• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_90

    278 zich  kort  na  de  publicatie  van  het  rapport  van  de  Commissie-Kalsbeek  uit  eigen  beweging  terug  als zaaksofficier   en   werd   in   die   hoedanigheid   vervangen   door   Sta.   Van   der   Burg   had   reeds   enkele maanden daarvoor een andere functie binnen het openbaar ministerie aanvaard. Voor een aantal hoofdrolspelers kwam de besluitvorming van het college als een koude douche. Achtereenvolgens Schouten en Snijders gaven in het interview blijk van hun teleurstelling over het feit dat zij hun activiteiten moesten staken. Schouten639: “De   consternatie   na   de   rapportage   Kalsbeek   kwam   bij   mij   en   bij   de   anderen   als   een ontzettend  koude  douche.  Zij  hebben  het  allemaal  geweten  en  ook  hebben  ze  altijd  hun instemming betuigd. (…)  De  dag  na  Kalsbeek  kregen  wij  de  opdracht  om  te  stoppen  met  onze  werkzaamheden. Dit  shockeerde  ons  omdat  Korthals  de  Tweede  Kamer  had  toegezegd  dat  de  deskundigen die hadden gezorgd voor de kennis met betrekking tot de parallel-importen bij het onderzoek betrokken zouden blijven. Het onderzoek werd vervolgens geheel bij het LRT neergelegd en wij werden erbuiten gehouden. Wij zijn nooit gevraagd de minister of procureur generaal De Wijkerslooth uitvoerig voor te lichten.” Snijders640: “Wat  mij  ronduit  heeft  verbijsterd  betreft  het  feit  dat  het  college  ons  na  het  verschijnen  van het  rapport  van  de  Commissie-Kalsbeek  als  een  baksteen  heeft  laten  vallen.  Eigenlijk  heeft men sindsdien niets anders gedaan dan te trachten om onze hypothesen te weerleggen. Het probleem  moest  worden  weggedefinieerd.  Het  college  deed  het  ook  voorkomen  alsof  men van niets wist. Alle procureurs-generaal waren echter uitstekend geïnformeerd.” Een ander besluit van het college betrof het formeren van een begeleidingsteam rondom coördinerend officier  van  justitie  Haverkate.  Dit  begeleidingsteam,  bestaande  uit  Van  Daalen,  Steenhuis,  Holthuis, Van Brummen, Vrakking en Van Gend, werd ook een voortrekkersrol toebedeeld bij het uitpraten van onderlinge onenigheden tussen de betrokken officieren van justitie.641 Het laatste besluit dat in het kader van deze evaluatie van belang is, betrof het afbouwen van de gesprekken  die  Teeven  voerde  met  K.  Vrakking  deelde  op  18  juni  1999  mee  dat  er  nog  één  gesprek zou  plaatsvinden,  tenzij  de  coördinerend  officier  van  justitie  anders  wilde.  Het  college  ging  met  dit voorstel akkoord.642  Overigens  liet  Teeven  pas  op  15  september  1999,  in  uitdrukkelijke  opdracht  van de   voorzitter   van   het   college   van   procureurs-generaal,   aan   de   advocaat   van   K.   weten   dat   de gesprekken   met   K.   van   de   zijde   van   het   parket   te   Amsterdam   met   onmiddellijke   ingang   werden beëindigd en dat de gesloten overeenkomst zou worden gerespecteerd.643 15.5 Conclusie De   vragen   die   in   het   voorjaar   van   1999   vanuit   het   ministerie   van   Justitie   werden   opgeworpen, verraden dat ten tijde van de publicatie van het rapport van de Commissie-Kalsbeek de kennis over de actuele  stand  van  zaken  in  de  post-Fort-onderzoeken  gering  was.  In  het  eerste  deel  van  dit  rapport                                                 639 Interview P. Schouten d.d. 9 februari 2001. 640 Interview J. Snijders d.d. 12 februari 2001. 641 Besluitenlijst van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 18 juni 1999. 642 Besluitenlijst van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 18 juni 1999 (B2). 643 Ambtsbericht van F. Teeven d.d. 25 september 1999 aan J. Vrakking (B4).

