De oorlog van de FBI tegen de ‘binnenlandse vijand’
Uit: Konfrontatie nr. 12, juli 1992, buro Jansen & Janssen.
De Bom
Een kleine stopwatch verstopt onder de vensterbank in een kamer van het Amerikaanse Congres tikt haar laatste seconden weg. Het is 7 november 1983, precies om 23.00 uur ontploft er een bom op Capitol Hill.
Deze aanslag kwam voor de FBI op een buitengewoon goed moment. Het vinden van de daders zou het image van de Dienst als effectieve en betrouwbare bewaker van de binnenlandse veiligheid weer wat kunnen opkrikken.
Naar buiten toe deed de afdeling Voorlichting van de FBI de aanslag af als een relatief onbetekenend incident veroorzaakt door een geïsoleerd groepje radikalen.
De FBI anti-terrorisme unit was echter vast van plan om naar aanleiding van de bom haar inlichtingenbestand weer op peil te brengen. De groei van de Midden Amerika-beweging en hun kritiek op de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten was enorm. Als de aanslag aan dit solidariteitsnetwerk toegeschreven zou kunnen worden was dat een perfecte manier om hen in discrediet te brengen. Zo fungeerde de aanslag tegelijkertijd als startschot voor een volgende ronde doorlichten van alternatief Amerika, nagenoeg iedere ‘liberal’ of linkse groep werd onder de loupe genomen.
Terwijl de Dienst officieel haar bezorgdheid uitsprak over de mogelijk slechte invloed van de bommenleggers op meer vredelievende groepen, was er in feite geen enkel aanwijzing dat dergelijke acties in bredere kring ondersteuning vonden.
Bovendien was al een paar dagen na de aanslag uit sporen en bij huiszoekingen in beslag genomen plannen en explosieven gebleken dat deze bom in een serie paste. In een campagne gericht tegen onder andere kantoren van IBM, de Zuid Afrikaanse luchtvaartmaatschappij en gebouwen van politie en justitie. Sterker nog, de FBI had vrijwel onmiddellijk het bewijs in handen dat de daders gezocht moesten worden bij een marxistische splintergroepering, the Armed Resistance Unit. Dat was een afsplitsing van de 19th May Communist Organisation, zonder aantoonbare banden met de Midden Amerika- beweging.
Varelli
Een dag na de bom op Capitol Hill kreeg Frank Varelli de opdracht de betrokkenheid van the Committee In Solidarity with the People of El Salvador, CISPES, bij de aanslag te onderzoeken. Hij werkt op dat moment al twee jaar voor de FBI in Dallas, het ‘Field-office’ dat de operatie tegen de Midden Amerikabeweging coördineerde. Varelli is een Salvadoreen, zoon van een hoge militair, ex-minister van binnenlandse zaken en docent op de militaire academie van El Salvador. Hij was kind aan huis bij de Junta en de top van de geheime dienst. Na een aanslag van het FMLN op zijn familie in 1981 week hij uit naar de Verenigde Staten, waar hij meteen na aankomst door de FBI werd benaderd om te infiltreren in de Amerikaanse solidariteitsbeweging.
Hij bediende zich van de naam Gilberto Mendoza, stelde zich op als een gevluchte priester, een bescheiden en innemende persoon, en maakte zich populair als bron van informatie over de toestand in zijn moederland. Het infiltreren was eenvoudig. Hij sloot zich aan bij verschillende vredesgroepen en nam deel aan talloze vergaderingen van CISPES-activisten, waaronder voorbereidingsbijeenkomsten voor een grote demonstratie tegen de Klu Klux Klan in 1983 en bracht het uiteindelijk tot voorzitter van de afdeling Dallas. De adressen van de meeste steungroepen haalde hij uit een enkel nummer van het blad Mother Jones. Maar Varelli was niet alleen als informant van betekenis. In de vier jaar dat hij voor de FBI werkte legde hij, deels op eigen initiatief, via zijn militaire connecties rechtstreekse contacten met de Junta in El Salvador.
– Hij reisde naar El Salvador om een geheim verdrag te sluiten over directe informatie-uitwisseling tussen de FBI en de Salvadoreense regering. Zo konden de CIA en de Amerikaanse ambassade, die in de Carter-tijd nogal onwillig waren, omzeild worden.
– Hij maakte voor de FBI lijsten van Salvadorenen die door hun regering als gevaar voor ‘s lands veiligheid werden beschouwd. Varelli zei later dat die lijst niet alleen van ‘terrorisme’ verdachte mensen bevatte, maar ook “liberals, socialists and homosexuals” en anderen die erop terecht waren gekomen vanwege familievetes of ruzie met de Dead Squads anderzins. Die lijsten werden vergeleken met Salvadoreense vluchtelingen die probeerden Amerika binnen te komen.
