Uit: NN, buro Jansen & Janssen, 1990 en 1991.
Wat vooraf ging: Uitgeverij Ravijn distribueerde in 1990 het boekje De Tragiek van een Geheime Dienst over de PID Nijmegen.
De zitting
Een week na de verschijning van het boekje “De Tragiek van een Geheime Dienst” werden er eindelijk gerechtelijke stappen ondernomen. Na dagenlange vergaderingen tussen politie, justitie en vermoedelijk ook BVD waren ze er uit: geen strafrechtelijke vervolging van de makers, geen verbod van het boek, maar een civielrechtelijke procedure tegen de verspreiders, uitgeverij Ravijn uit Amsterdam.
Vrijdag laat in de middag kregen wij en een aantal Nijmeegse panden en groepen een dagvaarding om maandagochtend om 10 uur te verschijnen voor de Rechtbank in Arnhem. (Zegt de deurwaarder: “Prettig weekend, verder!”). Zes van de PID-ers hadden een kort geding aangespannen om verdere aantasting van hun privacy te voorkomen en eisten onmiddellijke stopzetting van de verspreiding en het terughalen van de boeken op straffe van een dwangsom van 5000,- per dag.
Maandagochtend al heel vroeg begon de losse verkoop van de Tragiek van een geheime dienst in de hal van het gerechtsgebouw en na aanvang van het proces ging dat binnen gewoon door. De enorme zaal was maar net groot genoeg om al het publiek te kunnen bergen, de stemming was vrolijk en gezellig, ondanks of juist dankzij de 4 gleufhoeden met regenjassen en zonnebrillen die vanuit een hoek alles nauwlettend in de gaten hielden.
De Nijmeegse groepen, boekhandel de Oude mol, kafé de Bijstand, de Grote Broek en AMOK, waren gedagvaard omdat ze een kopie van de omslag van het boek hadden hangen met daarop de tekst: “Hier te koop”. Terwijl de advocaat van de eisers dit overlegde als bewijsmateriaal, kreeg de rechter van Ravijn een exemplaar van de kaft in kleur, veel mooier immers. Toen hij die zat te bekijken, riep hij zichtbaar geschrokken uit: “‘Tweede Druk’ staat erop!” en fluisterde naar de griffier: “Dat hebben ze zeker dit weekend gedaan”. Tegen de verwachting in verliep het proces heel relaxed, de rechter nam er de tijd voor en was geïnteresseerd in alles wat we te vertellen hadden. Bakker Schut mocht zelfs beginnen met het voorlezen van de verklaring die de uitgeverij had opgesteld over de Tragiek. (Bij een kort geding mogen alleen de advocaten het woord voeren). Ravijn verdedigd hierin de uitgave van het boek, omdat de makers om begrijpelijke redenen anoniem moeten blijven. In de verklaring werd het belang van het verschijnen van de Tragiek en dit soort onderzoek naar de BVD nog eens op een rijtje gezet.
Kort samengevat: Er is veel openbaar geworden over de werkwijze van de PID, de ontmaskering van Joop Tiel is een direkt gevolg van dit speurwerk. Protest tegen de arrestatie van Peer. Parlementaire kontrole en politieke diskussie stelt niks voor en is 4 van de 5 keer het gevolg van onthullingen. Doorgeslagen infiltranten of gestolen dokumenten leveren veel meer informatie op dan debatten in de Tweede Kamer. De BVD wil het liefst alles weten, zie de brochure Regenjassendemokratie, dát is pas aantasting privacy. Je kunt pas serieus diskussiëren over de BVD wanneer er openheid is over operationele gegevens. De PID in Nijmegen is voorlopig even gestopt. “Van mensen wiens beroep het is anderen te bespioneren, te begluren, te volgen, ongewenst te benaderen, post te lezen en telefoongesprekken af te luisteren, zou je niet verwachten dat ze zoveel waarde hechten aan privacybescherming. Hun woede komt op z’n zachts gezegd schijnheilig over.”
Onze advocaten, Pieter Bakker Schut en Tony Willenborg die hun hele weekend opgeofferd hadden aan de voorbereiding, leverden een prima betoog van bij elkaar een uur of twee. Bakker Schut deed de politieke kant en begon zijn verhaal met de bijzondere positie die Nijmegen inneemt, als trendsetter in het politie-, justitie- en inlichtingenwerk en in de kombinatie daarvan (met als voorbeeld de afschrikkende werking van artikel 140 voor het organiseren van akties en het grote aantal infiltratiepogingen).
Kennelijk was die voor een onderzoeksgroepje de aanleiding de geschiedenis daarvan eens nauwkeurig in kaart te brengen.
