• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • fort3_40

    228 lijnen  uiteen  wat  zijn  betrokkenheid  was  geweest  bij  de  XTC-transporten  uit  het  begin  van  de  jaren negentig.504 Na  deze  eerste  ontmoeting  volgde  in  de  loop  van  de  daaropvolgende  maanden  nog  een  aantal gesprekken  met  Van  T.  en  met  enkele  personen  uit  zijn  directe  omgeving.  Deze  gesprekken  hadden de  status  van  getuigenverhoren.  Tijdens  één  van  deze  verhoren  –  op  3  augustus  1998  –  deed  Van  T. overigens aangifte van bedreiging door de informant P. De activiteiten die Snijders c.s. aan de dag legden werden ingegeven door compassie,  alsmede door  motieven  van  strafrechtelijke  aard.  Het  humanitaire  motief  zat  in  de  groeiende  overtuiging  dat Van T. ten onrechte al jarenlang in het zwaarst denkbare gevangenisregiem werd vastgehouden. Het vermoeden  rees  dat  de  categorisering  tot  gevangene  met  de  A-status  gebaseerd  was  op  onjuiste informatie van een Engelse beambte.505 Daarenboven     wees     toetsing     van     de     verklaringen     van     Van     T.     aan     het     beschikbare dossiermateriaal   uit   dat   Van   T.   in   het   criminele   netwerk   waarin   hij   verkeerde   geen   initiërende   of leidende  rol  had  gespeeld,  maar  slechts  als  ondergeschikte  betrokken  was  geweest  bij  de  directe uitvoering   van   transporten.   Zijn   rol   in   het   XTC-traject   maakte   de   zware   detentie   die   hij   moest ondergaan kwestieus.506 De  dossiers  waaruit  in  dit  verband  geput  werd,  betroffen  behalve  het  Engelse  strafdossier  ook Nederlandse bronnen, zoals het IRT-materiaal en het Fort-dossier. Tot het IRT-dossier hadden op dat moment  uitsluitend  Snijders  en  Schouten  toegang.  De  twee  leden  van  het  inmiddels  binnen  het  LRT gevormde   tactische   team   063   –   bestaande   op   uit   een   politiefunctionaris   van   het   LRT   en   een rijksrechercheur – bekommerden zich om het Engelse strafdossier en het verhoor van de getuigen. In hun voortgangsrapportage d.d. 5 oktober 1998 schetsten zij enkele kritische succesfactoren die in de overweging   om   al   dan   niet   een   nader   tactisch   onderzoek   te   laten   verrichten   moesten   worden meegenomen.  De  bruikbaarheid  van  het  materiaal  uit  het  IRT-bestand  vormde  daarbij  één  van  de hoofdvragen.  Een  andere  belangrijke  vraag  had  betrekking  op  de  kennisgevingen  van  niet  verdere vervolging  die  medio  negentiger  jaren  aan  een  aantal  verdachten,  die  subject  van  onderzoek  waren geweest  van  het  ontbonden  IRT,  waren  uitgereikt.  Als  gevolg  van  de  destijds  bestaande  overtuiging dat  met  het  wegvallen  van  het  “besmette”  IRT-materiaal  onvoldoende  bewijs  resteerde,  waren  in augustus   1995   de   gerechtelijke   vooronderzoeken   tegen   een   aantal   hoofdverdachten   gesloten   en waren kennisgevingen van niet verdere vervolging naar hen uitgegaan.507 Ondanks  de  hierboven  genoemde  reserves  was  men  ook  binnen  het  063-team  geporteerd  voor  een vervolgonderzoek.  De  vergelijking  van  de  diverse  gegevensbronnen  had  namelijk  een  aantal  nieuwe vragen opgeworpen over de werkelijke gang van zaken in het XTC-traject aan het begin van de jaren negentig.   De   eerder   gememoreerde   motieven   van   strafrechtelijke   aard   komen   op   dit   punt   tot uitdrukking.   In   het   bijzonder   de   verklaringen   van   Van   T.   wierpen   naar   het   oordeel   van   de   direct betrokkenen  nieuw  licht  op  de  zaak  en  rechtvaardigden  een  tactisch  onderzoek.  Zoals  Snijders  het uitdrukte508: “Behalve   humanitaire   gronden   waren   er   ook   redenen   van   strafrechtelijke   aard   om   de gesprekken  met  Van  T.  door  te  zetten.  Zij  wierpen  namelijk  nieuw  licht  op  de  XTC-trajecten aan  het  begin  van  de  jaren  negentig  en  op  de  rol  die  een  politie-informant  en  wellicht  ook een  officier  van  justitie  in  dat  geheel  hadden  gespeeld.  Tijdens  de  presentatie  op  6  oktober 1998 ten overstaan van het college van procureurs-generaal hebben we er ook op gewezen                                                 504 Voortgangsrapportage XTC-traject/Van T., J. Snijders, d.d. 15 mei 1999 (D14). 505 Rapport Thunderbird I, J. Snijders en P. Schouten d.d. 14 april 2000 (A6). 506 Brief van H. van Brummen d.d. 17 september 1998 aan C. Korvinus (D15). 507 Notitie over kennisgeving van niet verdere vervolging na opblazen IRT d.d. 5 augustus 1999 (B4). In deze notitie wordt overigens ook opgemerkt dat de gerechtelijke vooronderzoeken jegens de hoofdverdachten in de zaak van de moord op Van der Heiden reeds in mei 1994 werden gesloten. 508 Interview J. Snijders d.d. 12 februari 2001.

