• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Voorstellen naar aanleiding van de uitbreiding van het EDU-mandaat tot mensenhandel

    Voorstellen naar aanleiding van de uitbreiding van het EDU-mandaat tot mensenhandel

    Voorstellen naar aanleiding van de uitbreiding van het EDU-mandaat tot mensenhandel

    Het vuil van Minerva

    Dupont op justitie en veiligheid

    Al jaren komen er met grote regelmaat berichten in de kranten over ernstige incidenten bij studentenverenigingen. Mishandelingen, aanrandingen, aangiftes. De burgemeester van Groningen, Peter den Oudsten, zei op 9 januari 2019 in Trouw: ‘Vindicat is niet verheven boven een motorbende, maakt de burgemeester van Groningen duidelijk.’ De burgemeester zei dat naar aanleiding van het opzettelijk toebrengen van letsel bij een ontgroening van studentenvereniging Vindicat. Het was het zoveelste ernstige incident bij Vindicat.

    lees meer

    Het verwrongen wereldbeeld van de NCTV (I analyse Nederland)

    In de internationale analyse gaat het vooral over de directe link tussen internationale gebeurtenissen en het mogelijke gevaar in Nederland. Nu blijft dat natuurlijk koffiedik kijken. Hypothetisch kan iedereen die gaat deelnemen aan de gewapende strijd in bijvoorbeeld Syrië een tegenstander worden en bij terugkeer, hier willen toeslaan. Die gedachtegang vloeit voort uit de realiteit van de oorlog tegen de terreur, waar Nederland aan deelneemt. Wij zijn in oorlog met een fictieve tegenstander, terreur. Iedereen kan daartoe worden gerekend en hoewel definities van terrorisme gepresenteerd worden als objectieve gegevens, is terreur altijd politiek en de oorlog tegen de terreur ook.

    In dat licht moet niet alleen de internationale component van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) worden bekeken, maar ook de nationale component. De schutter(s) van Toulouse, Brussel, Parijs of andere plaatsen zijn niet exemplarisch voor iedere terugkeerder uit een van de zogenoemde jihadistische strijdgebieden. Dat is een versimpeling van een terrorisme plotten en als het zo zou zijn, zouden er veel vaker aanslagen worden gepleegd. Ook zijn de schutters geen voorbeelden van de haat tegen Joden of een aanval op de vrijheid van meningsuiting, ook dat zou een veel te simpele analyse zijn van de aanslagen. De schietpartijen zijn vooral een voorbeeld van een complexe samenhang van politieke groepen en individuen, inlichtingen- en opsporingsdiensten, militaire interventies in burgeroorlogen in de wereld en een polarisering van de politiek ten aanzien van de radicale islam. Europa, het westen, en Nederland presenteren zich als een redelijke entiteit, een objectieve politiek alsof zij niets misdaan heeft en het kwaad over zich is gekomen. Bij de internationale analyse wordt de analogie met de Hobbit gebruikt, met ‘Middle Earth’ uit ‘In de ban van de Ring’, het paradijs tegen het kwaad. Paradijs, ten koste van wat en wie eigenlijk, want het ‘westen’ is niet ‘Middle Earth’ in een vacuüm. En daar zit de complexiteit, helemaal in een geglobaliseerde wereld. Oorlogen in Afghanistan, Irak, Somalië, Syrië en in andere landen hebben alles met Europa en Nederland te maken, ‘ons’ handelen heeft consequenties op de lange termijn. Eerst Saddam Hoessein decennia lang steunen, vervolgens afzetten en het land aan zijn lot over laten en polariseren door bepaalde groepen te bevoordelen en anderen achter te stellen. Hetzelfde recept wordt keer op keer herhaald, in Afghanistan, Libië, Somalië, Jemen, Egypte en vervolgens speelt het westen alsof het onschuldig is. Complexiteit zit ook in de rol van inlichtingendiensten. Werkte Mohammed Merah voor de Direction centrale du renseignement intérieur (DCRI, de Franse AIVD)? Hij vroeg naar zijn contactpersoon (runner) op de laatste dag van de belegering van het appartement waar hij zich had verschanst. De observatie van Mehdi Nemmouche werd kort voor de aanslag afgebroken en de dader wist enige tijd uit handen van de politie te blijven en werd in het zuiden van Frankrijk gearresteerd. Die complexiteit is niet alleen aanwezig in Frankrijk of in de zogenoemde jihadistische gebieden, ook in Nederland. Zie de moord op Theo van Gogh en de onduidelijkheden ten aanzien van Mohammed Bouyeri. Is hij benaderd? Hoe close werd de hofstad groep geobserveerd, wat is er fout gegaan of is het niet verkeerd gegaan? Gezien de betrokkenheid van de AIVD bij de Antheunisstraat waar twee leden van de hofstad groep werden aangehouden, zat de geheime dienst dichter op de huid van de verdachten dan uit allerlei rapportages is gebleken. Terreur is politiek en terrorismebestrijding ook. Dit tekent tien jaar dreigingsbeelden. Dreiging die vooral jihadistisch wordt geportretteerd, angst die niet wordt weggenomen, maar keer op keer reëler wordt voorgesteld alsof Toulouse, Brussel, Boston, Ottawa in Nederland liggen en de verdachten/daders Nederlanders zijn of naar Nederland onderweg zijn. Probleem is dat door verhalen plat te presenteren, de dreiging niet meer imaginair is, maar werkelijkheid wordt, terwijl niet alleen fysiek veel plaatsen niet in Nederland liggen, ook de werkelijkheid van elke verdachte/dader meer lagen heeft dan de simpele terugkeerder, uitreiziger, niet-uitgereisde jihadist, het nieuwe woord voor terrorist, doet vermoeden. De wereld wordt plat voorgesteld alsof er twee partijen zijn, goed en slecht, maar de wereld, mensen ook verdachten en daders zijn complexer dan zwart-wit tekeningen. De wereld wordt in de dreigingsbeelden voorgesteld als een cartoon, een zwart-wit representatie die alleen maar kan leiden tot meer mensen die het gevoel hebben partij te moeten kiezen, tot meer polarisatie, meer dreiging, meer geweld. Tien jaar dreigingsbeeld, maar ook 14 jaar ‘War on Terror’ laten dat dagelijks zien in een zich langzaam ontwikkelende mondiale oorlog, tegen wat? Tegen terreur, maar terreur van wie, de terreur van het dreigingsbeeld. Hier vooral aandacht in vogelvlucht voor het nationale gevaar in de vorm van verdachte/daders, polariserende mensen, radicaliserende burgers en een steeds extremistischer wordende overheid en politiek. Jaar in jaar uit, van DTN op DTN is in ieder geval opvallend dat in tien jaar terreurbeleid van de NCTV weinig woorden over fatale missers van arrestaties en terreuralarmen op onder andere 22 juli 2005, 12 maart 2009, 24 december 2010, 29 augustus 2014 en over fatale aanslagen op 2 november 2004, 30 april 2009, 9 april 2011 en 17 juli 2014 worden vuil gemaakt.

