Bijlage V – 6.6 ConclusiesJanuary 1, 1999
6.6 Conclusies
1. Misdaadanalyse is het opsporen en inzichtelijk maken van
verbanden tussen criminaliteitsgegevens onderling en andere
mogelijk relevante gegevens met het oog op de praktijk van politie
en justitie. Enerzijds kan misdaadanalyse gericht zijn op direct
toepasbare resultaten voor de opsporings- en vervolgingspraktijk
(operationele analyse), anderzijds kan de analyse een rol spelen in
de bepaling van het beleid (strategische analyse).
lees meer
Bijlage V – 8.4 VerstrekkingJanuary 1, 1999
8.4 Verstrekking
8.4.1 Juridische grondslag
Wet politieregister
lees meer
Bijlage VI – 11.3 Beslissing over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
11.3 Beslissing over de keuze van zaken en methoden
11.3.1 Betrokkenheid bij prioriteitenstelling
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de georganiseerde
criminaliteit wordt door korpsbeheerders verschillend gevoeld en
ingevuld. En korpsbeheerder stelt dat hij verantwoordelijk is voor
de aanpak van de georganiseerde criminaliteit met dien verstande
dat er bepaalde criteria worden aangegeven. Dat is vrij globaal,
hij hoeft niet van zaak tot zaak op de hoogte te worden gehouden,
maar de medeverantwoordelijkheid voor het personeel moet volgens
hem vorm kunnen krijgen. Een andere korpsbeheerder zegt zich op
afstand te bemoeien met de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit:
lees meer
Bijlage VI – 3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
3.3.1 Zaken
De CID is doorgaans – zij het niet overal in gelijke mate – nauw
betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In
beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier
van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit,
welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van
districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in
elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden
aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de
onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare
platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden
zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie.
Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte
vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de
opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de
keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de RCID
de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde
voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele
groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een
zaak voldoet aan de criteria van de CRI inzake
georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de RCID in dat
opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms
eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een
verhaal van een informant.
lees meer
Bijlage VI – 5.5 Sturing en controleJanuary 1, 1999
5.5 Sturing en controle
5.5.1 Korpsbeheerder
De rol van de korpsbeheerder in relatie tot de ondersteunende
diensten is beperkt. Hij kan een rol spelen met betrekking tot een
eventuele begeleidingscommissie. Zo vermeldt het Convenant
betreffende de ressortelijke arrestatieteams van de regionale
politiekorpsen in Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden, Hollands-Midden,
Zuid-Holland-Zuid en Zeeland dat er een Begeleidingscommissie
eenvormige AT-zorg moet zijn. En van de vijf leden van die
commissie wordt door een korpsbeheerder aangewezen. Deze
commissie bestaat uit de plaatsvervangend korpschef Hollands
Midden, een officier van justitie uit Dordrecht, een Zeeuwse
burgemeester, niet zijnde de Zeeuwse korpsbeheerder, maar
wel op diens voordracht, de chef Regionale operationele
ondersteunende diensten (ROOD) uit Rotterdam-Rijnmond en de chef
Centrale taken uit Haaglanden.
lees meer
Bijlage VI – 7.7 Dienst recherchezaken VROMJanuary 1, 1999
7.7 Dienst recherchezaken VROM
7.7.1 De organisatie
De Dienst recherchezaken van het ministerie van VROM is een
bijzondere opsporingsdienst die rechtstreeks ressorteert onder de
secretaris-generaal. Het landelijk werkterrein is verdeeld in drie
regio’s – West, Noord-Oost en Zuid. Op dit moment zijn er 74
personen werkzaam, vrijwel allen met tien tot vijftien jaar
politie-ervaring, een VROM-opleiding en een SPD-diploma
boekhouden.
lees meer
Bijlage VII – VOORWOORDJanuary 1, 1999
VOORWOORD
In de voorbije decennia is er in Nederland niet alleen veel
gediscussieerd over het probleem van de georganiseerde
criminaliteit, maar is er ook heel wat beleid ontwikkeld om dit
probleem te beheersen. Niettemin stak telkens weer de vraag naar de
werkelijke proporties van die criminaliteit de kop op. Een van de
redenen hiervan was het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek om
deze vraag afdoende te beantwoorden. Hierom is het niet
verwonderlijk dat de Parlementaire Enqutecommissie
Opsporingsmethoden onder andere de opdracht kreeg om een oordeel
uit te spreken over aard, omvang en ernst van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland. Om zich van dit deel van haar opdracht
te kwijten heeft de Enqutecommissie in het begin van 1995 prof. dr.
