De wettelijke basis voor het afluisteren in Nederland is een tamelijk gecompliceerde aangelegenheid. In de Grondwet staat een duidelijk verbod om af te luisteren, maar op dit verbod mag op grond van andere wetten weer inbreuk gemaakt worden. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bestaande wetgeving op het gebied van afluisteren. Verder zullen we ingaan op de plannen om nieuwe wetgeving te maken rond dit onderwerp.
Bestaande Wetgeving
Artikel 13 Grondwet
De basis voor alle wetgeving rond afluisteren ligt in het artikel 13 van de Grondwet. Het huidige artikel luidt:
1. Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de rechter.
2. Het telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
Er valt een aantal dingen op. De wet doet ten eerste tamelijk ouderwets aan. Hij is in 1983 geschreven: fax, GSM en e-mail worden er niet in genoemd. Ten tweede is het briefgeheim beter beschermd dan het telefoongeheim. Om een brief te mogen openen is toestemming van een rechter nodig, voor een tap slechts een handtekening van een bevoegde ambtenaar.
Artikel 139c in het Wetboek van Strafrecht
Het verbod op afluisteren wordt verder vormgegeven in artikel 139c van het Wetboek van Strafrecht. Uitgesloten van dit verbod zijn het opvangen van radiografische berichten en afluisteren ten behoeve van testen door de telecommunicatie-leverancier, ten behoeve van de strafvordering of ten behoeve van de BVD.
De BVD moet wél een bijzondere machtiging hebben van vier ministers: de minister-president en de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Verkeer en Waterstaat. Deze machtiging is geldig voor een periode van drie maanden. Opvallend is de expliciete uitzonderingspositie voor de BVD (en niet voor andere inlichtingendiensten!). Zie over de aftapbevoegdheid van de BVD de paragraaf over de WIV.
Wet op de Telecommunicatie Wanneer er grondwettelijke toestemming bestaat, moet er natuurlijk voor worden gezorgd dat er ook inderdaad afgeluisterd kan worden. Vroeger was dat eenvoudig. De PTT was een staatsbedrijf en de enige leverancier van telefonie en aanverwante artikelen. Wanneer de bevoegde autoriteiten daarom vroegen, werden er twee draadjes aan een telefoonlijn geknoopt en kon het tappen beginnen. Inmiddels ligt het een stuk minder eenvoudig: aftappen wordt door alle moderne communicatietechnieken een ingewikkelde en kostbare aangelegenheid. Hierdoor kwam de overheid in het nabije verleden voor een aantal verrassingen te staan: bij de introductie van het autotelefoonnet en het GSM-net bleken beide niet af te tappen te zijn. Met het autotelefoonnet loste de politie dit nog op door alle autotelefoongesprekken af te luisteren, aangezien die in gewone taal door de lucht gingen en met scanners waren op te vangen. Met GSM lukte dit niet meer, omdat GSM gebruik maakt van versleutelingstechnieken.
Met de nieuwe Wet op de telecommunicatie die sinds december 1998 van kracht is, worden dit soort aftap-problemen ondervangen. Ten aanzien van aftappen stelt artikel 13 van deze wet dat alle telecommunicatiebedrijven in Nederland verplicht zijn om hun netwerken aftapbaar te maken voor politie, justitie en inlichtingendiensten. De kosten voor de technische aanpassingen die dit met zich meebrengt, moeten de bedrijven zelf dragen. Als bedrijven niet aan deze eis voldoen mogen ze niet meer als telecommunicatiebedrijf actief zijn. Alle netwerken van de bedrijven die nu al bestaan moeten vóór september 1999 aftapbaar zijn. Dit geldt natuurlijk voor telefonie-bedrijven, maar bijvoorbeeld ook voor kabeltelevisie-exploitanten. Internet-providers, die daar een verzoek toe hebben ingediend, hebben tot augustus 2000 uitstel gekregen van deze verplichting.
Na september 1999, respectievelijk augustus 2000, heeft elke openbare telecommunicatie-leverancier dus een aftapinstallatie in huis. Deze installaties worden op afstand door politie of inlichtingendiensten bediend. Vanuit de tapkamer kan dan bepaald worden op welke lijnen een tap gezet wordt, om vervolgens alle informatie die over die lijn loopt op te nemen. Daarnaast hebben deze instanties toegang tot alle gegevens over abonnees en hun gesprekken: wie welk nummer heeft gebeld en wanneer, hoe lang de gesprekken hebben geduurd etc.
Als klap op de vuurpijl zullen de klanten van telecomleveranciers het aftappen zelf bekostigen. De leveranciers moeten deze voorziening immers volgens de wet op zich nemen en zullen dit natuurlijk doorberekenen aan hun klanten.
Wanneer deze regelingen nog verder worden uitgewerkt blijkt ook nog eens hoever de diensten willen gaan bij het aftappen. In een brief aan een overleg tussen verschillende overheidsinstanties en het bedrijfsleven schrijft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat: “De opsporingsdiensten en de BVD hebben onder andere behoefte aan:
(…)
* Nummerherkenning van alle uitgaande communicatie, ook als geen verbinding tot stand is gebracht;
* Nummerherkenning van alle inkomende communicatie, ook als geen verbinding tot stand is gebracht;
(…)
* Bij mobiele telefonie; informatie over het dichtstbijzijnde basisstation.”
Aftapcapaciteit
De verplichting tot medewerking die voor telecommunicatie-leveranciers geldt wordt verder uitgewerkt in gedetailleerde regelingen. Zo is eveneens in december 1998 de tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten van kracht geworden, die invulling geeft aan de eisen van de nieuwe telecommunicatiewet. Deze regeling geeft richtlijnen aan de telecommunicatieleveranciers over de tapcapaciteiten die ze moeten installeren. De regeling is opgesteld in vrij algemene bewoordingen in afwachting van een gedetailleerdere definitieve versie waarin alle technische protocollen zullen zijn uitgewerkt.
De richtlijnen voor de tapcapaciteit geven een ontluisterend beeld van de aftapmogelijkheden in Nederland:
De aftapcapaciteit voor vaste telefoonnetwerken moet van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat 0,1 promille van het totaal aantal aansluitingen zijn. In 1997 waren er ruim 8,8 miljoen telefoonaansluitingen in Nederland; voor dit aantal zou de afluistercapaciteit op 880 taps tegelijkertijd neerkomen. Wanneer we uitgaan van de laatst bekende gemiddelde duur van een tap. 43,9 dagen in 1994, dan zou de totale afluistercapaciteit in 1997 7317 getapte telefoonlijnen bedragen.
Wat de aftapcapaciteit van GSM’s betreft is het beeld helemaal schrikbarend. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat verplicht de GSM-providers tot een aftapcapaciteit van 1,5 promille van het aantal actieve GSM-toestellen. In 1997 waren er 1,7 miljoen mobiele aansluitingen. Dat betekent dat er toen 2550 aansluitingen tegelijkertijd afluisterbaar moesten zijn. Met de bovengenoemde gemiddelde aftapduur uit 1994 zouden er dus 21 duizend mobiele telefoonaansluitingen per jaar kunnen worden afgeluisterd.
Let wel, het gaat hier om cijfers uit 1997 terwijl de echte GSM-golf toen nog moest beginnen. Ook gaat het hier om de maximum-capaciteit, die waarschijnlijk niet (altijd) volledig gebruikt zal worden. Toch mag je veronderstellen dat deze kostbare voorzieningen geen slag in de lucht zijn, maar zeker gerelateerd kunnen worden aan het daadwerkelijke tapgedrag van de overheid.
Wie dit schrikbarend vindt, staat nog heel wat te wachten. In een Verslag over de informele besprekingen met de telecommunicatie aanbieders van ingenieur A.S. van Bercheycke (beleidsmedewerker BVD), dat geschreven is na het in werking treden van deze tijdelijke regeling, staat het volgende over de aftapcapaciteit geschreven:
“De tapkamers van de gezamenlijke overheidspartijen hebben op dit moment een totale tapcapaciteit van 1.500 gelijktijdige taps op het (analoge) vaste net en 2.000 gelijktijdige taps op het (digitale) mobiele net. Deze capaciteit is zeer snel uit te breiden tot maximaal 30.000 gelijktijdige taps.”