    2005 Met een gestrekt been erin
    DTN-0 / 24 januari 2005
    DTN-1 / 10 juni 2005
    DTN-2 / 29 september 2005
    DTN-3 / 5 december 2005
    Conclusie DTN 2005

    2006 jihadistische managementtraining voor de NCTb
    DTN-4 / 2 maart 2006
    DTN-5 / 7 juni 2006
    DTN-6 / 16 oktober 2006
    DTN-7 / 20 december 2006
    Conclusie DTN 2006

    2007 de ongekende dreiging, Joustra goes Rumsfeld
    DTN-8 / 25 april 2007
    DTN-9 / 4 juni 2007
    DTN-10 / 9 oktober 2007
    DTN-11 / 27 november 2007
    Conclusie DTN 2007

    2008 NCTB lijdt aan het ‘sudden jihad syndrom’
    DTN-12 / 5 maart 2008
    DTN-13 / 9 juni 2008
    DTN-14 / 9 september 2008
    DTN-15 / 19 december 2008
    Conclusie DTN 2008

    2009 het theater van de dreiging
    DTN-16 / 6 april 2009
    DTN-17 / 19 juni 2009
    DTN-18 / 11 september 2009
    DTN-19 / 15 december 2009
    Conclusie DTN 2009

    2010 de solistische dreigende dienst weet wel raad met eenlingen
    DTN-20 / 7 april 2010
    DTN-21 / 18 juni 2010
    DTN-22 / 13 september 2010
    DTN-23 / 17 december 2010
    Conclusie DTN 2010

    2011 Alphen aan de Rijn ligt niet in Nederland
    DTN-24 / 18 maart 2011
    DTN-25 / 17 juni 2011
    DTN-26 / 3 oktober 2011
    DTN-27 / 12 december 2011
    Conclusie DTN 2011

    2012 burgers, burgerslachtoffers doen er niet toe in de oorlog tegen de terreur
    DTN-28 / 26 maart 2012
    DTN-29 / 22 juni 2012
    DTN-30 / 8 oktober 2012
    DTN-31 / 17 december 2012
    Conclusie DTN 2012

    2013 de coördinator wil wat meer actie en geen gebrekkige extremistische activiteiten
    DTN-32 / 13 maart 2013
    DTN-33 / 1 juli 2013
    DTN-34 / 7 november 2013
    Conclusie DTN 2013

    2014 welkom bij de oorlog van de terreur
    DTN-35 / 24 februari 2014
    DTN-36 / 30 juni 2014
    DTN-37 / 12 november 2014
    Conclusie DTN 2014

