• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_71

    259 rechercheren en dan kwamen die “vuiltjes uit Haarlem” niet zo van pas, noch het parallel-pv noch de NN-verklaringen. Wij zeggen ook niet dat wat in het parallel-pv staat dat de enige en absolute  waarheid  is.  Het  kan  zeker  ook  een  variant  geweest  zijn  op  de  strategie  die  wij hebben  beschreven.  Maar  wij  hebben  wel  het  idee  dat  er  cocaïne  bij  deze  handel  was betrokken.   Binnen   onze   eigen   organisatie   en   breder   binnen   de   politie   en   het   openbaar ministerie voelden wij ons met de nek aangekeken, men zei regelmatig: “laat die zaak maar rusten, die hele IRT-affaire”, terwijl wij juist op het standpunt stonden dat het belangrijk was om uit te zoeken wat er precies was gebeurd, ook met het oog op de toekomst.” Vanuit  het  LRT  en  het  LBOM  bezien  had  men  een  geheel  andere  kijk  op  de  problematiek.  Entken schetste de situatie als volgt587: “Op een gegeven moment hebben wij rechercheurs daarop laten studeren om te zien of we een  en  ander  tactisch  konden  maken.  De  rijksrechercheurs  stelden  de  nodige  vragen  op, maar  het  was  onduidelijk  wie  de  beantwoording  van  die  vragen  op  zich  zou  nemen.  Peter Snijders zei dat Van Slobbe het moest doen, maar deze kende de achterliggende informatie niet. Hij is daarvoor wel bij Paul Schouten geweest en bij De Wit, maar wij kregen niets. Op een  gegeven  moment  zei  Peter  Snijders  dat  hij  de  achterliggende  informatie  had  gegeven aan Van Slobbe, maar die ontkende dit. Hij had nooit wat gehad. En ikzelf heb die informatie ook  nooit  gezien.  De  situatie  was  op  een  gegeven  moment  enorm  verward.  De  vraag:  “hoe gaan we hier in godsnaam nu mee om?”, is dan eigenlijk ook nooit beantwoord. Er ontstond “een soort van metaalmoeheid” rond deze hele kwestie.” Noordhoek wees op nog een ander probleem588: “In  de  analyse  van  Schouten  en  Van  Stormbroek  werd  in  een  aantal  gevallen  expliciet  een link  gelegd  met  de  CID  Kennemerland.  Maar  in  antwoord  op  vragen  van  de  rijksrecherche kwamen   we   helemaal   niet   uit   bij   de   RCID   Kennemerland,   maar   bij   de   FIOD,   Gooi   & Vechtstreek  en  Amsterdam.  Dat  deugt  dus  niet,  was  mijn  indruk.  Achteraf  moet  ik  zeggen dat   het   werk   van   de   rijksrecherche   nutteloos   werk   is   geweest,   in   de   zin   dat   het   geen onderbouwing heeft opgeleverd. Ik heb dat rijksrechercherapport aan allerlei mensen, die er qualitate qua iets mee te maken hadden, te lezen gegeven. Ik heb het ook zelf overhandigd aan   Steenhuis.   Mijn   credo   was:   “lees,   doe   er   maar   wat   mee”.   Bovendien   heb   ik   de betrokkenen  er  op  gewezen  dat  de  stellingen  in  het  parallel-pv  totaal  niet  spoorden  met  de antwoorden op de vragen die naar aanleiding van het proces-verbaal waren gesteld door de rijksrecherche.  Ik  vond  dat  het  college  vooral  met  die  constatering  iets  moest  doen.  Maar  ik was op dat moment, we spreken nu over het vroege voorjaar 1999, het strijden moe. Bij mij was de rek er wel uit.” Tot slot laten we Van Slobbe over het parallel-proces-verbaal aan het woord. In de hoedanigheid van chef   van   de   CID-sectie   van   het   LRT   was   hij   immers   een   sleutelfiguur   bij   de   analyse   van   het onderliggende  CID-materiaal.  Uit  de  woorden  van  Van  Slobbe  kan  in  ieder  geval  worden  opgemaakt dat de analyse van dit proces-verbaal geen hoge prioriteit had in het kader van het 060-onderzoek589: “Eerlijk  gezegd  had  het  niet  onze  hoogste  prioriteit  om  het  proces-verbaal  heel  goed  na  te lopen.  De  tijd  ontbrak  en  we  hadden  het  gevoel  te  worden  tegengewerkt  door  Snijders.  Ik                                                 587 Interview P. Entken d.d. 16 januari 2001. 588 Interview E. Noordhoek d.d. 31 januari 2001. 589 Telefonisch interview J. van Slobbe d.d. 4 mei 2001.

