Conclusie uit ZOOM Dossier Cameratoezicht
Augustus 2000
Sinds de gemeente Ede cameratoezicht invoerde op het Museumplein struikelen de initiatieven voor nieuwe cameraprojecten in de Nederlandse binnensteden over elkaar. Een voorlopig eindpunt zou het indienen van een wetsvoorstel over cameratoezicht moeten zijn. In september 1999 voerden de vaste kamercommissies van Justitie en Binnenlandse Zaken een algemeen overleg over dit onderwerp, waarin door Kamerlid Wagenaar van de PvdA de hoop werd uitgesproken dat een ‘aangekondigde wettelijke regeling zal leiden tot de gewenste duidelijkheid en een einde maken aan de misverstanden over camera’s en privacy.’
Voorlopig zal dit echter ijdele hoop blijken te zijn. Het wetsvoorstel is er nog niet, maar wel is duidelijk wat er ongeveer in geregeld gaat worden. De wettelijke regeling zou gebaseerd moeten worden op uitgangspunten zoals die zijn aangedragen door de Registratiekamer. Inmiddels zijn deze uitgangspunten al in ruime mate door de realiteit achterhaald. Beelden worden langer bewaard dan de door de Registratiekamer geadviseerde 24 uur en er wordt door agenten zonder duidelijke reden meegekeken. Bovendien is het beperken van cameratoezicht voor openbare ordehandhaving op een glijdende schaal terecht gekomen. In Rotterdam loopt per 1 juni een cameraproject waarbij een hele woonbuurt in de gaten gehouden wordt. Bewoners kunnen tot aan hun stoep gevolgd worden. En als het moet kan er zelfs in de huizen zelf gekeken worden. “Maar daar worden dus afspraken over gemaakt, bijvoorbeeld niet in iemands slaapkamer”.
Het is twijfelachtig of de wet reeds in werking gestelde projecten, die in tegenspraak zijn met adviezen van de Registratiekamer weer terug zal draaien. Het is waarschijnlijker dat er een zeer beperkte raamwet wordt geschreven die gemeentes veel mogelijkheden biedt om op lokaal niveau te bedenken wat er precies nodig is aan camera’s. Er zullen mogelijk enkele beperkingen komen qua bewaartermijn, meekijken en een enkel extra regeltje voor speciale gebieden. Daarbij moet vooral worden gedacht aan prostitutiegebieden.
Een ander punt is de privacydiscussie. Rond het cameratoezicht spitst deze zich toe op het vastleggen van beelden. De vraag of cameratoezicht zelf (het eigenlijke gluren) een privacy-bedreiging of -schending kan zijn wordt niet gesteld. Zeker wanneer in Engeland blijkt dat de personen die het eigenlijke toezicht met camera’s uitvoeren zich met name laten leiden door triviale kenmerken als uiterlijk, kleding en huidskleur, is deze vraag uitermate essentieel.
De politiek legt de grenzen van de privacy-discussie bij de eisen die de Registratiekamer aan cameratoezicht stelt. Hierbij ziet men over het hoofd dat die organisatie alleen werkt op het terrein van registratie (vastlegging) en niet op andere aspecten van privacyproblematiek.
Een duidelijk voorbeeld van deze verschuiving geeft de politievoorlichter van Bergen op Zoom: “In hoeverre wordt de privacy aangetast? Als ik heel simpel vijftig meer agenten ter beschikking had gehad voor de binnenstad, dan had ik die camera’s niet nodig, dan zette ik op alle hoeken een agent met een opschrijfboekje, die zou precies hetzelfde kunnen doen. Die mogelijkheid heb ik niet dus heb ik een technisch hulpmiddel gezocht. Een technisch hulpmiddel maakt mijns inziens geen inbreuk op de privacy.” Waarbij de voorlichter volledig voorbijgaat aan de vraag of er behoefte bestaat aan een agent met een opschrijfboek op elke straathoek en of dit geen enorme inbreuk op de privacy zou zijn.