    fort3_55

    243 het   college   en   de   minister   van   Justitie   zou   worden   uitgelegd.   In   zijn   eigen   presentatie   was   dit onderdeel,  mede  op  verzoek  van  Ficq,  weggelaten  teneinde  het  accent  te  kunnen  leggen  op  de strategische hoofdpunten.546 In  de  vastgestelde  notulen  van  de  collegevergadering  van  6  oktober  1998  wordt  opgemerkt  dat het  060-onderzoek  gestaag  verliep.547   In   scherp   contrast   met   deze   observatie   stelde   Snijders   na afloop   van   de   vergadering   vast   dat   tijdens   de   presentatie   van   Noordhoek   eigenlijk   niets   over   de tactische  voortgang  van  het  061-onderzoek  was  verteld.548  De  informatie  die  onder  het  kopje  “LRT 060-onderzoek”  aan  de  orde  komt,  is  inderdaad  goeddeels  van  Haarlemse  origine.  De  passages  in kwestie  hebben  betrekking  op  de  NN-verklaringen  en  het  parallel-pv,  maar  niet  op  de  activiteiten  van het LRT.549 In tegenstelling tot het 061-onderzoek kwamen wel het 062-onderzoek en het 063-onderzoek kort ter  sprake.  Over  het  eerste  onderzoek  werd  gemeld  dat  de  hoofdverdachten  inmiddels  in  voorlopige hechtenis zaten. Het meest uitgebreid werd gesproken over de voors en tegens van de deal met R. in het  062-onderzoek.  Zoals  beschreven  is  in  hoofdstuk  10,  stemde  het  college  kort  na  afloop  van  de vergadering – na een hernieuwd advies van de CTC – in met het aangaan van een overeenkomst met de veroordeelde in kwestie.550 In het kader van het 063-onderzoek wordt in het verslag niet meer gezegd dan dat door Haarlem informatie  werd  veredeld.  Hieruit  kwam  de  mogelijke  betrokkenheid  van  een  andere  informant  naar voren. Snijders zou in zijn presentatie aanzienlijk uitgebreider op deze materie ingaan. Voordat  de  presentatie  van  Snijders  wordt  besproken,  is  het  van  belang  nog  even  stil  te staan  bij  het  punt  waaraan  de  Haarlemse  CID-officier  van  justitie  zich  het  meest  gestoord  had  in  de presentatie van Noordhoek: de pre-deal tussen het Amsterdamse parket en K. De overeenkomst was weliswaar geen zelfstandig onderwerp van de presentatie van Noordhoek – noch van die van Snijders trouwens  –  maar  kwam  tijdens  de  beraadslagingen  naar  aanleiding  van  deze  presentaties  wel  een aantal malen zijdelings aan bod. Volgens Snijders trachtte Ficq uit alle macht te vermijden dat de pre- deal  onderwerp  van  gesprek  zou  worden.551  Dit  weerhield  Snijders  er  niet  van  om  meermaals  zijn bedenkingen    over    de    wijze    van    totstandkoming,    de    wijze    van    uitvoering    en    de    (summiere) terugkoppeling van (informatie over) de contacten met K. te berde te brengen. Vanuit het college werd naar aanleiding van deze kritiek gewezen op het feit dat voor de pre-deal toestemming was gegeven, maar dat nog geenszins vaststond dat het tot een deal zou komen.552 In  het  verlengde  van  de  discussie  over  de  pre-deal  met  K.  speelde  nog  iets  anders,  namelijk  de deelname  van  Teeven  aan  de  klankbordgroep.  Het  college  achtte  de  deelname  van  Teeven  aan  dit gremium  gewenst,  maar  een  aantal  participanten,  in  het  bijzonder  Snijders  c.s.,  waren  fel  tegen  dit voorstel gekant. De contacten die Teeven had gelegd met K. vormden in dit verband de belangrijkste barrière.553 De presentatie van Snijders en Schouten                                                 546 Brief van J. Snijders d.d. 16 oktober 1998 aan D. Frijlink (D21). 547 Vastgestelde notulen van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 6-10-1998 (C5). 548 Brief van J. Snijders d.d. 16 oktober 1998 aan de secretaris van het college van procureurs-generaal (D21). 549 Snijders stelt in zijn commentaar op de conceptnotulen – een reactie die 13 pagina’s omvat waarin 40 punten worden behandeld  –  overigens  terecht  vast  dat  het  verslag  van  de  vergadering  op  een  aantal  punten  onjuist  en  onvolledig  is. Bovendien  lopen  elementen  van  diverse  onderzoeken  in  het  verslag  door  elkaar  heen.  De  Amsterdamse  officier  van justitie Teeven wordt bijvoorbeeld ten onrechte verbonden aan de deal in het 062-onderzoek. De laatstgenoemde deal wordt verderop in het verslag vervolgens ten onrechte in verband gebracht met het NN-GVO en het 061-onderzoek. Het verslag is weliswaar later op een aantal punten aangepast, maar de versie die uiteindelijk door het college is vastgesteld bevat onverkort een aantal onjuistheden. 550 Vastgestelde notulen van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 6-10-1998 (C5). 551 Interview J. Snijders d.d. 12 februari 2001. 552 Vastgestelde notulen van de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 6-10-1998 (C5). 553 Brief van J. Snijders d.d. 16 oktober 1998 aan de secretaris van het college van procureurs-generaal (D21).