Vervolgens liep Bakker Schut het hele boekje door, om te konstateren dat het grootste deel een gedegen algemeen achtergrond verhaal is over PID, CRI en CID, met hier en daar alvast een uitstapje naar Nijmegen. Pikant detail daarbij is dat bij de geschiedenis van de PID-Nijmegen de bronnen en citaten overwegend uit de jaarverslagen van de politie zelf stammen. Pas in het tweede deel van het vierde hoofdstuk gaat het over de werkwijze van de PID-Nijmegen en dit hoofdstuk besluit, volgens Bakker Schut “logischerwijze” op 20 pagina’s met een overzicht van de samenstelling van de PID-Nijmegen. Uitsluitend tegen deze twintig pagina’s, en dan met name tegen de foto’s daarin, zijn de bezwaren van eisers gericht.” In de laatste hoofdstukken staan het relaas van Joop Tiel, een recente benaderingenlijst, de gebruikte afkortingen en een literatuuroverzicht.
Vervolgens ging hij in op een deel van het ten laste gelegde, waarbij Ravijn werd gelijkgesteld met de makers van de Tragiek en wij ervan worden beschuldigd “de vruchten te plukken van het onrechtig schaduwen en fotograferen van de PID”. Bakker Schut maakte duidelijk dat afgezien van het feit dat het volgen niet strafbaar is, Ravijn geen cent verdient aan het verspreiden van de Tragiek. “De enige mogelijke ‘winst’ is een bijdrage aan de openbaarheid over de Nijmeegse BVD. Het profiteren van die winst is een publieke zaak en niet een zaak van Ravijn en/of van de auteur(s) van dit boek.”
Uit een arrest van de Hoge Raad blijkt dat de politie een niet-verdachte mocht schaduwen, zolang dit in het openbaar gebeurt levert het geen inbreuk op de privacy. Een politieagent moet een wettelijke basis hebben voor bevoegdheden, terwijl voor de burger geldt: alles mag wat niet verboden is. Afgezien van het feit dat dit een volstrekt verwerpelijk arrest is, kunnen wij hiermee ons voordeel doen: want zeker mogen dan burgers – in dit geval geheim agenten – schaduwen.
Omdat dit de crux was van het betoog, en niemand het mooier kan formuleren dan Bakker Schut zelf, hier een wat langer citaat (hoewel de voordracht dan nog ontbreekt):
“Blijft over: de beweerde inbreuk op de privacy van eisers door het openbaar maken van hun foto’s en door het vermelden van persoonlijke gegevens, waarvan eisers nog stellen dat die vermelding ‘volstrekt onnodig’ zou zijn.
Mijn eerste reaktie na lezing van deze grondslag was: hier scoren eisers wellicht een punt. Na enige reflektie realiseerde ik mij dat eisers hier proberen een geniale omkeertruc toe te passen.
Eisers stellen niet dat de persoonlijke gegevens onjuist of tendentieus zouden zijn. Evenmin beweren zij dat hun foto’s en de gegevens in een onjuiste, tendentieuze of smakeloze kontekst zouden zijn gebruikt. Ook op de verdere inhoud van het boekje hebben zij niets op of aan te merken. Hun enige bezwaar is derhalve, dat hun foto en enige persoonlijke gegevens in dit boek bekend worden gemaakt, derhalve dat hun persoonlijke identiteit wordt verbonden met hun identiteit van geheime dienst funktionaris.
Om deze identiciteit van persoon en funktionaris gaat het hier.
Zij willen als persoon niet herkenbaar zijn omdat daardoor hun maatschappelijk funktioneren wellicht problematisch wordt.
Hun hier bedoelde privacy, die beweerdelijk wordt aangetast, is dus onderdeel van één van de voorwaarden waaronder zij maatschappelijk moeten funktioneren, namelijk volstrekte anonimiteit. Dàt aspekt van hun beweerdelijke privacy wordt echter niet door art. 8 Europees Verdrag beschermd.
Iedere geheim agent loopt het risiko dat hij als geheim agent wordt ontmaskerd; dat is inherent aan zijn maatschappelijke funktie. Het is natuurlijk jammer voor de persoon in kwestie dat hij is ‘afgebrand’, zoals dat in het jargon heet, maar de overheid moet maar een nieuwe funktie voor hem zoeken. (Zegt de rechter lachend: “Daar zal het wel op neerkomen in dit geval, ja”).
Hij kan die ontmaskering als publieke funktionaris echter niet proberen tegen te houden door zich te beroepen op privacybescherming. Dat is etiketten-schwindel, in ieder geval oneigenlijk gebruik van grondrechten.
Ter illustratie hiervan gaf hij een aantal voorbeelden uit de Tragiek waaruit blijkt dat voor de PID-ers zelf het onderscheid tussen privé en werk redelijk zoek is: het volgen met eigen auto’s, bijvoorbeeld vanaf het huisadres, het wonen tegenover de Grote Broek, dus op de observatiepost, vakbondslidmaatschap van PID-ers, optreden in cabaretgroep door de PID-chef, bezocht door PID-ers en minstens één informant.