– Hij regelde een losvast samenwerkingsverband tussen naar de VS uitgeweken conservatieve Salvadorenen en de FBI, dat tot doel had strijd van Amerikaanse activisten tegen de oorlog te dwarsbomen. – Hij bezocht het hoofdkantoor van CISPES voor een ontmoeting met de voorzitter en maakte meteen een schets van het interieur.
– Hij bezocht het hoofdkantoor van the Institute for Policy Studies in Washington om informatie te verzamelen en een beeld te krijgen van de indeling. (In beide kantoren werd niet lang daarna ingebroken).
– Hij stelde een Terroristen Plakboek samen voor de FBI, met binnen- en buitenlandse ‘verdachten’, waaronder de Amerikaanse Liberale Senatoren Christopher Dodd en de vooraanstaande Republikeinse Senator Patricia Schroeder.
– Hij verschafte zich toegang tot alle passagierslijsten van de TACA, de Salvadoreense luchtvaartmaatschappij en stuurde ze door naar de National Guard zodat die uitgewezen Salvadorenen bij aankomst uit de rij konden halen. De TACA had een exclusief contract met de Amerikaanse Immigratiedienst.
– Hij legt via oude bekenden de fundamenten voor CESPES, het Center for Socia-Political Studies of El Salvador, de extreem- rechtse tegenhanger van de El Salvador-beweging die in samenwerking met vanuit Miami opererende Dead Squads de Amerikaanse publieke opinie proberen te beïnvloeden.
In zijn onderzoek naar de betrokkenheid van CISPES bij de Capitolbom stuitte Varelli op pamfletten die de El Salvadorbeweging had uitgedeeld tijdens een demonstratie in Washington die plaatsvond op het moment van de aanslag. Hij kon de FBI rapporteren dat het taalgebruik (“Fight US- Imperialism”) grote overeenkomst vertoonde met de claimbrieven. Vergelijkbare artikelen in solidariteitstijdschriften versterkten zijn overtuiging dat er een connectie moest zijn tussen CISPES en de bom.
Het einde van Varelli’s carrière is in mysteriën gehuld. Zijn directe contactman, zijn ‘runner’, raakte op weg naar het jaarlijks FBI-congres over contra-terrorisme in Washington op onverklaarbare wijze zijn aktentas kwijt. Dat koffertje bevatte mappen vol gedetailleerde gegevens over de werkwijze van het Dallas FBI-fieldoffice, waaruit onder andere de ware identiteit van Gilberto Mendoza op te maken was. De agent in kwestie houdt het erop dat zijn auto door onverlaten is opengebroken toen hij even ging wandelen om bij te komen van de lange autorit. Speculaties over iets minder onschuldige varianten zijn nooit hard gemaakt, maar het vermoeden bestaat dat de informatie direct is doorgespeeld aan de NSA van Oliver North die de controle op de operatie over aan het nemen was. Geld- en drankproblemen wijzen in de richting van verkoop aan de hoogste bieder. Een andere mogelijkheid is dat de autoinbraak een opzetje was om van Varelli af te komen.
Voor de FBI was Varelli na dit incident een veiligheidsrisico geworden. Hij werd op een niet al te beleefde manier gedumpt en dat bleef hem dwars zitten. Voor zijn gevoel heeft de FBI hem misbruikt, tot de laatste druppel leeggezogen en na zijn vertrek zijn pogingen achterstallige betalingen te claimen gedwarsboomd. Zijn hang naar wraak is bijna net zo sterk als zijn obsessieve anti-communisme.
Het boek
Drie jaar later trad Varelli met zijn verhaal in de openbaarheid. Hij moest getuigen op een Congres-hoorzitting over de FBI-bemoeienissen met CISPES onderzocht. Bij die gelegenheid leerde de journalist Ross Gelbspann hem kennen.
Gelbspann deed in 1985 voor zijn krant de Boston Globe verslag van twee onopgehelderde inbraken bij actiegroepen en sindsdien liet het onderwerp hem niet meer los. Hij nam contact op met het Center for Constitutional Rights in Washington waar verdachte incidenten gemeld kunnen worden en kreeg een lijst met 200 gevallen mee. Zeventig daarvan liep hij helemaal na, hij sprak met de betrokkenen, en zocht bevestiging van de verhalen bij de plaatselijk politie. Dit onderzoek zou de basis vormen voor het boek dat Gelbspann wilde schrijven.
