Bijlage XI – 2.4. De georganiseerde criminaliteit in
AmsterdamJanuary 1, 1999
2.4. De georganiseerde criminaliteit in Amsterdam: het beeld
rondom 1990
Het beeld van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam
rondom 1990 ziet er in de stukken van de Amsterdamse politie heel
wat gecompliceerder uit dan het beeld dat hiervoor van de jaren
zeventig/tachtig is geschetst. Niet zozeer wat de vorm van deze
criminaliteit betreft. Want net als toen lag ook nu de klemtoon op
de bestrijding van de internationale handel in verdovende middelen.
Aan andere vormen van georganiseerde criminaliteit – illegale
gokhuizen, afpersingen, vrouwenhandel – werd op papier zeker wel
aandacht geschonken, maar zij waren geen speerpunten in het
opsporingsbeleid. Wl ziet dit meer recente beeld er ingewikkelder
uit omdat er rond 1990 – zo lijkt het althans – meer verschillende
groepen in Amsterdam veel nadrukkelijker waren betrokken bij de
drugshandel dan 20-25 jaar daarvoor, zowel bij de handel voor de
lokale en binnenlandse markt als bij die voor de buitenlandse en
internationale markt. En bovendien heeft het er veel van weg dat de
bereidheid van een betrekkelijk groot aantal van deze (autochtone
en buitenlandse-allochtone) groepen om geweld te gebruiken
ondertussen ook veel groter was geworden, met als gevolg dat enkele
van hen erin slaagden een voordien ongekende machtspositie op te
bouwen.
lees meer
Bijlage XI – 3.2. Couleur localeJanuary 1, 1999
3.2. Couleur locale
De hoge werkloosheid heeft in Enschede haar sporen nagelaten. De
art. 12 positie waarin de stad jaren verkeerde, bood weinig
mogelijkheden de stad te laten opnemen in de vaart der volkeren.
Een aantal wijken in de stad is duidelijk verpauperd en er vindt
volgens sommige zegslieden van de politie een zwakke vorm van
gettovorming plaats. In deze buurten wonen veel allochtonen, in het
bijzonder Turken en Marokkanen, in redelijke harmonie samen met
autochtonen die gemiddeld een zeer lage opleiding hebben en
dikwijls werkloos zijn. Van raciale conflicten is, op een enkel
incident na, geen sprake. Pas de laatste tien jaar probeert de stad
de achterstand in te halen. Hoewel grote stadsalures de
plaatselijke politiek en de beleidsplannen van de ambtenaren
kleuren, is Enschede nog altijd een groot dorp qua mentaliteit en
qua sociale controle. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg is een
lijfspreuk van velen en in de binnenstad kent iedereen die een zaak
heeft elkaar. De plaatselijke zakenelite treft elkaar in het
Muziekcentrum of op de skyboxen van FC Twente. De studenten van de
universiteit verhuizen de laatste vijf jaar in grotere getalen van
de beschermde campus naar de stad Enschede. Deze overstap heeft
zijn gevolgen voor het leven op straat en (natuurlijk) voor de
horeca in Enschede. De typische studentenkroegen en restaurantjes
van diverse origine krijgen een steeds grotere plaats in het
relatief kleine en geografisch eigenaardig gestructureerde centrum.
Het uitgaanscentrum is nu gesitueerd op en rond het marktplein
terwijl de winkelgebieden daar redelijk verspreid omheen liggen. In
de horecasector kent iedereen elkaar en buitenstaanders worden met
argusogen bekeken. Eventuele geruchten verspreiden zich snel en de
politie is rap op de hoogte als er iets mis is in de stad. De
politie hanteert het harmoniemodel: door middel van het in gesprek
blijven met betrokkenen, wordt rust en orde gehandhaafd.
lees meer
Bijlage I – 4.2 Informatieverzameling en het belang van de
staatJanuary 1, 1999
4.2 Informatieverzameling en het belang van de staat
4.2.1 Verzoeken om informatie
Begin februari 1995 kreeg een aantal (overheids)instanties en
personen een brief waarin zij op de hoogte werden gesteld dat zij
benaderd zouden worden met het verzoek bepaalde documenten te
verstrekken, inzage in gegevens te verschaffen en leden van de
commissie en van haar staf te ontvangen. Tevens kondigde de
commissie aan personen die direct of indirect zijn betrokken bij de
opsporing te willen interviewen. De commissie stelde voor de
selectie van de te interviewen personen in een eerste
(kennismakings)geprek met de betreffende instantie te maken.