Met als fantastische uitsmijter de vraag waarom de politie de rest van de inhoud van de Tragiek niet betwist. Omdat ze zich dan namelijk zouden moeten verantwoorden over de nogal zware aantijgingen die worden geuit in het boekje, met name aan PID-chef Oolbekkink die wordt beschuldigd van chantage, manipulatie tot en met provokatie en aanzetten tot gewelddadige akties. De beschuldigingen worden waargemaakt in het boekje, maar niet aangevochten door de Nijmeegse politie, blijkbaar durven ze dat niet aan.
Tonny Willenborg toetste de aanklacht aan de jurisprudentie over portretrecht. Voor wat betreft de 18 genoemde foto’s voerde zij aan dat maar op 7 foto’s mensen als zodanig herkenbaar waren. De foto uit De Gelderlander, mocht worden overgenomen omdat het hier een wetenschappelijke verhandeling betreft. Uit de jurisprudentie blijkt dat herhaaldelijk de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moest wijken voor de met het bij publikatie beoogde en te dienen belang. Probleem is dat het daarbij meestal gaat om de persoonlijke levenssfeer als zodanig. “De portretten van de BVD-agenten zijn gemaakt in het kader van de uitoefening van hun funktie, in het openbaar, en soms zelfs in uniform. Publikatie van deze portretten vond plaats in het kader van een onderzoek naar de beroepsuitoefening van de betrokken BVD-agenten. In deze situatie is de persoonlijke levenssfeer niet in het geding. De enkele wens van eisers om hun beroepsmatig optreden in het openbaar, gewoon op straat, geheim te willen houden, geeft eisers geen recht op geheimhouding van deze aktiviteiten.
Bovendien zijn de gegevens feitelijk juist, niet onnodig grievend of beledigend, evenmin tasten ze de eer en goeden naam van de BVD-agenten aan. Publikatie van deze summiere en zakelijke persoonsgegevens waarbij informatie over het privé-leven van echtgenotes, vrienden en vriendinnen of kennissen en kinderen uitdrukkelijk niet zijn gepubliceerd, aldus de auteurs in de verantwoording op pagina 6, was geboden en noodzakelijk voor het door de auteurs beoogde doel. Het ging immers in dit hoofdstuk om de ontmaskering van deze Nijmeegse BVD-agenten.”
Een eventueel verspreidingsverbod zou volgens Tonny Willenborg getoetst moeten worden aan jurisprudentie op Europees niveau waarin gesteld wordt dat een verbod in overeenstemming is met de eis “necessary in a democratic society for the protection of the rights of others”, er moet een zwaarwegend belang mee gediend zijn, het moet in verhouding staan tot wat er gebeurd is en het doel van de privacybescherming moet met de maatregel gediend zijn.
De konklusie van de advocaten was dat er in ieder geval nooit een bezitsverbod op het boek bevolen kan worden (was geëist), dat een verspreidingsverbod disproportioneel is en bovendien inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Daarbij zijn de persoonsgegevens maar een zeer klein deel van het boek. De vordering tot terugname is bovendien praktisch onuitvoerbaar.
De advocaten van de groepen uit Nijmegen sloten zich aan bij het betoog uit Amsterdam en maakten zich er voor de rest een beetje van af. Boekhandel de Oude Mol (grootste afnemer van de Tragiek) stelde zich op het volstrekt liberale en nogal a-politieke standpunt dat het een boek was zoals ieder ander boek en dat ze moeilijk alles vantevoren konden gaan lezen om dan zelf-censuur te gaan plegen. Pas als het boek verboden zou worden zouden ze stoppen met verkopen. AMOK zei dat niet zij maar het op hetzelfde adres gevestigde Anti-militaristisch Buro het boek had verkocht. De vereniging de Grote Broek liet verstek gaan omdat ze geen vereniging zijn (dan straks zeker een kriminele vereniging). Ze deelden wel een persverklaring uit waarin ze zich vierkant achter de uitgave van de Tragiek stelden.
De advocaat van de Gemeente Nijmegen had een volstrekt plichtmatig verhaal, zwaaide met wat jurisprudentie maar vergat aan te dringen op een snelle uitspraak vanwege vermeend spoedeisend belang.
De rechter, die vaak een glimlach niet kon onderdrukken bij spitsvondigheden van de advocaten, besloot daarop pas vrijdag aanstaande uitspraak te doen, wat Ravijn de gelegenheid geeft er voor te zorgen dat ook de tweede druk tegen die tijd helemaal is uitverkocht. En zo niet dan zijn er ongetwijfeld anderen die de verspreiding voort willen zetten.