De verklaring die Varelli aflegde sterkte Gelbspann in zijn overtuiging dat o.a. de FBI betrokken was bij de gebeurtenissen en hij wist Varelli zover te krijgen zijn medewerking te verlenen aan het boek. Het vorig jaar verschenen “Break-Ins, Death threaths and the FBI, The covert war against the Central America Movement” is dan ook voor een groot deel gebaseerd op urenlange tapes van gesprekken met deze infiltrant. Aangevuld door zijn FBI-dossier van 4000 pagina’s dat naderhand, in 1988 vrijkwam via een beroep op de Freedom of Information Act en nog eens 3500 pagina’s dossier over CISPES-groepen.
Onder de FOIA kan de FBI dan wel gedwongen worden materiaal vrij te geven, er zijn nog genoeg methoden te vinden om dat zoveel mogelijk te saboteren. Veel blijft onder het mom van staatsveiligheid geheim, of is tot in het oneindige gecensureerd. Vaak zijn documenten zo zwart gemaakt dat alleen de aanhef en de ondertekening overblijft. Of de kwaliteit van de copie is zo slecht dat reproductie voor verdere studie of publicatie nagenoeg onmogelijk is. Daarnaast is het schiften van zin en onzin een karwei op zich; de Dienst heeft de neiging zichzelf voortdurend te herhalen, met slechts kleine variaties op hetzelfde thema. Toch loont intensieve bestudering de moeite. Gebleken is dat FBI-archivarissen zelf ook het overzicht kwijtraken: was een vrijgekomen document in Dallas zwaar gecensureerd, dan kon het in Washington vrijwel ongeschonden tevoorschijn komen.
Gelbspann is een onderzoeksjournalist die zijn werk gedaan heeft; het verhaal is niet compleet -dat kan ook niet- maar hij belicht alle mogelijke kanten van de zaak. Zelf noemt hij het geen schoolboek over de FBI, maar “a mosaic of known facts and obvious holes, written in real time as a product of investigative journalism”.
Zijn boek brengt veel nieuwe aanwijzingen voor een intensieve samenwerking tussen de FBI en de Salvadoreense autoriteiten en daaraan gelieerde doods-eskaders die ook in de Verenigde Staten actief zijn. Verder wijdt de schrijver een aantal hoofdstukken aan de privatisering van inlichtingenwerk in Amerika, hij toont aan hoe de FBI de hen opgelegde restricties weet te omzeilen met behulp van conservatieve onderzoeksinstituten. Interessant is ook de rol die Oliver North en de zijnen spelen. In het voorspel op de Iran-Contra- affaire nemen zij deze onderneming over van de FBI als onderdeel van de operatie: hoe verkopen wij Reagan’s Midden Amerika-politiek aan het Amerikaanse volk.
Tegen de achtergrond van de getuigenis van Varelli en de vrijgekomen dossiers, vallen veel van de verzamelde verhalen hun plaats. Onverklaarbare gebeurtenissen en pesterijen blijken achteraf bezien wel degelijk onderdeel van een van de grootste FBI-campagnes van de jaren tachtig gericht op het dwarsbomen van de beweging.
De voorvallen variëren van vage incidenten tot schokkende bedreigingen, doorgeprikte banden of opengebroken auto’s, onopgehelderde inbraken waarbij niets van waarde weg was, ondergekladde ontmoetingsruimtes, diefstal van adressenbestanden of de modernere versies: een virus in de computer of bijtend zuur over de voorraad floppies. Zelfs kerkregisters worden meegenomen of gecopieerd als waarschuwing tegen humanitaire hulp in de vorm van opvang van politieke vluchtelingen.
Begin ’85 kreeg dominee Cook van de University Baptist Church in Seattle twee keer van mensen die hij niet kende vervalste persoonsbewijzen aangeboden om Salvadoreense vluchtelingen mee te helpen. Cook, die kort daarvoor verdacht was gemaakt tijdens een proces tegen elf andere aktivisten van de Sanctuary Movement, zag het niet zitten om vluchtelingen op een illegale manier te helpen.
Een paar maanden later werd het kantoortje van Cook’s kerk opengebroken. Er is niets waardevols meegenomen, wel zijn de sleutels van de kamers waar zes Midden Amerikaanse vluchtelingen verblijven verdwenen en dossiers over het solidariteitswerk doorgenomen. Na nog een aantal andere intimiderende incidenten, waaronder ingegooide ruiten en hakenkruizen op de deur, krijgt de dominee een brief van de verzekering: “Er is duidelijk sprake van een toegenomen risiko van de door ons verzekerde bezittingen veroorzaakt door (uw) betrokkenheid bij de Sanctuary Movement en het verlenen van onderdak aan vluchtelingen. Zolang die situatie voortduurt blijft een verhoogd risiko bestaan. Als verzekeringsmaatschappij kunnen wij dit niet accepteren. Pas op het moment dat de verzekerden garanderen zich hieraan niet meer bloot te stellen, nu en in de toekomst, zijn wij bereid de verzekering te continueren.” De verhoudingen binnen de kerkgemeente raakten nogal bekoeld door deze gebeurtenissen. “Het veroorzaakte wantrouwen en achterdocht, alle gesprekken werden er door beïnvloed” zegt ds. Cook achteraf, “But it also had the consequence of deepening our commitment.” Frank Varelli verrichtte veel voorbereidend werk voor dit soort akties, hij was er niet vies van CISPES-leden op te schepen met wapens en verleidde zelfs een non om de FBI van compromitterende foto’s te voorzien.