Noot De volgende (overheids)instanties of personen
ontvingen de brief: Milieubeheer, van Defensie, van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, van Financin en van Economische – de
ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken, van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Zaken;
lees meer
Bijlage I – HOOFDSTUK 9 AANBEVELINGEN TOEKOMSTIGE
ENQUTESJanuary 1, 1999
HOOFDSTUK 9 AANBEVELINGEN TOEKOMSTIGE ENQUTES
1. De Wet op de Parlementaire Enqute dient naar het oordeel van
de commissie te worden gewijzigd. De commissie meent dat het
mogelijk moet zijn om in zeer uitzonderlijke gevallen van een
besloten verhoor onder ede een openbaar verslag te publiceren. De
commissie heeft zich, in tegenstelling tot voorgaande
enqutecommissies, op het standpunt gesteld dat artikel 18b, eerste
lid, van de Wet op de Parlementaire Enqute niet de mogelijkheid
biedt tot het openbaar maken van een verslag van een besloten
verhoor. 2. De commissie meent dat het noodzakelijk is ten behoeve
van omvangrijke onderzoeken een draaiboek samen te stellen voor de
organisatie van een dergelijk onderzoek. De commissie heeft de
indruk dat door het ontbreken van een dergelijk draaiboek te vaak
het wiel opnieuw moet worden uitgevonden. Inmiddels heeft de Tweede
Kamer ruime ervaring met het doen van onderzoeken. Het is zaak om
de opgedane ervaringen vast te leggen voor toekomstig
onderzoek.
lees meer
Bijlage V – 10.4 Uitvoering buitenlandse
assistentieverzoeken door NederlandJanuary 1, 1999
10.4 Uitvoering buitenlandse assistentieverzoeken door
Nederland
10.4.1 Inleiding
In principe voert de Nederlandse politie buitenlandse
rechtshulpverzoeken uit. Het staat de officier van justitie – en in
gevallen van rogatoire commissie de rechter-commissaris – vrij te
beslissen of buitenlandse justitile of politile autoriteiten bij de
uitvoering van het rechtshulpverzoek aanwezig kunnen zijn. Het kan
derhalve voorkomen dat de Nederlandse politie bij de uitvoering van
het buitenlandse assistentieverzoek wordt bijgestaan door
buitenlandse collega’s.
lees meer
Bijlage V – Edamse BijstandsvrouwJanuary 1, 1999
Edamse Bijstandsvrouw
HR (Kort geding) 9 januari 1987, NJ 1987, 928 m.nt. EAA en in
RvdW 1987, 18 en AB 1987, 231 (Artt. 10 Grondwet, 8 EVRM en 1401
BW (civielrechtelijk arrest))
Beginselen: Gelijkheidsbeginsel, vrijheid van meningsuiting en
bescherming van persoonlijke levenssfeer Het betreft hier een vrouw
die een bijstandsuitkering genoot sinds zij was gescheiden. De
buurman van deze vrouw, die toevallig adjunct-directeur was van de
GSD, constateerde dat er regelmatig een man bij deze vrouw over de
vloer kwam. Uit het feit dat de auto van deze man dikwijls ‘s
nachts voor de deur bleef staan en hij daarnaast de man en de vrouw
gearmd over straat zag lopen concludeerde hij dat zijn buurvrouw
een relatie had die niet wezenlijk verschilde van een
gezinssituatie in de zin van de AWB waardoor de vrouw niet langer
recht zou hebben op een bijstandsuitkering. Van deze bevindingen
omtrent het privleven van zijn buurvrouw deed hij regelmatig
gedurende vijf jaar, zonder dat zijn buurvrouw er erg in had,
melding bij de GSD. Mede naar aanleiding van het voorgaande werd
haar aanvullende uitkering ingetrokken. Hiertegen ging zij met
succes in beroep en kreeg tijdens deze procedure inzage in haar
eigen persoonsdossier; kennisnemend van des buurmans bemoeizucht
spande zij een actie uit onrechtmatige daad tegen hem aan. De
president stelt haar in het gelijk: hij achtte de handelwijze in
strijd met het beginsel van gelijke behandeling, dat de ambtenaar –
ook in zijn priv-contacten – heeft na te leven en legde een verbod
op inlichtingen over eiseres aan derden te verschaffen.
lees meer
Bijlage V – Kroongetuige St. MaartenJanuary 1, 1999
Kroongetuige St. Maarten
HR 15 februari 1994, NJ 1994, 322 m.nt. AHJS
lees meer
Bijlage V – 1 ALGEMENE INLEIDINGJanuary 1, 1999
1 ALGEMENE INLEIDING
De commissie heeft als een van haar opdrachten gekregen
onderzoek te doen naar de feitelijke toepassing, de rechtmatigheid,
het verantwoord zijn en de effectiviteit van de opsporingsmethoden.