Verklaring van uitgeverij Ravijn over De Tragiek van een Geheime Dienst.
Om begrijpelijke redenen kunnen de auteurs van het boek De Tragiek van een Geheime Dienst zich niet bekend maken. Door hun zorgvuldige onderzoek is veel openbaar geworden over de werkwijze van de Politieke Inlichtingen Dienst in Nijmegen. De ontmaskering van Joop Tiel die negen jaar spioneerde in allerlei groepen in de vredesbeweging was een direkt gevolg van deze naspeuringen.
Woensdag arresteerde de politie een man die ervan verdacht wordt betrokken te zijn geweest bij de ondervraging van Joop Tiel. Het is erg bitter te moeten konstateren dat iemand die mogelijk bijgedragen heeft aan een grotere openheid over de BVD in de cel belandt. Is het niet volstrekt legitiem dat iemand die negen jaar lang alles, maar dan ook alles aan de BVD heeft doorverteld daarover eens flink aan de tand gevoeld wordt? De informatie die dit soort ondervragingen oplevert is van groot belang voor iedereen die zich een beeld van de BVD wil vormen.
In feite is dat wat de laatste tien jaar bekend is geworden over de BVD bijna uitsluitend te danken aan doorgeslagen informanten en gestolen dokumenten. Vier van de vijf keer zijn onthullingen de aanleiding voor het samenkomen van de Vaste Kamerkommissie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van systematische aandacht voor de BVD door de Kamer zelf of door journalisten is geen sprake.
De afgelopen twee weken is in de Tweede Kamer verschillende keren over de BVD gesproken. Zoals altijd verliepen deze diskussies over de geheime dienst hoogst onbevredigend. Het is gewoonte geworden dat de minister van Binnenlandse Zaken de kamerleden met de meest vage of onwaarschijnlijke antwoorden het bos in stuurt. Informatie over het werk van de BVD leveren de debatten eigenlijk nooit op. Kontrole door het parlement op de BVD lijkt onmogelijk.
Uit de eerder dit jaar door ons uitgegeven brochure Regenjassendemokratie over BVD-infiltraties bij aktievoerders blijkt dat de BVD probeert zicht te krijgen op zoveel mogelijk aktievoerders in Nederland. Buro Jansen & Janssen konkludeerde dat het daarbij niet uitsluitend gaat om bommengooiers. Integendeel, iedereen die wel eens een aktie voert of op de een of andere manier mensen kent die dat doen, is mogelijk objekt. Over de hoeveelheid dossiers die over mensen in Nederland worden aangelegd zijn alleen maar schattingen te maken; Docters van Leeuwen had het bij de KRO al over “honderdduizenden”. Iedere benadering is er één. Er wordt op onaanvaardbare wijze gegraven in het privéleven van mensen, zonder dat zij daarvan afweten. Zij kunnen zich niet verweren en zich er ook niet voor afsluiten, zodat hun privacy ernstig wordt aangetast. Blijkbaar zijn de “gewichtige belangen van de staat” voldoende argument om mensen uitgebreid te besnuffelen of als verklikkers te gebruiken.
Serieuze diskussie over de BVD en kontrole op haar werk is pas mogelijk wanneer openheid wordt gegeven over haar operationele gegevens: welke methoden gebruikt ze, welke groepen houdt ze in de gaten enzovoort. De Tragiek van een Geheime Dienst levert een belangrijke bijdrage aan deze diskussie. Nu de werkwijze van de PID in Nijmegen open en bloot op straat ligt, is ze gedwongen, met haar ongebreidelde spitwerk in privélevens te stoppen. Ze ontleenden hun macht enkel en alleen aan het feit dat ze in het geheim konden werken. In het volle licht is de PID in Nijmegen niets meer waard.
De nijmeegse politie verklaarde “niet echt gelukkig” te zijn met de publikatie van dit boek en “de aantasting van de privacy van de PID-ers”; uiteindelijk probeert men nu de verdere verspreiding van de Tragiek via uitgeverij Ravijn tegen te houden.
Van mensen wiens beroep het is anderen te bespioneren, te begluren, te volgen, ongewenst te benaderen, post te lezen en telefoongesprekken af te luisteren, zou je niet verwachten dat ze zoveel waarde hechten aan privacy-bescherming. Hun woede komt op z’n zachts gezegd schijnheilig over.
Uitgeverij Ravijn heeft tot nu toe de verspreiding van de Tragiek van een Geheime Dienst geregeld. Mocht dit ons verboden worden, dan ligt het in de lijn der verwachtingen dat anderen deze taak van ons overnemen. Boekhandels uit het land, en niet alleen de ‘alternatieve’, hebben ons laten weten sowieso door te gaan met de verkoop van dit boek.
De uitspraak op 16 november 1990.
