• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 5.5 Sturing en controle

    5.5 Sturing en controle

    5.5.1 Korpsbeheerder

    De rol van de korpsbeheerder in relatie tot de ondersteunende
    diensten is beperkt. Hij kan een rol spelen met betrekking tot een
    eventuele begeleidingscommissie. Zo vermeldt het Convenant
    betreffende de ressortelijke arrestatieteams van de regionale
    politiekorpsen in Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden, Hollands-Midden,
    Zuid-Holland-Zuid en Zeeland dat er een Begeleidingscommissie
    eenvormige AT-zorg moet zijn. En van de vijf leden van die
    commissie wordt door een korpsbeheerder aangewezen. Deze
    commissie bestaat uit de plaatsvervangend korpschef Hollands
    Midden, een officier van justitie uit Dordrecht, een Zeeuwse
    burgemeester, niet zijnde de Zeeuwse
    korpsbeheerder, maar
    wel op diens voordracht, de chef Regionale operationele

    ondersteunende diensten (ROOD) uit Rotterdam-Rijnmond en de chef
    Centrale taken uit Haaglanden.

    lees meer

    Bijlage VI – 7.7 Dienst recherchezaken VROM

    7.7 Dienst recherchezaken VROM

    7.7.1 De organisatie

    De Dienst recherchezaken van het ministerie van VROM is een
    bijzondere opsporingsdienst die rechtstreeks ressorteert onder de
    secretaris-generaal. Het landelijk werkterrein is verdeeld in drie
    regio’s – West, Noord-Oost en Zuid. Op dit moment zijn er 74
    personen werkzaam, vrijwel allen met tien tot vijftien jaar
    politie-ervaring, een VROM-opleiding en een SPD-diploma
    boekhouden.

    lees meer

    Bijlage VII – VOORWOORD

    VOORWOORD

    In de voorbije decennia is er in Nederland niet alleen veel
    gediscussieerd over het probleem van de georganiseerde
    criminaliteit, maar is er ook heel wat beleid ontwikkeld om dit
    probleem te beheersen. Niettemin stak telkens weer de vraag naar de
    werkelijke proporties van die criminaliteit de kop op. Een van de
    redenen hiervan was het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek om
    deze vraag afdoende te beantwoorden. Hierom is het niet
    verwonderlijk dat de Parlementaire Enqutecommissie
    Opsporingsmethoden onder andere de opdracht kreeg om een oordeel
    uit te spreken over aard, omvang en ernst van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Om zich van dit deel van haar opdracht
    te kwijten heeft de Enqutecommissie in het begin van 1995 prof. dr.
    C.J.C.F. Fijnaut (Instituut voor Strafrecht, Katholieke
    Universiteit Leuven, en Vakgroep Strafrecht en Criminologie,
    Erasmus Universiteit Rotterdam) verzocht om een kleine
    onderzoeksgroep samen te stellen. Het overleg omtrent dit verzoek
    resulteerde in februari van dit jaar in de vorming van een
    onderzoeksgroep waarvan – naast genoemde – ook deel hebben
    uitgemaakt: prof. dr. F. Bovenkerk (Willem Pompe Instituut voor
    Strafrechtswetenschappen, Universiteit Utrecht), prof. dr. G.J.N.
    Bruinsma (Internationaal Politie Instituut Twente, Universiteit
    Twente) en prof. dr. H.G. van de Bunt (Vakgroep Criminologie, Vrije
    Universiteit Amsterdam en directeur van het Wetenschappelijk
    Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Justitie). Zij
    zijn op 1 maart 1995 begonnen aan de uitvoering van hun taak: een
    onderzoek naar aard, omvang en ernst van de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Bij de uitvoering van sommige
    deelonderzoeken werd prof. dr. H.G. van de Bunt geassisteerd door
    drs. H. Nelen en dr. H. Werdmlder (Wetenschappelijk Onderzoek- en
    Documentatiecentrum), prof.dr. F. Bovenkerk door drs. A. Lempens
    (Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen) en drs. N.
    van de Ven (Divisie Centrale Recherche Informatie, Korps Landelijke
    Politiediensten), en Prof. dr. G.J.N. Bruinsma door drs. E.R.
    Kleemans (Internationaal Politie Instituut Twente).

    lees meer

    Bijlage VII – IV.3. De handel in vrouwen

    IV.3. De handel in vrouwen

    IV.3.1. De landelijke situatie

    De handel in vrouwen wordt ook in deze tijd nog beschouwd als de
    meest karakteristieke vorm van mensenhandel (Adviescommissie
    etc.,1992). Algemeen wordt aangenomen dat het er bij dit soort
    handel om gaat dat vrouwen onder dwang tot prostitutie worden
    gebracht. In Nederland wordt sedert het begin van de jaren tachtig
    beleidsmatig veel aandacht besteed aan de (bestrijding van)
    vrouwenhandel, maar dit wil niet zeggen dat er sindsdien een beter
    beeld van de aard en omvang van deze vorm van criminaliteit is
    ontstaan (Fijnaut, 1993; Van Mens, 1992). De voornaamste reden
    hiervan is dat er nog nooit een systematisch onderzoek naar het
    dark number van dit delict is ingesteld. De landelijke
    cijfers die omtrent vrouwenhandel beschikbaar zijn, weerspiegelen
    slechts de gevallen die bij de ene of de andere instantie bekend
    zijn geworden. De
    werkelijke omvang van de vrouwenhandel in Nederland is dus
    onbekend. En het viel buiten de perken van het onderhavige
    onderzoek om meer licht te brengen in zijn dark number. In
    de periode 1988 – 1994 kreeg de Stichting tegen Vrouwenhandel een
    toenemend aantal meldingen van vrouwenhandel. Dit aantal schommelde
    in de eerste jaren van deze periode rond de 70, in de latere jaren
    (1993 en 1994) liep het spectaculair op, tot 88 respectievelijk
    168. Sedert het begin van de jaren negentig heeft een toenemend
    aantal van deze meldingen betrekking op gevallen van vrouwenhandel
    waarbij daders en slachtoffers afkomstig zijn uit Midden- en
    Oost-Europa, met name uit Rusland, Oekrane, Hongarije, Tsjechi en
    Polen (International Organization for Migration, 1995). Het aantal
    meldingen dat resulteerde in een aangifte hield volgens de gegevens
    van de genoemde Stichting geen gelijke tred met de stijging van het
    aantal meldingen als zodanig. Zo werden in 1992 36 aangiften
    gedaan, in 1993 54 en in 1994 67 (Stichting tegen Vrouwenhandel,
    1994). Dat lang niet alle aangiften (al dan niet gedaan met de hulp
    van de Stichting) uitmonden in heuse strafzaken, is overigens
    gebleken uit het onderzoek van De Boer (1994). Zij registreerde in
    1988 12 van zulke zaken, in 1989 8, in 1990 2, in 1991 3 en in 1992
    10.

    lees meer

    Bijlage VII – VI.4. Besluit

    VI.4. Besluit

    In dit hoofdstuk is de aandacht gevestigd op de wijzen waarop
    bruggen worden geslagen tussen criminele groepen en de wettige
    maatschappelijke omgeving. De door misdrijf verkregen gelden vormen
    de belangrijkste schakel tussen beide werelden. In de wettige
    wereld leveren sommige vrije-beroepsbeoefenaars deskundige adviezen
    om misdaadgeld op een veilige manier te besteden. Bovendien dragen
    de uitstraling van eerlijkheid en onafhankelijkheid van het ambt en
    de waarde die wordt toegekend aan de bescherming van de
    vertrouwensrelatie met de clint er aan bij dat de beroepsbeoefenaar
    niet snel de verdenking op zich zal laden dat hij verwijtbaar
    betrokken is bij het afschermen van misdaadgeld. Naast dergelijke
    personen worden ook bestaande, op zichzelf legale juridische en
    financile constructies gebruikt om misdaadgeld weg te sluizen in de
    legale economie. Zo kunnen bijvoorbeeld de juridische en
    economische eigendom worden gesplitst om het bezit van misdaadgeld
    een schijnbaar legale status te geven.

    lees meer

    Bijlage VIII – 3.2. De Bruinsma-clan

    3.2. De Bruinsma-clan: een voorlopig hoogtepunt

    In de loop van 1987 komt er toch enige reactie op de politile
    berichten dat de groothandel in hash toch een andere zaak is dan
    het huis-tuin-en-keuken-gebruik van deze drug. Eind dat jaar wordt
    er een speciaal politieteam opgericht dat in kaart moet brengen wie
    er zitten achter de veelvuldige aanlandingen van hash op de kust
    van Noord-Holland en Friesland en op de Waddeneilanden.