De resultaten van dit onderzoek zijn in de voorliggende bijlage
neergelegd.
lees meer
middelen, vuurwapens, fraude,January 1, 1999
middelen, vuurwapens, fraude,
lees meer
Bijlage V – 6.6 ConclusiesJanuary 1, 1999
6.6 Conclusies
1. Misdaadanalyse is het opsporen en inzichtelijk maken van
verbanden tussen criminaliteitsgegevens onderling en andere
mogelijk relevante gegevens met het oog op de praktijk van politie
en justitie. Enerzijds kan misdaadanalyse gericht zijn op direct
toepasbare resultaten voor de opsporings- en vervolgingspraktijk
(operationele analyse), anderzijds kan de analyse een rol spelen in
de bepaling van het beleid (strategische analyse).
lees meer
Bijlage V – 8.4 VerstrekkingJanuary 1, 1999
8.4 Verstrekking
8.4.1 Juridische grondslag
Wet politieregister
lees meer
Bijlage VI – 11.3 Beslissing over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
11.3 Beslissing over de keuze van zaken en methoden
11.3.1 Betrokkenheid bij prioriteitenstelling
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de georganiseerde
criminaliteit wordt door korpsbeheerders verschillend gevoeld en
ingevuld. En korpsbeheerder stelt dat hij verantwoordelijk is voor
de aanpak van de georganiseerde criminaliteit met dien verstande
dat er bepaalde criteria worden aangegeven. Dat is vrij globaal,
hij hoeft niet van zaak tot zaak op de hoogte te worden gehouden,
maar de medeverantwoordelijkheid voor het personeel moet volgens
hem vorm kunnen krijgen. Een andere korpsbeheerder zegt zich op
afstand te bemoeien met de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit:
lees meer
Bijlage VI – 3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en
methodenJanuary 1, 1999
3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
3.3.1 Zaken
De CID is doorgaans – zij het niet overal in gelijke mate – nauw
betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In
beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier
van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit,
welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van
districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in
elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden
aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de
onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare
platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden
zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie.
Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte
vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de
opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de
keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de RCID
de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde
voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele
groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een
zaak voldoet aan de criteria van de CRI inzake
georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de RCID in dat
opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms
eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een
verhaal van een informant.
lees meer
Bijlage VI – 5.5 Sturing en controleJanuary 1, 1999
5.5 Sturing en controle
5.5.1 Korpsbeheerder
De rol van de korpsbeheerder in relatie tot de ondersteunende
diensten is beperkt. Hij kan een rol spelen met betrekking tot een
eventuele begeleidingscommissie. Zo vermeldt het Convenant
betreffende de ressortelijke arrestatieteams van de regionale
politiekorpsen in Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden, Hollands-Midden,
Zuid-Holland-Zuid en Zeeland dat er een Begeleidingscommissie
eenvormige AT-zorg moet zijn. En van de vijf leden van die
commissie wordt door een korpsbeheerder aangewezen. Deze
commissie bestaat uit de plaatsvervangend korpschef Hollands
Midden, een officier van justitie uit Dordrecht, een Zeeuwse
burgemeester, niet zijnde de Zeeuwse korpsbeheerder, maar
wel op diens voordracht, de chef Regionale operationele
ondersteunende diensten (ROOD) uit Rotterdam-Rijnmond en de chef
Centrale taken uit Haaglanden.
lees meer
Bijlage VI – 7.7 Dienst recherchezaken VROMJanuary 1, 1999
7.7 Dienst recherchezaken VROM
7.7.1 De organisatie
De Dienst recherchezaken van het ministerie van VROM is een
bijzondere opsporingsdienst die rechtstreeks ressorteert onder de
secretaris-generaal. Het landelijk werkterrein is verdeeld in drie
regio’s – West, Noord-Oost en Zuid. Op dit moment zijn er 74
personen werkzaam, vrijwel allen met tien tot vijftien jaar
politie-ervaring, een VROM-opleiding en een SPD-diploma
boekhouden.
lees meer
<< oudere artikelen nieuwere artikelen >>