    2005 Met een gestrekt been erin

    DTN-0 / 24 januari 2005

    De coördinator opent 2005, het eerste jaar dat de DTN’s verschijnen, met de moord op Theo van Gogh. Over de moord en de vele vraagtekens met betrekking tot de verdachte Mohammed Bouyeri en de rol van de AIVD geen letter. Ook rond de verwonding van politieagenten in het Laakkwartier in Den Haag bij de bestorming van een AIVD huis aan de Antheunisstraat waar twee verdachten zich ophielden. “Na de moord op de heer Van Gogh is naast de verdachte van die moord, Mohammed B, een aantal andere personen aangehouden. In het totaal gaat het om 12 personen, waar onder ook de twee mannen die op 10 november 2004 in het Laakkwartier in Den Haag zijn aangehouden.” Naast de moord op van Gogh komen de verdachten van een voorbereiding op een aanslag in het DTN aan bod. Een van de verdachten wordt genoemd, Samir Azzouz. Zijn naam komt in veel DTN’s terug, in DTN-7, 8, 11, 15, 28 en 31. De naam van Samir A. wordt zo vaak genoemd alsof de NCTb een knuffel terrorist nodig heeft voor haar bestaansrecht. Aan de andere kant wordt de naam van een stichting die vervolgd wordt, wordt niet vermeld. Volgens de NCTb wordt de stichting al Haramain Humanitarian Aid vervolgd door het OM omdat “deze stichting in verband wordt gebracht met terroristische activiteiten.” Ook vermeldt de coördinator niet dat een ambtsbericht van de AIVD aanleiding is voor de vervolging. De inhoud van dit bericht is later van belang bij de verslaglegging over de geheimzinnige stichting. De kop is eraf voor de terreurstichting en het tij zit mee. De AIVD krijgt meer geld dus de coördinator zal op termijn ook een deel van de koek krijgen.

    De moord op Theo van Gogh is net als de aanslagen van 11 september 2001 op het WTC in New York een aanjager voor onderzoek en wet- en regelgeving. Terrorismebestrijding gaat hand in hand met migratie maatregelen (vreemdelingentoezicht en grensbewaking), controle op reisbewegingen (databanken van passagiersgegevens), maar ook internet surveillance (in directe relatie met de bestrijding van kinderporno), de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (wapenhandel) en financiële controle (witwassen). In het nulnummer van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) tekent zich deze ontwikkeling meteen al af met veel overleg met de Amerikanen en op Europees niveau. Naast de ontwikkeling van veel van deze repressieve maatregelen is het aanpakken van polarisatie en radicalisering een terugkerend onderwerp. DTN-0 pakt meteen flink uit. “Radicalisering beperkt zich namelijk niet tot de islamitische gemeenschappen. Nederland is de afgelopen jaren ook geconfronteerd met gewelddadig dierenrecht activisme, rechts-extremistisch geweld en radicaal anti-globalisme.” De coördinator noemt geen details zodat onduidelijk is wat voor gevaar die radicalisering voor Nederland heeft gezorgd. De dienst wil echter onderstrepen dat deze onbekende radicalisering ook strafrechtelijk zal worden aangepakt. De NCTV heeft een onderzoek aangekondigd naar “de bruikbaarheid van het strafrechtelijk instrumentarium bij het beschermen van democratische waarden en normen, met het oog op het huidige verschijnsel van radicalisme.”

    Om duidelijk te maken waar de dienst toe in staat is wordt een geheimzinnige casus beschreven. “De NCTb concludeert dat de organisatie waarom het in de pilot ging, een voorbeeld is van een organisatie waarop de in die brief uitgelegde wijze van verstoren kan worden toegepast.” Bij de ‘pilot’ gaat het om een organisatie die men wil verstoren, of lastig vallen, overheidsterreur, vergelijkbaar met de Bibob. Strafrechtelijk is er niets aan de hand, maar een bedrijf, stichting, vereniging krijgt geen vergunning vanwege ‘samengebrachte’ informatie. De coördinator omschrijft dit als volgt: “Er is evenwel onvoldoende grond voor strafrechtelijk, bestuursrechtelijk dan wel civielrechtelijk ingrijpen.” In DTN-0 is voor onvoldoende het woord vooralsnog toegevoegd, want de dienst vindt de organisatie ‘fout’. De ‘organisatie’ is een stichting en een aan deze stichting gelieerde moskee, waarschijnlijk gaat het om de Stichting As-Soennah. Volgende de NCTb “vinden activiteiten plaats onder de vlag van deze organisatie die als anti-integratief zouden kunnen worden beschouwd, leent de organisatie zich mogelijk als een broedplaats voor radicalisering, is er sprake van een potentieel aantrekkelijke omgeving voor rekruteurs en is de financiële huishouding is niet transparant.” Let op de woorden “zouden kunnen worden” in het kader van de activiteiten, “mogelijk” in het kader van broedplaats en “potentieel” bij rekruteurs. Alleen over de financiën lijkt de dienst een duidelijke positie in te nemen, die zijn “niet transparant”. Wat dat inhoudt maakt de coördinator echter niet duidelijk, het zou ook kunnen betekenen dat de dienst daar geen inzage in heeft en waarom zou zij daar inzage in moeten hebben?

