Op 21 december zond de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie Johan Remkes het rapport “Vaste verbindingen” naar de Tweede Kamer. Het rapport is samengesteld door de Werkgroep gegevensverstrekking – burgemeesters. Deze werkgroep werd op 26 februari 2005 ingesteld. De burgemeesters Cohen en Deetman hadden na de arrestaties van leden het Hofstadnetwerk geklaagd over het gebrek aan inlichtingen dat ze van de kant van de AIVD hadden gekregen. Cohen verbaasde zich omdat hij de informatie nodig achtte voor de handhaving van de openbare orde. Deetman was vooral niet te spreken over de informatie uitwisseling rondom de inval in de Atheunisstraat, waarbij een lis van het Haagse arrestatieteam gewond raakte, terwijl de AIVD de woning afluisterde. Ook de Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD (CBE) noemde de uitwisseling van informatie met ‘belangendragers’ problematisch. De AIVD dient zijn informatie meer te delen met anderen, stelde de CBE. “De AIVD moet zich steeds bezinnen op de mogelijkheid en de geschikte momenten om verzamelde informatie te exploiteren”, Aldus de CBE.
De werkgroep gegevensverstrekking – burgemeesters kreeg tot taak om te onderzoeken hoe de informatieverstrekking door de AIVD nu plaatsvindt, wat de behoefte van de burgemeesters is en hoe de onderlinge verhouding kan worden vastgelegd. Als uitgangspunten gelden de wettelijke kaders en het verschil in informatieverstrekkingen in het kader van de nationale veiligheid, voor de beveiliging en bewaking en voor de openbare orde.
Echt harde noten lijkt het rapport vooralsnog niet te willen kraken. De beschrijving van de informatiebehoefte van de burgemeester bevat vooral algemeenheden over de noodzaak van informatie over openbare orde en in het bijzonder radicalisering. Wat mist is bijvoorbeeld een beschrijving van de informatiepunten radicalisering, die in zowel Amsterdam als Rotterdam zijn opgezet. Het rapport meldt wel ‘dat er wederzijdse verplichtingen zijn elkaar actief en tijdig te informeren’ maar welke rol de informatiepunten, waar voor de steden toch de informatie bij elkaar gaat komen, in het geheel moeten spelen wordt niet belicht.
Bij verstrekking van informatie door de AIVD aan de burgemeester wordt onderscheid gemaakt tussen algemene trends en analyses en specifieke persoons- en organisatiegebonden informatie. Verstrekken van de eerste categorie gebeurd al in ruime mate, de tweede categorie levert de problemen op. Om aan de informatiebehoefte van de burgemeesters over deze tweede categorie te voldoen stelt de Werkgroep voor om ‘de informatie op een zodanige wijze te presenteren dat enerzijds wordt voorzien in die behoefte, terwijl anderzijds geheim te houden aspecten daadwerkelijk geheim blijven’. Voorwaarde voor deze vorm van verstrekking zou volgens de werkgroep moeten zijn dat de informatie gebruikt wordt in het belang van de openbare orde of nationale veiligheid en dat die informatie lopende onderzoeken niet mag verstoren. Geheim te houden bronnen niet kan onthullen en de werkwijze van de dienst niet openbaart. De werkgroep onderscheidt in deze gevallen twee stadia. Bij lopend onderzoek worden slechts algemene termen verstrekt, ‘geen namen adressen, concrete aantallen en activiteiten’. Bij een interventie (bv arrestatie) ‘kunnen wel concrete gegevens worden verstrekt’.
Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen om informatie van de AIVD te verstrekken aan de burgemeester. Artikel 36 en artikel 39 lid 1 van de WIV voorzien hierin. De Werkgroep vermeldt dat ter voorbereiding van het jaarplan 2006 van de AIVD er gesproken is met de burgemeesters van de vier grote steden, zodat ze intensiever betrokken worden bij het hele proces.
De Korpschef en de RID zouden de sleutelpositie moeten krijgen bij de informatieverstrekking. ’Ervaring leert dat in voorkomende gevallen doorgaans een modus zal worden gevonden waarin de korpschef AIVD-informatie kan verstrekken aan een burgemeester’, aldus de werkgroep.
Opmerkelijk, en duidelijk een pleidooi tegen de toenemende wens van politici het justitie en politiebeleid te centraliseren, stelt de werkgroep dat ‘de burgemeester de eigen mogelijkheden om informatie te vergaren dient te optimaliseren, omdat het daadwerkelijk tegengaan van radicalisering op voor een belangrijk deel op lokaal niveau zal moeten plaatsvinden. De burgemeester behoort voor de informatie die hij daarvoor nodig heeft niet primair afhankelijk te zijn van de inspanningen van centrale organisaties. Dit temeer omdat men van de mogelijkheden van de centrale diensten om lokale ontwikkelingen in beeld te krijgen en te houden geen overspannen verwachtingen moet hebben’.
De spagaat waarin de RID’en zitten, met enerzijds taken voor de burgemeester (openbare orde) en anderzijds taken voor de AIVD (inlichtingen) wordt hiermee bestendigd. De werkgroep komt wonderlijk genoeg niet verder dan het wijzen op ‘een goede afbakening van die taken’, terwijl bij de Regionale Korpsen een ontwikkeling gaande is om de taken van RID en RIE samen te laten smelten in één inlichtingenbureau. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid verricht hier momenteel een onderzoek naar.
Het eindrapport: Vaste verbindingen
Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten