Ervaringen met de BVD
In april 1990 werd in Wageningen Ruud van Aken benaderd door Tilly Roodduyn van de BVD en Richard Mulder van de PID. In twee lange gesprekken probeerde de BVD hem over te halen voor hen te gaan werken. Hij zou eerst wat meer gezichtsbekendheid moeten krijgen, om vervolgens voor langere tijd ingezet te kunnen worden. Hij zou dan naar vergaderingen van radikale aktievoerders moeten gaan, om informatie en inschattingen door te geven. Als voorbeeld werden Shell-slangensnijders genoemd, maar het eigenlijke doel bleek de Ziedende Bintjes te zijn. Deze aktiegroep ploegde gewapend met spade en knipschaar in augustus 1989 een proefveldje genetisch gemanipuleerde aardappelplantjes om uit protest tegen steeds verdergaande bio-genetisch onderzoek.
Ruud van Aken nam de gesprekken op en bracht de benaderingspoging in de publiciteit. De zaak leidde ook tot Kamervragen, waarbij minister Dales het optreden van de BVD verdedigde. Er waren volgens haar gewichtige belangen van de staat aangetast, op grond waarvan de BVD kan worden ingezet.
Een gemeenteraadsdebat over deze zaak in de kommissie voor politiezaken baarde groot opzien, omdat een hoge BVD-ambtenaar besloot in te gaan op de uitnodiging van de burgemeester van Wageningen om zelf toelichting te komen geven op deze zaak. Het media-circus dat daarop volgde, was een geslaagde poging de aandacht af te leiden van de kern van de zaak: de manier waarop de BVD probeert vat te krijgen op grote delen van aktievoerend Nederland. BVD-topman Keller slaagde er prima in de zaak af te doen als een incident vanwege de weigering, iets wat volgens hem bijna nooit voorkwam was. Een uitzonderlijk incident bovendien vanwege de publiciteit, waarbij de BVD volgens Keller verder volledig in haar recht stond.
Dat dit geval absoluut niet op zichzelf staat, blijkt uit het in deze brochure gepresenteerde materiaal.
Om een beeld te krijgen van de werkwijze van BVD en PID, in dit hoofdstuk een vrij willekeurige selektie uit onze verzameling en een nadere uitwerking van een aantal gevallen uit verschillende steden.
Vranckrijk.
Francien moest infiltreren in Kraakkafé Vranckrijk, via “een vriendin die heel aktief is”. De BVD-er verzekerde haar dat ze niet bang hoefde te zijn: “Er lopen daar nog twee van onze mensen rond, dat weet je van elkaar dus heb je steun aan elkaar”. Ze moest in Vranckrijk gaan werken, naar vergaderingen toegaan en doorgeven wie er de radikaalste taal uitsloeg. “Je moet het niet zien als verraad, omdat het je vriendin is (je moest eens weten wat ze allemaal uitvoerde..)”.
Ze zou een kursus krijgen om te leren hoe je dat soort dingen aanpakt. “Je hoeft natuurlijk niet meteen iedere avond naar Vranckrijk te gaan, we gaan het langzaam opbouwen. En als het mis gaat, kunnen we je altijd laten verdwijnen.”
Naast beloftes als deze probeerde de BVD-er tegelijkertijd de druk op te voeren. De naam van de vriendin in kwestie werd tijdens het gesprek niet genoemd, wel vroeg de man ineens onverwacht en indringend: “Je weet best om wie het gaat hè?”
Toen Francien liet merken dat ze er niets van wou weten, bleef hij aandringen: “Weet je wel dat je er veel geld mee zou kunnen verdienen?” Vooral als ze goed werk zou leveren zou het goed betalen. Omdat ze toen erg afhoudend werd heeft hij uiteindelijk niet gezegd hoeveel het zou zijn.
Francien vroeg hem weg te gaan en heeft hem nooit meer terug gezien.
De vriendin in kwestie werd kort daarop bij een demonstratie in een andere stad voortdurend in de gaten gehouden en na afloop nogal hardhandig gearresteerd. Ze had niets gedaan, kreeg ook niet te horen waarvoor ze was opgepakt. Wel werd ze urenlang door twee heren ondervraagd over haar mening over de RARA, anti-Shell-akties, en de IRA. Om haar te intimideren werden er vervelende grapjes gemaakt, zoals haar heel lang aankijken gevolgd door de opmerking: “Je zou hem dáár toch maar in moeten steken”. Na zes uur moesten ze haar vrijlaten. De twee spuitbussen die toen ze naar huis mocht ineens bij haar spullen bleken te zitten, waren toch niet voldoende grond om haar nog langer vast te houden.