    De dienst schetst vervolgens een beeld van het ‘verstoren’, waaruit moet blijken dat de NCTb haar tanden kan laten zien. In ambtenarentaal stelt de dienst: “Door de NCTb is een pakket maatregelen ontwikkeld dat de overheid ter beschikking staat om zeer gericht op deze casus (“maatwerk”) te interveniëren in het radicaliseringsproces.” Vervolgens schetst de coördinator dat hij diverse andere diensten op de niet strafbare organisatie kan afsturen: “Het ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND bij specifieke evenementen in de moskee en gerichte, risico gestuurde controles (binnenlands vreemdelingentoezicht, buitengrensbewaking en Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV)) ten tijde van zo’n evenement.” Het blijft niet bij migratie maatregelen ook financiële controleurs wordt op de stichting en de moskee afgestuurd. “Het ministerie van Financiën kan relevante kredietinstellingen attenderen op een stichting in verband met het geconstateerde verhoogde risico van directe of indirecte betrokkenheid bij terrorisme/extremisme. De Belastingdienst controleert de stichting met als doel meer inzicht te verkrijgen in financiële geldstromen en huishouding van de stichting.” En de dienst laat het daar niet bij, want de ‘organisatie’ moet op de knieën worden gedwongen: “De wijkagent wordt ingezet bij preventief toezicht op wijkniveau en de lokale overheid wordt geïnformeerd over de radicaliseringsproblematiek zodat op lokaal niveau bijvoorbeeld de voorwaarden voor de vestrekking van subsidies/vergunningen verscherpt worden toegepast.” Gaat dit om Al Qa’ida? Nee, dit gaat om een ‘organisatie’ waarbij “onvoldoende grond is voor strafrechtelijk, bestuursrechtelijk dan wel civielrechtelijk ingrijpen.” Onschuldige burgers dus. In landen als Rusland en China en andere repressieve regimes gebeurt dit ook, blijkbaar ziet de dienst die landen als haar grote voorbeelden.

    DTN-1 / 10 juni 2005

    In het eerste ‘echte’ DTN stroopt de coördinator de mouwen verder op. In internationaal opzicht lijkt de dienst zich te willen meten met Al Qa’ida. “De islamistische-terroristische dreiging voor Nederland gaat nog steeds in belangrijke mate uit van islamistische netwerken. De grootste huidige dreiging uitgaande van het Al Qa’ida netwerk voor Nederland ligt besloten in de proliferatie van zijn gedachtegoed.” Proliferatie is een woord dat niet snel gebruikt wordt en meestal is het gebruik in samenhang met massavernietigingswapens zoals ook in DTN-5 en DTN-7. Het gebruik van proliferatie in relatie tot Al Qa’ida lijkt iets te willen aangeven. De eerste coördinator is er snel van afgestapt, de laatste coördinator heeft het in ere hersteld vooral in de laatste DTN-37 van 2014. Het is onduidelijk of er binnen de NCTb een discussie over het woord is geweest, maar proliferatie gebruiken in relatie tot radicale moslim jongeren die dan gelijk worden gesteld aan massavernietigingswapens gaat nogal ver.

    Net als radicale moslim jongeren in verband brengen met proliferatie is verstoren ook een stigmatiserende maatregel, maar behoort volgens de dienst tot haar instrumentarium en past in een rechtsstaat. Dat Al Qa’ida al doorgedrongen is in de Hollandse polder blijkt volgens de coördinator uit “het ontstaan van lokale terroristische netwerken van in Nederland geboren moslims.” De coördinator geeft niet aan om hoeveel netwerken het gaat, ook niet wat de overheid met deze blijkbaar terroristische netwerken doet, want als ze al terroristisch zijn, waarom zijn er geen netwerken opgerold, behalve de al opgerolde hofstad groepen en de groep rond Samir A.? De enige arrestatie waar de coördinator wel over bericht is de “aanhouding van betrokkene verijdelde geval van ‘zelfontbranding’” wat eigenlijk in tegenspraak is met de genoemde ‘terroristische netwerken’. Op deze arrestatie wordt in de internationale analyse van de DTN’s dieper op ingegaan.

    ‘Zelfontbranding’ heeft alles te maken met radicalisering en die radicalisering moet verstoord worden zoals al duidelijk werd bij de geheimzinnige ‘organisatie’. Volgens de coördinator zijn de motieven voor jongeren om te radicaliseren sinds de moord op van Gogh veranderd. “In het recente verleden werden deze motieven ontleend aan de strijdgebieden waar een nationalistische of islamistische strijd plaatsvond of plaatsvindt (zoals het Midden-Oosten, Afghanistan tijdens de Sovjetbezetting, Bosnië en Tsjetsjenië). Nu lijkt de afkeer zich steeds sterker te richten tegen het Westen in zijn algemeenheid dat wordt gezien als de ‘onrechtvaardige’ macht tegenover moslims. Het recente optreden van het Westen in Afghanistan en Irak vormt een extra impuls, waarbij de afkeer zich ook specifiek tegen Nederland richt.” Het is interessant hoe de dienst doet alsof de coördinator boven de strijdende partijen staat en zelf geen onderdeel uitmaakt van de ‘War on Terror.’