    fort3_7

    195 Na  deze  maanden  van  tappen  begon  er  bij  het  team  weliswaar  een  beeld  te  ontstaan  van  de personen  met  wie  J.  kontakten  onderhield  en  kennelijk  ook  zaken  deed,  maar  erg  veel  duidelijkheid over  de  inhoud  van  de  zaken  bestond  er  nog  niet.  Zo  kwam  wel  de  gokscene  in  beeld  waarin  J.  als exploitant en verwoed speler verkeerde. Ook kwamen er enkele aanwijzingen dat J. betrokken was bij de  handel  in  drugs;  uit  een  telefoonprint  van  een  Oostenrijkse  hotelkamer  bleek  dat  hij  met  een nummer in Colombia had gebeld en uit reisbewegingen van J. bleek ook dat hij contacten onderhield in   Colombia.   Maar   over   de   aard   en   de   inhoud   van   de   Colombiaanse   contacten   werd   tot   op   dat moment niets bekend. De verdachte hield er trouwens rekening mee dat hij werd afgeluisterd. Hij uitte zich  in  cryptische  bewoordingen  en  maakte  frequent  afspraken  om  op  een  bepaalde  plaats  bijeen  te komen, maar waarover de beraadslagingen gingen en wat de inhoud ervan was, werd niet duidelijk. 9.3.2 Externe impulsen Het  is,  tegen  deze  achtergrond,  van  belang  te  vermelden  dat  er  van  buitenaf  drie  impulsen  aan  het onderzoek  werden  gegeven.  In  deze  paragraaf  worden  deze  externe  invloeden  kort  aangestipt.  De uitwerking  van  de  belangrijkste  twee,  het  NN-GVO  en  het  parallel-proces-verbaal,  vindt  plaats  in  de paragrafen 9.4 en 9.5. Zoals in het vorige deel is toegelicht, was in het najaar van 1997 rondom het onderzoek 060 een klankbordgroep  geformeerd.  Doel  van  dit  overlegorgaan  was  het  afstemmen  van  de  activiteiten  die elders,  door  andere  opsporingsteams  dan  het  LRT,  werden  verricht  met  datgene  wat  binnen  het “moederonderzoek”   060   –   en   de   daarvan   afgeleide   deelprojecten   –   plaatsvond.   Twee   impulsen werden door een lid van de klankbordgroep, in casu Snijders, ingebracht; de derde was afkomstig van Teeven,  die  overigens  van  deelname  aan  de  klankbordgroep  was  uitgesloten.  Zie  hierover  meer  in hoofdstuk 12. De  impuls  van  Teeven  aan  het  onderzoek  061  betrof  het  op  15  juni  1998  verstrekken  van  een proces-verbaal  van  de  RCID  Amsterdam-Amstelland  aan  zijn  collega  Noordhoek.  Dit  proces-verbaal bevatte   informatie   die   in   de   periode   mei   1997   tot   maart   1998   bij   de   hoofdstedelijke   RCID   was binnengekomen.  Deze  informatie  zou,  volgens  het  hoofd  van  de  RCID  Amsterdam-Amstelland,  uit doorgaans betrouwbare bron afkomstig zijn. In het bericht werd gesteld dat J. zou zijn geïntroduceerd bij enkele grote criminelen als de man die de douane “plat had”. Regelmatig zouden er door toedoen van   J.   grote   partijen   hasj   veilig   door   de   douane   geloodst   zijn   en   hiervoor   zou   hij   per   geslaagde aflevering  betaald  zijn  door  een  bepaalde  crimineel.  