Vrijdag 16 november deed de rechter van der Weij in Arnhem uitspraak in de zaak van de 6 Nijmeegse PID-ers tegen de Tragiek van een Geheime Dienst. Sinds die dag is het uitgeverij Ravijn verboden het boekje nog verder te verspreiden, bovendien mogen de Nijmeegse aktiepanden die gedagvaard waren het niet langer verkopen, op straffe van een dwangsom van 5000,- per dag.
De PID-ers hadden geklaagd over aantasting van hun privacy in een civiel-rechtelijke procedure, er is nadrukkelijk niet overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van de makers van de Tragiek. Bakker Schut, advocaat van Ravijn, had bij het proces dan ook terecht gekonstateerd dat de politie het blijkbaar niet aandurfde zich te verantwoorden voor de nogal zware aantijgingen – chantage, manipulatie, provokatie en intrige – die in het boekje worden gedaan. Het enige dat de rechter daar in de uitspraak niet zonder gevoel voor humor over zegt is dat “het boek van de praktijk (gedaagden zullen waarschijnlijk liever zeggen: de praktijken) van de PID Nijmegen en de BVD in het algemeen een zeer negatief beeld geeft” en daarbij komt “dat het boek klaarblijkelijk geschreven is vanuit een instelling die de BVD en de PID Nijmegen ziet als een tegenstander die bestreden moet worden.”
Het bijzondere aan deze uitspraak is dat de rechter een afweging maakt tussen verdere inbreuk op de privacy van de agenten en de belangen die met verspreiding van het boek gediend zijn. Die belangen haalt hij uit het boek:
1. “het belang dat zoveel mogelijk openheid ontstaat over de werkwijze van Nederlandse inlichtingendiensten” (pag 6),
2. “het belang dat (in het algemeen) misstanden binnen een overheidsdienst aan de kaak worden gesteld”,
3. “het belang dat aan de praktijk(en) van de PID Nijmegen (tijdelijk) een halt wordt toegeroepen” (pag 6 en 7).
De rechter oordeelt echter dat ook wel had kunnen worden volstaan met een veel minder vergaande identificering. “De conclusie van deze rechtsoverweging is dan ook dat het doel (openheid en signalering van misstanden) door het middel (verregaande identificering) niet gediend wordt.” Maar dan is het nog niet afgelopen. De rechter snapt wel dat het doel “de (tijdelijke) uitschakeling van de PID Nijmegen” pas goed tot zijn recht komt “bij een zo ver mogelijk gaande identificering van eisers”. Máár: “Het bestaan van mogelijk kwalijke praktijken is voor het kunnen aannemen van zo’n rechtvaardiging onvoldoende. Voorwaarde daarvoor zou zijn dat het funktioneren van bedoelde PID als zodanig – dat wil zeggen bezien naar het geheel van zijn doeleinden, werkwijzen en effekten – maatschappelijk onaanvaardbaar is. Dat dit laatste zo is, staat echter naar voorlopig oordeel verre van vast.” En daarom mag je niet de PID uitschakelen door haar medewerkers bekend te maken. Het is natuurlijk maar de vraag of het aan de rechter is een oordeel te geven over de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de PID en BVD!
Eigenlijk staat hier dus, dat als meer mensen vinden dat de PID onaanvaardbaar is, het wèl gerechtvaardigd is agenten te ontmaskeren. De konsekwentie daarvan is dat de rechter vraagt om meer publikaties, om grotere schandalen, pas dan…
Raar is wel dat hij absoluut niet ingaat op het door onze advocaten aangevoerde verweer, dat het beroep op privacy überhaupt niet terecht is omdat het hier gaat om mensen die hun werk niet meer kunnen doen door de ontmaskering: dat valt niet onder privacy. Daarom gaan we ook zeker in hoger beroep.
De gemeente was naast 6 PID-ers eveneens eiser, omdat zij het tot haar zorg rekent dat haar werknemers hun werk in alle rust kunnen doen. Met aantasting van PID’s privacy heeft de gemeente echter niets te maken, vond de rechter. En dat is maar goed ook. In Vrij Nederland van afgelopen week werd terecht gewaarschuwd voor de nogal enge ontwikkeling dat de Staat, die verantwoordelijk is voor een zo goed mogelijk verlopende verspreiding van informatie in het algemeen, nu gaat vragen om een verbod op verspreiding: de Staat gaat pleiten voor censuur.
Wat had dit praktisch voor gevolgen voor de Tragiek en voor Ravijn?
Op de dag van het proces, maandag 12 november, was de gehele tweede druk al de deur uit. De uitspraak kwam pas vijf dagen later op vrijdag, zodat die boeken toen al voor een groot deel verkocht waren.