    lees meer

    Bijlage VIII – 1.1. Het onderzoek dat werd verricht

    1.1. Het onderzoek dat werd verricht

    Welk onderzoek werd verricht? Evenals de andere deelonderzoeken
    is ook dit onderzoek in hoge mate gestuurd door de definitie van
    georganiseerde criminaliteit die voor heel het onderzoeksproject
    tot uitgangspunt is gekozen. Er is sprake van georganiseerde
    criminaliteit wanneer groepen van personen uit winstbejag op een
    systematische manier misdaden plegen die ernstige gevolgen voor de
    samenleving hebben en zij hun illegale optreden op allerhande
    manieren, maar in het bijzonder door (dreiging met) geweld of
    corruptie trachten af te schermen tegen gericht optreden van de
    overheid hiertegen. Gewoonlijk wordt deze criminaliteit overwegend
    geassocieerd met de levering van illegale goederen en diensten op
    bijbehorende zwarte markten (prostitutie, gokken, drugs). Zeker zo
    belangrijk zijn echter de vormen van georganiseerde criminaliteit
    waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om geld te verdienen
    in legale bedrijfstakken en nijverheden. En
    tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van
    personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van
    georganiseerde criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij het
    plegen van heel andere delicten, zoals Europese-Unie-fraude en
    kidnapping.

    lees meer

    Bijlage VIII – III.3. Internationale uitwaaiering

    III.3. Internationale uitwaaiering

    De Turkse mafia heeft zich vanaf 1980 razendsnel over de
    verschillende Europese landen verspreid dankzij het grote aantal
    gastarbeiders dat zich er eertijds heeft gevestigd en de families
    die via volgmigratie zijn herenigd. Thans wonen en werken 2,3
    miljoen Turken in het buitenland (dat is 4% van de gehele bevolking
    die 57 miljoen groot is). De grootste Turkse
    emigrantengemeenschappen bevinden zich in Duitsland (1,8 miljoen),
    Nederland, Zweden, Belgi en Frankrijk. Overal is een deel van de
    oorspronkelijke gastarbeiders sedert het einde van de jaren
    zeventig zonder werk en dat maakt hen ontvankelijk voor een entree
    in de georganiseerde misdaad.

    lees meer

    Bijlage VIII – IV.9. Conclusie

    IV.9. Conclusie

    Ofschoon de Nederlandse politie en justitie noch enige andere
    overheidsinstelling erg veel belangstelling aan de dag hebben
    gelegd voor georganiseerde misdaad in Marokkaanse kring – als het
    om Marokkaanse criminaliteit gaat denkt men immers in de eerste
    plaats aan jeugddelinquentie! – bestaan er legio aanwijzingen dat
    de enorme en snel opgekomen cannabis-economie in Marokko ook onder
    Marokkanen in Nederland een stevig steunpunt heeft gevonden. De
    circuits waarin zich dit afspeelt zijn weinig doorzichtig en vanuit
    Marokko mogen weinig inlichtingen worden verwacht. Marokkanen, in
    alle sectoren van de overheid, zijn bij deze illegale activiteit
    betrokken en het land als geheel is er in toenemende mate
    economisch afhankelijk van geworden. Waren tot voor kort de
    geldzendingen van gastarbeiders uit het buitenland de voornaamste
    inkomstenbron voor ‘s lands betalingsbalans, deze functie wordt in
    toenemende mate overgenomen door de investeringen van
    drugshandelaren. Het gaat om beleggingen in de sfeer van huizen,
    grond en overheidsbedrijven die thans worden geprivatiseerd. De
    meeste Nederlandse Marokkanen komen uit het gebied waar de kif
    wordt geteeld en bewerkt. De combinatie van een traditie van
    ongebondenheid onder deze bewoners van de Rif en de slechte
    sociaal-economische vooruitzichten die zij hebben in de Nederlandse
    samenleving, maakt deze minderheidsgroep zeer bevattelijk voor
    inschakeling in de drugshandel. Ofschoon er duidelijk
    distributieknooppunten zijn aan te wijzen zoals in Hilversum,
    Brabant en Rotterdam, heeft het er alle schijn van dat Nederland
    via de Marokkaanse infrastructuur (winkels, moskeen) wordt bedekt
    door een fijnmazig netwerk van verkooppunten van hash. Dit netwerk
    is mogelijk nauw verbonden met een voor Nederlandse autoriteiten
    moeilijk te doorgronden politiek beheersingssysteem dat vanuit
    Marokko wordt geleid. Hoe omvangrijk het precies is en hoeveel hash
    er door wordt omgezet, valt echter niet te zeggen. Er wordt
    onvoldoende politie-onderzoek gedaan om deze vraag naar behoren te
    kunnen beantwoorden. In vergelijking met drugsorganisaties in
    andere etnische groepen, is de Marokkaanse onderwereld in Nederland
    weinig gewelddadig. Marokko is het land van waar de (grote)
    Nederlandse cannabishandelaren een groot deel
    van hun koopwaar betrekken. Dezen hebben ernstig aan macht moeten
    inboeten toen de Marokkaanse druglords aan betekenis wonnen.
    Nederlanders worden thans vooral gebruikt voor het leveren van
    transportfaciliteit.