C.J.C.F. Fijnaut (Instituut voor Strafrecht, Katholieke
Universiteit Leuven, en Vakgroep Strafrecht en Criminologie,
Erasmus Universiteit Rotterdam) verzocht om een kleine
onderzoeksgroep samen te stellen. Het overleg omtrent dit verzoek
resulteerde in februari van dit jaar in de vorming van een
onderzoeksgroep waarvan – naast genoemde – ook deel hebben
uitgemaakt: prof. dr. F. Bovenkerk (Willem Pompe Instituut voor
Strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht), prof. dr. G.J.N.
Bruinsma (Internationaal Politie Instituut Twente, Universiteit
Twente) en prof. dr. H.G. van de Bunt (Vakgroep Criminologie, Vrije
Universiteit Amsterdam en directeur van het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Justitie). Zij
zijn op 1 maart 1995 begonnen aan de uitvoering van hun taak: een
onderzoek naar aard, omvang en ernst van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland. Bij de uitvoering van sommige
deelonderzoeken werd prof. dr. H.G. van de Bunt geassisteerd door
drs. H. Nelen en dr. H. Werdmlder (Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum), prof.dr. F. Bovenkerk door drs. A. Lempens
(Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen) en drs. N.
van de Ven (Divisie Centrale Recherche Informatie, Korps Landelijke
Politiediensten), en Prof. dr. G.J.N. Bruinsma door drs. E.R.
Kleemans (Internationaal Politie Instituut Twente).
lees meer
Bijlage VII – IV.3. De handel in vrouwenJanuary 1, 1999
IV.3. De handel in vrouwen
IV.3.1. De landelijke situatie
De handel in vrouwen wordt ook in deze tijd nog beschouwd als de
meest karakteristieke vorm van mensenhandel (Adviescommissie
etc.,1992). Algemeen wordt aangenomen dat het er bij dit soort
handel om gaat dat vrouwen onder dwang tot prostitutie worden
gebracht. In Nederland wordt sedert het begin van de jaren tachtig
beleidsmatig veel aandacht besteed aan de (bestrijding van)
vrouwenhandel, maar dit wil niet zeggen dat er sindsdien een beter
beeld van de aard en omvang van deze vorm van criminaliteit is
ontstaan (Fijnaut, 1993; Van Mens, 1992). De voornaamste reden
hiervan is dat er nog nooit een systematisch onderzoek naar het
dark number van dit delict is ingesteld. De landelijke
cijfers die omtrent vrouwenhandel beschikbaar zijn, weerspiegelen
slechts de gevallen die bij de ene of de andere instantie bekend
zijn geworden. De
werkelijke omvang van de vrouwenhandel in Nederland is dus
onbekend. En het viel buiten de perken van het onderhavige
onderzoek om meer licht te brengen in zijn dark number. In
de periode 1988 – 1994 kreeg de Stichting tegen Vrouwenhandel een
toenemend aantal meldingen van vrouwenhandel. Dit aantal schommelde
in de eerste jaren van deze periode rond de 70, in de latere jaren
(1993 en 1994) liep het spectaculair op, tot 88 respectievelijk
168. Sedert het begin van de jaren negentig heeft een toenemend
aantal van deze meldingen betrekking op gevallen van vrouwenhandel
waarbij daders en slachtoffers afkomstig zijn uit Midden- en
Oost-Europa, met name uit Rusland, Oekrane, Hongarije, Tsjechi en
Polen (International Organization for Migration, 1995). Het aantal
meldingen dat resulteerde in een aangifte hield volgens de gegevens
van de genoemde Stichting geen gelijke tred met de stijging van het
aantal meldingen als zodanig. Zo werden in 1992 36 aangiften
gedaan, in 1993 54 en in 1994 67 (Stichting tegen Vrouwenhandel,
1994). Dat lang niet alle aangiften (al dan niet gedaan met de hulp
van de Stichting) uitmonden in heuse strafzaken, is overigens
gebleken uit het onderzoek van De Boer (1994). Zij registreerde in
1988 12 van zulke zaken, in 1989 8, in 1990 2, in 1991 3 en in 1992
10.