Bewezen is het niet, maar gezien de door Varelli gelegde contacten en daaruit voortvloeiende gegevensuitwisseling is het zeer waarschijnlijk dat de FBI de hand gehad heeft in afschuwelijke toestanden, zoals in dit verhaal.
Begin juni 1987 reed Yanira Corea, een Salvadoreense vrouw van 24, lid van CISPES-Los Angeles, met haar 3 jaar oude zoontje naar het vliegveld toen een auto bestuurd door twee hispanics haar dwongen van de weg af te gaan. Terwijl de ene haar auto vernielde, probeerde de ander haar uit de wagen te slepen. Ze wist te ontsnappen, maar de man kreeg wel een boek te pakken waar een foto van haar zoontje in zat. Het jongetje was zo van slag dat hij drie dagen lang niet meer praatte. Twee weken later kreeg ze een brief met de foto van haar zoontje en wat gedroogde bloemen en de tekst: “Flowers in the desert die”, een traditionele waarschuwing van Salvadoreense death squads. De dinsdag daarop, toen ze bij het CISPES-kantoor naar haar auto liep, voelde ze een mes tegen haar rug. Drie mannen, aan hun accent te horen twee Salvadorenen en een Nicaraguaan, reden haar zes uur lang in een busje door de stad. Ze sneden de letters EM (spaanse afkorting voor doods-eskaders) in de palmen van haar handen en bewerkten haar nek met een scheermesje. Een andere man verkrachtte haar met een stok. “En ze bleven haar voortdurend ondervragen over CISPES, over haar broer die vakbondsactivist is in El Salvador en over anderen bij CISPES.”
Deze gebeurtenis werd gevolgd door een serie van inbraken, bedreigingen -met de dood- en een andere ontvoering, dat alles in twee weken tijd.
COINTELPRO
Een oorlog van de FBI tegen de ‘binnenlandse vijand’ is niet nieuw. Al in 1919 schreef de toenmalige FBI-directeur J. Edgar Hoover een brief aan de procureur-generaal met het verzoek een mogelijkheid te vinden om de zwarte nationalistische leider Marcus Garvey aan te klagen. “Unfortunately, however, he has not as yet violated any federal law whereby he could be proceded against on the grounds of being an undesirable alien, from the point of view of deportation.” Hoover stuurt een kranteknipsel mee en vraagt zich af de Procureur op basis daarvan iets kan beginnen. Zo werd er op de hoogste niveau’s geprobeerd iets te regelen, om iemand die politiek lastig was onschadelijk te maken door hem op een ‘crimineel’ feit achter de tralies te krijgen. Opdat de betrokkenheid van de geheime dienst verborgen zou blijven.
Recenter is het COunterINtelligence PROgram, beter bekend onder de naam COINTELPRO. Onthuld nadat de aktiegroep ‘Citizen’s Committee to Investigate the FBI’ in 1971 dozenvol documenten uit het FBI-kantoor in Media, Pennsylvania meenam om openbaar te maken.
Na deze onthullingen kwam er geleidelijk meer materiaal vrij via de Freedom of Information Act (FOIA). De mogelijkheden om via die wet dossiers op te vragen waren eind jaren zeventig tijdelijk uitgebreid in een poging na Watergate en Vietnam het vertrouwen van de burgers in de regering enigszins op te vijzelen.
Dat schiep een klimaat van schijn-openheid waarin dor de Senaat en het Congres onderzoekscommissies opgericht werden die hoorzittingen hielden en omvangrijke rapporten produceerden. Toen eenmaal algemeen bekend was hoe de FBI in de jaren zestig systematisch had geprobeerd het functioneren van bijvoorbeeld de Black Liberation Movement en the New Left te saboteren, werd het optreden van de Dienst aan allerlei restricties gebonden.
De FBI mocht bijvoorbeeld niet meer zelf materiaal verzamelen over politieke groeperingen, wat hen er niet van weerhield dit toch te doen, op de ouderwetse manier in Do Not File-files of op de moderne manier, door het werk te laten doen door privé-onderzoeksburo’s en het materiaal daar op te halen; in gekopieerde vorm mocht de FBI het wèl bewaren.