Haar buren kregen een aantal weken later bezoek van de BVD, met de vraag of ze wat meer konden vertellen. Deze buitenlandse familie was behoorlijk geschrokken van de onuitgenodigde visite, maar heeft geen medewerking verleend.
RARA.
In april 1988 deed het Landelijk Coördinatie Team (LCT) invallen op een aantal adressen in Amsterdam, op zoek naar de RARA. Huisgenoten van mensen die toen werden verdacht vormen een permanent doel van aandacht. De moeder van Liesbeth, die in een van de doorzochte huizen woonde, kreeg van de BVD het verzoek haar dochter te polsen. Ze moest haar overhalen kontakt op te nemen met de BVD om te praten over de desbetreffende huisgenoten. Liesbeth liet weten dat ze voor de geheime dienst onbereikbaar was. Via haar moeder is later nog een keer een -mislukte- poging gedaan. In die tijd werd de telefoon van het huis van Liesbeht al afgeluisterd, uit de tapverslagen van het LCT bleek later dat deze gesprekken uitgebreid op de band stonden.
Jan, die tijdelijk in hetzelfde huis woonde, kreeg een eigen woning. Drie dagen na de verhuizing stond er een man op de stoep die met hem wilde praten. Toen Jan vroeg waar het om ging bleek het om zijn voormalige huis te gaan. Hij wilde niet praten en liet de man niet binnen.
Iemand die bevriend was met een huisgenote van René R. werd benaderd; een vriendin van een vrouw die kontakt zou hebben met RARA-verdachten. Kortom, via omzichtige wegen werd geprobeerd ingangen te vinden. De kringen rond de RARA-verdachten zaten echter nogal dicht, in de meeste gevallen kwam het niet eens tot een gesprek.
Hans werkte bij de marine in Amsterdam, in 1986 stopte hij ermee en werd aktief bij BONK en AMOK. In augustus 1987 belden om half tien ‘s morgens twee heren aan. Hans sliep nog omdat hij tot diep in de nacht had gewerkt aan de voorbereidingen van anti-Reforgerakties. In zijn onderbroek liet hij Bert en Peter van Binnenlandse Zaken binnen. “We willen even met u praten over uw vredesbeweging”. Hans liet meteen weten dat hij daar niet van gediend was. De mannen wilden tot een vorm van samenwerking komen om “de problemen die u ziet samen op te lossen”. Zijn marine-verleden en de voor de BVD-ers onbegrijpelijke ommezwaai naar het anti-militarisme waren de invalshoek om Hans te benaderen. Ook het feit dat hij zich destijds diverse keren bij de MARID (Marine Inlichtingen Dienst) had moeten melden (voor verloren sleutels, dito identiteitskaart en het roken van een jointje onder diensttijd) werd nu ingezet om de druk op te voeren. Daarnaast werd er geschermd met de financieel aantrekkelijke kant van het werken voor de BVD.
In de Woongroep, ooit beschouwd als de harde kern van de kraakbeweging, bleken ze nog steeds geïnteresseerd. Ze informeerden naar Hans’ buurt: “Ben je bewust in de Staatsliedenbuurt gaan wonen?”
Op de vraag wat hij wat hij van het gesprek vond en wat hij er mee ging doen, antwoordde hij dat hij het in ieder geval door zou geven aan mensen die met onderzoek naar inlichtingendiensten bezig waren. Dat werd niet echt op prijs gesteld.
Minderjarig.
De benadering van Alie is een geval apart. Alie was na een aantal wilde Amsterdamse jaren in een dorpje buiten de stad gaan wonen. Toen ze in april 1989 bezoek kreeg van de BVD was ze 17 – minderjarig dus – en bovendien 9 maanden zwanger.
De eerste ontmoeting was om 10 uur ‘s avonds. De man stelde zich voor als Eric Schreurs, BVD-er van de afdeling Onderzoek, die “alles onderzoekt wat er gaande is.” Of hij even met haar kon praten.