Tenslotte  werd  er  nog  over  gesproken  dat  J. enkele tientallen miljoenen guldens in Oostenrijk zou hebben. Kort   nadat   hij   het   CID-bericht   uit   Amsterdam   had   ontvangen,   bracht   Noordhoek   het   in   een klankbordgroepvergadering. De daar aanwezige officier Snijders reageerde hierop zeer verbolgen. Hij had twijfels over de herkomst van de informatie, aangezien de inhoud daarvan vrijwel letterlijk overeen stemde  met  CID-informatie  uit  het  IRT-dossier.411  Teamleider  Entken  omschreef  de  gang  van  zaken als volgt412: “Dit bericht werd ons aangereikt op een bepaalde dag om 15.45 uur en om 16.00 uur was er een vergadering van de klankbordgroep. Het was kennelijk een erg beladen bericht. Snijders ontplofte zo’n beetje. Wisten wij waar dat bericht vandaan kwam, wat de achtergrond ervan was? Snijders voelde zich geweldig in zijn kuif gepikt. Hij zag het als een dolkstoot in de rug en daarom is dit bericht wel wat blijven hangen.” Volgens een teamlid werd het bericht binnen het LRT vooral beschouwd als een steun in de rug. Het bevatte de aanwijzing dat J. een belangrijke verdachte was. Maar de koers van het onderzoek werd er                                                 411 Interview J. Snijders d.d. 12 februari 2001. 412 Interview P. Entken d.d. 16 januari 2001.

    fort3_84

    272 brede  zin  van  het  woord.  Het  korset  van  het  strafrechtelijke  onderzoek  sluit  voor  het  blootleggen  van de  werkelijke  gang  van  zaken  in  het  IRT-tijdperk  en  van  de  rol  van  overheidsfunctionarissen  daarin eenvoudigweg   te   nauw.   Dit   gegeven   roept   overigens   wel   de   vraag   op   waarom   het   college   van procureurs-generaal   destijds   geen   gebruik   heeft   gemaakt   van   alternatieve   instrumenten   om   de waarheid boven tafel te krijgen. Tegen de achtergrond van het feit dat een aantal hoofdrolspelers in de IRT-affaire  –  onder  wie  officier  van  justitie  Van  der  Veen  –  uit  het  oogpunt  van  bronbescherming zichzelf  een  zwijgplicht  had  opgelegd  die  de  waarheidsvinding  aantoonbaar  bemoeilijkte,  was  het,  in het bijzonder met het oog op het XTC-traject, denkbaar geweest om de genoemde officier van justitie een  dienstopdracht  te  geven  om  ten  overstaan  van  enkele  materiedeskundigen  binnen  het  openbaar ministerie   opheldering   van   zaken   te   verschaffen.   Of   deze   alternatieve   aanpak   ook   vruchten   zou hebben afgeworpen, is ongewis, maar het feit dat het college van procureurs-generaal een dergelijke stap toen niet serieus heeft overwogen, moet worden aangemerkt als een gemiste kans.