Absoluut hoogtepunt in deze openbare schuldbekentenis was de veroordeling -voor het eerst in de geschiedenis- van twee FBI- ers voor hun aandeel in COINTELPRO.
Opgetrommelde collega’s kwamen berouw betonen in spannende ‘hearings’ georganiseerd door het Congres, ze zouden het nooit meer doen. In ruil daarvoor hoefde er niemand daadwerkelijk de gevangenis in.
Spierballenvertoon van het Congres -nu hebben we het vereiste inzicht- diende slechts tot een heropvoering van de eeuwige mythe: “Don’t worry, everything is OK. In het verleden waren er misschien problemen, maar nu is alles onder controle.”
Achteraf bezien bleek de frisse wind niet meer dan een adempauze; tijd die gebruikt werd om de wetten geleidelijk aan zo te wijzigen dat toekomstige FBI-aktiviteiten in COINTELPRO- style legaal, of in ieder geval afgedekt zouden zijn.
Heden ten dage is de geheimhouding grotendeels hersteld.
De Freedom of Information Act, waardoor veel over COINTELPRO onthuld kon worden, werd in het begin van de jaren tachtig drastisch ingeperkt. Duizenden dossiers werden afgeschermd tegen openbaar onderzoek via Presidentiële Orders, zonder tussenkomst van het Congres of het Huis van Afgevaardigden dus. Steeds meer informatie kreeg de classificatie Top-Secret. Ambtenaren hebben nu geheimhoudingsplicht tot na hun pensioen en nieuwe wetten maken het publiceren van wat voor informatie dan ook over de ware identiteit van een geheim agent tot een ‘federal crime’.
Al een paar maanden na zijn aantreden, gaf Reagan de twee veroordeelde FBI-ers gratie. In het Congres werden ze geëerd en geprezen voor hun werk. COINTELPRO, eind jaren zeventig nog een onbehoorlijke en illegale onderneming werd gerehabiliteerd tot “a sophisticated vigilante operation aimed squarely at preventing the exercise of First Amendment rights of speech and association.”
Als het Huis van Afgevaardigden in 1982 een hoorzitting houdt over nieuwe richtlijnen voor de FBI, gaat het allang niet meer over restrikties. Integendeel, de Dienst zoekt legale gronden voor haar gevecht tegen het binnenlandse gevaar.
Bij de opening worden de tekortkomingen van de Foreign Agents Registration Act (FARA-act) aangekaart: “Wat er mist is aandacht voor die organisaties en individuen van wie niet aangetoond kan worden dat ze gestuurd worden door een buitenlandse macht en nog geen terroristische of subversieve daad hebben begaan, maar die desalniettemin een niet te verwaarlozen bedreiging kunnen betekenen voor Amerikanen en in laatste instantie ook ‘s lands veiligheid.”
De voorzitter waarschuwt voor de destructieve kracht van valse voorlichting: “I believe that many share the view that the support groups that produce propaganda, disinformation or legal assistance may be even more dangerous than those who actually throw the bombs.” Het afnemende ‘binnenlands terrorisme’ werd vervangen door de doctrine van ‘active measures front’. Moest de FBI ter legitimering van haar activiteiten voor 1982 nog wanhopig op zoek naar directe contacten tussen CISPES en het FMLN als bewijs voor overtreding van de FARA-act, vanaf dat moment was het genoeg als een groep betrapt kon worden op standpunten die vergelijking vertoonden met de officiële lijn uit Moskou. Het verspreiden van kritische stukken of het oprichten van een aktiegroep kon voldoende zijn om als dekmantel (‘front’) van de Russen bestempeld te worden. Wat een vrijbrief was voor FBI-aandacht.
Dat het desondanks nog lukt om FBI-dossiers boven water te krijgen is vooral te danken aan het bestaan van (het restje) Freedom of Information Act en doorzettingsvermogen daar eindeloos een beroep op te doen met verzoeken om informatie.
Privatisering
Een Presidentiële Order gaf de FBI in 1981 toestemming om contracten af te sluiten met privé-ondernemingen of instituten voor het verzamelen van gegevens; deze afspraken ter ondersteuning van inlichtingen-operaties hoefde niet bekend gemaakt te worden.
Voor de FBI was dit dé manier om onder de beperking uit te komen die het hen verbood zelf inlichtingen over binnenlandse groeperingen te verzamelen die niet onder de FARA-act vielen.
