Bijlage V – 7.9 Gooi en VechtstreekJanuary 1, 1999
7.9 Gooi en Vechtstreek
7.9.1 Doorgelaten containers Gooi en Vechtstreek
Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de politieregio
Gooi en Vechtstreek verschillende malen betrokken is geweest bij
gecontroleerde afleveringen. De drugs zouden wel steeds in beslag
zijn genomen. CID-chef Van der Putten vertrok van de politie
Dordrecht naar de politie Gooi en Vechtstreek. Van der Putten
introduceerde FIOD-medewerker De Jongh bij de CID Gooi en
Vechtstreek. Voor de activiteiten van De Jongh voor Gooi en
Vechtstreek is een convenant afgesloten tussen de FIOD en de
politie Gooi en Vechtstreek. Het OM zou voor deze gecontroleerde
afleveringen toestemming hebben gegeven. Het is echter onduidelijk
of toenmalig CID-officier van justitie Van der Kerk ook op de
hoogte is gesteld van de rol van de politie. De commissie heeft
verschillende voorbeelden aangetroffen in de regio Gooi en
Vechtstreek van het gebruik van deze methode.Informant
lees meer
Bijlage VI – 10.4 Onafhankelijkheid, beleid en
hirarchieJanuary 1, 1999
10.4 Onafhankelijkheid, beleid en hirarchie
De rol(opvatting) van de rechter-commissaris kan alleen worden
begrepen tegen de achtergrond van de
onafhankelijkheid van de zittende magistratuur. Artikel 113 van de
Grondwet draagt de berechting van strafbare feiten aan de
rechterlijke macht (in enge zin, dus uitgezonderd de leden van het
OM) op. Artikel 117 GW bepaalt dat de leden van de rechterlijke
macht, met rechtspraak belast, voor het leven worden benoemd.
Noot Vooral hierdoor is de onafhankelijkheid
gewaarborgd. Hoewel volgens artikel 51 RO de leden van de
rechterlijke macht bij Koninklijk besluit worden benoemd en
bevorderd, laat de uitvoerende macht het benoemingsbeleid in de
praktijk aan de zittende magistratuur zelf over.
lees meer
Bijlage VI – 2.4 De structuur van de politie
organisatieJanuary 1, 1999
2.4 De structuur van de politie organisatie
2.4.1 Inleiding
Niet alleen de taken van de politie, maar ook de structuur van
de politie-organisatie wordt slechts gedeeltelijk bij wet geregeld.
De Politiewet geeft namelijk alleen aan dat er 25 regionale
politiekorpsen en iin Korps landelijke politiediensten zijn
(artikel 4 Politiewet 1993). Het regionale politiekorps bestaat uit
functionele en territoriale onderdelen. De territoriale onderdelen
kunnen een of meer gemeenten in de politieregio omvatten; zij
kunnen ook delen van gemeenten omvatten (artikel 35 lid 1
Politiewet 1993). Uit lagere regelgeving valt over de structuur en
de organisatie van de politie niet veel meer te zeggen. Het Besluit
beheer regionale politiekorpsen maakt slechts melding van het
bestaan van enkele functionele onderdelen. Dit betreft de CID, het
AT, het OT en het BFO. Veel meer dan het bestaan en een
taakaanduiding van deze onderdelen alsook het feit dat de
politieministers regels kunnen geven over de organisatie, kan uit
het Besluit beheer regionale politiekorpsen niet worden afgeleid.
Bovendien rept het Besluit met geen woord over de aanwezigheid van
tactische recherche-eenheden of andere functionele eenheden zoals
de technische recherche, de herkenningsdienst (HKD) en de secties
technische ondersteuning (STO’s). De CID-regeling 1995 bevat een
artikel over de organisatie van de CID bij de reguliere poliite.
Artikel 1 CID-regeling bepaalt namelijk dat er een regionale en een
landelijke CID is.
lees meer
Bijlage VI – 5.1 InleidingJanuary 1, 1999
5 ONDERSTEUNENDE DIENSTEN
5.1 Inleiding
5.1.1 Algemene introductie
In dit hoofdstuk staan diverse politie-onderdelen centraal die
tot taak hebben de (tactische) recherche te ondersteunen. Ingegaan
zal worden op de observatieteams (OT), arrestatieteams (AT), de
bureaus financile ondersteuning (BFO), de secties technische
ondersteuning (STO) en de politile infiltratieteams (PIT). De
eerste drie – OT, AT en BFO – worden, evenals de CID waaraan in
hoofdstuk 3 aparte aandacht is besteed, genoemd in het Besluit
beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 228). Hoewel er in het
rapport Opsporing gezocht geen vragen over de STO en het PIT
zijn geformuleerd, is tijdens het onderzoek van de commissie het
belang van de STO en het PIT gebleken met het oog op bijzondere
opsporingsmethoden. Dat rechtvaardigt een nadere beschouwing van
deze diensten.
