Het conceptwetsvoorstel voorkoming, opsporing en vervolging van terroristische
misdrijven: terrorisme bestrijding door marginalisering strafvorderlijke waarborgen
Terrorisme rechtvaardigt een afwijking van de reikwijdte van en de waarborgen rondom strafvorderlijke bevoegdheden zoals die bij reguliere strafbare feiten gelden. Die gedachte vormt het fundament van het conceptwetsvoorstel ‘verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven’.1 De bijzondere positie van terrorisme is volgens de regering gelegen in de grote bedreiging die van terroristische aanslagen uitgaat, het grote aantal slachtoffers dat bij zo’n aanslag kan vallen en het complexe karakter van strafrechtelijk onderzoek naar terroristische misdrijven, welk onderzoek zich mede in het buitenland kan afspelen, waarbij informatieverschaffing door inlichtingendiensten een rol kan spelen en dat het selecteren en bruikbaar maken van moeilijk te doorgronden informatie kan omvatten.2 Op basis van deze argumentatie komt de regering met een omvangrijk pakket van strafvorderlijke en enige materieelrechtelijke voorstellen. Daarop is zeer kritisch en grotendeels afwijzend gereageerd door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).3 Zorgwekkend achten zij onder meer dat de rechter niet of nauwelijks de mogelijkheid zal hebben toepassing van de voorgestelde strafvorderlijke bevoegdheden te toetsen. Dit punt, dat het waarborgen niveau van de regeling raakt, komt in het navolgende nadrukkelijk aan de orde. Daarnaast is er ook aandacht voor de reikwijdte van de voorstellen alsmede de noodzaak ervan. Omdat een integrale bespreking van het conceptvoorstel hier niet mogelijk en evenmin zinvol is, concentreer ik me op de meest verstrekkende procesrechtelijke onderdelen ervan en zal ik bezien of invoering daarvan wenselijk is.
Opsporing terroristische misdrijven
March 1, 2005 - bron: P.H.P.H.M.C. van Kempen