    Verhoudingen in het Midden-Oosten zijn in de loop der jaren niet echt veranderd. Veel landen worden geleid door dictators met steun van het ‘vrije’ westen. Afghanistan was in eerste instantie geen moslimstrijd zoals de NCTb dat tracht te definiëren. De Afghanen hebben diverse keren tegen de Engelsen gevochten, vervolgens tegen de Russen en daarna tegen de Amerikanen en hun bondgenoten. Het zou ook als antikoloniale oorlog kunnen worden gedefinieerd, een zelfbeschikkingsoorlog. De platte analyse van de verschuiving van ‘een nationalistische of islamistische strijd’ naar een ‘anti-westerse strijd’ ontbeert enige analyse van tevens zeer verschillende landen en hun geschiedenis. De tweedeling past wel in de framing van radicale moslims als tegenstanders van “het optreden van het Westen in Afghanistan en Irak.” Dit bipolaire denken versterkt zichzelf in de loop van de DTN’s.

    De coördinator legt nog wel een link met het klimaat in Nederland: “Radicaliseringsprocessen binnen moslimgemeenschappen worden ook gevoed door de xenofobe soms racistische houding en gewelddaden van rechtsdenkende jongeren.” Het woord xenofoob wordt drie keer gebruikt in de DTN’s, de laatste keer in DTN-10 in 2007. Daarna lijkt het westen niet meer xenofoob, maar zijn de rollen omgedraaid, want is er “vermeende discriminatie van moslims.” In de internationale analyse van de DTN’s wordt nader op deze opmerking van de coördinator ingegaan. Het gebruik van het woord xenofoob bij Nederland sluit ook meer aan bij “een niet te onderschatten belasting voor de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in Nederland,” zoals de NCTb schrijft. Bij vermeende discriminatie is er niets aan de hand in Nederland en ligt het aan de moslims zelf. En dat brengt de coördinator weer terug bij zijn favoriete topic, polarisatie en radicalisering.

    In de afgelopen tien jaar is niet duidelijk wie de aanjagende factor is bij meer repressie, zijn het moties van politiek partijen of zijn het de ambtenaren zelf? Bij de “aanpak gebruik internet en satellietzenders voor radicale en terroristische doeleinden,” lijkt het op aandringen van politieke partijen, maar in de loop der jaren is de dienst maar al te enthousiast om een website neer te halen. Onderscheid tussen radicaal en terroristisch is bij de omschrijving van de maatregelen weggevallen en voor de NCTb gaat het al lang niet meer over uitingen, maar ook communicatie over die uitingen. “De aanpak beperkt zich overigens niet tot de bestrijding van radicale uitingen; ook communicatie die anderszins dreigend kan zijn, wordt in de totaalaanpak betrokken.” En ook al wordt er nu misschien alleen aandacht aan radicale moslim jongeren besteed, doel is dat de aanpak het hele politiek spectrum bestrijkt: “Tenslotte is het van belang dat de aanpak zich richt op uitingen vanuit zowel radicaal-islamistische, als links- en rechtsextremistische hoek.”

    DTN-2 / 29 september 2005

    Soms is het belangrijk te beseffen dat er weinig is gebeurd in Nederland. Dit is belangrijk omdat bij de drie maandelijkse productie van het Dreigingsbeeld de indruk bestaat dat Nederland elke keer door het oog van de naald is gekropen. Zo ook de tweede DTN. In DTN-2 worden dreigementen genoemd. Ten eerste is er de “veronderstelde dreiging” tegen Sail in Amsterdam. Op de dreigingsanalyse rond Sail wordt in het internationale deel uitvoeriger ingegaan. Joustra schrijft dat er “een tijdelijke verhoging van de dreiging was, die te maken had met het proces tegen de Hofstadverdachten.” Daarnaast schrijft hij dat er “op grond van informatie van de inlichtingendiensten, rond enkele personen beveiligingsmaatregelen worden genomen.” Bij de tweede dreiging, de rechtszaak, waren er geen inlichtingen maar is de dreiging verhoogd. In het derde geval was er informatie van geheime diensten waardoor de dreiging rond personen is verhoogd. Hoe realistisch die inlichtingen waren en of het niet allemaal met de angst voor aanslagen zoals in Londen te maken had, wordt niet duidelijk.

    Het gebeurde wel allemaal in juli 2005 en het lijkt allemaal in direct verband te staan met die aanslagen. Wie de dreigingsanalyse van de coördinator leest moet ook tot die conclusie komen. Hij schrijft namelijk dat “Nederland onverminderd in de belangstelling van potentiële terroristen staat.” De dienst gaat nog even verder: “Radicaliseringsprocessen, zoals de verdachten van de aanslagen in Londen die hebben doorgemaakt, blijven ook in Nederland onveranderd een punt van grote zorg.” Twee maanden na de aanslagen in London weet de coördinator alles over de mogelijke daders en hoe zij tot hun daad kwamen. En Joustra is niet meer te stuiten: “De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft een fenomeenbeschrijving van zelfmoordterrorisme opgesteld en een quick scan uitgevoerd naar mogelijkheden om barrières op te werpen tegen zelfmoordterroristen. De conclusie daarvan is dat het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.”