Volgens het vonnis moest Ravijn om de verspreiding stop te zetten “al het in redelijkheid mogelijke” doen om reeds verspreide boeken terug te halen. Dat betekende een brief schrijven naar alle 100 (!) boekhandels die het boek inmiddels besteld en/of verkocht hadden om hen op het vonnis te wijzen.
Die boekwinkels hadden echter daags na de uitspraak in de krant gelezen dat XminY de verspreiding overnam, dus lang voordat ze de brief ontvingen stond bij XminY de telefoon roodgloeiend. De eerste dag hadden ze daar al 250 bestellingen binnen. Een week na de uitspraak van de rechter verspreidde XminY de derde druk onder tientallen boekhandels. Ook op de demonstratie in Nijmegen van afgelopen zaterdag werd naar wij vernamen nog 300 maal een losse Tragiek verkocht, ondanks dat de hoofdkommissaris aldaar vantevoren had laten weten dat provocerende verkoop van de Tragiek niet getolereerd zou worden.
Vervelend was dat Ravijn een lijst moest overleggen van iedereen aan wie het boek geleverd was, ook op straffe van de dwangsom van 5000,- per dag. Dat betekende niet alleen een lijst boekhandels, maar ook de namen van partikulieren die via de giro een exemplaar besteld hadden. Omdat het ons te ver ging om als gevolg van een proces dat nota bene om privacy ging, deze namen aan de BVD uit te leveren, zijn ze bij de notaris gedeponeerd. De advocaat van de Nijmeegse PID-ers kan dan te horen krijgen of die namen er liggen, maar krijgt ze niet te zien. XminY adviseert daarom nu partikulieren naar de boekhandel te gaan om te voorkomen dat zij ooit ook gedwongen worden zo’n lijst te leveren.
Achteraf niet zo slim was de verklaring van een twintigtal boekhandels dat ze het boek met veel plezier verkochten, die Ravijn tijdens het proces overlegd had om aan te tonen dat verspreiding verbieden geen zin had. Die winkels kregen op de dag van de uitspraak onmiddellijk een intimiderende fax van de advocaat van de PID-ers.
Er is maar één bekende boekhandel, gevestigd aan het Spui in Amsterdam, die nu uit angst voor een kort geding de Tragiek niet meer verkoopt. Ook zij kregen de desbetreffende fax met het verzoek of ze alvast wilden helpen met het uitvoeren van het vonnis tegen Ravijn door met onmiddellijke ingang de Tragiek uit de schappen te verwijderen. Ondanks het feit dat er geen enkele sanktie stond op het verder verkopen van het boek – behalve in de verte de dreiging van een kort geding, die gold voor iedereen die doorging met verkopen – besloot de direkteur van deze zaak onverwijld te kapituleren voor dit verzoek van de BVD. De boeken verdwenen onmiddellijk achter de toonbank: het verspreidingsverbod werd geïnterpreteerd als boekverbod. En dat door de boekhandel die er al sinds de jaren zestig prat op gaat alles te verkopen en waar – na Nijmegen – de meeste exemplaren van de Tragiek verkocht zijn (honderden!). Zelfs bij Scheltema, Holkema & Vermeulen was de fax van de PID zonder al te veel diskussie terzijde gelegd. Tot nu toe heeft er verder niemand een kort geding gekregen, geen van de boekhandels, maar ook de nieuwe verspreider XminY niet. Ook de derde (& laatste) druk is inmiddels bijna uitverkocht. Je zou kunnen zeggen dat de PID het hoger beroep daarmee al bij voorbaat verloren heeft. De wegen van het Recht zijn ondoorgrondelijk, in ieder geval was het voor de naamsbekendheid van Ravijn een leuke reklamestunt, waarvoor dank.
Hoger Beroep van De Tragiek van een Geheime Dienst
Maandag 3 februari diende in Arnhem het hoger beroep van uitgeverij Ravijn en de stichting Amok tegen de 7 PID-ers van de Nijmeegse politie.
Ruim een jaar geleden hadden deze politie-mensen via een kort geding een verspreidingsverbod afgedwongen, Ravijn moest stoppen met de verspreiding van het boek over de handel en wandel van de Nijmeegse Politieke Inlichtingen Dienst (PID). Niet dat dat veel uitmaakte, want de stichting XminY nam de verspreiding onmiddellijk over, het boek beleefde 3 herdrukken in een maand tijd en op de Nijmeegse demonstratie tegen de Snuffelstaat werden 300 exemplaren verkocht zonder dat daar wat tegen gedaan werd.
Bakker Schut concludeerde afgelopen maandag dan ook dat het er meer op leek dat het verbod in kort geding bedoeld was om Ravijn voor de verspreiding te straffen en/of daardoor anderen af te schrikken ook zo’n boek te maken, dan wel om de reputatie van geheime diensten als de PID te beschermen.