    Gecontroleerde drro- en afleveringen

    > 2.4 Gecontroleerde afleveringen doorlaten

    2.4.1 Vragen naar aanleiding van de beslispunten

    lees meer

    Openbaar ministerie landelijk

    4.3 Openbaar ministerie landelijk

    Het recent aanvaarde wetsvoorstel Reorganisatie openbaar
    ministerie geeft een formele basis aan zowel het Landelijk parket
    als het College van procureurs-generaal. Om het openbaar ministerie
    als één organisatie te laten functioneren wordt in
    het wetsvoorstel de landelijke leiding over het openbaar ministerie
    in handen gelegd van het College van procureur-generaal. Het
    College laat zich hierbij – behalve door het eigen Parketgeneraal –
    ondersteunen en adviseren door tal van landelijke werkgroepen en
    commissies. Een deel van die overlegstructuren is actief op het
    onderzoeksgebied van de parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden. Een bijzondere rol is weggelegd voor het
    Landelijk parket in de aansturing van het Landelijk rechercheteam
    en delen van het KLPD en in de beleidsontwikkeling met betrekking
    tot de bestrijding van de (inter)nationale zware georganiseerde
    criminaliteit.

    lees meer

    Verhoren – de heer J. Wilzing

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 3

    6 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    woensdag 6 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer J. Wilzing
    Aanvang 14.30 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer P.C. van Duijne

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 19

    14 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 14 september
    1995 in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
    Haag

    Verhoord wordt de heer P.C. van Duijne
    Aanvang 11.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. A.C. Maan

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 35

    29 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    vrijdag 29 september 1995 in
    de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. A.C. Maan
    Aanvang 14.30 uur

    lees meer

    Verhoren – jhr. mr. L.A.R.J. de Beaufort

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 51

    12 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 12 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    jhr. mr. L.A.R.J. de Beaufort
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mevrouw mr. J.M.E. in ‘t Velt-Meijer

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 67

    23 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 23 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mevrouw mr. J.M.E. in ‘t Velt-Meijer
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. A.W.H. Docters van Leeuwen

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 83

    6 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 6 november 1995 in
    de vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt mr.
    A.W.H. Docters van Leeuwen
    Aanvang 13.00 uur

    lees meer

    Bijlage X – 4.1. Kerngegevens

    4. ACCOUNTANCY

    4.1. Kerngegevens

    4.1.1. De accountant als vertrouwenspersoon van onderneming en
    publiek

    De accountant stelt de betrouwbaarheid van financile gegevens
    vast. Deze controlerende taak kan hij uitoefenen in dienst van een
    bedrijf ten behoeve van dit bedrijf (interne accountant), als
    accountant-administratieconsulent of als openbaar accountant,
    veelal in dienst van een van de accountantskantoren. In deze
    laatste functie heeft hij de exclusieve bevoegdheid de jaarrekening
    van een onderneming van een verklaring te voorzien, die gebruikt
    mag worden in het maatschappelijke verkeer. Dit houdt in dat derden
    op de betrouwbaarheid van deze verklaring af moeten kunnen gaan en
    dat derhalve hoge eisen worden gesteld aan de onafhankelijkheid van
    de openbaar accountant.

    lees meer

    Bijlage X – Voorwoord

    Henk van de Bunt (VU/WODC)
    Hans Nelen (WODC)

    Voorwoord

    Tal van personen zijn van onschatbare betekenis geweest bij de
    gegevensverzameling ten behoeve van deze studie. Wij zijn veel dank
    verschuldigd aan de personen en diensten die in bijlage 1 staan
    vermeld. Onze speciale dank gaat uit naar Frank Erkens van de
    afdeling forensische accountancy van de CRI die vele waardevolle
    suggesties voor het derde deel van het rapport heeft gedaan.

    lees meer

    Bijlage X – 6.5. Recapitulatie

    6.5. Recapitulatie

    Het schatten van de omvang van de schade die frauduleuze
    praktijken teweegbrengen, is om uiteenlopende redenen een
    moeilijke, en ten aanzien van een aantal fraudevormen zelfs een
    onmogelijke opgave. Niettemin kan op basis van de beschikbare
    gegevens worden geconcludeerd dat georganiseerde fraude diep
    ingrijpt in het economische verkeer, waarbij in het geval van
    fraudes met een symbiotische component niet alleen gedacht moet
    worden aan de materile schade die teweeg wordt gebracht, maar ook
    aan de verstoorde concurrentieverhoudingen die door toedoen van de
    fraudeurs ontstaan. Hoewel dit op basis van het empirische
    materiaal moeilijk in harde cijfers is uit te drukken, staat ook de
    winstgevendheid van frauduleuze praktijken buiten kijf. In
    combinatie met de relatief geringe pakkans in dit type van zaken –
    aan fraudebestrijding wordt, zoals is uiteengezet in hoofdstuk 2,
    geen hoge prioriteit toegekend – mag worden verondersteld dat het
    (brede) fraudeterrein onverminderd aantrekkingskracht op criminele
    groepen – en op legale bedrijven in het kader van
    organisatiecriminaliteit – zal blijven uitoefenen.

    lees meer

    Bijlage X – 11.1. Inleiding

    11. WITWASSEN

    11.1. Inleiding

    Witwassen, zo werd in hoofdstuk 9 gesteld, is het omzetten van
    de verborgen, niet te verantwoorden herkomst van inkomsten in een
    wel te verantwoorden herkomst. In het vorige hoofdstuk is duidelijk
    geworden dat misdaadgeld in een land zonder financile, fiscale of
    strafrechtelijke controle op de herkomst van geld, gemakkelijk
    genvesteerd kan worden in de legale economie. Wanneer een criminele
    organisatie misdaadgeld dat in Nederland is verdiend, wil
    investeren in een dergelijk land is het voldoende dat het geld
    verplaatst wordt. Aangezien veel misdaadgeld wordt verdiend met de
    handel in herone en cocane door Turkse en Zuidamerikaanse
    organisaties (zie het rapport over de allochtone groepen), die
    nauwelijks in ons land investeren, komt het verplaatsen van
    misdaadgeld veel vaker voor dan de andere fasen in het
    witwasproces.

    lees meer

    Bijlage XI – WOORD VOORAF

    WOORD VOORAF

    Deze studie bevat een analyse van de georganiseerde
    criminaliteit in Amsterdam. Zij vormt een van de rapporten die in
    opdracht van de Parlementaire Enqute-commissie Opsporingsmethoden
    zijn vervaardigd omtrent de aard, ernst, omvang en ontwikkeling van
    de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het onderzoek waarop
    deze analyse berust, werd uitgevoerd in de periode 8 mei – 8 juli
    1995. Aan dit rapport werd rond 20 augustus 1995 de laatste hand
    gelegd, nadat het concept op 11 augustus 1995 uitvoerig was
    besproken met een aantal vertegenwoordigers van politie en justitie
    in Amsterdam. Deze bespreking stond natuurlijk geenszins in het
    teken van enige fiattering van dit rapport. Zij had bovenal tot
    doel na te gaan of bepaalde gebeurtenissen wel juist zijn
    genterpreteerd, belangrijke ontwikkelingen wel naar waarde zijn
    ingeschat, sommige conclusies niet overijld zijn getrokken. Het
    spreekt dan ook vanzelf dat alle feilen die dit rapport ook nu nog
    vertoont, geheel voor onze rekening komen.