    lees meer

    Bijlage VIII – VII.3. De Colombiaanse cocanehandel in de Verenigde Staten

    VII.3. De Colombiaanse cocanehandel in de Verenigde
    Staten

    Zelden heeft een exportprodukt uit de Derde Wereld zo snel en zo
    overtuigend een markt veroverd als de cocane dat heeft gedaan met
    de Amerikaanse markt in de jaren zeventig en tachtig en nog nooit
    is een relatief kleine groep ondernemers zo snel zo schandelijk
    rijk geworden als de drugslords van Colombia. De Zuidamerikaanse
    boom-industrie van de jaren twintig in rubber is er niets bij. De
    drugs werden Amerika binnengebracht op alle mogelijke manieren.
    Toeristen namen cocane mee terug. Individuele muilezels (
    mulas) werden erop uitgezonden om op of in hun lichaam
    kilo’s wit poeder mee te nemen. De echte grote overtocht begon in
    de helft van de jaren zeventig met vliegtuigjes die vlogen over het
    Carabische gebied en die gingen via de Westkust of de Oost langs
    Florida. De honderden kilo’s tegelijk die ze meenamen, werden
    aanvankelijk nog niet scherp door de kustwacht waargenomen. De
    transporteurs waren Amerikaanse piloten, maar zij deden het samen
    met immigranten uit Colombia die de weg in de sociale en politieke
    verhoudingen van hun geboorteland goed kenden. Tussen alle grote en
    minder grote migratiebewegingen in de wereld is die van de
    Colombianen misschien aanvankelijk niet zo opgemerkt, maar zij
    ontwikkelde zich al in de jaren dertig (Pearse, 1990). In die jaren
    trokken Colombianen naar Venezuela, in de jaren vijftig van deze
    eeuw gingen zij naar de Verenigde Staten en Europa. Het waren niet
    alleen mannen, maar juist ook vrouwen die wegtrokken om als
    huisbedienden elders in hun levensonderhoud te voorzien en hun
    geluk te beproeven. In het jaar 1980 woonden en werkten niet minder
    dan een miljoen Colombianen buiten hun land van herkomst en dat is
    niet gering op een totale bevolking van ruim 30 miljoen. De
    regering moedigde emigratie aan om via geldzendingen deviezen te
    ontvangen en binnen de gezinnen hadden mensen die het was gelukt
    elders aan de slag te komen, flink in aanzien gewonnen. Juist de
    agrarische gebieden die later zouden overgaan op de drugseconomie,
    zoals de Valle del Cauca waarin Cali ligt, ondergingen een snel
    proces van modernisering dat mensen afstootte en deed emigreren.
    Colombianen vestigden zich in de grote steden van Amerika, aan de
    Westkust en de Oostkust. In de grote stroom van Hispanics , tussen
    al de havelozen uit Puerto Rico, de Dominicaanse Republiek,
    Guatemala en Honduras vielen zij als aparte groep nauwelijks op. Er
    is geen twijfel mogelijk of het begon met de Amerikanen die het
    transport in drugs organiseerden, maar de emigranten speelden in
    toenemende mate een rol. Veel van de grote Colombiaanse
    drugshandelaars zijn in de Verenigde Staten begonnen of hebben daar
    in ieder geval een tijd als emigrant doorgebracht. Ze hebben zoveel
    cocane naar dat land getransporteerd dat de groothandelsprijs
    kelderde van 50 60 duizend dollars de kilo tot 16 20.000 dollars in
    de jaren tachtig en de verzadiging van de markt blijkt verder uit
    het feit dat de prijs vanaf dat ogenblik min of meer constant is
    gebleven. Voor Amerikaanse regeringen was het reden om de oorlog
    aan de drugs te verklaren. President Bush stelde zich in 1990 ten
    doel de import binnen twee jaar met 10% te reduceren en na tien
    jaar zou niet meer mogen binnenkomen dan de helft van wat nu in
    Amerika arriveert. In
    een genformeerd artikel in The Economist dat is vertaald in
    het Nederlandse weekblad Intermediair van 7 april 1995,
    staat dat de Amerikaanse regering daar tot nu toe 50 miljard dollar
    aan heeft gespendeerd. Veel opgeleverd heeft deze inspanning niet
    en in tal van wetenschappelijke publikaties (McCoy en Block, 1992)
    en artikelen in de pers is deze oorlog al snel verklaard tot
    hopeloos en verloren. De Amerikaanse controle-instanties hebben de
    strijd enorm opgevoerd, maar in de wapenwedloop die is ontstaan en
    waarin zelfs doorzichtige onderzeeboten en straalvliegtuigen zijn
    ingezet door de smokkelaars, hebben de Amerikanen het geenszins
    kunnen winnen. Er zijn belangrijke successen geboekt door de DEA
    (vergelijk McKlintick, 1993) in de operatie Zwaardvis en in 1992 in
    de operatie Green Ice waarbij niet minder dan 200 mensen
    over de gehele wereld werden aangehouden en 40 miljoen dollars cash
    in beslag werden genomen (Bovenkerk (b), 1995) maar op het in de
    Verenigde Staten aanwezig volume en de prijs van de cocane hebben
    deze acties geen enkele invloed gehad.