Met deze Order werd een legale basis gelegd voor een lucratieve afgedekte samenwerking tussen het openbaar ministerie, inlichtingendiensten, en rechtse zelfstandige collega’s. Hoe gaat dat in z’n werk? Privé-detectives of -instituten voeren al dan niet in opdracht onderzoeken uit op voor de FBI verboden terrein. Die informatie eindigt alsnog in FBI-files. Omgekeerd kan illegaal verkregen FBI-materiaal lekken om -zonder bronvermelding uiteraard- op te duiken in publikaties van conservatieve instituten, in tijdschriften of in onderwijs-materiaal. Wat de FBI de mogelijkheid geeft te citeren uit een openbare bron, ter ondersteuning van haar eigen politiek.
Ook het materiaal waarop de FBI haar omvangrijke campagne tegen CISPES baseerde, was het resultaat van zo’n witwas- operatie. Het ging om documenten waaruit moest blijken dat de hele El Salvadormensenrechten-beweging een door Rusland geïnitieerde mantelorganisatie was met als eigenlijk doel het ondersteunen van terroristen c.q. het FMLN en het ondermijnen van Reagan’s buitenlandse politiek door middel van propaganda.
Dit verhaal werd door John Rees gepubliceerd, in The Review of the News, een blad van de John Birch Society – éen van de grootste rechtse denktanks in het Amerika van de jaren tachtig. De Senaatscommissie die de CISPES-aktie achteraf onderzocht, concludeerde dat de documenten vervalst waren, vermoedelijk afkomstig uit de koker van de Salvadoreense geheime dienst. De FBI had niet de moeite genomen de herkomst van het materiaal na te trekken.
Reactie FBI
Varelli trad niet onmiddelijk nadat hij stopte met de FBI in de openbaarheid, maar de reacties van de FBI op zijn onthullingen waren volstrekt klassiek. Alle mogelijke variaties volgden elkaar op.
De Dallas Morning News publiceerde in 1986 het verhaal over het verdwenen FBI-koffertje. Na een interview met Varelli kreeg de krant van verschillende FBI-ers in Dallas de bevestiging dat zijn versie van het verhaal klopte met de werkelijkheid. Het kranteartikel was voor het Center of Constitutional Rights aanleiding een serie van procedures te starten om FBI-dossiers op te vragen. Dat resulteerde het jaar daarop in eerste instantie in een onderzoek en een hoorzichting van het Congres waar Varelli zijn eerste openbare verklaring aflegde. Bij die gelegenheid probeerde de FBI het werk en de invloed van Varelli
te bagatelliseren door hem af te doen als een betekenisloze informant die nooit zoveel kon weten. FBI-officials vertelden journalisten off-the-record dat Varelli een opportunist was die van alles wilde verklaren, als er maar betaald werd.
De grote ommezwaai kwam in 1988, nadat via de FOIA vrijgekomen dossiers de centrale rol van Varelli bevestigd was. Nu werd van hogerhand toegegeven dat hij toegang had tot zwaar geclassificeerde informatie. Dezelfde officials die voorheen nog hadden geprobeerd hadden Varelli te marginaliseren, beweerden nu dat hij een ongelooflijk slimme agent van Salvadoreens rechts was die had weten binnen te dringen in de FBI om contra-terrorisme akties te beïnvloeden. Die positie nam FBI directeur Sessions in toen hij de complete verantwoordelijkheid voor de vijf jaar durende, landelijke actie tegen CISPES in de schoenen van Varelli schoof. Zonder zijn -achteraf onbetrouwbaar gebleken- informatie was het nooit zover gekomen, verklaarde Sessions. Een jaar later bleek uit vrijgekomen documenten hoe hoog Varelli’s activiteiten intern geprezen werden. Het Dallas fieldoffice blijkt zelfs nog een jaar nadat Varelli de FBI verlaten enthousiast over het idee hem weer in te huren. Uit een telex aan Houston: “Dallas heeft geen bezwaar tegen de inzet van Varelli in die contreien, and would highly encourage the relationship.”
De grootste vergissing noemde de FBI het besluit om van het CISPES-onderzoek een landelijke aktie te maken. Op de vraag of er dan geen hogere verantwoordelijken gestraft waren voor deze misstap antwoordde Sessions, die FBI-direkteur was geworden nadat de hele operatie officieel beëindigd was, dat hij geen bewijzen had kunnen vinden voor enige betrokkenheid van hoge FBI-officials bij wat voor CISPES-aktie dan ook. “Hij zal wel niet zo goed gekeken hebben” schrijft Gelbspann “Een copietje van de telex met de opdracht de operatie tot ‘nation- wide’ uit te breiden was ondertekend door niemand minder dan Buck Revell. Revell was als adjunct-directeur, de nr. 2 van de FBI.