Na een diskussie over het risiko van akties waar doden bij kunnen vallen en een meningsverschil over het nut van slangensnijden (volgens de BVD-er “zielig voor automobilisten en pomphouders, maar niet voor Shell”) kwam de hamvraag. Of ze niet weer eens in Vranckrijk wilde gaan rondkijken: “Ze kennen jouw gezicht, dus als je weer zou gaan valt dat niet zo op”. Ze zou ook naar vergaderingen moeten gaan om door te vertellen wat daar besproken was. De komende Shell-blokkade was natuurlijk ook interessant, maar daar wilde ze niet heen in verband met haar baby. Hij noemde maar één naam. Het ging om Dick, iemand die vaak in Vranckrijk kwam, waar ze goed op zou moeten letten.
De voorstellen die Alie werden gedaan waren uitzonderlijk gedetailleerd. Ze zou fotoboeken moeten bekijken en mensen aanwijzen die ze kende. Het was de bedoeling eenmaal per week een afspraak te hebben, waar ze alles moest vertellen wat ze had gezien en wat er ging gebeuren. De BVD was, om alles onder kontrole te kunnen houden, met name geïnteresseerd in akties waarbij geweld werd gebruikt, in de organisatoren, en in de precieze plaats en datum waarop er dingen zouden gebeuren.
De BVD-er bood Alie veel geld aan: 30,- tot 50,- per uur. Ze moest het maar zien als een gewone baan, maar dan zou ze natuurlijk wel met goeie informatie moeten komen: “Dat geld dat kun je wel gebruiken als je een kind krijgt.”
Alie had in totaal vier gesprekken van ongeveer twee uur met Erik Schreurs. Twee vonden voor de Amsterdamse Shell-blokkade plaats en twee kort erna. Hij was steeds onverwachts langsgekomen, telkens in zijn eentje. Ze mocht niemand vertellen van hun gesprekken, “want dat is gevaarlijk voor jou”. Waarom, dat wist hij ook niet precies. Hij schreef haar ook brieven met het logo van de dienst, een adres en een telefoonnummer, die hij zelf in de bus gooide. Toen ze genoeg had van zijn gezeur en het echt vervelend begon te worden heeft ze gezegd dat ze niet meer open zou doen als hij voor de deur zou staan.
Eric Schreurs omschreef ze als een lange, forse man met bruin haar. Verder had hij haar verteld dat hij 38 was en een vrouw en twee kinderen had.
Alie heeft geen strafblad, is zelfs nooit met de politie in aanraking geweest. Ze vermoedt dat oude vrienden van haar haar naam hebben doorgegeven. Zelf vond ze het in het begin wel leuk om over akties te diskussiëren met iemand die er een heel andere mening op na hield. Op zijn verzoek om te infiltreren is ze nooit serieus ingegaan. Met haar baby was het voor haar sowieso onmogelijk om vaak naar Amsterdam te komen om uit te gaan.
Omdat Vranckrijk onophoudelijk boeiend blijft, is de BVD soms ook wat direkter.
Dick, wiens naam in het gesprek met Alie gevallen was, zat begin dit jaar langer dan een week vast na een ontruiming. Om daarna zijn vrijlating te vieren vertrok hij voor een weekendje naar Duitsland. Terug aan de grens werd hij aangehouden voor nog openstaande boetes. Hij betaalde een deel en zat twee dagen voor het overige geld. In zijn cel kreeg hij bezoek van twee stevige heren die naar zij zeiden “toevallig in de buurt waren. Eerlijkheidshalve moeten we erbij zeggen dat we uit Amsterdam komen.” Ze wisten waar hij woonde en dat hij met Vranckrijk te maken had en vroegen of hij daar niet wat meer over kon vertellen. Via zijn t-shirt met gebroken schelp kwam het gesprek ook op Shell-akties. Dick zag het nut van verder praten niet in en werkte de twee heren zijn cel weer uit.
Wegrestaurant.