Hier is men kennelijk niet gelukkig mee, want de BVD’er stelt het volgende schema voor:
“Aantal aansluitingen Vaste Net Mobiele Net Internet
< 100.000 30 2,0 o/oo, min. 30 *
100.000 – 1000.000 0,2 o/oo, min. 30 1,5 o/oo, min. 200 *
> 1.000.000 0,15 o/oo, min. 200 1 o/oo, minimaal 1500 *
Noot*: Hierover dient nog nader overleg te worden gevoerd met Internet Service Providers.”
Wetboek van Strafvordering
Nu in de wettelijke mogelijkheden is voorzien en de medewerking van telecomleveranciers is verzekerd, moet aangegeven worden wanneer er afgeluisterd mag worden. Dat wordt op een aantal plaatsen geregeld. In het kader van de opsporing wordt in het Wetboek van Strafvordering (WvSv) beschreven wanneer er mag worden afgeluisterd en hoe dit in zijn werk moet gaan.
De artikelen 125F tot en met 125H WvSv regelen het onderzoeken van telecommunicatie. Artikel 125F regelt het opvragen van belgegevens uit het verleden. Op grond van dit artikel mogen opsporingsautoriteiten na een ontdekking op heterdaad van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan alle bekende belgegevens bij telecommunicatie-leveranciers opvragen.
In artikel 125G wordt het daadwerkelijk afluisteren geregeld. In het kader van het opsporingsonderzoek mag een rechter-commissaris toestemming geven een tap te plaatsen en om telecommunicatie op te nemen wanneer er aan twee voorwaarden is voldaan: er moet sprake zijn van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en het moet dringend nodig zijn voor het onderzoek. Dit gaat om alle vormen van telecommunicatie. Verder wordt het afluisteren van ruimtes waar de hoorn naast de haak ligt op grond van dit artikel gelegitimeerd.
In artikel 125H staan tenslotte een aantal regels dat bepaalt wat er met de afgeluisterde gegevens moet gebeuren: verwerken in een proces-verbaal, opslaan of vernietigen. Wanneer gegevens voor het verdere onderzoek niet van belang zijn bestaat de verplichting om ze zo spoedig mogelijk te vernietigen.
Requirements Justitie
(Uit het Verslag sectoroverleg justitieel aftappen en monitoren d.d. 28 september 1998 met de aanwezigen KPN, IBM, EnerTel, CaqsTel, Libertel, VECAI, A2000):
“Afbakening requirements justitie
Het idee is ontstaan om samen te vatten hoe operators in de toekomst omgaan met de door de regelgever opgesomde requirements. Hierbij is het met name van belang om een scheiding te maken tussen wettelijke vereisten en verdere wensen. Afgesproken wordt, dat elke operator een lijst samenstelt waarin wordt opgenomen welke extra’s op basis van de huidige stand van de techniek van de operator kunnen worden geboden bovenop de wettelijke kaders. Het hieruit ontstane totaaloverzicht – waarin is opgesomd wat door de operators unaniem is aangedragen – zal aan de regelgever worden voorgelegd als maximum dat door de operators geleverd zal worden.”
De telecomleverancier niet als verlengstuk van justitie maar als Sinterklaas voor de opsporingsdiensten. Ze leveren panklaar alle technische mogelijkheden die ze, alhoewel niet wettelijk voorgeschreven, bereid zijn aan justitie te leveren. Met dank van de klant.
Nieuwe Wetgeving
Hiermee is globaal aangegeven op welke wetten het justitieel aftappen in Nederland is gebaseerd. Inmiddels is er echter een flink aantal wetten in de maak die de afluistermogelijkheden voor justitie, politie en inlichtingendiensten sterk moeten verruimen. Om te beginnen wordt artikel 13 van de Grondwet aangepast aan de moderne tijd. Daarbij wordt, op zijn zachtst gezegd, zeer welwillend gekeken naar de wensen van politie en justitie. Andere wetten waaraan gewerkt wordt zijn de Wet voor de bijzondere opsporingsbevoegdheden, de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de Wet computercriminaliteit 2. Deze wetsvoorstellen zijn dermate ingrijpend dat er wettelijk gezien nauwelijks veilige communicatie meer bestaat, ondanks de belofte daarover in de Grondwet. Als al deze plannen doorgaan zal de overheid legitiem gebruik kunnen maken van alle denkbare middelen om personen af te luisteren. Daarnaast wordt in de Wet computercriminaliteit 2 een aanzet gegeven tot het verplicht ontsleutelen van gecrypte informatie. Een kort overzicht.
Artikel 13 Grondwet
Er is een nieuw artikel 13 in de maak. In 1997 kwamen de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie met een voorstel om het artikel te wijzigen. De bedoeling was met name om de wet te moderniseren en tegelijkertijd te voorzien in grondwettelijke bescherming van alle verschillende communicatietechnieken (van het gewone gesprek op straat of in de kroeg tot en met technieken die nog moeten worden uitgevonden). De eerste uitwerking van deze opzet zou een aantal ingrijpende gevolgen hebben. Aan de ene kant zouden meer vormen van communicatie (bijvoorbeeld e-mail) onder het briefgeheim gaan vallen, maar aan de andere kant zou de bescherming een stuk minder worden: met name politie en inlichtingendiensten zouden een stuk makkelijker inbreuk mogen maken op alle vormen van communicatie. Dit wetsvoorstel leverde een storm van kritiek op in de media en de politiek. Met name het makkelijker maken van het schenden van het briefgeheim en het aanvankelijke plan om e-mail van het communicatiegeheim uit te sluiten waren punten van kritiek. Hierdoor zagen de ministers zich genoodzaakt een aanvullende nota uit te brengen waarin zij wat gas terug namen.
Door deze nota veranderde er inhoudelijk het een en ander aan de voorgestelde wetswijziging van artikel 13 van de Grondwet. Er bleef echter ernstige kritiek bestaan op het wetsvoorstel. Uiteindelijk werd het door de Tweede kamer dusdanig geammendeerd, dat er van de oorspronkelijke plannen van de ministers weinig over bleef:
– Inbreuk op communicatie mag alleen nog maar plaatsvinden met toestemming van een rechter. Eén grote uitzondering blijft echter bestaan: veiligheidsdiensten zoals bijvoorbeeld de BVD hoeven geen toestemming aan een rechter te vragen, zij kunnen volstaan met toestemming van één minister(1).
– Ook gegevens óver de communicatie worden onschendbaar. Data over wie wanneer met wie heeft gebeld worden dus ook geheim.
– Er moeten regels opgesteld worden over de geheimhouding. Dit deel is toegevoegd met de privatisering van de post- en telecommunicatiemarkt in het achterhoofd.
– Het slachtoffer van afluisterpraktijken moet op een gegeven moment in kennis worden gesteld dat er afgeluisterd is, of dat er brieven zijn geopend (notificatieplicht). Ook dit geldt overigens niet voor de inlichtingendiensten: die hoeven nooit te vertellen wat ze gedaan hebben. Het is echter onduidelijk of deze uitzondering blijft bestaan. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft inmiddels laten weten dat er, naar aanleiding van de kritiek uit de Tweede Kamer, waarschijnlijk ook een notificatieplicht voor inlichtingendiensten komt.
Om de voortgang rond deze wetswijziging verder te begeleiden heeft de minister van Binnenlandse Zaken in december 1998 een commissie “Grondrechten in het digitale tijdperk” ingesteld, die in februari 1999 aan het werk is gegaan. Deze commissie moet de Grondwet millenium-proof maken, door er voor te zorgen dat er niet bij elke nieuwe uitvinding nieuwe wetten hoeven te worden geschreven. Naast het bijstellen van artikel 13 zal de commissie ook onderzoek doen naar de vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy (artikelen 7 en 10 van de Grondwet). Het eerste gevolg van het instellen van de commissie is dat het bovengenoemde voorstel voor een nieuw artikel 13 op 28 maart 1999 door de minister van Binnenlandse Zaken is ingetrokken. De minister verwacht dat door het instellen van de commissie een nieuw, meer omvattend wetsvoorstel zal worden ingediend en is van plan om dit aan het begin van de volgende regeerperiode (rond 2002) door het parlement aan te laten nemen. terug naar top
Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden
De directe aanleiding voor het schrijven van deze wet is alles wat er in de IRT-affaire en de Commissie Van Traa naar boven is gekomen aan illegale opsporingsactiviteiten. De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden moet het toepassen van bevoegdheden als afluisteren, infiltratie en inbraak een plaats in het Wetboek van Strafvordering geven. Het komt daarbij in de plaats van de eerder in dit hoofdstuk beschreven huidige afluisterwetgeving in het Wetboek van Strafvordering.
De Commissie Van Traa wilde dat het gebruik van de tap beperkt zou worden. Het zou alleen ingezet mogen worden wanneer er sprake is van een reeds gepleegd ernstig misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat bovendien een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tappen vóórdat het misdrijf is gepleegd is alleen toegestaan bij personen van wie vermoed wordt dat zij dat ernstige misdrijf gaan plegen. Wel moet het vermoeden bestaan dat de verdachte aan het gesprek deelneemt, een eis die overigens ook in de huidige wetgeving staat. Verder zou er meer controle moeten zijn op de wettelijke basis van telefoontaps. Ten slotte vindt de commissie Van Traa dat aan het printen van telecommunicatie-gegevens een maximum-termijn moet worden verbonden en dat hierop controle plaats moet vinden door een rechter-commissaris.
Deze voorstellen zijn inmiddels uitgewerkt in een wetsvoorstel dat inmiddels is aangenomen door de Eerste en de Tweede Kamer. Begin 2000 zal de wet waarschijnlijk in werking treden. In deze wet is echter door de minister van Justitie een aantal aspecten veranderd ten opzichte van de voorstellen van de commissie Van Traa. Het accent is verschoven van de bescherming van de burger naar het belang van de waarheidsvinding.
De officier van justitie kan, met toestemming van een rechter-commissaris, bevelen dat een tap op een telecommunicatie-inrichting wordt geplaatst om een lijn af te luisteren.
De eis dat de verdachte zelf aan een gesprek deel moet nemen is uit de wet geschrapt. Er wordt wel omschreven wie er dan mogen worden afgeluisterd, maar dat zijn dermate vage omschrijvingen (“meer dan incidentele contacten met de criminele organisatie of haar leden”, “Het hoeft niet te gaan om een bewuste betrokkenheid”) dat met het grootste gemak een tap geplaatst kan worden bij de groenteboer waar een mogelijk lid van een criminele organisatie enkele keren per maand zijn boodschappen doet.
Verder wordt in de nieuwe wet bepaald dat bij een ontdekking op heterdaad de officier van justitie alle gegevens mag opvragen over het telecommunicatieverkeer van een verdachte in het verleden. Hier hoeft geen toestemming door een rechter-commissaris voor te zijn gegeven en er is geen sprake van een maximumtermijn.
Nog een stap verder gaat het hoofdstuk Bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband. Zoals de titel al aangeeft gaat het hier om het opsporen van nog niet gepleegde misdrijven, het zogenaamde pro-actieve recherchewerk.
Wanneer er een verdenking is dat een groep een ernstig misdrijf voorbereidt, mag justitie personen die deel uitmaken van die groep in de gaten houden. Hierbij hoort ook het afluisteren van telecommunicatie en het opvragen van gegevens over het telecommunicatieverkeer in het verleden. Ook dit is een flinke oprekking van de huidige wet. Op dit moment is het alleen in een aantal gevallen mogelijk via een wettelijke sluiproute pro-actief af te luisteren. De Hoge Raad heeft in de jaren zeventig al bepaald dat informatie die uit een tap afkomstig is ook mag worden gebruikt wanneer die betrekking heeft op een andere zaak dan die waarom de tap is geplaatst. Wanneer de politie op de hoogte wil blijven van het telecommunicatieverkeer van een bekende crimineel of bende, kan zij een verdenking van een strafbaar feit uit het verleden gebruiken om een tap aan te vragen en vervolgens feitelijk op de toekomst gericht gaan tappen.
Deze omslachtige weg is echter niet meer nodig wanneer de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt aangenomen. Het pro-actief afluisteren wordt dan een integraal onderdeel van het afluisterbeleid.
Op andere punten wordt er wat meer wettelijke bescherming ingebouwd. In de wet staat dat de rechter-commissaris bij het toestemming verlenen voor een tap uitdrukkelijk moet kijken naar de legitimiteit (is er voldaan aan de wettelijke vereisten), de proportionaliteit (wordt er geen kanon tegen een mug ingezet) en de subsidiariteit (zijn er geen lichtere middelen om hetzelfde doel te bereiken). Verder wordt de tapvergunning beperkt tot vier weken en wordt zij gekoppeld aan een meldingsplicht achteraf aan degene die getapt is (notificatieplicht). De officier van justitie moet een afgeluisterde persoon vertellen dat hij of zij is afgeluisterd. Er wordt in de wet echter geen termijn genoemd, maar de vage aanduiding “zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.” Verder blijft de notificatie achterwege, “indien uitreiking van de mededeling redelijkerwijs niet mogelijk is.” Meer dan genoeg uitvluchten dus voor justitie om af te zien van de melding aan degene die is afgeluisterd. terug naar top
Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV).