lees meer
Bijlage VII – VI.4. BesluitJanuary 1, 1999
VI.4. Besluit
In dit hoofdstuk is de aandacht gevestigd op de wijzen waarop
bruggen worden geslagen tussen criminele groepen en de wettige
maatschappelijke omgeving. De door misdrijf verkregen gelden vormen
de belangrijkste schakel tussen beide werelden. In de wettige
wereld leveren sommige vrije-beroepsbeoefenaars deskundige adviezen
om misdaadgeld op een veilige manier te besteden. Bovendien dragen
de uitstraling van eerlijkheid en onafhankelijkheid van het ambt en
de waarde die wordt toegekend aan de bescherming van de
vertrouwensrelatie met de clint er aan bij dat de beroepsbeoefenaar
niet snel de verdenking op zich zal laden dat hij verwijtbaar
betrokken is bij het afschermen van misdaadgeld. Naast dergelijke
personen worden ook bestaande, op zichzelf legale juridische en
financile constructies gebruikt om misdaadgeld weg te sluizen in de
legale economie. Zo kunnen bijvoorbeeld de juridische en
economische eigendom worden gesplitst om het bezit van misdaadgeld
een schijnbaar legale status te geven.
lees meer
Bijlage VIII – 3.2. De Bruinsma-clanJanuary 1, 1999
3.2. De Bruinsma-clan: een voorlopig hoogtepunt
In de loop van 1987 komt er toch enige reactie op de politile
berichten dat de groothandel in hash toch een andere zaak is dan
het huis-tuin-en-keuken-gebruik van deze drug. Eind dat jaar wordt
er een speciaal politieteam opgericht dat in kaart moet brengen wie
er zitten achter de veelvuldige aanlandingen van hash op de kust
van Noord-Holland en Friesland en op de Waddeneilanden.
lees meer
Bijlage VIII – 1.1. Het onderzoek dat werd verrichtJanuary 1, 1999
1.1. Het onderzoek dat werd verricht
Welk onderzoek werd verricht? Evenals de andere deelonderzoeken
is ook dit onderzoek in hoge mate gestuurd door de definitie van
georganiseerde criminaliteit die voor heel het onderzoeksproject
tot uitgangspunt is gekozen. Er is sprake van georganiseerde
criminaliteit wanneer groepen van personen uit winstbejag op een
systematische manier misdaden plegen die ernstige gevolgen voor de
samenleving hebben en zij hun illegale optreden op allerhande
manieren, maar in het bijzonder door (dreiging met) geweld of
corruptie trachten af te schermen tegen gericht optreden van de
overheid hiertegen. Gewoonlijk wordt deze criminaliteit overwegend
geassocieerd met de levering van illegale goederen en diensten op
bijbehorende zwarte markten (prostitutie, gokken, drugs). Zeker zo
belangrijk zijn echter de vormen van georganiseerde criminaliteit
waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om geld te verdienen
in legale bedrijfstakken en nijverheden. En
tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van
personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van
georganiseerde criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij het
plegen van heel andere delicten, zoals Europese-Unie-fraude en
kidnapping.
lees meer
Bijlage VIII – III.3. Internationale uitwaaieringJanuary 1, 1999
III.3. Internationale uitwaaiering
De Turkse mafia heeft zich vanaf 1980 razendsnel over de
verschillende Europese landen verspreid dankzij het grote aantal
gastarbeiders dat zich er eertijds heeft gevestigd en de families
die via volgmigratie zijn herenigd. Thans wonen en werken 2,3
miljoen Turken in het buitenland (dat is 4% van de gehele bevolking
die 57 miljoen groot is). De grootste Turkse
emigrantengemeenschappen bevinden zich in Duitsland (1,8 miljoen),
Nederland, Zweden, Belgi en Frankrijk. Overal is een deel van de
oorspronkelijke gastarbeiders sedert het einde van de jaren
zeventig zonder werk en dat maakt hen ontvankelijk voor een entree
in de georganiseerde misdaad.