lees meer
Bijlage VI – 7.3 De Algemene inspectiedienstJanuary 1, 1999
7.3 De Algemene inspectiedienst
7.3.1 De organisatie
In tegenstelling tot de FIOD, die exclusief gericht is op
opsporing, heeft de AID toezicht, controle en opsporing in zijn
takenpakket. Deze controle en opsporing is gericht op de handhaving
van regelgeving die tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid
van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van
relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht. Bij de AID
werken 571 personen waarvan 458 controleurs, rechercheurs en
teamleiders en 113 stafmedewerkers. Er zijn drie regionale
inspecties, te weten West, Zuid en Noord/Oost, een Afdeling
recherche en een aantal stafbureaus. In het kader van dit onderzoek
naar opsporingsmethoden staat de afdeling recherche centraal.
De Afdeling recherche verricht veelal grootschalige
opsporingsonderzoeken. Dit krijgt vorm door het verlenen van
assistentie aan onderzoeken van de regionale inspecties. Tevens is
de afdeling belast met de cordinatie van deze onderzoeken in de
gevallen dat deze de inspectiegrenzen overschrijden, internationale
aspecten kennen en/of een recherchematige aanpak vergen. Daarnaast
is deze afdeling verantwoordelijk voor toezicht en controle op de
draf- en rensport. Noot
lees meer
Bijlage VI – 9.5 Sturing en controle van het OMJanuary 1, 1999
9.5 Sturing en controle van het OM
9.5.1 De minister van Justitie Noot
De traditionele rolverdeling waarbij het OM is belast met
concrete strafrechtelijke onderzoeken en de minister van Justitie
met beleidsaangelegenheden heeft in de loop der jaren veranderingen
ondergaan. Het OM voert ook zelf beleid en dat vergt afstemming met
het ministerie.
lees meer
Bijlage VII – III.5. De plaatselijke onderzoekenJanuary 1, 1999
III.5. De plaatselijke onderzoeken
De plaatselijke onderzoeken completeren de landelijke
onderzoeken. Zij zijn verricht vanuit dezelfde twee perspectieven
als deze laatste onderzoeken, het perspectief van de criminele
groepen en dat van de branches. Meer bepaald zijn deze lokale
studies bedoeld om relif te geven aan het landelijke beeld, door te
laten zien dat de variteit aan criminele groepen, aan criminele
activiteiten, aan modi operandi en aan illegale inkomsten groter is
dan op voorhand mag worden aangenomen. Bovendien kon op deze wijze
meer en detail de invloed van de georganiseerde criminaliteit op
een stad worden bestudeerd.
lees meer
Bijlage VII – V.8. BesluitJanuary 1, 1999
V.8. Besluit
In de discussie over de ontwikkeling van de georganiseerde
criminaliteit is in de afgelopen jaren haar dreigende vervlechting
met legale economische sectoren voortdurend aan de orde gesteld.
Bij herhaling werd gewag gemaakt van het feit dat de onderwereld
langzaam maar zeker de bovenwereld zou infiltreren. Italiaanse of
Amerikaanse toestanden zouden ook in Nederland reeds spelen. De
integriteit van de Nederlandse maatschappij zou gevaar lopen. Het
lag derhalve voor de hand dat in dit onderzoek werd nagegaan of van
een dergelijke evolutie sprake is.
lees meer
Bijlage VIII – 2.5. De tegenwoordige rol van ambulante
groepenJanuary 1, 1999
2.5. De tegenwoordige rol van ambulante groepen
Natuurlijk waren ook in de twintigste eeuw de organisatie, de
samenstelling en de bedrijvigheid van de Hollandse onderwerelden en
de Brabantse bendes constant in beweging. Maar niettemin hoorden
die werelden en deze bendes ergens thuis, hadden ergens een milieu
waarin ze konden gedijen. Ze konden, binnen marges, op een bepaalde
plaats worden gelokaliseerd. Als vanzelf roept dit de vraag op naar
de criminaliteit van de marginale groepen die geen vaste plek
hadden, niet sedentair waren, maar ambulant. En deze vraag klemt
temeer, omdat hiervoor reeds werd beschreven hoe in de achttiende
eeuw juist ook temidden
van deze groepen (joden, zigeuners), in wisselwerking met hun
marginale maatschappelijke positie, belangrijke vormen van
georganiseerde criminaliteit tot ontwikkeling kwamen. Daarenboven
zal hierna worden uiteengezet welk een belangrijke rol zogenaamde
kampers spelen in (de top van) de georganiseerde criminaliteit
waarmee wij heden ten dage worden geconfronteerd. Wat is er in die
tussentijd dan allemaal gebeurd? Dat is veel meer dan in dit
rapport allemaal kan worden behandeld. Een paar punten zijn hier
echter van bijzonder belang.
