282 Conclusie deel II De beschrijving in de afgelopen zeven hoofdstukken van de loop der gebeurtenissen in de periode november 1997- juni 1999 maakt duidelijk dat het strategische doel, inzicht verschaffen in de werkelijke gang van zaken in de IRT-periode, binnen de diverse sporen nog steeds gedeeld werd, maar dat de opvattingen over de wijze waarop deze doelstelling kon worden gerealiseerd steeds sterker uiteen liepen. In hoofdstuk 11 is, voortbordurend op de metafoor van Docters van Leeuwen dat “de gehele olifant in beeld moest worden gebracht”, vastgesteld dat het 060-team hard aan de achterpoten trok, Snijders c.s. aan de voorpoten hingen en Teeven een ruk gaf aan de slurf. De essentie van de strijdigheid in opvattingen is gelegen in het verschil tussen een zoektocht naar de waarheid in de brede zin van het woord aan de ene kant en bewijsgaring in het kader van een strafrechtelijk onderzoek aan de andere kant. Het doen van strafrechtelijk onderzoek impliceert onvermijdelijk een reductie van de werkelijkheid. Er dient uiteindelijk een trechtering plaats te vinden met betrekking tot de strafbare feiten die ten laste kunnen worden gelegd, de periode waarover die feiten zich uitstrekken en de personen die voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking komen. Wanneer eenmaal begonnen wordt met een strafrechtelijk onderzoek naar concrete verdenkingen ontwikkelt zich onvermijdelijk een eigen dynamiek in dat proces. Dat wil zeggen dat de loop der gebeurtenissen bepaald gaat worden door allerlei omstandigheden en overwegingen die binnen de gegeven context van het lopende onderzoek relevant zijn. Zo ging het ook in het 060-onderzoek van het LRT naar onder meer de “Taartman”, De J. en J. Het was op voorhand niet te voorzien en uiteraard ook niet beoogd dat het onderzoek naar J. verbanden zou blootleggen tussen hem met Haagse drugsgroepen, Belgische voetballers en een Oostenrijks wedkantoor. Maar gezien de eigen dynamiek van het onderzoek, waarin bepaalde berichten – van CID-matige aard en informatie afkomstig van de BVD – en bronnen het onderzoek “stuurden”, waarin taps en observaties op een gegeven moment de meest voor de hand liggende “breekijzers” waren voor de bewijsgaring, en waarin uiteindelijk de taps en enkele tips beslissende aanknopingspunten voor de strafrechtelijk bewijsvoering opleverden, getuigt het eindresultaat niet van “gebrek aan inzicht” of gebrek aan sturing bij de leiding van het 060-onderzoek, maar veeleer van “gestuurd worden”. Een aantal hoofdrolspelers was en is de mening toegedaan dat het anders had gekund en anders had gemoeten. Zij waren veel sterker gericht op waarheidsvinding met behulp van allerlei (al dan niet strafrechtelijke) middelen dan op bewijsgaring. Zij gebruikten soms directe methoden om tot waarheidsvinding te komen, die niet primair of soms zelfs in het geheel niet waren bedoeld om ten dienste te staan van de strafrechtelijke opsporing. De meest directe weg werd in dat verband bewandeld door Teeven met zijn pre-deal met K. Ook Snijders heeft gepoogd om langs meer directe wegen informatie te verzamelen. Eén van zijn methoden was om in het buitenland te gaan praten met personen die ingewijde waren in de internationale drugshandel. De langs deze directe weg verzamelde informatie had hoofdzakelijk betrekking op de IRT-periode. Had het door Snijders geïnitieerde “Schilderstraject” een CID-matige inslag, het door “Haarlem” gevorderde NN-GVO had primair tot doel operationeel bruikbare bouwstenen voor strafrechtelijk onderzoek aan te dragen. De bedreigde getuigen legden verklaringen af over cocaïnetransporten in de IRT-periode, de rol hierbij van (vermeende) groei-informanten en de medewerking van Nederlandse overheidsfunctionarissen. De kracht van deze getuigenissen was tevens hun zwakte. Want juist omdat de verklaringen betrekking hadden op de periode waarop het opsporingsonderzoek tegen J. geen betrekking had, werd hun gebruikswaarde door de beide betrokken officieren van justitie fundamenteel verschillend ingeschat. Bovendien zouden de verklaringen, volgens Noordhoek althans, te weinig concrete verdenkingen over strafbare feiten bevatten. In deze onenigheid over het al of niet gebruiken van de NN-verklaringen in het 060- onderzoek komt het uiteen lopen van bewijsgaring en waarheidsvinding in de brede zin van het woord heel manifest naar voren.