lees meer
Bijlage VIII – IV.9. ConclusieJanuary 1, 1999
IV.9. Conclusie
Ofschoon de Nederlandse politie en justitie noch enige andere
overheidsinstelling erg veel belangstelling aan de dag hebben
gelegd voor georganiseerde misdaad in Marokkaanse kring – als het
om Marokkaanse criminaliteit gaat denkt men immers in de eerste
plaats aan jeugddelinquentie! – bestaan er legio aanwijzingen dat
de enorme en snel opgekomen cannabis-economie in Marokko ook onder
Marokkanen in Nederland een stevig steunpunt heeft gevonden. De
circuits waarin zich dit afspeelt zijn weinig doorzichtig en vanuit
Marokko mogen weinig inlichtingen worden verwacht. Marokkanen, in
alle sectoren van de overheid, zijn bij deze illegale activiteit
betrokken en het land als geheel is er in toenemende mate
economisch afhankelijk van geworden. Waren tot voor kort de
geldzendingen van gastarbeiders uit het buitenland de voornaamste
inkomstenbron voor ‘s lands betalingsbalans, deze functie wordt in
toenemende mate overgenomen door de investeringen van
drugshandelaren. Het gaat om beleggingen in de sfeer van huizen,
grond en overheidsbedrijven die thans worden geprivatiseerd. De
meeste Nederlandse Marokkanen komen uit het gebied waar de kif
wordt geteeld en bewerkt. De combinatie van een traditie van
ongebondenheid onder deze bewoners van de Rif en de slechte
sociaal-economische vooruitzichten die zij hebben in de Nederlandse
samenleving, maakt deze minderheidsgroep zeer bevattelijk voor
inschakeling in de drugshandel. Ofschoon er duidelijk
distributieknooppunten zijn aan te wijzen zoals in Hilversum,
Brabant en Rotterdam, heeft het er alle schijn van dat Nederland
via de Marokkaanse infrastructuur (winkels, moskeen) wordt bedekt
door een fijnmazig netwerk van verkooppunten van hash. Dit netwerk
is mogelijk nauw verbonden met een voor Nederlandse autoriteiten
moeilijk te doorgronden politiek beheersingssysteem dat vanuit
Marokko wordt geleid. Hoe omvangrijk het precies is en hoeveel hash
er door wordt omgezet, valt echter niet te zeggen. Er wordt
onvoldoende politie-onderzoek gedaan om deze vraag naar behoren te
kunnen beantwoorden. In vergelijking met drugsorganisaties in
andere etnische groepen, is de Marokkaanse onderwereld in Nederland
weinig gewelddadig. Marokko is het land van waar de (grote)
Nederlandse cannabishandelaren een groot deel
van hun koopwaar betrekken. Dezen hebben ernstig aan macht moeten
inboeten toen de Marokkaanse druglords aan betekenis wonnen.
Nederlanders worden thans vooral gebruikt voor het leveren van
transportfaciliteit.
lees meer
Bijlage VIII – VII.3. De Colombiaanse cocanehandel in de
Verenigde StatenJanuary 1, 1999
VII.3. De Colombiaanse cocanehandel in de Verenigde
Staten
Zelden heeft een exportprodukt uit de Derde Wereld zo snel en zo
overtuigend een markt veroverd als de cocane dat heeft gedaan met
de Amerikaanse markt in de jaren zeventig en tachtig en nog nooit
is een relatief kleine groep ondernemers zo snel zo schandelijk
rijk geworden als de drugslords van Colombia. De Zuidamerikaanse
boom-industrie van de jaren twintig in rubber is er niets bij. De
drugs werden Amerika binnengebracht op alle mogelijke manieren.
Toeristen namen cocane mee terug. Individuele muilezels (
mulas) werden erop uitgezonden om op of in hun lichaam
kilo’s wit poeder mee te nemen. De echte grote overtocht begon in
de helft van de jaren zeventig met vliegtuigjes die vlogen over het
Carabische gebied en die gingen via de Westkust of de Oost langs
Florida. De honderden kilo’s tegelijk die ze meenamen, werden
aanvankelijk nog niet scherp door de kustwacht waargenomen. De
transporteurs waren Amerikaanse piloten, maar zij deden het samen
met immigranten uit Colombia die de weg in de sociale en politieke
verhoudingen van hun geboorteland goed kenden. Tussen alle grote en
minder grote migratiebewegingen in de wereld is die van de
Colombianen misschien aanvankelijk niet zo opgemerkt, maar zij
ontwikkelde zich al in de jaren dertig (Pearse, 1990). In die jaren
trokken Colombianen naar Venezuela, in de jaren vijftig van deze
eeuw gingen zij naar de Verenigde Staten en Europa. Het waren niet
alleen mannen, maar juist ook vrouwen die wegtrokken om als
huisbedienden elders in hun levensonderhoud te voorzien en hun
geluk te beproeven. In het jaar 1980 woonden en werkten niet minder
dan een miljoen Colombianen buiten hun land van herkomst en dat is
niet gering op een totale bevolking van ruim 30 miljoen. De
regering moedigde emigratie aan om via geldzendingen deviezen te
ontvangen en binnen de gezinnen hadden mensen die het was gelukt
elders aan de slag te komen, flink in aanzien gewonnen. Juist de
agrarische gebieden die later zouden overgaan op de drugseconomie,
zoals de Valle del Cauca waarin Cali ligt, ondergingen een snel
proces van modernisering dat mensen afstootte en deed emigreren.