Het hoger beroep was toegespitst op twee kernvragen, ten eerste of er wel sprake was van schending van de privacy van de PID-ers en ten tweede, áls dat al het geval was, of die schending een boekverbod noodzakelijk maakte. Het gaat daarbij om de verhouding tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Een zaak die tot in Straatsburg uitgevochten gaat worden.
Door een communicatie-stoornis was de datum van de zitting niet wijds bekend en dus was er in tegenstelling tot de vorige keer weinig publieke belangstelling. Wel was één van de PID-ers aanwezig, Rob Paulis, een lang, slungelig type, verlegen en onzeker buiten zijn eigen context, schutterig met de schouders omlaag.
De advocaat van de PID had er niet veel werk van gemaakt, hij had geen pleitnota en reageerde wat schampertjes op alles wat Bakker Schut in te brengen had. Hij bleef erbij dat de noodzaak van het vermelden van privé-gegevens nergens aangegeven was en dat de mogelijk kwalijke praktijken van de PID nooit hard gemaakt zijn. Van privacy-schending was wel degelijk sprake, want zijn cliënten waren sinds het boekje zeer lastig gevallen: aangesproken op straat, opgebeld, er waren spullen voor hun besteld, grote onrust in het gezin was het gevolg. Hij wou nog wel even stellen dat zijn cliënten er grote moeite mee hadden gehad dat er niet opgetreden was tijdens de Snuffelstaat demonstratie. Het openbare orde aspect, de angst voor rellen dus, was voorgegaan.
Laten wij Pieter Herman Bakker Schut aan het woord voor Ravijn.Een korte samenvatting.
Het op zich zelf publiceren van namen, adressen en telefoonnummers is geen privacy-schending, het gaat om de context. In de Tragiek worden de PID-ers niet beschuldigd van overspel, belastingfraude of drugshandel, de context heeft uitsluitend betrekking op het beroepsmatige functioneren van de agenten. Dat de chef van de PID, Oolbekkink informanten chanteerde en aanzette tot strafbare acties bijvoorbeeld.
Dié beschuldigingen heeft de PID echter niet aangevoerd tegen het boek, er is destijds zelfs uitdrukkelijk voor gekozen de al dan niet juistheid buiten beschouwing te laten. Dat bij sommige lezers wellicht negatieve gedachten opkomen ten aanzien van de PID is natuurlijk wel heel wat anders dan dat de PID-ers worden aangetast in hun persoonlijke levenssfeer. Daarbij kun je je afvragen in hoeverre de PID-er zich terecht zorgen (zullen/kunnen) maken over dat “opwekken van negatieve gedachten en gevoelens”. Het gaat hier immers niet om een wetenschappelijk WODC rapport, maar volgens de PID en deels volgens de President om een publicatie die de PID-ers ‘wenst neer te zetten als handlangers van een vijandelijke dienst met verwerpelijke praktijken, zonder de bedoeling te informeren’. De vraag is wie in de dagelijkse omgeving van de PID-ers dergelijke kritiek serieus zal nemen. Het is waarschijnlijker dat PID-ers de inhoud als een compliment beschouwen over de kennelijke dreiging die zij voor hun tegenstanders betekenen.
Terug naar de vraag over de privacy van de PID-ers. Omdat zij zich consequent als ‘private individuals’ hebben gepresenteerd kunnen de PID-ers geen beroep doen op de omstandigheid dat zij functionarissen van een geheime dienst zijn en daaraan aanspraken ontlenen. Het voorkomen dat de dienst onwerkbaar wordt, het risiko van ontmaskering en het belang van het ter discussie stellen van de praktijken van de PID kan daardoor in deze zaak niet aan de orde komen.
De PID kan zich niet op het landsbelang, ‘s lands veiligheid, beroepen. Ook de vraag naar het waarheidsgehalte van de beschuldigingen in het boek aan het adres van de PID-ers áls geheim agenten is niet meer relevant.
Het gaat nu uitsluitend om de vraag of de als “negatieve” ervaren context van het boek (over PID-ers als functionarissen van de Staat) een schending op kan leveren voor PID-ers als ‘private individuals’. Die vraag kan volgens Bakker Schut dus negatief worden beantwoord.
Mocht het Hof er anders over denken, dan zijn er nog een aantal overwegingen met betrekking tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (het EVRM) ter beoordeling van vraag twee, de kwestie of die eventuele schending het noodzakelijk maakt dat het boek wordt verboden.
Volgde in ingewikkelde excursie door het land van het Europees recht, waarin de vraag centraal stond of de schending van privacy – een zaak tussen burgers onderling – het ingrijpen van de staat, in dit geval de rechter rechtvaardigt. En dan nog met de zwaars mogelijk inbreuk op het recht van vrije meningsuiting, namelijk een boekverbod. In de Europese jurisprudentie weegt de vrijheid van meningsuiting zwaarder dan de privacy. De inbreuk op de privacy moet wel heel goed aannemelijk gemaakt worden, voordat de Staat een inbreuk mag maken op de vrijheid van meningsuiting. Deze kwestie was zo ingewikkeld dat zelfs de rechters de essentie niet meteen begrepen.