    Onderzoeksvragen

    1.2 Onderzoeksvragen

    De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden heeft
    de aanbevelingen in hoofdstuk 10 van haar eindrapport geformuleerd
    als beslispunten (Kamerstuk 24 072, nr. 25, 1995-1996.) Deze
    beslispunten zijn in het debat in de Kamer over het eindrapport
    overgenomen of geamendeerd. Het debat in de Kamer leidde tot een
    definitieve lijst van beslispunten. De beslispunten vormen de
    neerslag van het oordeel van de Kamer over het rapport van de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. De
    commissie heeft deze beslispunten dan ook als uitgangspunt
    gehanteerd bij de inrichting van dit evaluatie-onderzoek. In
    bijlage 1 is een overzicht gegeven van de definitieve
    beslispunten.

    lees meer

    Tactische recherche

    3.5 Tactische recherche

    De tactische recherche verzamelt informatie over strafbare
    feiten en personen die verdacht zijn. Deze rechercheurs hebben als
    taak bewijsmateriaal aan te leveren voor concrete strafzaken. In
    het onderzoek van de commissie is de tactische recherche eveneens
    onderwerp van onderzoek geweest. Daarbij ging de primaire aandacht
    uit naar de organisatie van de tactische recherche en naar de vraag
    in hoeverre er bijzondere opsporingsmethoden werden gebruikt. De
    commissie heeft de onderstaande onderzoeksvragen geformuleerd:

    lees meer

    Organisatie opsporing

    6.4 Organisatie opsporing

    6.4.1 Algemeen
    6.4.2 Criminele inlichtingendiensten
    6.4.3 Tactische recherche
    6.4.4 Kernteams
    6.4.5 Korps landelijke politiediensten
    6.4.6 BVD
    6.4.7 FIOD
    6.4.8 Internationale samenwerking

    lees meer

    Verhoren – de heer B.J.A.M. Welten

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 12

    11 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 11 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer B.J.A.M. Welten
    Aanvang 16.00 uur

    lees meer

    Verhoren – prof. dr. F. Bovenkerk

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 28

    25 september 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 25 september 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    prof. dr. F. Bovenkerk
    Zie ook: Eerste verhoor prof. dr. F. Bovenkerk (red.)
    Aanvang 16.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. F. Teeven

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 44

    9 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    maandag 9 oktober 1995 in de
    vergaderzaal van de Eerste
    Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt mr. F.
    Teeven
    Aanvang 9.30 uur

    lees meer

    Verhoren – mr. T. de Waard

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 60

    19 oktober 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 19 oktober 1995 in
    de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mr. T. de Waard
    Aanvang 12.15 uur

    lees meer

    Verhoren – de heer K. Langendoen

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 76

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer K. Langendoen
    Zie ook: Eerste verhoor de heer K. Langendoen (red.)
    Aanvang 10.00 uur

    lees meer

    Verhoren – mevrouw mr. W. Sorgdrager

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 92

    9 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 9 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    mevrouw mr. W. Sorgdrager
    Aanvang 15.00 uur

    lees meer

    Bijlage X – 2.6. Slotbeschouwing

    2.6. Slotbeschouwing

    De advocaat heeft een moeilijk beroep: hij dient partijdig te
    zijn, doch hierbij zijn onafhankelijkheid jegens de clint te
    bewaren. De normering van – en controle op – de beroepsuitoefening
    is sterk professioneel van karakter. Het beroep evolueert evenwel
    steeds meer in de richting van een gewoon, commercieel beroep. Het
    werkterrein van de advocaat (wat is eigenlijk des advocaten?) is
    niet duidelijk afgegrensd, terwijl de beroepsbeoefenaar wel alle
    parafernalia bezit van het klassieke, professionele beroep.

    lees meer

    Bijlage X – 1.2. Vraagstelling

    1.2. Vraagstelling

    In dit deelrapport wordt nagegaan op welke wijze
    vertegenwoordigers van de hier genoemde vrije-beroepen op een
    verwijtbare manier betrokken zijn (geweest) bij de activiteiten van
    criminele organisaties. Twee vragen dienen in dit verband te worden
    beantwoord: 1. Is er sprake van verwijtbare betrokkenheid?

    lees meer

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>