De definitieve genadeklap voor Varelli’s betrouwbaarheid is een wel heel doorzichtige truc van de FBI. Nadat zijn directe chef in 1984 z’n koffertje had laten verdwijnen, moest Varelli zes uur lang aan de leugendetector. Na afloop stelde men vast dat hij alle vragen naar waarheid had beantwoord, wat later bij nader onderzoek nog een keer bevestigd werd. Toen Varelli in de openbaarheid trad, veranderde de FBI de uitslagen van de test – een aantal vragen over zijn werk voor de dienst zou niet naar waarheid beantwoord zijn. Deze vervalste resultaten kreeg de onderzoekscommissie in een vertrouwelijke sessie voorgelegd met als gevolg dat besloten werd Varelli’s informatie niet serieus te nemen, hij was immers aantoonbaar een leugenaar.
Het tegendeel kon aan de hand van vrijgekomen documenten bewezen worden, maar dat was te laat. Varelli’s geloofwaardigheid was ondergraven, en het politieke moment voorbij.
Voor de FBI is de zaak gesloten, een foutje als gevolg van mis-management.
Het eindrapport van de onderzoekscommissie “The FBI and CISPES’, neemt zonder enige reserve de FBI-versie van het verhaal over. Door gebruik te maken van de goede naam die het Senaat Intelligence Committee in het verleden had, kan nu zonder al te veel moeite een lopende ‘covert operation’ worden afgedekt.
Het Rapport rept met geen woord over de verklaringen die Varelli heeft afgelegd, of over de documenten die aantonen dat hij werkte in opdracht van de hoogste FBI-regionen. De term COINTELPRO, of zelfs een referentie aan het concept komt in het onderzoeksverslag geen enkele keer voor. Zorgvuldig wordt zelfs maar de suggestie van continuïteit vermeden. Toch is het ook nu nog niet afgelopen.
Continuïteit
De binnenlandse spionage-activiteiten verdwijnen weer helemaal onder de dekens. Dit is een onderdeel van een bredere poging het imago van de amerikaanse politieke politie op te poetsen. Na de dood van de niets-ontziende oprichter van de FBI, Edgar Hoover in 1972 waren verschillende interim-chefs niet in staat het prestige van de FBI te herstellen. Totdat twee voormalige rechters, William Webster en William Sessions werden aangetrokken om schoon schip te maken en een ‘nieuwe FBI’ op te bouwen. Deze nieuwe direkteuren hielden er een eigentijdse low-visibility managerstijl op na. Het anti-communisme, door de jaren heen dè legitimatie voor politiek politie-werk, kreeg er een broertje en een zusje bij: ‘anti-terrorisme’ en ‘the war on drugs’.
De moderne verpakking van de ‘nieuwe FBI’ lijkt het goed te doen, zelfs sommige van de meest prominente critici van COINTELPRO lijken nu verkocht.
De continuïteit in de geheime acties tegen de binnenlandse vijand wordt ontkend, maar intussen gaan ze wel gewoon door. Hoewel de operatie tegen CISPES officieel in 1985 is stopgezet, zijn veel van de door Gelspann gedocumenteerde voorbeelden van later datum. Opvallend is daarbij dat de FBI kennelijk steeds minder de behoefte heeft haar rol in het lastig vallen van mensen te verhullen.
Vrij direct is bijvoorbeeld deze methode om iemands reputatie in gevaar te brengen. In april 1987 kregen tientallen mensen in zes verschillende steden op hun werk bezoek van de FBI. Het ging om mensen die als vrijwiller technische steun verleend hadden aan Nicaragua; sommigen werden, bij bedrijven als IBM en AT&T, ondervraagd in het bijzijn van de chef personeelzaken.
Marilyn McMahon, een computerprogrammeur uit San Fransisco, werd nadat ze voor TechNica een computerkursus had gegeven in Managua via haar werk benaderd door de FBI. “Die agent zei dat ze met me van gedachte wilde wisselen over Nicaragua. Als ik zou weigeren zou ze mijn baas zou bellen, om me op die manier te benaderen. Dat is geen informatie verzamelen, het lijkt er meer op dat ze mij in de problemen willen brengen.”
‘Anti-terrorisme’ als nieuwe grond voor bedreiging van de veiligheid van de staat biedt ongekende mogelijkheden. Amerikaanse ondersteuners van het Palestijnse Streven naar Zelfbeschikking waren in de loop van 1987-1988 het slachtoffer van vage inbraken. In januari 1988 arresteerde de FBI samen met de politie van Los Angeles acht activisten om ze het land uit te zetten als ‘terroristen’. Het bewijs tegen hen bestond uit niet meer dan een serie foto’s waarop te zien was dat ze meehielpen met de verspreiding van het blad van het Volkfront voor de Bevrijding van Palestina. Toen de acht tegen dit besluit in beroep gingen werd er ingebroken in hun huizen en werden hun dossiers gestolen uit auto’s van het ondersteuningscommittee dat hun bijstond in de verdediging.