lees meer
Bijlage VIII – 5.3. De situatie in GroningenJanuary 1, 1999
5.3. De situatie in Groningen
In termen van (georganiseerde) criminaliteit vertoont de regio
een breed scala aan activiteiten. Vanuit Groningen werden 36
rapportages opgestuurd. Hiervan moeten er in dit rapport 21 buiten
beschouwing blijven, met name omdat zij betrekking hebben op zaken
waarin uitsluitend of hoofdzakelijk buitenlandse en/of allochtone
misdadigers danwel criminele groepen figureren. Niettemin zou het
in een ander verband heel zinvol kunnen zijn om deze 21 zaken eens
verder uit te spitten in het licht van de vraag: waarom allemaal in
Groningen? Het gaat hier om betrekkelijk grote Turkse
drugshandelaren, Poolse autodieven, Nigeriaanse oplichters,
Italiaanse overvallers, Chinese afpersers, Joegoslavische
vrouwenhandelaren ….: you name it, we have it! Een deel
van de betrokken zaken is natuurlijk wel verwerkt in n of meer van
de andere rapporten die door de onderzoeksgroep-Fijnaut voor de
Enqutecommissie zijn geschreven. De vijftien overblijvende andere
zaken geven nog een tamelijk gevarieerd beeld van wat er min of
meer aan de basis van de georganiseerde criminaliteit in het
Groningse stuk van Nederland heeft gespeeld in de voorbije jaren.
Deze zaken zijn in te delen in vier groepen.
lees meer
Bijlage VIII – II.7. De besteding van drugswinstenJanuary 1, 1999
II.7. De besteding van drugswinsten
Surinaamse drugshandelaren in Nederland willen vaak opvallen met
een swingende levensstijl. Ze rijden in dure auto’s, dragen mooie
kleren en opvallende sieraden. Dat laatste is overigens misleidend
en leent zich voor een cultureel misverstand. Ook mensen die
werkelijk arm zijn, dragen vaak goud en dat is dan ook hun gehele
vermogen. Boslandcreolen handelen veel in goud en als zij dat doen
hoeft dat helemaal niet te betekenen dat ze het met drugstransport
of -handel hebben verdiend. Soms komt er bij de drugstransacties
helemaal geen geld aan te pas. In Suriname bestaat grote behoefte
aan bepaalde schaarse, Westerse importartikelen. Een dienst in het
drugstransport kan worden afgerekend door kinderkleding uit
Nederland op te sturen of levensmiddelen of luxe badzeep en
tandpasta. De rijkste drugshandelaren zelf wassen hun revenuen wit
en investeren in het Carabisch gebied. We hebben geen gegevens die
er op wijzen dat zij in Nederland investeren of hier in enige
economische sector penetreren. Grote hoeveelheden geld worden via
banken verzonden en in het geval van grote Hindoestaanse
ondernemers is vastgesteld dat zij een ingenieus systeem hanteren
dat in India bekend staat onder de naam Hawala-bankieren of
ponton-bankieren. Dit is gebaseerd op absoluut onderling vertrouwen
en daarom leent de Hindoestaanse grootfamilie zich er goed voor. De
wijze waarop de nieuwverworven rijkdom in Suriname wordt
geconsumeerd, volgt stereotype etnische lijnen. De etnische groepen
stemmen overeen voor zover zij prachtige villa’s laten bouwen ten
noorden van Paramaribo. Coca-bungalows worden ze genoemd.