    lees meer

    Bijlage XI – 5.2. De Wallen in Amsterdam

    5.2. De Wallen in Amsterdam: een historisch centrum van
    prostitutie

    Volgens politionele tellingen waren er in Amsterdam in 1896 19
    bordelen en 17 rendez-vous-huizen (hieronder werden hotels en
    particuliere woningen verstaan waar prostitues hun beroep
    uitoefenden). In de bordelen waren in totaal 11 Nederlandse en 99
    buitenlandse vrouwen werkzaam. Daarnaast bestonden er 139 andere
    gelegenheden in de stad, zoals bierhuizen, logementen en cafs,
    waarvan men vermoedde dat er prostitutie werd bedreven. Volgens het
    bevolkingsregister waren er in 1896 in Amsterdam veel meer huizen
    met publieke vrouwen, namelijk 228, met in totaal 1.030 prostitues
    (Van Slobbe, 1937). De Amsterdamse politie zag dan ook niet veel in
    een bordeelverbod; opheffing van de bordelen zou slechts leiden tot
    een toename van de illegale prostitutie. De huizen van ontucht
    waren voornamelijk gesitueerd in de omgeving van het
    Oudekerksplein. Rond de eeuwwisseling werd de stad uitgebreid met
    het gedeelte dat nu Oud-Zuid wordt genoemd. Talrijke prostitues
    trokken toen naar wijk YY, het stadsgedeelte dat nu De Pijp heet.
    Deze lokatie werd al snel een centrum van prostitutie en andere
    twijfelachtige activiteiten. Aan het einde van de Eerste
    Wereldoorlog bereikte de prostitutie hier haar hoogtepunt. Met name
    het aantal straatprostitues was toen enorm toegenomen. Door de
    weinig centrale ligging van de wijk verplaatste de prostitutie zich
    op den duur echter toch weer grotendeels naar de omgeving van het
    Oudekerksplein (Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In 1911 werd het
    bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen; hiermee werd
    het zich prostitueren niet strafbaar gesteld maar wel het
    exploiteren van een prostitutiebedrijf. Bovendien werd artikel 432
    van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen landloperij,
    uitgebreid met een bepaling tegen souteneurschap. Een gevolg van
    deze wetswijzigingen was het ontstaan van verkapte bordelen.
    Bordeelhouders zetten hun bedrijven om in pensions, hotels,
    kamerverhuurbedrijven, mode-ateliers en strijkinrichtingen, en de
    inwonende vrouwen werden omgedoopt tot zogenaamde huishoudelijke
    hulpen, zoals kamermeisjes, linnenjuffrouwen en dienstmeiden (Van
    Slobbe, 1937; Stemvers, 1985). Achter deze faades ging de seksuele
    bedrijvigheid gewoon door. In de jaren dertig werden er ook
    bordelen geopend in andere delen van de stad: aan de Ruysdaelkade,
    in de Van Ostadestraat en de Reguliersdwarsstraat (Stemvers, 1985;
    Hoff, 1994). De Amsterdamse zedenpolitie schatte het aantal
    clandestiene bordelen in 1936 op zo’n 150; de meeste waren
    gevestigd in het stadsdeel dat nu de Wallen wordt genoemd
    (Boutellier, 1987; Stemvers, 1985; Hoff, 1994). In de jaren vijftig
    en zestig werden meer de psycho-sociale oorzaken van de prostitutie
    beklemtoond. In het kader van de verzorgingsstaat werden onderwijs,
    voorlichting en volksgezondheid naar voren geschoven als middelen
    om het prostitutieprobleem te beheersen. Parallel hieraan werd
    voorgesteld om het politieoptreden tegen prostitutie te beperken.
    De prostitue zou veeleer langs de weg van de resocialisatie moeten
    terugkeren in de burgermaatschappij. Tevens diende een gelijke
    economische positie van mannen en vrouwen te worden nagestreefd,
    dat wil zeggen: er moest via speciale programma’s worden geprobeerd
    de prostitue haar zelfrespect te laten hervinden. In ongeveer een
    halve eeuw tijd veranderde het prostitutievraagstuk aldus van een
    probleem van seksuele moraal in een psycho-sociaal en individueel
    probleem (Boutellier, 1987). In de jaren zestig en zeventig deed
    zich echter een ware omwenteling in het prostitutiewezen voor. De
    Amsterdamse Wallen kenden tot 1970 een gemoedelijke sfeer waar
    prostitues volgens het oude pooiersysteem een deel van hun
    verdiensten aan hun zogenaamde beschermers afstonden. De pooiers en
    de prostitues waren buurtgebonden en hingen wat rond op de straten
    en in de cafs, waardoor er een grote mate van sociale controle
    bestond en daarmee veiligheid was gegarandeerd. Op een klein
    groepje Surinaamse vrouwen na waren er toen uitsluitend Nederlandse
    prostitues werkzaam. In de loop van de jaren zeventig kwam hierin
    evenwel verandering. De Surinaamse vrouwen verlieten de prostitutie
    en de overgebleven lokale vrouwen maakten zich los van het
    traditionele pooiersysteem en gingen als zelfstandigen werken
    (Brussa, 1987). Op
    datzelfde moment barstte evenwel de commercialisering van de
    prostitutie los en deed de Wallen in een paar jaar tijd geheel van
    karakter veranderen. De vraag naar prostitutes werd niet alleen
    groter maar ook gedifferentieerder. De exploitanten speelden hier
    slim op in en creerden allerlei faciliteiten voor andere vormen van
    seksvermaak (Van der Poel, 1991). De clubs werden uitgebreid met
    sauna’s, seksbioscopen en sm-kamers. Talrijke seksbedrijven, zoals
    sekstheaters, seksmusea en seksshops, schoten als paddestoelen uit
    de grond (Van der Poel, 1991). De kleine danszalen en cafs
    verdwenen. Hiermee ging volgens sommigen de gezellige, gemoedelijke
    sfeer van de buurt verloren. Daarvoor in de plaats kwamen felle
    neonlichten en schettermuziek. De prostitutie op de Wallen beleefde
    zo aan het einde van de jaren zestig een nieuw hoogtepunt.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>