Najaar 1988, in de woorden van de benaderde persoon: “Op een zonnige middag liep ik met mijn vriendin door de Molenpoortpassage. Ik flipte omdat ik geen poen had om eten te halen en ging de Coöp-supermarkt binnen om wat te lenen. Jammer genoeg werd ik opgepakt. In plaats van niets tegen die lui te zeggen gaf ik een valse naam en adres op. Tien minuten later stonden de wouten in de Coöp en namen me mee naar buiten. Mijn vriendin die buiten zat, riep: “Hé …(mijn naam). Ik werd mee naar het buro genomen, waar ik aan de tand gevoeld werd. Ze wisten wie ik was, wat ik ook toegaf. Daarna vroeg de ‘aardige’ man in het ‘Jan Lenferink’-bloesje of ik trek had in een “vrijblijvend” kopje koffie. Ik zei ja. Hij gaf me een rondleiding door hun (auto)werkplaats en we stapten in een auto en reden weg. Hij wou naar Lent (het café) aan de snelweg, want als mijn vrienden me met hem zouden zien zou ik vast problemen krijgen. We reden naar Lent maar het café werd verbouwd dus reden we door naar Elst, waar we een kop koffie dronken. Hij vroeg me hoe ik over geweld als aktiemiddel dacht. Ik vertelde hem dat ik nergens over wilde praten. Hij aksepteerde dat en we gingen terug naar Nijmegen. Hij pushte me om een afspraak te maken bij de liftershalte de volgende dag. Ik weigerde dit. Daarna zette hij me af op de Oranjesingel en dat was het. Ik heb meteen daarna een aantal vrienden ingelicht. Konklusie: het was een zeer oppervlakkig verkennend gesprek. Zo’n 80% van het gesprek was hij vaderlijk bezig, om mij van de drugs af te helpen. Ik heb verder ook nooit meer iets van hem gehoord. Overigens, onder drugs verstaat de PID: stuff.”
Tijdens de artikel 140-demonstratie in maart 1987 werd een vriend van Irene opgepakt en overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Bij een bezoek aan hem op het politieburo raakte Irene aan de praat met een zekere Smits van de vreemdelingenpolitie. Ze hadden het over de toestanden rond de ontruiming van de Mariënburcht en de artikel 140-razzia’s.
Half oktober benaderde deze Smits Irene op haar eigen adres. Hij vroeg of ze zo snel mogelijk een afspraak konden maken, maar wilde niet zeggen waarom. Toen zij te kennen gaf dat ze op vakantie zou gaan, drong hij aan op een afspraak direkt daarna. Irene kwam niet op tijd terug en heeft ook geen kontakt met hem opgenomen. Een paar dagen later reed er een auto voor de deur en werd er een kaartje met een nieuwe afspraak in de bus gedaan. Ze is naar het buro gegaan om te weten te komen wat ze van haar wilden. Na een inleidende babbel over koetjes en kalfjes kwam het geweldsvraagstuk aan de orde. Dit als inleiding op de vraag of ze geen zin had om af en toe eens wat informatie door te spelen als ze wat hoorde met betrekking tot kraken en akties. Volgens Smits niet zozeer om mensen op te pakken, maar om konfrontaties te vermijden en mensen te beschermen tegen zichzelf. Ze zou zich langzaam in de kraakbeweging in moeten werken.
Toen Irene duidelijk liet weten dat ze het niet zag zitten om mensen te bedonderen, benadrukte hij dat het echt niet de bedoeling was om mensen te pakken, dat was werk voor justitie. Ze hoefde niet bang te zijn, want er zouden speciale maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat iemand er achter zou komen.
Na dit bijna twee uur durende gesprek werd er een tweede afspraak gemaakt voor een paar dagen later. Na overleg met vrienden besloot Irene wel naar die afspraak toe te gaan, om eventueel wat informatie te horen van die PID-er.
Na een lange autorit (snelweg richting Rotterdam) dronken ze koffie in een wegrestaurant en kwam de vraag of ze er al over nagedacht had of ze mee zou werken. Irene hield de boot af door te zeggen dat ze het risiko te groot vond en dat ze misschien niet betrouwbaar was, omdat ze veel dronk. Dit was nieuw voor Smits, het verbaasde hem dat de PID daar niet van op de hoogte was (zoveel dronk ze overigens niet).