    Let wel: de dienst die de dreiging voor Nederland moet analyseren, schrijft in het tweede dreigingsbeeld dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Als dat zo is, is het dan misschien geen idee om de organisatie maar meteen op te heffen, want wat betekenen alle mogelijk bedreigingen dan door en voor een rechtszaak en personen? Wat voor inlichtingen en/of informatie zijn die bedreigingen gebaseerd? Dat is volstrekt onduidelijk. En dat is ook het beeld dat over het internationale deel van de DTN’s ontstaat. Er wordt niets geduid, niets geanalyseerd en vooral weinig losgelaten over de informatie achter de dreigingen. Het resultaat is een verband tussen “een toenemende polarisatie tussen moslims en niet-moslims”, “deze polarisatie blijft een voortdurende bron van zorg”, “uitval en ontsporing van met name jongeren” naar “polarisatie kan bijdragen aan radicalisering” en “de recente ontwikkelingen maken opnieuw het belang duidelijk van een kabinetsbreed beleid gericht op tegengaan van radicaliseringsprocessen.”

    De coördinator noemt de aanslagen in London niet, maar recente ontwikkelingen lijken daar op te hinten. Aan de andere kant weet de coördinator niets van radicalisering want er kunnen geen barrières worden gevonden om het ontwikkelingsproces van de zelfmoordterrorist tegen te gaan. Er is een cirkelredenering ontstaan, die uiteindelijk tot meer vaagheid en minder analyse leidt. Blijkbaar is het gevaarlijk en mogen we blij zijn dat we nog niet zijn opgeblazen. En dat is ook het gevoel van veel Nederlanders omdat “ongeveer de helft van alle Nederlanders (55%) de kans «zeer groot» tot «tamelijk groot» acht dat in Nederland binnen afzienbare tijd een terroristische aanslag zal plaatsvinden.” Veel van deze burgers hebben ook behoefte aan informatie over terrorisme en het aantal mensen dat vindt dat “de overheid onvoldoende informatie verstrekt is gegroeid van 47% naar 60%” en “het vertrouwen in die informatievoorziening is gedaald.” Of daar vage berichtgeving over Sail en andere bedreigingen behulpzaam bij zijn is de grote vraag. De NCTb start daarom in 2006 een campagne ‘Nederland tegen terrorisme’ en bericht in de DTN’s 5, 7, 11, 13, 15 en 17 over die campagne.

    DTN-3 / 5 december 2005

    Bij gebrek aan echte dreiging lijkt de coördinator verder af te dwalen in de theoretische dreigingsanalyses. Het is pas het derde dreigingsbeeld en de dienst weet het zeker. “Wat betreft de binnenlandse factoren vallen de afgelopen periode enkele ontwikkelingen op die alleen in de context van mondiale radicaliseringsprocessen goed kunnen worden geduid. Dit houdt in dat de ontwikkelingen in Nederland onderdeel zijn van globale maatschappelijke processen die in veel westerse landen vergelijkbare patronen vertonen en slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen.” In de internationale analyse van de DTN’s wordt meer ingegaan op de veronderstellingen dat in alle westerse landen dezelfde “globale maatschappelijke processen” plaatsvinden. Welke dat precies zijn maakt de coördinator niet helemaal duidelijk, want het zijn “vergelijkbare patronen” die “slechts een zeer klein deel van de allochtonen en autochtonen betreffen.” Waar de dienst die kennis vandaan heeft is niet duidelijk, maar het gaat natuurlijk over radicalisering en terrorismevorming.

    Volgens de NCTb gaat het als volgt: “Allereerst bevinden zich in toenemende mate autochtone bekeerlingen in een overwegend individueel radicaliseringsproces. Sommigen raken zelfs betrokken bij de ondersteuning van terroristische activiteiten. De toegenomen geweldsbereidheid van dergelijke bekeerlingen is een zorgwekkende ontwikkeling. Verder ontvangt de politie inmiddels veelvuldig meldingen over personen die zich in een radicaliseringsproces lijken te bevinden. Dit heeft overigens voor een deel te maken met de toegenomen maatschappelijke alertheid ten aanzien van eventuele radicaliseringsprocessen. Veel van deze personen blijken criminele antecedenten te hebben.” Het is onduidelijk of de coördinator het in deze hier over Nederland heeft als het gaat over autochtonen die zich bekeren en individueel radicaliseren en ook nog aan terrorisme ondersteunen doen. Als dit bericht op Nederland zou slaan, zou deze zin worden gevolgd door een arrestatie, waarmee de dienst duidelijk zou maken ook daadwerkelijk alert te zijn.