    fort3_86

    274 15 De nasleep van het rapport van de Commissie-Kalsbeek 15.1 Inleiding Dit   rapport   ving   aan   met   een   verwijzing   naar   het   rapport   van   de   Tijdelijke   Commissie   Evaluatie Opsporingsmethoden   (TCEO)   en   eindigt   eveneens   bij   het   werk   van   deze   commissie.   Het   laatste hoofdstuk  staat  namelijk  in  het  teken  van  de  gevolgen  van  het  rapport  van  de  Commissie-Kalsbeek voor  het  verloop  van  de  post-Fort-onderzoeken.  Allereerst  staan  we  stil  bij  de  informatievoorziening die naar aanleiding van de (op handen zijnde) publicatie van het rapport plaatsvond in de richting van het  ministerie  van  Justitie.  Vervolgens  wordt  belicht  op  welke  wijze  de  hoofdofficieren  Holthuis,  Van Brummen  en  Vrakking  verantwoording  moesten  afleggen  aan  het  college  van  procureurs-generaal. Het   hoofdstuk   eindigt   met   een   korte   beschrijving   van   de   veranderingen   die   medio   1999   in   de organisatie van het post-Fort-traject werden doorgevoerd. Met  nadruk  wijzen  we  er  nogmaals  op  dat  het  onderzoek  van  de  Commissie-Kalsbeek  zelf  geen deel  uit  maakt  van  deze  evaluatie.  Het  doel  van  het  onderhavige  onderzoek  was  het  analyseren  van het verloop van de opsporingsonderzoeken en de daarmee samenhangende factoren. De Commissie- Kalsbeek vormt in dat opzicht niet meer dan het vertrek- en eindpunt. 15.2 Informatieverstrekking aan het departement van Justitie In  de  eindfase  van  het  onderzoek  van  de  Commissie-Kalsbeek  werd  ook  een  aantal  personen,  dat een  sleutelrol  had  vervuld  in  het  post-Fort-traject,  gehoord.  Ter  voorbereiding  van  de  publicatie  vond op  17  maart  1999  overleg  plaats  tussen  een  aantal  ambtenaren  van  het  departement  van  Justitie  en het   openbaar   ministerie,   waarbij   van   de   zijde   van   het   departement   werd   gevraagd   om   meer duidelijkheid  te  geven  over  het  verloop  van  de  onderzoeken.  De  volgende  vragen  stonden  daarbij centraal629: — Wat  is  precies  de  onderzoekopdracht  c.q.  –doelstelling  van  het  LRT-onderzoek  naar  aanleiding van de analyse van het Fort-materiaal? — Is deze opdracht/doelstelling reeds bekend bij de TCEO? — In hoeverre en met welke gevolgen interfereren de LRT-onderzoeken met andere opdrachten c.q. onderzoeken? — Hoe wordt op de samenhang/interferentie gestuurd binnen het openbaar ministerie en met welke resultaten? Deze  vragen  verraden  dat,  ondanks  de  presentatie  ten  overstaan  van  de  minister  van  Justitie  op  6 oktober  1998,  er  kennelijk  weinig  bekend  was  op  het  departement  over  de  achtergronden  en  het verloop    van    de    onderzoeken    in    het    kader    van    het    post-Fort-traject.    Dit    gebrek    aan    kennis manifesteerde  zich  ook  in  een  later  stadium.  Ter  voorbereiding  van  het  debat  met  de  Tweede  Kamer over het rapport van de Commissie-Kalsbeek stuurde de directeur-generaal rechtshandhaving van het ministerie  van  Justitie  Dessens  namelijk  een  faxbericht  aan  de  voorzitter  van  het  college  met  enkele “openstaande” vragen. Onder meer de volgende vragen werden gesteld630:                                                 629 Kort verslag van het besprokene op het departement van Justitie inzake post-Fort d.d. 17 maart 1999 (C1). 630 Fax van S. Dessens d.d. 23 juni 1999 aan J. de Wijkerslooth (B2).