Schitterend wit, uitgerust met zwembaden en tennisbanen. Er zijn
ook eigen vliegtuigen waargenomen. De drugshandelaren van
Paramaribo worden in het openbaar herkend omdat ze rondrijden in
jeepjes van het merk Suzuki en altijd met de muziek hard aan. Omdat
het favoriete type van dit automerk Vectari heet, worden zij
Vectari-boys genoemd. In het Hindoestaans milieu herkent men de
plotselinge rijkdom aan een prachtig ingerichte winkel.
lees meer
Bijlage VIII – IV.6. Marokkanen in NederlandJanuary 1, 1999
IV.6. Marokkanen in Nederland
De emigratie van Marokkanen naar West-Europa is officieel in de
jaren zestig geregeld in werfakkoorden. Met Duitsland werd zo’n
overeenkomst waarin alle procedures voor werving en tewerkstelling
waren geregeld, gesloten in 1963, Frankrijk volgde in 1964, Belgi
ook in 1964 en Nederland kwam wat achteraan met een werfakkoord in
1969. De werving heeft formeel niet langer dan vier jaar geduurd,
want bij de (olie)crisis van 1973 werd zij stopgezet. Daarna is de
immigratie doorgegaan in de vorm van primaire en secundaire
gezinshereniging. In het eerste geval laat een (voormalige)
gastarbeider zijn gezin overkomen, in het tweede geval huwt een
kind met een legale verblijfsstatus in Nederland met een Marokkaan
uit Marokko. Verder is er
een migratiecircuit van illegalen. Toen Shadid (1979) aan het einde
van de jaren zeventig een grote representatieve steekproef van
Marokkaanse arbeiders ondervroeg, ontdekte hij dat slechts 13
procent van hen via de officile werving was gekomen. Velen hadden
eerder in Frankrijk gewerkt en kwamen daarna door naar Nederland.
Obdeijn (1993) heeft onlangs gereconstrueerd hoe het
migratiepatroon zich heeft ontwikkeld. Hij schrijft dat
verschillende wervingscommissies op hun eigen houtje het land
doorkruisten op zoek naar sterke jonge mannen (met een gaaf gebit)
en dat ze in feite deden wat een aantal louche lokale bemiddelaars
zeiden. Waren de eerste emigranten eenmaal vertrokken, dan volgde
de rest spontaan via het welbekende proces van kettingmigratie.
Door dit mechanisme is de afkomst van de Marokkaanse migranten
regionaal zeer beperkt. De Marokkanen in Frankrijk zijn grotendeels
afkomstig uit de Soesstreek rond Agadir (dat in de koloniale
periode onder Frans bewind stond) en er zijn veel studenten onder
die uit steden kwamen. De Marokkaanse immigrantengroep in Frankrijk
is sociaal meer gevarieerd samengesteld dan waar ook in Europa. De
Marokkanen in Belgi zijn grotendeels afkomstig uit de steden in het
noorden (Tanger, Tetuan, Larache, Chefchaouen en Ouazzane). Die in
Nederland zijn voor 80% afkomstig uit het voormalige Spaanse
protectoraatsgebied in de Rif dat onderontwikkeld is gebleven en
dat bevindt zich dicht bij het gebied van waaruit de
cannabis-cultuur zich verbreidt. Het opleidingsniveau van de
Marokkaanse gastarbeiders naar Nederland was zeer laag, 70% had
zelfs geen lager onderwijs genoten en een intellectueel kader
(zoals in Frankrijk) ontbrak geheel. De reden waarom door het
Nederlandse bedrijfsleven vooral in de Rif is geworven, is volgens
Obdeijn nogal prozasch. De Nederlandse werfagenten zochten de minst
ontwikkelde bevolking, omdat daarvan de grootste mate van
gedweeheid werd verwacht en de koning van Marokko zag ze gaarne een
lastige bevolkingsgroep wegvoeren.
lees meer
Bijlage VIII – VI.4. De Italiaanse mafiaJanuary 1, 1999
VI.4. De Italiaanse mafia: ook in Nederland een
probleem?
De gevestigde Italiaanse gemeenschap in Nederland is
publiekelijk nimmer uitdrukkelijk in verband gebracht met
Italiaanse georganiseerde misdaad, laat staan met de Italiaanse
mafia. Als er van deze misdaad, deze mafia, al een binnenlands
probleem werd gemaakt, dan hield dit rechtstreeks verband met
concrete, tijdelijke acties van Italiaanse misdadigers die hier van
buiten Nederland optraden. Het bekendste voorbeeld hiervan is de
kidnapping van mevrouw Van der Valk in 1982. Een voorbeeld dat pas
later meer de aandacht heeft
getrokken, betreft de poging van de Italiaans-Amerikaanse mafia om
zich meester te maken van het gokwezen in Amsterdam (Middelburg,
1988). En ook nog andere, onbekende, voorbeelden suggereren dat in
elk geval tot voor kort het optreden van de Italiaanse mafia op
Nederlandse bodem niets van doen had met de Italiaanse gemeenschap
in ons land. In het levensverhaal dat een van de bekendste
pentiti uit de kring van de cosa nostra, Antonino Calderone,
onlangs opbiechtte aan Pino Arlacchi, vertelt hij dat de leider van
een groepje camorristi in de jaren zeventig geregeld rechtstreeks
naar Rotterdam kwam om hier grote partijen sigaretten te kopen voor
de zwarte markt in Zuid-Itali (Arlacchi, 1993: 123).