Zoals in alles nemen de inlichtingendiensten ook op het gebied van de afluisterwetgeving een bijzondere plaats in. In de huidige wetgeving op het gebied van inlichtingendiensten, die dateert van 1988, staat niks over afluisteren geschreven. Onder verwijzing naar artikel 15 WIV: “De coördinator en de hoofden van de diensten zijn bevoegd zich voor het verkrijgen van gegevens te wenden tot andere overheidsorganen, overheidsdiensten of ambtenaren, en voorts tot een ieder die geacht wordt deze gegevens te kunnen verstrekken”, kan echter zonder enige moeite elke afluisteractiviteit gelegitimeerd worden. De bevoegdheid is verder geregeld door strafuitsluiting voor de BVD in artikel 139 Wetboek van Strafrecht, zoals hierboven al is beschreven.
Inmiddels is er een nieuwe WIV in de maak die de bevoegdheden omschrijft van de BVD en MID (die overigens in deze nieuwe wet Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst en Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD en MIVD) gaan heten). Op het gebied van afluisteren wordt het volgende geregeld:
Zowel de BVD als de MID mag elke vorm van telecommunicatie aftappen, opnemen en afluisteren, waarbij ze ook eventuele versleuteling ongedaan mogen maken. Zij hebben hier toestemming voor nodig van de minister van Binnenlandse Zaken. Deze geeft vervolgens vergunningen af voor de duur van drie maanden. Opmerkelijk is de paragraaf te noemen die iedereen verplicht met de inlichtingendiensten mee te werken om eventuele versleuteling ongedaan te maken. Deze verplichting geldt ook voor degene die zelf een bericht of bestand versleuteld heeft.
Verder hebben de inlichtingendiensten onbeperkte en ongecontroleerde toegang tot abonneegegevens van alle telecommunicatieleveranciers en onbeperkte, ongecontroleerde toegang tot zogenaamde printgegevens (wie belt wanneer met wie en hoelang duurt dat) uit verleden, heden en toekomst.
De Wet computercriminaliteit
De Wet computercriminaliteit uit 1993 is vooral gericht tegen hacken, dat door de introductie van de term computervredebreuk in het Wetboek van Strafrecht bestreden wordt.
Daarnaast zijn ook enige vormen van digitaal afluisteren expliciet strafbaar gesteld door ze op te nemen in het al eerder genoemde artikel 139 WvS. Genoemde voorbeelden zijn het lezen van andermans e-mail, het meelezen van datastromen binnen of buiten de eigen omgeving (op intranet en op internet) en het keyboard-loggen (opnemen van of meekijken met toetsaanslagen).
Verder werd het aftappen van alle gegevensverkeer via de telecommunicatie-infrastructuur geregeld. Was tot de introductie van deze wet alleen het afluisteren van telefoon en telex geregeld, na de introductie in 1993 was er ook een wettelijke basis om faxen, e-mail en ander telecommunicatie-verkeer af te luisteren.
De Wet computercriminaliteit 2 richt zich op modernere vormen van computergebruik en dan met name op het Internet. Het heeft daarom zijdelings met afluisteren te maken. Het wetsvoorstel wordt binnenkort bij de Tweede Kamer ingediend. Een kort overzicht van de voorstellen, voor zover ze betrekking hebben op afluisteren van het Internet:
– Wanneer het wetsvoorstel wordt aangenomen zullen Internetproviders niet verantwoordelijk zijn voor de gegevens die op hun computers staan. Zij krijgen daarmee dezelfde positie als een uitgever, die niet strafbaar is voor het uitgeven van een verboden boek, mits hij aan een aantal voorwaarden voldoet. De provider moet bekend maken welke persoon er achter een bepaalde account zit. Bovendien moet hij al het mogelijke doen om verdere verspreiding te voorkomen. De provider hoeft echter niet zelf alles te controleren wat op zijn computers staat. Hij hoeft pas op te treden wanneer er door een rechter is geconstateerd dat er onrechtmatig wordt gehandeld. Dit is bedoeld om vrijheid van drukpers te garanderen en om zelfcensuur te voorkomen. Deze wet moet trouwens ook gaan gelden voor organisaties die radio- en tv-programma’s uitzenden, boekhandelaren en bioscoop-exploitanten.