Wij komen daar bij de uitspraak, op 17 maart op terug.(“of zoveel vroeger of later als’ie gereed is”).
Uitspraak in Hoger Beroep over De Tragiek van een Geheime Dienst.
Eindelijk was er eind april uitspraak in het hoger beroep rond het boekje de Tragiek van een Geheime Dienst.
De PID-Nijmegen, volledig ontmaskerd door deze publikatie, had in kort geding tegen uitgeverij Ravijn en AMOK-Nijmegen een verspreidingsverbod voor elkaar gekregen. Ravijn en AMOK gingen in hoger beroep, de zaak diende op 3 februari, en hebben deze slag verloren. Maar omdat het om een principiële kwestie gaat, namelijk om de verhouding tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting, zal de zaak tot aan het Europese Hof in Straatsburg uitgevochten moeten worden. Het hoger beroep was toegespitst op twee kernvragen, ten eerste of er wel sprake was van schending van de privacy van de PID-ers en ten tweede, áls dat al het geval was, of die schending een boekverbod noodzakelijk maakte.
Deze afweging was in kort geding inderdaad niet gemaakt, maar de President van het Hof verklaart nu met grote stelligheid dat als de rechter dat wel gedaan zou hebben hij ongetwijfeld tot dezelfde konklusie gekomen was: de inbreuk op de privacy van de agenten was zodanig dat een verspreidingsverbod gerechtvaardigd was.
Het Hof valt vooral over een paar zinnen in de inleiding van de Tragiek. “Blijkens het voorwoord in het boek heeft de uitgever (‘we’) ‘ervoor gekozen de informatie met betrekking tot de relevante personen zo uitgebreid mogelijk te vermelden’, en heeft de publikatie van deze informatie (mede) tot oogmerk hun functioneren als agenten van de BVD/PID onmogelijk te maken en hun kwetsbaarheid als ‘handlangers van de geheime diensten’ aan te tonen.” Hier gaat volgens de President van het Hof zonder meer een dreiging voor de betrokkenen van uit, en dat is “misbruik van informatievrijheid”.
Dat geheime agenten als zodanig nou eenmaal het risiko lopen ontmaskerd te worden, een essentieel onderdeel van Bakker Schut betoog, daar kan het Hof niet in meegaan, niet als het zulke strikt persoonlijke informatie betreft.
Het Hof is in alle opzichten strenger dan de lagere rechtbank. Had de rechter destijds nog een voor meer interpretaties vatbaar vrolijk filosofietje over het belang van het bekritiseren van de geheime dienst, het Hof blijkt minder frivool. De rechter was namelijk van mening dat het ontmaskeren van agenten wel zou kunnen, als het funktioneren van de PID als zodanig maatschappelijk onaanvaardbaar zou zijn. Afgezien van de vraag of het aan de rechterlijke macht is zo’n uitspraak te doen, riep hij hier in feite om meer schandalen en onthullingen.
Dat wordt door het Hof even recht gezet: “Er mag dan zeer verschillend worden gedacht over het funktioneren van PID/BVD, maar ze maken nog altijd deel uit van de Nederlandse rechtsstaat. Dat het algehele funktioneren van de diensten als maatschappelijk onaanvaardbaar moet worden geacht, dat staat allerminst vast, in ieder geval kan niet worden gezegd dat het bestaan daarvan algemeen als misstand wordt beschouwd, die door publikaties als de onderhavige aan de orde moet worden gesteld.”
Bovendien: als je anoniem blijft ga je de rechtmatigheidstoets van je handelswijze en meningsuiting uit de weg.
Eigen schuld, dikke bult.
Op de Europese dimensie van de zaak wordt in deze uitspraak helemaal niet ingegaan. Kennelijk was het Hof niet onder de indruk van het door Bakker Schut naar voren gebrachte argument, dat het Europese Hof het verbieden van een boek door de rechter ziet als een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting door de overheid (ook als een burger om dat verbod gevraagd heeft). Voor het Nederlandse recht is dit een nieuwe benadering omdat rechters zichzelf nooit zo als overheid hebben beschouwd. Ze zien zichzelf liever als onafhankelijk. Bovendien is Het Europese Hof – meer dan de Hoge Raad – geneigd de vrijheid van meningsuiting te laten prevaleren boven het recht op privacy, om de burger die zijn stem verheft tegen de overheid te beschermen.
Dus: op naar Straatsburg! Volgende stap is in cassatie bij de Hoge Raad.