Smits begon haar vervolgens uitvoerig te vertellen dat ze niet bang hoefde te zijn, dat ze haar zouden beschermen, en hulp zouden bieden bij de verhuizing mocht dat nodig zijn. Maar ze moest voorlopig niet al te veel verwachten: voor wat, hoort wat immers. Hij probeerde haar nog een beetje te lijmen, maar toen Irene daar ook niet op reageerde, keek hij erg teleurgesteld. Hij vroeg nog één keer of ze er niet over wilde denken en of ze misschien andere mensen wist die zouden willen. Daarna is Irene niet meer lastig gevallen.
“Je wordt er niet rijk van..”
Lena, een vrouw van ongeveer 20, woont in een kraakpand in Utrecht maar is nauwelijks aktief, ook niet geweest. Ze is wel bekend bij de politie vanwege sociale problemen in het verleden.
In maart 1989 werd ze eerst twee maal opgebeld door een man die zich voorstelde als Paul den Hertog van de Utrechtse gemeentepolitie en vroeg naar iemand die bij haar in huis woonde. Op 17 april 1989 stond hij ineens voor de deur. Lena liet zich overrompelen door zijn pasje en liet hem binnen. In de diskussie die volgde zei ze dat ze tegen Shell in Zuid Afrika was, maar ook tegen elke vorm van geweld. Dat was voor Paul den Hertog een aanknopingspunt. Hij begon te informeren hoe aktief ze was in de kraakbeweging en of ze zich daar ook meer in zou willen verdiepen. Ze kon zich dan op kosten van de politie abonneren op de Zwarte. Hij wilde graag dat ze naar aktievergaderingen zou gaan, met name vergaderingen over Shell. Een paar dagen daarna zou ze moeten vertellen wat er was besproken, welke mensen er kwamen en wat de achtergronden waren van akties. Als voorbereiding op haar informanten-rol zou Lena een korte cursus van een dag krijgen om daarna echt ingewerkt te worden. Onkosten zoals reiskosten zouden vergoed worden. “Je wordt er niet rijk van, maar je houdt er wel iets aan over.”
Lena antwoordde dat ze zo’n positie niet kon verantwoorden ten opzichte van zichzelf, omdat ze toch tenminste sympatiseerde met de kraakbeweging, en mensen altijd voor haar klaarstonden als er wat was. Paul wist daar wel wat op: het was altijd mogelijk in de computer op de meldkamer bij haar adres ‘alert reageren’ te zetten. Als er dan iets aan de hand was zou de politie binnen enkele minuten bij haar zijn.
Uiteindelijk vroeg Lena of ze niet met iemand kon praten die al informant was. Paul zei dat dit onmogelijk was, omdat die anoniem moesten blijven.
Lena vroeg een week bedenktijd. Waarschijnlijk is ze na die week wel opgebeld, maar omdat ze niet van plan was op zijn voorstel in te gaan heeft ze de telefoon niet opgenomen.
Ook bij Kees praatte een inlichtingenman van de Utrechtse politie zich naar binnen. Hij probeerde Kees te imponeren door te laten merken dat hij op de hoogte was van feiten uit zijn verleden, op welke scholen hij had gezeten bijvoorbeeld en waar hij had gewoond. Vooral zijn militaire achtergrond moest als ingang funktioneren om op zijn gemoed te spelen. De politieman had tijdens zijn dienstplicht bij dezelfde afdeling gewerkt als Kees. Daardoor had hij er volgens eigen zeggen extra veel moeite mee om te begrijpen hoe het mogelijk was dat Kees’ politieke opvattingen zo radikaal hadden kunnen veranderen.
Er werden informanten gezocht voor bekende ontmoetingsplaatsen en vergaderzalen in Utrecht, de Skwotter, het AKU, en de Kargadoor. Vergaderingen op die plekken over demonstraties en manifestaties zouden informatie moeten opleveren, waarmee de politie zich qua inzet beter zou kunnen voorbereiden. Als voorbeeld gaf hij de inhuldiging van een Centrumpartij-lid na de gemeenteraadsverkiezingen. Het zou voor de politie interessant zijn te weten wat voor reakties dat op zou roepen.
De PID-er bleef proberen Kees over te halen. Hij sprak hem aan op zijn loyaliteit ten opzichte van de staat. Het informant- spelen zou vergelijkbaar zijn met het leger, het dient de goede zaak. Mensen verlinken zou hij nooit hoeven doen. De belofte voor onkostenvergoeding ging gepaard met een opmerking over Kees’ frequent kafé-bezoek en dito drankgebruik.