    lees meer

    Bijlage VIII – X. NEDERLAND ALS OPERATIEGEBIED VAN JOEGOSLAVISCHE BENDES

    X. NEDERLAND ALS OPERATIEGEBIED VAN JOEGOSLAVISCHE
    BENDES

    De voorbije jaren zijn de beelden van de burgeroorlog in
    voormalig Joegoslavi alsmaar scherper op ons netvlies gebrand.
    Tezelfdertijd hebben de media veel berichten verspreid over het
    optreden van Joegoslavische criminele bendes op Nederlands
    grondgebied. En meer dan eens is gewezen op de samenhang, de
    gelijkenis zelfs, tussen wat er ginds en wat er hier gebeurt.
    Symbool voor deze verwevenheid staat de figuur van Arcan: in het
    nabije verleden pleegde hij (ook) in Nederland een hele reeks van
    ernstige delicten, ontsnapte uit de Bijlmer-bajes, in het heden is
    hij aanvoerder van een van de meest beruchte Servische milities en
    lid van het zelf geproclameerde Servische parlement in Bosni. Maar
    de parallel gaat verder. Niet alleen zijn er berichten dat althans
    een deel van de Joegoslavische bendes die Noord-West-Europa tot hun
    operatiegebied hebben gemaakt, worden aangestuurd vanuit
    Klein-Joegoslavi, of op z’n minst geregelde betrekkingen
    onderhouden met een of meer machthebbers in dit land. Wat ook
    opvalt, is dat de bendes die hier actief zijn, vaak ongemeen
    gewelddadig en soms ook zr wreedaardig opereren, zowel binnen als
    buiten hun eigen gelederen. En in dit opzicht ligt wat er in
    Nederland en in de omringende landen gebeurt, tot op zekere hoogte
    in het verlengde van wat ons dagelijks door de media wordt
    voorgeschoteld over de burgeroorlog in voormalig Joegoslavi.

    lees meer

    Bijlage VIII – Bibliografie hoofdstuk X

    Bibliografie hoofdstuk X:

    Nederland als operatiegebied van Joegoslavische
    bendes
    Bax, M., Medjugorje:
    Religion, Politics, and Violence in Rural Bosnia, VU
    University Press, Amsterdam, 1995. Brass, P. en Van Schelven, W.,
    Assimilatie van vooroorlogse migranten; Drie generaties Polen,
    Slovenen, Italianen in Heerlen
    , Staatsuitgeverij,
    ‘s-Gravenhage, 1980.