Colombianen vestigden zich in de grote steden van Amerika, aan de
Westkust en de Oostkust. In de grote stroom van Hispanics , tussen
al de havelozen uit Puerto Rico, de Dominicaanse Republiek,
Guatemala en Honduras vielen zij als aparte groep nauwelijks op. Er
is geen twijfel mogelijk of het begon met de Amerikanen die het
transport in drugs organiseerden, maar de emigranten speelden in
toenemende mate een rol. Veel van de grote Colombiaanse
drugshandelaars zijn in de Verenigde Staten begonnen of hebben daar
in ieder geval een tijd als emigrant doorgebracht. Ze hebben zoveel
cocane naar dat land getransporteerd dat de groothandelsprijs
kelderde van 50 60 duizend dollars de kilo tot 16 20.000 dollars in
de jaren tachtig en de verzadiging van de markt blijkt verder uit
het feit dat de prijs vanaf dat ogenblik min of meer constant is
gebleven. Voor Amerikaanse regeringen was het reden om de oorlog
aan de drugs te verklaren. President Bush stelde zich in 1990 ten
doel de import binnen twee jaar met 10% te reduceren en na tien
jaar zou niet meer mogen binnenkomen dan de helft van wat nu in
Amerika arriveert. In
een genformeerd artikel in The Economist dat is vertaald in
het Nederlandse weekblad Intermediair van 7 april 1995,
staat dat de Amerikaanse regering daar tot nu toe 50 miljard dollar
aan heeft gespendeerd. Veel opgeleverd heeft deze inspanning niet
en in tal van wetenschappelijke publikaties (McCoy en Block, 1992)
en artikelen in de pers is deze oorlog al snel verklaard tot
hopeloos en verloren. De Amerikaanse controle-instanties hebben de
strijd enorm opgevoerd, maar in de wapenwedloop die is ontstaan en
waarin zelfs doorzichtige onderzeeboten en straalvliegtuigen zijn
ingezet door de smokkelaars, hebben de Amerikanen het geenszins
kunnen winnen. Er zijn belangrijke successen geboekt door de DEA
(vergelijk McKlintick, 1993) in de operatie Zwaardvis en in 1992 in
de operatie Green Ice waarbij niet minder dan 200 mensen
over de gehele wereld werden aangehouden en 40 miljoen dollars cash
in beslag werden genomen (Bovenkerk (b), 1995) maar op het in de
Verenigde Staten aanwezig volume en de prijs van de cocane hebben
deze acties geen enkele invloed gehad.
lees meer
Bijlage VIII – X. NEDERLAND ALS OPERATIEGEBIED VAN
JOEGOSLAVISCHE BENDESJanuary 1, 1999
X. NEDERLAND ALS OPERATIEGEBIED VAN JOEGOSLAVISCHE
BENDES
De voorbije jaren zijn de beelden van de burgeroorlog in
voormalig Joegoslavi alsmaar scherper op ons netvlies gebrand.
Tezelfdertijd hebben de media veel berichten verspreid over het
optreden van Joegoslavische criminele bendes op Nederlands
grondgebied. En meer dan eens is gewezen op de samenhang, de
gelijkenis zelfs, tussen wat er ginds en wat er hier gebeurt.
Symbool voor deze verwevenheid staat de figuur van Arcan: in het
nabije verleden pleegde hij (ook) in Nederland een hele reeks van
ernstige delicten, ontsnapte uit de Bijlmer-bajes, in het heden is
hij aanvoerder van een van de meest beruchte Servische milities en
lid van het zelf geproclameerde Servische parlement in Bosni. Maar
de parallel gaat verder. Niet alleen zijn er berichten dat althans
een deel van de Joegoslavische bendes die Noord-West-Europa tot hun
operatiegebied hebben gemaakt, worden aangestuurd vanuit
Klein-Joegoslavi, of op z’n minst geregelde betrekkingen
onderhouden met een of meer machthebbers in dit land. Wat ook
opvalt, is dat de bendes die hier actief zijn, vaak ongemeen
gewelddadig en soms ook zr wreedaardig opereren, zowel binnen als
buiten hun eigen gelederen. En in dit opzicht ligt wat er in
Nederland en in de omringende landen gebeurt, tot op zekere hoogte
in het verlengde van wat ons dagelijks door de media wordt
voorgeschoteld over de burgeroorlog in voormalig Joegoslavi.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>