    In de eerste regel van de acute dreiging schrijft de coördinator dat “met de recente aanhoudingen weliswaar een acute specifieke terroristische dreiging aanzienlijk is verminderd, maar dat dit geen aanleiding is het algemene dreigingsniveau te verlagen.” De arrestatie zou ook de dreiging verminderen want de bekeerlingen zouden een “toegenomen geweldsbereidheid” hebben en met de arrestatie wordt verondersteld dat dit allemaal is afgenomen. Blijkbaar is dat niet het geval, waarom wordt niet duidelijk. De politie krijgt tevens veel radicaliseringssignalen en die radicaliserende mede-Nederlander is meestal ook nog crimineel. Nederland staat op exploderen zou je zeggen en dat blijkt ook want alle Nederlanders zijn alert en zijn de bron van die “eventuele radicaliseringsprocessen.” Twee alinea’s van analyse van het terrorisme gevaar komen uiteindelijk samen bij een angstig volk dat allerlei mensen aangeeft bij de politie. De coördinator duidt niet, lijkt de alertheid van het land geweldig te vinden en het gevaar lijkt alleen maar groter te worden dus de medelanders nog alerter. De spiraal van gevaar is eindeloos, want de radicale moslims zijn ook loverboys, trouwen en die meiden zijn ook extremistisch. De ‘loverboy’-achtige processen blijven in 2006 nog actief, dan verdwijnt die analyse van de coördinator uit de latere DTN’s.

    Onderdeel van de “globale maatschappelijke processen” zijn ook de “geconstateerde toename van het aantal hoger opgeleiden onder rekruten” en “radicaliseringsprocessen binnen het onderwijs.” Of die kennis van globale processen werkelijk zijn, wordt niet duidelijk, de dienst schrijft een paar regels boven de radicalisering van het onderwijs dat er “vooralsnog geen informatie beschikbaar is over van buitenaf geregisseerde radicaliseringsprocessen in het Nederlands hoger onderwijs.” Dreigingsbeeld als middel om polarisering aan te wakkeren lijkt het recept. Datzelfde geldt voor die “recente aanhoudingen.” De coördinator licht de aanhoudingen niet toe en het zou om de volgende kunnen gaan. “In december 2005 worden twee jongens Remi D. en Melvin R. gearresteerd in Dauwendaele. De jongens zijn een film aan het opnemen waarbij een van de twee een bivakmuts draagt, een mes trekt en de ander aanvalt. De jongens staan duidelijk te filmen. Buurtbewoners bellen de politie die groots uitrukt. De jongens belanden in de cel en krijgen een taakstraf.” Of “Amal A. die op 3 november 2005 wordt gearresteerd in Rijswijk wegens mogelijke betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Op 9 november 2005 wordt zij vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.” Man gearresteerd op 28 oktober 2005 die wordt vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Of een man die bij de Schipholbrand in de nacht van 25 en 26 oktober 2005 om het leven komt. Of de arrestatie op 14 oktober 2005 van een groep rond Samir A., maar als dat zo was dan had de coördinator zijn naam genoemd, want hij is de knuffelterrorist van de dienst. Blijft de vraag open welke aanhouding de coördinator bedoelt.

    Ditzelfde geldt voor het gedeelte over het verstoren van zogenoemde radicaliseringshaarden. De coördinator komt niet meer terug op de geheimzinnige ‘organisatie’ uit DTN-0 waar eigenlijk niets mee mis was, maar mogelijk iets mis was en daarom dienden die stichting en moskee verstoord te worden. De dienst schrijft: “Een radicaliseringshaard is een organisatie of stichting die als voedingsbodem fungeert voor radicaliseringsprocessen.” Of er dergelijke organisaties bestaan is onduidelijk. Dezelfde passage komt in DTN-9 (2007) terug, daar is de zin bijgevoegd: dat “om operationele redenen geen openbare mededeling kan worden gedaan over de betreffende organisaties en de maatregelen die reeds zijn en nog worden getroffen.” Radicaliseringshaarden komen in de eerste twee jaar van de NCTb veel voor, daarna veel sporadischer. De coördinator wil nog wel even kwijt dat “de verstoringsacties uiteraard plaats vinden binnen de grenzen van de wet,” alsof hij eigenlijk ook wel beseft dat het verstoren weinig rechtsstatelijk is.

    Dit wordt duidelijk uit de passage “vreemdelingrechtelijke aanpak” bij het verstoren van organisaties en mensen. De coördinator schrijft dat “de betrokken vreemdelingen veelal gebruik blijken te maken van rechtsmiddelen, zoals een verzoek om opheffing van vreemdelingenbewaring en het instellen van bezwaar en beroep tegen de beëindiging van verblijf of tegen de ongewenst verklaring.” Die vreemdelingen blijken zelfs kennis te hebben van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en dit zorgt er alleen maar voor dat deze vreemdelingen niet mogen worden uitgezet. “Dit alles leidt er toe dat de effectuering van de vreemdelingrechtelijke maatregelen vertraging oploopt,” besluit hij. Het feit dat de coördinator zelf niet naar artikel 3 van het EVRM heeft gekeken, maakt misschien de radicalisering van de coördinator zelf duidelijk.

