, georganiseerde criminaliteit. Want wordt dit
onderscheid wel gemaakt, dan is het zo dat slechts in 2 (en
indirect 3) gevallen de betrokkenheid van Russische criminele
groepen werd aangetoond (1 geval van autodiefstal en 1 geval van
vrouwenhandel). In alle andere gevallen ging het om criminele
groepen uit Polen, Litouwen, Slowakije, Tsjechi, Oekrane en
Letland.
lees meer
Bijlage VIII – Bibliografie hoofdstuk VIJanuary 1, 1999
-
Bibliografie hoofdstuk VI:
- De Italiaanse mafia: haar aanwezigheid op Nederlandse
bodem
Alexander, S., The Pizza Connection; Lawyers, Money, Drugs
and Mafia, Weidenfeld, New York, 1988.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 5.4
KostenstijgingenJanuary 1, 1999
5.4 Kostenstijgingen
In 1994 stegen de kosten gemiddeld met ruim vijf procent. Het
betreft vooral een toename van de personeelskosten,
verzekeringskosten en van de motorrijtuigenbelasting. De loonkosten
van chauffeurs stegen in n jaar tijd met 3,6 procent, maar daar
staat weer een verlaging van de verblijfskosten met n procent
tegenover. De brandstofprijzen daalden in 1995 ten opzichte van
1994 met 2,5%, maar de dieselaccijns nam in de laatste vijf jaar
met 149 procent toe (van 29 cent per liter in 1989 naar 68 cent in
1995). Nu zeggen de gemiddelde kosten niet zoveel, want de prijzen
verschillen sterk per land waarop gereden wordt. De verhogingen van
accijnzen en belastingen hangen echter vooral samen met de open
grenzen van Europa.
lees meer
IX – De branche van het wegtransport – 12.12 De omvang van
het probleemJanuary 1, 1999
12.12 De omvang van het probleem
In het voorgaande zijn we beperkt door het geringe aantal
analyses van problemen in de transportwereld die ons door de
politie ter beschikking zijn gesteld. Als we alle verwijzingen in
de voorliggende stukken optellen en dus ook de vele gevallen waar
slechts zijdelings gewag wordt gemaakt van betrokkenheid van
transportfirma’s bij (drugs-)smokkel, dan komen we op een aantal
van dertig. Dit getal zegt echter niet alles omdat de
politierapportages ongelijksoortig van kwaliteit zijn en sommige
zijn niet zo gedetailleerd dat melding van betrokkenheid van
transportbedrijven wordt gemaakt. Het viel niet na te gaan hoeveel
van deze bedrijven moeten worden gerekend tot de bedrijven die
hiervoor al zijn genoemd. We hebben deze dertig gevallen wel
gebruikt om iets anders uit te rekenen, namelijk of dit ook
inderdaad de kleine en jonge bedrijven zijn die in moeilijkheden
zijn geraakt en die volgens onze redenering meer vatbaar zijn dan
grote gevestigde bedrijven. Evenwel, de administratieve gegevens
die voorhanden zijn bij onder andere de Kamers van Koophandel en op
grond waarvan we de bedrijfsgrootte zouden willen bepalen, staan
niet toe om de veronderstelling te toetsen. Vaak zijn grote firma’s
klein op papier omdat zij vrachten onderverhuren en charters
inzetten. Onze veronderstelling wordt wel in alle vraaggesprekken
met terzakekundigen bevestigd of althans niet weersproken, maar
liever zouden we hard bewijs hebben gepresenteerd.
lees meer
IX – De zeehaven Rotterdam en de luchthaven Schiphol –
LITERATUURJanuary 1, 1999
LITERATUUR
Algemene Rekenkamer, Koninklijke Marechaussee Schiphol,
Den Haag, Algemene Rekenkamer, 27 juni 1995, H. A. W. van den
Berge, De verdeling van politietaken en bevoegdheden op de
luchthaven Schiphol, NPA (scriptie), Apeldoorn, 1978.
lees meer
IX – De autobranche en de (vracht)autocriminaliteit – 5.4.