    Detrez, R., De Balkan; Van burenruzie tot burgeroorlog,
    Hadewijch, Antwerpen-Baarn, 1992. Djilas, M., De onvolmaakte
    maatschappij
    , Becht’s Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1969.
    Karelse, J., Handgranaten; Explosieve ontwikkelingen in Nederland,
    in Modus, jaargang 3, 1995, p. 27-29. Lindo, F. en Pennings,
    T., Zuideuropeanen in Nederland (Portugezen, Spanjaarden,
    Italianen, Grieken en Joegoslaven)
    , Ministerie van Welzijn,
    Volksgezondheid en Cultuur, Rijswijk, 1988. Muus, Ph.,
    Migration, Immigration and Policy in the Netherlands (1993),
    University of Amsterdam, Department of Human Geography, Amsterdam,
    1994.
    Peters, B., Die Absahner; Organisierte Kriminalitt in der
    Bundesrepublik
    , Rowohlt, Reinbek bei Hamburg, 1994.
    Port, M. van de, Het einde van de wereld; Beschaving,
    redeloosheid en zigeunercafs in Servi
    , Babylon-De Geus,
    Amsterdam, 1994.
    Roth, J. en Frey, M., Die Verbrecher Holding; Das vereinte
    Europa im Griff der Mafia
    , Piper, Mnchen, 1992. Weithmann,
    M.W., Brandhaard Balkan; Achtergronden van het Joegoslavische
    conflict
    , Uitgeverij J.J. Groen, Leiden, 1993.


    vorige        
    inhoudsopgave en zoeken

    IX – De branche van het wegtransport – 7.1 De bedrijfscultuur van de transportondernemer

    7. HET KARAKTER VAN DE BRANCHE

    7.1 De bedrijfscultuur van de transportondernemer

    De meeste goederenvervoersbedrijven zijn klein. Veel
    transportondernemingen zijn, al dan niet uitgegroeide,
    familiebedrijven. Meestal is het bedrijf van vader op zoon
    overgegaan en werkt een aantal broers samen. Vader is klein
    begonnen; soms nog met een fiets- of paardekar. De bedrijfscultuur
    is conservatief. Mede gevoed door het jarenlang sterk beperkend
    capaciteitsbeleid van de overheid, zijn ondernemers in deze branche
    sterk gericht op uitbreiding van hun wagenpark. Hieraan wordt het
    succes afgemeten. Groot is lekker lijkt de gemiddelde ondernemer te
    denken en hij wordt hierin aangemoedigd door de verlokkingen van
    ogenschijnlijk gemakkelijke leasecontracten. Nog steeds wordt
    iedere cent het liefst omgezet in een uitbreiding van het tonnage,
    ook al gaat dit tegen de economische ontwikkelingen in.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 12.1. Nederlandse gedetineerden in het buitenland

    12.1. Nederlandse gedetineerden in het buitenland

    Het aantal Nederlanders in buitenlandse gevangenissen neemt de
    laatste jaren sterk toe. In september 1995 waren dit er 1302; ruim
    driemaal zoveel als tien jaar terug, toen er 414 Nederlanders in
    buitenlandse detentie waren. Volgens een woordvoerder van het
    Ministerie van Buitenlandse Zaken is het aantal in het buitenland
    gedetineerde Nederlanders vooral de laatste vijf jaar sterk
    toegenomen. In 1990 waren het er 650; minder dan de helft van het
    huidige aantal. Tegenwoordig wordt er ieder jaar een nieuwe record
    gevestigd. Het aandeel van drugsdelicten hierin is groot; in
    september zaten 1026 van de 1302 Nederlandse gedetineerden in het
    buitenland vast wegens het bezit van of handel in narcotica; bijna
    tachtig procent. Van 56 personen was het gepleegde delict bij het
    ministerie overigens nog onbekend. In 1985 maakten drugsdelicten
    ruim zeventig procent van het aantal buitenlandse veroordelingen
    uit.

    lees meer

    IX – De branche van het wegtransport – 2.4 Prognose

    2.4 Prognose

    De branche-organisatie Transport en Logistiek Nederland verwacht
    dat de internationale goederenstroom tot 2010 enorm zal toenemen;
    het te vervoeren aantal tonnen in Nederland zal vermoedelijk met
    bijna veertig procent stijgen. Deze toename zal voornamelijk door
    het wegvervoer moeten worden opgevangen (TLN, 1994). TLN vreest een
    dergelijk grote groei van het transport. De organisatie pleit voor
    verbetering en uitbreiding van de infrastructuur, maar zelfs als
    dat gebeurt, zal het Nederlandse wegtransport onvoldoende
    capaciteit hebben om de enorme toename van transportaanbod te
    verwerken. TLN pleit daarom voor uitbreiding van de andere
    transportmethoden: het spoor en vooral de binnenvaart zullen een
    groot deel van de groei moeten opvangen. Het wegtransport prijst
    zichzelf daarmee natuurlijk geenszins uit de markt, want zowel het
    spoor als de binnenvaart hebben hun beperkingen in het vervoer van
    deur tot deur; dit blijft voor rekening van de wegvervoerders
    komen.

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>