Op landelijk niveau is privacy in de camera-discussie verworden tot stopwoord en dooddoener ineen. Alle politici vinden het belangrijk het woord “privacy” minimaal één maal per debat of overleg te noemen, maar enige praktische consequentie heeft dit niet, men ziet het meer als een lastige wettelijke beperking. Kenmerkend voor de waarde die aan de bescherming van de privacy wordt gehecht is een opmerking van Minister van Justitie Korthals over de Europese wetgeving op dit punt. Europa eist dat inbreuken op de privacy met voldoende redenen moeten worden onderbouwd. Door nu permanent mee te laten kijken via monitoren wordt een sterkere inbreuk op de privacy gemaakt, maar zal er meer succes behaald worden waardoor inbreuk op de privacy weer gerechtvaardigd
Verder wordt de vraag of cameratoezicht helpt in de hele discussie niet gesteld. Vanaf het begin is er vanuitgegaan dat cameratoezicht werkt als middel tegen openbare orde problematiek en voor het terugdringen van straatcriminaliteit. Uit een wetenschappelijke evaluatie van door de politie gedane onderzoeken in Schotland bleek daarentegen duidelijk dat door de politie gemelde successen met cameratoezicht flink tegenvielen. Analyses en conclusies zaten krakkemikkig in elkaar en gepresenteerde successen waren volgens de onderzoekers ook met conventionele politie-methodiek te bereiken geweest.
Typerend voor het niveau van de discussie in Nederland is dat elke keer weer geschermd wordt met ‘onderzoek uit Engeland’, waaruit zou moeten blijken dat cameratoezicht helpt tegen bijvoorbeeld het terugdringen van criminaliteit. Welk onderzoek dit dan is, en hoe betrouwbaar lijkt verder niet van belang.
Een andere discussie die volledig ontbreekt is die over het inzetten van technische hulpmiddelen, en dan met name computers bij camera-surveillance. Moeten er regels komen voor voortschrijdende technieken op het gebied van biometrie en andere digitale waarnemingstechnieken? Moeten technieken die in staat zijn iedere persoon te herkennen en op elke plek vast te stellen dat die persoon daar geweest is, niet streng aan banden gelegd worden of zelfs verboden? Tot nu toe wordt er geredeneerd dat beperkingen aan deze technieken alleen op het gebied van registratie gesteld mogen worden en wordt het ontwikkelen van dergelijke technieken door de Nederlandse regering financieel ondersteund.
Met de toename van de technische mogelijkheden op het gebied van toezicht in de openbare ruimte is juist een inhoudelijke discussie over de verhouding tussen privacy, veiligheid en openbare ruimte erg nodig. Door de huidige juichstemming over het vermeende succes van cameratoezicht is deze discussie in snel tempo aan het ondersneeuwen. Bij gebrek aan discussie en regelgeving zien we de huidige wildgroei aan camera’s en toegepaste technieken. Dat deze wildgroei op termijn kan leiden tot een totaaloverzicht van alle activiteiten van alle aanwezigen in de openbare ruimte ligt voor de hand. Dat dit een ongewenste ontwikkeling is eveneens.
Al met al kan geconcludeerd worden dat Nederland zich meer en meer aan het ontwikkelen is richting controlestaat. Het gebruik van cameratoezicht past in een ontwikkeling die de laatste jaren in opkomst is. Het koppelen van allerlei bestanden, het opzetten van vele verschillende databestanden (dna-database, databestanden van voetbalsupporters en milieuactivisten) en het steeds verder doorvoeren van de identificatieplicht zijn enkele voorbeelden hiervan. Ook de verruimde bevoegdheden van politie en inlichtingendiensten om ongestoord en ongecontroleerd bij mensen thuis in te breken en op grote schaal af te luisteren kunnen in dit rijtje geplaatst worden.
Dat technische middelen nog nooit een oplossing zijn geweest voor al dan niet vermeende sociale problemen is iets dat eigenlijk iedereen wel weet. Het grijpen naar meer repressieve maatregelen lijkt dan ook een manier van korte-termijn-denken en vooral gericht te zijn op het scoren in de publieke opinie. Een nogal mager uitgangspunt voor zulke ingrijpende maatregelen.
En over Big Brother willen we het niet eens meer hebben, dat schrikbeeld is al links en rechts ingehaald.