HOOFDSTUK 3 ORGANISATIE VAN DE OPSPORING
3.1 Inleiding
4.7 Tweede Kamer
De parlementaire enquétecommissie opsporingsmethoden
heeft over de rol van de Tweede Kamer twee beslispunten
geformuleerd. Deze resulteren in de volgende onderzoeksvragen:
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 7
7 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 7 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
prof. dr. G.J.N. Bruinsma
Aanvang 14.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 23
18 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 18 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. F.C.V. de Groot
Aanvang 11.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 39
2 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 2 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer R. Karstens
Zie ook: Eerste verhoor de heer R. Karstens (red.)
Aanvang 16.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 55
16 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 16 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer J.C. van Riessen
Aanvang 9.30 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 71
27 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 27 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer F. van der Putten
Zie ook: Eerste verhoor de heer F. van der Putten (red.)
Aanvang 10.00 uur
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 87
8 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 8 november 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
drs. E. van Thijn
Aanvang 11.30 uur
4.4. De kwetsbare positie van de accountant
De accountant lijkt om drie redenen interessant te kunnen zijn
voor de georganiseerde misdaad. Men kan zijn technische kennis
benutten voor het witten van misdaadgeld of het afdekken van zwart
geld. Men kan bij criminele handelingen gebruik maken van zijn
professionele uitstraling in contacten met derden, bijvoorbeeld
banken en bedrijven. Tot slot kan de openbaar accountant die een
goedkeurende verklaring geeft bij een jaarrekening of anderszins
zijn goedkeuring hecht aan bepaalde financile gegevens, gebruikt
worden om een onjuist beeld te geven van de financile positie van
een onderneming. Hierdoor kunnen belanghebbenden zoals beleggers,
aandeelhouders en potentile aandeelhouders op het verkeerde been
worden gezet. In zo’n geval wordt misbruik gemaakt van de positie
van de openbaar accountant als betrouwbare verschaffer van
financile informatie.
4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen
4.4.1. Aard van de onderlinge samenwerking
Uit de casustiek kan worden afgeleid dat de meeste dadergroepen
die op fraudegebied actief zijn, niet kunnen worden beschouwd als
los van elkaar opererende entiteiten. Veeleer is de karakterisering
op zijn plaats van criminele netwerken: er is sprake van een
ons-kent-ons-circuit, waarbinnen n of meer personen op grond van
hun kennis, charisma en/of handelsgeest kunnen worden aangemerkt
als leidinggevend(en). Deze personen, al dan niet omringd door
stafmedewerkers, putten uit een reservoir van medewerkers die na
gedane zaken weer terugvloeien in de pool en aan andere
leidinggevenden ter beschikking staan. Vooral op de
flessentrekkerij-, BTW- en EU-fraudemarkt duiken vogels van diverse
pluimage op, die vaak ad hoc besluiten bepaalde combines te vormen.
Noot Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn meestal geen
lang leven beschoren. Uit de bestudeerde fraudezaken valt af te
leiden dat aan menige vorm van criminele coperatie (door interne
verdeeldheid) een einde komt. Daarnaast kan het afsplitsen van
(staf)medewerkers die voor zichzelf willen beginnen, als een
potentile splijtzwam worden aangemerkt. Bedoelde medewerkers hebben
een tijd over de schouders van de leidinggevenden mee kunnen kijken
en zijn tot het inzicht gekomen dat de gehanteerde
fraudeconstructie nog veel lucratiever is wanneer zij geheel ten
eigen bate kan worden aangewend.
7.4. Eigendomsconstructies
Naarmate meer controle wordt uitgeoefend op formele transacties
en de overdracht van eigendom, zal de neiging bestaan bij criminele
organisaties om de formele procedures, registraties in openbare
registers enzovoort, te omzeilen. Wanneer katvangers of
schijnconstructies niet meer voldoen, moet naar andere wegen worden
gezocht. Een hulpmiddel bij uitstek is de constructie van het
scheiden van juridisch en economisch eigendom. Deze constructie
wordt vooral toegepast in het rechtspersonenverkeer alsmede bij
investeringen van misdaadgeld in de onroerend-goedsector. In
paragraaf 7.4.1 zal vanuit het perspectief van de
onroerend-goedmarkt aan deze materie nader aandacht worden besteed.