Kees vroeg om bedenktijd, maar de PID-er drong aan op een afspraak meteen de volgende dag. Toen Kees die dag op de afgesproken tijd aan kwam lopen zat de PID-er in een auto met draaiende moter op hem te wachten en vroeg hem in te stappen. Kees weigerde, zei dat hij het hele verhaal nogal vaag vond en dat het hem bovendien nogal link leek om informant te worden. Ondanks aandringen liet hij zich niet overhalen in te stappen. Een eindje lopen wilde de agent niet. “De wout blijft pushen: stap nou in en néém die stap nou.”
Observatieposten
Januari 1990. Een klein kraakpand in een smal straatje in de Jordaan. De overbuurvrouw komt vertellen dat er net een mevrouw van de BVD bij haar langs is geweest met de vraag of ze bij haar thuis een observatiepost mochten inrichten. Omdat ze niet wilde zeggen waarvoor het was, ging de buurvrouw raden: het is voor die krakers zeker? “Inderdaad ja. Er gebeuren daar dingen in het schemergebied tussen wat er kan en niet kan. Dat moeten we in de gaten houden.”
De buurvrouw maakte duidelijk dat ze er niet over piekerde met de BVD in zee te gaan. En dat ze het nergens anders hoefde te proberen, omdat niemand in de straat tot zoiets bereid zou zijn. De buurvrouw werkt bij de Vervoersbond van het FNV. Vroeger woonde ze samen met een Rode Jeugd-lid die zeven jaar lang geschaduwd werd. De dag na het bezoek belde ze de BVD op en vroeg om het hoofd. Ze werd doorverbonden met de heer Cuynen, een vriendelijke voorlichter. Hij wist van niks en zou het uitzoeken, maar vroeg wel onmiddellijk of hij iemand op haar werk langs mocht sturen om met haar te praten. Dat had ze liever niet. Een half uur later belde de voorlichter terug met tekst en uitleg.
Haar naam hadden ze uit het bevolkingsregister. Ze waren op zoek naar een huis met meer woningen achter één voordeur, zodat het niet zo duidelijk zou zijn waar ze naar binnengingen. De keus was op haar gevallen omdat ze alleen ingeschreven stond.
Degene die bij haar was langsgeweest, was Karin van Loon. Normaal belt de BVD eerst even op, dit was een haastklus en bovendien had de buurvrouw een geheim nummer. Vantevoren een brief sturen was volgens de voorlichter een te groot risiko: stel je bent op vakantie en iemand anders maakt je post open. Alleen de hoofdbewoner mag op de hoogte zijn van kontakten met de geheime dienst.
De BVD had gedacht vanaf 12 uur ‘s middags tot een uur of 1 ‘s nachts op haar zolderkamertje te zitten. Als ze de sleutels van de voordeur hadden, konden ze onopgemerkt naar binnen zodat zij er geen last van zou hebben. Ze zouden zo gaan zitten dat het van buitenaf onzichtbaar was.
Weer een half uur later belde Karin van Loon zelf op. Ze hield ongeveer hetzelfde verhaal en na tien minuten vroeg ze hoe laat ze dan vanavond langs zou komen. Ze bleef aandringen op een nieuwe afspraak. De buurvrouw weigerde en overwoog een brief naar de burgemeester te schrijven.
Achter diezelfde voordeur probeerde de BVD het in dezelfde week nog eens bij de promovendus, wiens woonkamer zich recht tegenover het bewuste pand bevindt. Ook dit bezoek verliep weinig voorspoedig. Zijn eerste associatie bij het verzoek om een observatiepost was met de ETA of de IRA. Karin van Loon wilde aanvankelijk niet zeggen waar het om ging, maar gaf later in het gesprek toe dat het de krakers aan de overkant betrof. Ze kwam weer aanzetten met de “aktiviteiten in het schemergebied.” De BVD was vooral geïnteresseerd in vergaderingen in het huis en de kontakten die de bewoners zouden hebben. De buurman vroeg zich af wat hij zich er concreet bij moest voorstellen. Het antwoord was: twee heren met diplomatenkoffertjes die op bezoek komen en zich dan installeren. Hoe dat zou moeten in zijn woonkamer als hij gewoon thuis was, dat wist ze ook niet zo precies. “Wist u dan niet dat ik met een van hen in de redactieraad van de SUA zit?” – “O, u kent die mensen?”