    Van crisis naar verandering

    1.4 Van crisis naar verandering

    De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
    constateerde in haar eindrapport een drievoudige crisis in de
    opsporing. Organisaties i de opsporing moesten aan de hand van de
    beslispunten van de Kamer orde op zaken stellen en de crisis in de
    opsporing te lijf gaan. De commissie heeft deze veranderingen in
    dit rapport in kaart gebracht. Daarbij heeft zij er acht op
    geslagen dat (veel van) de organisaties in de opsporing op het
    moment dat het rapport van de parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden uitkwam, al bezig waren met reorganisaties. Bij
    de beoordeling van haar bevindingen heeft de commissie niet alleen
    getoetst aan conventionele beoordelingscriteria. Zij heeft ook
    rekening gehouden met de hindernissen waarmee organisaties in
    verandering te maken hebben.

    lees meer

    Korps landelijke politiediensten

    3.7 Korps landelijke politiediensten (KLPD)

    Het Korps landelijke politie diensten (KLPD) is, naast de
    vijfentwintig regiokorpsen, het zesentwintigste politiekorps met
    zelfstandige en ondersteunende taken. De KLPD vervult zowel taken
    die primair samenhangen met de strafrechtelijke handhaving van de
    rechtsorde als taken die daarmee geen direct verband houden. Het
    KLPD was ook onderwerp van onderzoek in het rapport van de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Op basis
    hiervan heeft de commissie besloten de onderdelen van het KLPD te
    onderzoeken op basis van de volgende onderzoeksvragen:

    lees meer

    Haagsche Courant, 15 maart 1996

    Uit de Haagsche Courant van 15 maart 1996

     

    Verhoren – de heer H.A. Jansen

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 14

    13 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 13 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer H.A. Jansen
    Aanvang 12.00 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer W.H. Woelders

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 30

    28 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 28 september
    1995 in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
    Haag

    Verhoord wordt de heer W.H. Woelders
    Aanvang 12.15 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer J. van Vondel

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 46

    9 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 9 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt de
    heer J. van Vondel
    Zie ook: Tweede verhoor de heer J. van Vondel (red.)
    Aanvang 14.45 uur

    lees meer

    Verhoren – drs. E.E. Nordholt

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 62

    19 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 19 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    drs. E.E. Nordholt
    Aanvang 16.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. L.A.J.M. de

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 78

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. L.A.J.M. de Wit
    Zie ook: Eerste verhoor mr. L.A.J.M. de Wit (red.)
    Aanvang 13.45 uur

    lees meer

    Bijlage X – 3.2. De karakteristiek van het beroep

    3.2. De karakteristiek van het beroep

    3.2.1. De plicht tot dienstverlening

    Als openbaar ambtenaar c.q. als de functionaris wiens
    tussenkomst dwingend is voorgeschreven, heeft de notaris veel
    minder speelruimte dan bijvoorbeeld de advocaat of de accountant om
    clinten of diensten te weigeren. Sterker nog, hij is volgens de
    heersende leer in beginsel zelfs verplicht om zijn diensten te
    verlenen als daarom wordt gevraagd. Op deze ministerieplicht kan
    alleen uitzondering worden gemaakt als de notaris gegronde redenen
    heeft om zijn dienst te weigeren. In de gedragsregels, die de KNB
    onlangs heeft gepubliceerd, en in de ontwerpwet op het Notarisambt
    zijn enkele gronden gespecificeerd.

    lees meer

    Bijlage X – 1.4. Opbouw van het verslag

    1.4. Opbouw van het verslag

    In dit rapport zullen achtereenvolgens de advocaat, de notaris
    en de accountant worden beschreven. Hierbij zal steeds dezelfde
    opzet worden gehanteerd. Begonnen wordt met het presenteren van de
    kerngegevens over de beroepsuitoefening, gevolgd door een
    karakterisering van het beroep. Vervolgens zal de aandacht worden
    gelegd op wat er fout kan gaan. Wat zijn, anders gezegd, de
    kwetsbare punten en hoe werkt het tuchtrecht als
    controlemechanisme? Voorts wordt een aantal verschijningsvormen van
    betrokkenheid bij criminele organisaties beschreven.

    lees meer

    Bijlage X – 1.1. Onderzoeksvragen en begripsbepaling

    1. INLEIDING

    1.1. Onderzoeksvragen en begripsbepaling

    In dit deelrapport wordt aandacht besteed aan illegaal optreden
    in legale bedrijfstakken en sectoren. Georganiseerde criminaliteit
    wordt al te gemakkelijk vereenzelvigd met de levering van illegale
    goederen of diensten (drugs!). Ook in ons onderzoek neemt de
    beschrijving van de drughandel een belangrijke plaats in. Maar er
    is geen enkele reden om de analyse van de georganiseerde misdaad
    hiertoe te beperken. Fraude in het handelsverkeer of oplichting van
    banken kan eveneens aan de elementen van onze definitie van
    georganiseerde misdaad voldoen. Deze criminele activiteiten, die
    worden ontplooid binnen de reguliere sectoren van de economie,
    vormen, althans indien zij voldoen aan de elementen van de
    definitie, een integraal onderdeel van de problematiek van de
    georganiseerde misdaad.

    lees meer

    Bijlage X – 9.3. Gegevens over het aantal MOT-meldingen

    9.3. Gegevens over het aantal MOT-meldingen

    De MOT-wetgeving is mede in het leven geroepen om een eerste dam
    op te werpen tegen de implementatie van het chartale geld, dat
    afkomstig is van criminaliteit, in het girale circuit. Gewaakt
    dient te worden voor de aantasting van de integriteit van het
    financile stelsel, hetgeen door de inbreng van de grote
    hoeveelheden crimineel geld kan geschieden. Wij willen ons niet
    wagen aan schattingen over de omvang van het witwassen. Schattingen
    die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld de uitstroom en terugkeer van
    guldensbiljetten of de opbrengsten uit misdaad, zijn op teveel
    onzekerheden gebaseerd (zie ook: Van Duyne, 1993). Uit de
    landelijke CRI-inventarisatie 1995 komt naar voren dat 251 van de
    450 door de politie geregistreerde criminele organisaties op
    enigerlei wijze witwassen. De CRI-definitie van witwassen is
    overigens breed; de definitie omvat de verschillende onderdelen van
    een witwasconstructie, zoals regelmatig wisselen en investeringen
    in de legale economie (CRI-inventarisatie, 12).

    lees meer

    Bijlage X – 3.1. Inleiding

    3. VERSCHIJNINGSVORMEN VAN FRAUDE

    3.1. Inleiding

    Bij het exploreren van het omvangrijke en complexe fraudegebied
    dient ten behoeve van de overzichtelijkheid enige ordening te
    worden aangebracht. Anders dan de meeste van de tot dusverre
    ondernomen pogingen om tot een vorm van categorisering te komen, is
    in de onderhavige studie niet het accent gelegd op het object of de
    aard van de fraude – resulterend in de bekende reeks van
    belasting-, premie-, beleggings-, faillisementsfraude enz., maar is
    bij de beschrijving van de aangetroffen fraudepatronen gekozen voor
    een tweedeling die gebaseerd is op de impact die de fraude heeft op
    de reguliere marktverhoudingen. Een onderscheid is aangebracht
    tussen fraudes die in hoofdzaak parasitair van aard zijn en
    fraudes waarin sprake is van een symbiose met de wettige
    omgeving.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>