De autobranche als object van infiltratie door criminele
groepenJanuary 1, 1999
5.4. De autobranche als object van infiltratie door criminele
groepen
Zoals hiervoor is aangegeven is het voor criminele groepen die
op grote schaal in gestolen auto’s handelen aantrekkelijk om
samenwerking te zoeken bij bonafide bedrijven. Het feit dat er per
jaar ongeveer 5 tot 7.000 auto’s Noot niet terug worden
gevonden maakt duidelijk dat er wel samenwerking met
garagebedrijven in Nederland moet zijn. Criminele groepen
moeten voor deze illegale handel beschikken over veel
deskundigheid. Voor de levering van nummerplaten, valse
kentekenbewijzen, het plaatsen van nieuwe sloten, het veranderen
van chassisnummers en het eventueel overspuiten van auto’s is veel
vakkennis nodig en veel handelingen kunnen niet op straat en in het
openbaar gebeuren. Daarvoor heeft een criminele groep een
gespecialiseerde werkplaats nodig en vakspecialisten voor de
werkzaamheden. Een auto met de oude nummerplaten te laten
rondrijden is vragen om moeilijkheden voor de chauffeur en door
internationale signaleringen wordt de pakkans aan de buitengrenzen
van de Europese Unie na verloop van tijd vanzelf verhoogd.
Anderzijds zijn er signalen (Sehr, 1995) dat professionele dieven,
door de afschaffing van grenscontroles, niet meer de auto omkatten
in Nederland of in Duitsland, maar daarvoor garages en werkplaatsen
in Polen en andere landen in het Oostblok gebruiken. De controle is
in die landen slechter geregeld dan in Nederland en de koerier
behoudt zijn tijdvoorsprong omdat opsporingssignaleringen pas na
enkele dagen uitstaan in nationaal en internationaal verband.
lees meer
IX – De branches horeca en gokautomaten – 1. ALGEMENE
INLEIDINGJanuary 1, 1999
Frank Bovenkerk en Ankie Lempens Universiteit Utrecht
1. ALGEMENE INLEIDING
De horeca trekt ten strijde tegen de criminaliteit, zo kondigde
een bestuurslid van de branche-organisatie Koninklijke Horeca
Nederland aan. De ondernemersorganisatie in de horeca sloeg in 1992
voor het eerst groot alarm op een landelijk symposium over
criminaliteit. Er werden bij die gelegenheid schrikbarende cijfers
genoemd; in het voorgaande jaar zou de horeca zo’n driehonderd
miljoen gulden schade hebben geleden als gevolg van criminaliteit;
ruim zeventien procent van de omzet en vijftig miljoen meer dan bij
een eerdere schatting uit 1988. De helft van alle horecabedrijven
krijgt te maken met n of meer vormen van criminaliteit, zoals
overvallen, diefstal, geweldpleging en vernieling. Twintig procent
van de horeca-ondernemers kreeg te maken met chantage, afpersing en
bedreiging, zo schijft het blad Horeca Entree (1992). Na de
verandering van de Vestigingswet in 1996 wordt het waarschijnlijk
nog gemakkelijker om toe te treden tot de markt van
horeca-ondernemers. De branche-organisatie maakt zich grote zorgen
over deze wijziging, want zij vreest een grote toestroom van
onervaren starters op de markt die een potentile prooi voor de
(georganiseerde) misdaad vormen. Uit ondernemerskringen klinkt al
jaren de roep om maatregelen die toetreding tot de markt moeilijker
maken, om zodoende de opmars van de criminaliteit in de horeca te
stuiten. En dat het nodig is een dam op te werpen mag blijken uit
het volgende. Toen de voorzitter van de werkgeversbond begin dit
jaar een pleidooi hield tegen de oprukkende onderwereld, kreeg hij
daarna diverse dreigtelefoontjes. Is de horecabranche kwetsbaar
voor criminele inmenging, zo luidt de hoofdvraag van deze studie.
Zo ja, hoe komt dat en in welke mate maakt de georganiseerde
criminaliteit gebruik van de zwakke plekken in de horeca-wereld? We
gaan in dit onderzoek als volgt te werk. Allereerst bekijken we in
hoofdstuk 2 de omgevingskenmerken van de branche: met welke externe
invloeden krijgt de horeca te maken? Daarna (3) komen de interne
factoren aan bod: wat zijn de specifieke kenmerken van deze
bedrijfstak en op welke manier maken deze eigenschappen de branche
kwetsbaar? Vervolgens schetsen we in hoofstuk 4 de vormen van
criminaliteit die in de horeca voorkomen, zoals daar zijn:
protectie, gedwongen overname, witwassen, de horeca als
ontmoetingsplaats, afzet van drugs, heling en wurgconstructies. Als
laatste (5) bespreken we de schade die de criminaliteit in de
branche veroorzaakt.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>