lees meer
Bijlage VIII – IX.3. De activiteiten van Russische criminele
groepen in NederlandJanuary 1, 1999
IX.3. De activiteiten van Russische criminele groepen in
Nederland
Hoe oud de economische banden tussen Rusland en Nederland ook
mogen zijn, de Russische gemeenschap in Nederland is nooit erg
groot geweest. In de voorbije jaren is haar omvang procentueel wel
sterk toegenomen, maar in absolute aantallen stelt zij nog steeds
niet veel voor. Op 1 januari 1993 verbleven er in ons land
officieel zo’n 4.500 mensen uit het voormalige Sovjet-Unie (Muus,
1994). Dat de Russische georganiseerde criminaliteit in ons land
dan ook nooit een rol van betekenis heeft gespeeld, ligt voor de
hand. Natuurlijk spraken ook hier de berichten over het optreden
van Russische criminele groepen in het buitenland, vooral
Duitsland, al jaren tot de verbeelding. Maar het drong slechts in
het bewustzijn van velen door dat deze
groepen ook Nederland niet links lieten liggen, toen in de media de
aandacht werd gevestigd op de pogingen van Russische misdadigers om
een machtspositie op te bouwen in de prostitutiesector, zowel in
sommige grote steden als op het platteland. De ontvoering van Boris
Fastovski, op 11 januari 1995 in Amsterdam, en niet zozeer de
liquidatie van Marianashvili, is echter voor velen het signaal
geweest dat het nu echt menens begon te worden (Van Amerongen,
1995). Maar wat betekent dit laatste in realiteit? Uit een globaal
overzicht van de onderzoeken die in de jaren ’90-’94 werden
ingesteld naar vormen van georganiseerde criminaliteit waarin
Oost-Europa een belangrijke rol speelde, kan worden afgeleid dat er
in deze periode 12 van dergelijke onderzoeken werden verricht. In
deze onderzoeken ging het bovenal om (7) gevallen van EG-fraude, en
verder om (1) autodiefstal, (1) moord en (3) vrouwenhandel (deels
in n geval gecombineerd met moord). Verder laat de gepleegde
analyse zien dat het in elk geval bij de EG-fraudes niet ging om
Oosteuropese criminele groepen die hier op eigen houtje hun slag
probeerden te slaan. Integendeel! Keer op keer was het initiatief
juist uitgegaan van Nederlandse ondernemers die voor het welslagen
van hun frauduleus handelen Oosteuropese ondernemers inschakelden.
Of het in de andere 5 gevallen ook zo lag, of juist andersom, wordt
in het onderhavige rapport niet duidelijk gemaakt. Wel wordt de
suggestie gewekt dat in deze gevallen de situatie juist andersom
lag. Maar of dit ook werkelijk zo was? Hierna zal aan de hand van
enkele voorbeelden worden gedemonstreerd dat het ook in gevallen
van autodiefstal of vrouwenhandel gewoonlijk niet of-of is. Ook in
deze gevallen is in de regel juist van samenwerkingsverbanden
sprake. In het kader van deze studie is het voorts van belang erop
te wijzen dat het hiervoor gaat over Oosteuropese, en niet over
Russische, georganiseerde criminaliteit. Want wordt dit
onderscheid wel gemaakt, dan is het zo dat slechts in 2 (en
indirect 3) gevallen de betrokkenheid van Russische criminele
groepen werd aangetoond (1 geval van autodiefstal en 1 geval van
vrouwenhandel). In alle andere gevallen ging het om criminele
groepen uit Polen, Litouwen, Slowakije, Tsjechi, Oekrane en
Letland.
lees meer
Bijlage VIII – Bibliografie hoofdstuk VIJanuary 1, 1999
-
Bibliografie hoofdstuk VI:
- De Italiaanse mafia: haar aanwezigheid op Nederlandse
bodem
Alexander, S., The Pizza Connection; Lawyers, Money, Drugs
and Mafia, Weidenfeld, New York, 1988.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>