Paragraaf 7.4.2 staat in het teken van de trust en de mogelijkheden
die deze rechtsvorm biedt om te schuilen.
11.4. Het creren van inkomsten
Een aantal van de witwasmethodieken kan onder de noemer worden
gebracht van het (kunstmatig) creren van inkomsten door onder
andere het fingeren van een hoge omzet of lucratieve transacties.
Doorslaggevend is dat de winst ten overstaan van fiscus of politie
aannemelijk gemaakt (ergo: witgewassen) kan worden.
3.3. Prostitutie, vrouwenhandel en
(kinder-)pornografie
Prostitutie, of in elk geval de grootschalige systematische
exploitatie van prostitutie, wordt van oudsher ook beschouwd als
een vorm van georganiseerde criminaliteit. In de jaren tachtig werd
deze visie op de Amsterdamse kermis als het ware herontdekt door
toedoen van al dan niet feministisch gemotiveerde actiegroepen die
zich keerden tegen een van de meest schrille exponenten van de
uitbuiting van prostitutie, namelijk internationale vrouwenhandel.
De Amsterdamse politie haakte, zoals in het vorige hoofdstuk werd
aangegeven, reeds in het begin van de jaren tachtig op deze nieuwe
ontwikkeling in, met haar onderzoek naar de Ghanees-Nederlandse
vrouwenhandel. Maar ook later in de jaren tachtig en in de jaren
negentig heeft zij bij herhaling onderzoek naar uitingsvormen van
deze handel verricht. Dankzij dit onderzoek zijn wij enigermate in
staat te beschrijven hoe ook via vrouwenhandel de prostitutie-markt
van Amsterdam wordt bevoorraad.
6. CONTRA DE OVERHEID
6.1. Inleiding
Al wie misdaad pleegt, tracht de politie te ontlopen. Dieven en
helers zoeken het duister van de nacht; malafide afvalverwerkers
storten hun giftige produkten op een afgelegen plek of op een
moment dat de controle bij de stortplaats minder is; de fabrikanten
van XTC bouwen hun installaties op in een onopvallende loods. In
.2.1 hebben we gezien welke plaatsen en onderkomens in de stad zich
voor zulke geheime activiteiten lenen. De werkwijzen van plegers
van misdaad zijn in beginsel dus defensief van aard. Bij
georganiseerde misdaad van het type waarbij illegale goederen en
diensten worden aangeboden, schieten defensieve
voorzorgsmaatregelen echter tekort omdat deze misdaad niet kan
gedijen zonder dat er een heleboel mensen aan meewerken of er
althans van weten. Er moet voor de produkten en diensten een
klantenkring worden aangeboord, er worden werknemers aangesteld in
uiteenlopende functies, er wordt gebruik gemaakt van de diensten
van legale firma’s (banken, horeca-bedrijven,
transportondernemingen) en specialisten (advocaten, makelaars,
etcetera). Georganiseerde misdaad verschilt van het misdadige
incident door de duurzaamheid van haar activiteiten, en van het
criminele project doordat zij op bedrijfsmatige basis wordt
bedreven. Dat moet wel in de gaten lopen. De kopstukken zullen
proberen zo ver mogelijk achter de coulissen te blijven en op het
toneel geen anderen te laten optreden dan bijgoochems, katvangers
en piepeltjes, maar ze kunnen er niet aan ontkomen om althans een
gedeelte van hun activiteiten aan de openbaarheid prijs te geven.
De risico’s die deze zichtbaarheid oplevert, kunnen worden
geneutraliseerd of althans verkleind door degenen die van deze
misdaad weten, te ontmoedigen hun wetenschap ter kennis van de
politie te brengen; door preventieve maatregelen te nemen zodat de
politie, als zij ervan weet, niet effectief kan optreden; door te
zorgen dat politie en justitie van optreden afzien. De
georganiseerde misdaad is dus door haar aard gedwongen om ook een
offensieve strategie te ontwikkelen. In onze definitie van
deze misdaad speelt dit element dan ook een belangrijke rol.