In het kraakpand wonen geen terroristen. Wel iemand die bij Ultimatum werkt, een informatiecentrum over Midden Amerika. En een medewerker van buro Jansen & Janssen, voor onderzoek naar politie en BVD.
Ultimatum houdt kantoor in een pand in de Nieuwmarkt. Daar was het een week later raak. Een BVD-mevrouw in gezelschap van een BVD-meneer op bezoek bij een eerzaam burger, mét uitzicht op het bewuste pand. Hij blijkt echter slechts een tijdelijke bewoner en bovendien journalist bij het NRC-Handelsblad te zijn. Resultaat: een stukje in de krant over hoe de BVD op zoek gaat naar observatieposten.
Het grijpen naar het nogal zware middel van het inrichten van een observatiepost is kennelijk het resultaat van een reeks pogingen tot wroeten in het privé-leven van medewerkers van Ultimatum.
Maurice, een oude huisgenoot van een Ultimatum-medewerker, werd in het najaar van 1989 op zijn werk gebeld. Hij liet de BVD-er onder kantoortijd langskomen om te horen wat hij te vertellen had. De vraag was of Maurice dacht dat de jongen als informant te benaderen was. Maurice zei dat hij hem al jaren niet meer gezien had en sowieso niet veel kontakt met hem had gehad. Hij hield de boot een beetje af. Hij vertelde wat dingen waarvan hij veronderstelde dat ze toch al bekend waren. Het gesprek duurde niet zo lang en de BVD-er droop af.
Eva, een vrouw met een vaste baan die ooit met iemand van Ultimatum op hetzelfde adres ingeschreven had gestaan, werd in april 1989 op haar werk ontboden door de chef Veiligheidszaken. Ze werd voorgesteld aan iemand van de BVD. Hij vroeg haar wat ze van de betreffende persoon wist, wie zijn vriendin was, wat hij overdag deed. In verband met veronderstelde betrokkenheid bij radikale akties, overwoog de BVD hem te benaderen als informant. Hij vroeg hoe zij dacht dat hij op zo’n benadering zou reageren. Eva liet weten dat ze hem vrijwel nooit meer zag en daardoor weinig over zijn doen en laten wist. Bovendien was ze niet bereid aan het BVD-onderzoek mee te werken. Toen de teleurgestelde BVD-er waarschuwend zei dat haar omgang met radikale figuren mogelijk gevolgen kon hebben voor haar positie binnen het bedrijf, greep de personeelschef in: “Dat staat hier buiten.”
Een half jaar later werd Eva thuis opgebeld door iemand van de BVD. De man wilde nog een keer met haar praten, omdat de informatie die zij destijds had gegeven niet klopte met die van andere informanten. Na lang aandringen stemde ze in met een gesprek van 15 minuten. Ze spraken af in een coffeeshop in de buurt, hij was te herkennen aan zijn grijze regenjas Het gesprek verliep in een onaangename sfeer. De BVD-er zei over nieuwe informatie te beschikken waaruit zou blijken dat zij destijds niet de volledige waarheid had verteld. Eva antwoordde dat ze alles had verteld wat ze wist en dat ze de zin niet in zag van een verder gesprek.
Intimidatie door iemand via zijn werk te benaderen gebeurde ook in het geval van Dieter, een ex-huisgenoot van iemand die bij Ultimatum werkt. Hij werd gebeld door Kees Boskamp, die met hem wilde praten over mensen die hij van vroeger kende. Toen Dieter vroeg waarover het zou moeten gaan, kon hij niet meer zeggen dan dat het mensen betrof die “mogelijk betrokken waren bij subversieve dan wel terroristische aktiviteiten.” Dieter zei meteen dat hij er weinig voor voelde, maar na sterk aandringen beloofde hij er een nachtje over te slapen. De volgende dag heeft hij Kees Boskamp teruggebeld (op nummer 070-3609940) en hem duidelijk gemaakt dat hij er geen prijs op stelde benaderd te worden. De BVD-er deed nog een nadrukkelijke poging hem over te halen, maar Dieter wilde nooit meer iets met de BVD te maken hebben.
Sindsdien is het redelijk stil gebleven…