In feite maakt het de FBI natuurlijk niet uit op wat voor grond activisten in de gaten gehouden kunnen worden. Uit de lijst met voorbeelden van de laatste jaren, blijkt dat iedere groep die zich verzet bestaande orde potentieel slachtoffer van de FBI is. De auteur van het boek, Ross Gelbspann: “Als je het CISPES-onderzoek ziet in het licht van andere politieke operaties tot ver terug in de jaren vijftig, dan kun je je niet aan de indruk onttrekken dat de FBI het als haar taak ziet iedere politieke beweging te neutraliseren of lastig te vallen die mogelijke enige verandering van betekenis zou kunnen veroorzaken in het Amerikaanse politieke systeem.”
In dat kader is het niet verwonderlijk te zien dat de lijst van groepen die -direct of indirect- last heeft van de FBI nog steeds groeit. Daarop staan naast de Puerto Rico Onafhankelijkheidsbeweging, ook Greenpeace en vergelijkbare ‘brede’ milieubewegingen en Earth First. Dat de FBI met haar tijd meegaat en voor iedere groep een aangepaste strategie heeft blijkt uit het feit dat ook Act Up, de club die op onorthodoxe wijze strijdt voor de belangen van mensen die Aids hebben of dreigen te krijgen, vrij veel last heeft van FBI-infiltranten. Ook de met Act Up samenwerkende groep die huizen kraakt voor Aids-patiënten geldt kennelijk als een gevaar voor de staat. Toen zij vorige zomer een grote manifestatie hield, kreeg de moeder van een van de organisatoren daags tevoren een raar telefoontje. Iemand gaf zich uit voor een vriend en vertelde haar op gepaste toon dat het nu toch wel heel gauw afgelopen zou zijn met haar zoon. Voor de zoon in kwestie zat er niks anders op dan af te reizen naar zijn geboortestad om zijn moeder te bewijzen dat hij nog in leven was. Het was niet de eerste keer dat in Act Up- kringen dit soort verfijnde desinformatie-campagnes werd toegepast.
Een voorbeeld waarbij de FBI er al helemaal niet meer aan te pas lijkt te komen, betreft Animal Rights activiste Fran Trutt. Zij werd beschuldigd van een poging tot aanslag op US Surgical Corporation, vanwege misbruik van dieren voor medische testen en verkoop-demonstraties. Haar medeplichtigen, die niet in staat van beschuldiging werden gesteld, bleken achteraf agenten van de privé veiligheidsdienst Perception International, ingehuurd door U.S. Surgical.
Haar advokaat, John Williams, is er absoluut zeker van dat Trutt door de privé-agenten is aangezet tot de bomaanslag. Bovendien weet hij te vertellen dat alles enkele maanden eerder was voorbereid op een vergadering waar vertegenwoordigers aanwezig waren van o.a. het Openbaar Ministerie van Connecticut, de security-directeur van U.S. Surgical en minstens één vertegenwoordiger van Perceptions International. Het onderwerp van de vergadering was Fran Trutt.
Het waren de agenten van Perceptions International die zich in opdracht van U.S. Surgical voordeden als Trutt’s vrienden. Zij kwamen met het idee voor de aanslag, betaalden de onderdelen voor de bom en reden haar persoonlijk naar de parkeerplaats van U.S. Surgical. Op het laatste moment kreeg Trutt onderweg nog bedenkingen, ze belde iemand die ze vertrouwde en werd aangemoedigd door te gaan – ook die ‘vriend’ was een privé-undercover van hetzelfde buro.
Alhoewel ze er overduidelijk is ingeluisd, moest ze volgens de Connecticut’wet bewijzen dat er sprake was van substantiële betrokkenheid van de staat om ter verdediging aan te voeren dat ze in de val is gelokt. En dat was nogal moeilijk gezien het bewijsmateriaal dat voor handen was.
Om te voorkomen dat haar nog zwaardere zaken ten laste gelegd zouden worden, zit ze nu onder protest een korte gevangenisstraf uit.
Ook tijdens de Golfoorlog bediende de FBI zich van openlijke intimidatie. Vlak voor de Amerikaanse invasie van Irak hielden activisten een anti-oorlogsmanifestatie in een vakbondshal. FBI-ers posteerden zich aan de deur, identificeerden zich netjes en informeerden naar het doen en laten van iemand die ze zochten. Alsof dat nog niet duidelijk was kregen de aktivisten toegevoegd dat ze in de gaten gehouden werden. De boodschap is komt over, naast de meer bedekte vormen van observatie en het afluisteren van telefoons, treedt de FBI steeds meer in de openbaarheid. Agenten leggen huisbezoeken af, komen langs voor een goed gesprek en zijn aanwezig op plekken waar zij dat nodig achten.