Door Internetproviders te dwingen mee te werken aan de vervolging van hun klanten wil de regering verspreiding tegengaan van bijvoorbeeld kinderporno en racistische propaganda. Maar het kan net zo goed gebruikt worden tegen de staat onwelgevallige meningen van hele andere aard. Hier valt bijvoorbeeld te denken aan het data-asiel dat verleend wordt aan Radikal. Verboden in Duitsland, wordt de inhoud van het blad sinds december 1995 gepubliceerd op het Nederlandse deel van Internet.
– Verder wordt er in het wetsvoorstel geregeld welke bevoegdheden een politie-agent heeft op het Word Wide Web (WWW). Hij mag sowieso op het WWW rondkijken, zoals iedereen. Opmerkelijk is dat de wet stelt dat politieagenten zich onder pseudoniem op het Internet mogen begeven, omdat dit op het Internet een gebruikelijke gang van zaken zou zijn. Wanneer ze echter structureel onderzoek naar personen gaan doen, moet er wel sprake zijn van een ernstige verdenking. Verder moeten de agenten zich tijdens hun onderzoek beperken tot Internet voor zover dat zich fysiek in Nederland bevindt. Voor opsporing naar strafbare activiteiten op delen van het Internet die buiten de Nederlandse jurisdictie liggen zal de politie een beroep moeten doen op opsporingsdiensten in andere landen.
– Het meest ingrijpende deel van de voorgestelde wet gaat echter over het gebruik van encryptie (versleuteling van gegevens). De wet wil een verdachte verplichten de sleutel van een gecrypt stuk aan justitie af te geven. Justitie beseft dat de kans groot is dat deze opzet bij verdere rechtspraak flinke klappen zal oplopen, want het memorie van toelichting besluit met de paragraaf: “Voor de wijze waarop de rechter van deze clausule gebruik zal maken, zal verdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens mede richtinggevend zijn.”
De Wet computercriminaliteit 2 is momenteel in behandeling bij de Raad van State en het is onduidelijk wanneer dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat het voorstel om het afgeven van crypto-sleutels verplicht te stellen inmiddels uit het voorstel is geschrapt. Of daar andere regelgeving ten aanzien van cryptografie voor in de plaats zal komen is vooralsnog onduidelijk.
Conclusie
Het tamelijk belegen voorbeeld van George Orwell verdient het niet meer om uit de kast gehaald te worden. Met de bovengeschetste juridische mogelijkheden, gecombineerd met de huidige stand van de techniek hoeven we ons weinig illusies te maken over wat de gemiddelde wetsovertreder te wachten staat.
Ook de wettelijke gegarandeerde controle stelt in de praktijk weinig tot niets voor. In de huidige praktijk zijn tapvergunningen al standaardteksten in de justitie-computer die, eenmaal voorzien van de gestempelde handtekening van een rechter-commissaris, hun werk kunnen doen.
Het is echter wel zeer waarschijnlijk dat het gros van de hierboven weergegeven wetten in de nabije toekomst veel minder belangrijk wordt. Met het toestaan van direct afluisteren zal dit middel ongetwijfeld een flinke vlucht gaan nemen als opsporingsmiddel voor politie en justitie.
Geld verdienen met tappen
Een van de nieuwste telecom-aanbieders, Dutchtone, moest wettelijk gezien haar netwerk aftapbaar maken. Om dat te doen had ze in 1998 aan het bedrijf Digivox bv de opdracht gegeven om een tapapparaat te bouwen. Digivox bestudeerde de richtlijnen van de overheid en begon met bouwen tot ze de door de overheid verplichte protocollen wilde installeren. Op dit verplichte protocol bleek KPN Telecom een octrooi te bezitten, waardoor Dutchtone verplicht werd licentiekosten aan haar concurrent te betalen.
1. Op dit moment moet de BVD zoals gezegd nog handtekeningen van vier ministers krijgen. Mogelijk wordt deze machtigingskwestie in een wet die het communicatiegeheim verder moet regelen uitgewerkt.