    Conclusie DTN 2005

    In het nulnummer van het DTN maakt Joustra duidelijk dat terrorisme, extremisme, radicalisering, polarisatie één en hetzelfde is en dat er geen verschil is tussen de radicale islamitische, extreemrechtse of anti-globalisme gemeenschap. Verdachten worden het liefst al als veroordeelden gepresenteerd en concrete feiten wordem niet vermeld. Het lijkt alsof het allemaal vooral heel mistig moet blijven, zo vaag mogelijk als inlichtingen jaarverslagen. Het strafrecht moet worden ingezet tegen radicale stemmen en de integrale aanpak van terrorisme strekt zich uit in alle facetten van de samenleving. Geen analyse, context, onderzoek van wat er fout ging bij de moord op van Gogh, nee doorpakken nu het kan op een repressieve manier. De dienst trakteert de lezers op een spannend verhaal over een organisatie die fout is. Lees: “het Kwaad” met een hoofdletter K. Probleem is dat er niets strafrechtelijks, bestuursrechtelijks danwel civielrechtelijks mankeert aan de ‘organisatie’. De organisatie is onschuldig, maar niet voor de dienst. De coördinator stelt dat er verstoord moet worden, want de ‘organisatie’ is fout. Zie hier in het nul nummer van het DTN waar tien jaar ondermijning van de rechtsstaat mee begint. Bij DTN-1 zijn de radicale islamitische jongeren aan de beurt die vergeleken worden met massavernietigingswapens en is discriminatie van moslims alleen “vermeend”, in de hoofden van diezelfde moslims dus. In DTN-2 wordt de dreiging opgeschroefd door London, al is onduidelijk of er echt aanwijzingen zijn en het vooral een schrikreactie op de aanslagen in London is. De coördinator weet echter alles al van die aanslag en stelt dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Let wel de dienst die de dreiging voor Nederland moet analyseren, schrijft in het tweede dreigingsbeeld dat “het tegengaan van zelfmoordaanslagen moeilijk, zo niet onmogelijk is.” Als dat zo is, is het misschien een idee om de organisatie maar meteen op te heffen, want wat betekenen alle mogelijk bedreigingen dan van een rechtszaak en voor personen? Wat voor inlichtingen en/of informatie zijn die bedreigingen gebaseerd? Dat is volstrekt onduidelijk. Het jaar wordt afgesloten met DTN-3 en globale maatschappelijke processen, mondiale radicaliseringsprocessen, niet vast te stellen geregisseerde radicaliseringsprocessen in het Nederlands hoger onderwijs en een stel arrestaties waarover de dienst niets vermeld, waardoor onduidelijk blijft wat dat voor het gevaar voor Nederland betekent. Het eerste jaar DTN van de NCTb, een dienst die met een gestrekt been de rechtsstaat intrapt. Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, de terreur van de dienst die zegt terrorisme te bestrijden, maar die vooral op allerlei fronten bezig is de rechtsorde uit te hollen. De terreur van de NCTb.

    2006 jihadistische managementtraining voor de NCTb

    DTN-4 / 2 maart 2006

    Het eerste DTN van 2006 is een opmerkelijk document. De toon is anders, de dreiging echter hetzelfde. Het is het eerste DTN waarin het over de kans op een zelfmoordaanslag in Nederland wordt gespeculeerd: “Dit betekent dat de kans reëel is dat er in Nederland een aanslag zal plaatsvinden. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat een dergelijke aanslag ook de vorm van een zelfmoordaanslag kan aannemen.” In DTN-2 kwam de zelfmoordaanslag voor als een aanslag die niet voorkomen kan worden, maar niet als een mogelijke aanslag in Nederland. Waarom de coördinator nu zelfmoordaanslag als dreiging gebruikt is onduidelijk. De dienst heeft geen aanwijzingen voor een op handen zijnde aanslag. De dienst beschrijft netwerken van radicale jongeren, die in de gaten worden gehouden en tevens worden er verdachten gearresteerd. De dreiging verandert niet, niet door de arrestaties, niet door het zicht op de netwerken. “Gelukkig hebben in het verleden diverse aanhoudingen in verband met terroristische activiteiten een acute dreiging kunnen wegnemen of op zijn minst tijdelijk kunnen verminderen. Tot een duurzame verlaging van het algemene dreigingsniveau hebben de aanhoudingen echter niet geleid.”

    De Hofstad groep wordt specifiek genoemd: “In Nederland doen veiligheidsautoriteiten onderzoek naar diverse terroristische netwerken. Het Hofstad-netwerk is een spraakmakend voorbeeld van een van de netwerken. De publieke aandacht voor de activiteiten van de leden van dit specifieke netwerk is begrijpelijk, maar dat mag er niet toe leiden dat het gevaar van andere netwerken genegeerd of onderschat wordt.” Gewone stervelingen begrijpen er volgens de NCTb niets van want “de dreiging voor Nederland is namelijk veel complexer en omvattender dan de dreiging die in enkele concrete zaken de afgelopen tijd een rol heeft gespeeld.” De dreiging is complexer en omvattender, er staat een zelfmoordaanslagpleger op de stoep, en dat is geen concrete zaak. Nee, het gevaar is onzichtbaar en de coördinator is de enige die het ziet en er voor waarschuwt. De toon is gezet. Wie de inleiding van DTN-4 heeft gelezen stopt met alles wat hij of zij aan het doen is en rent naar de bunker, niet alleen is er een zelfmoordaanslag in aantocht, er is potentieel iets veel ergers aan de hand, alleen niemand weet het behalve de dienst.

    Wie vervolgens toch doorleest raakt verstrikt in een doolhof van rekrutering, training en ideologie. Volgens de coördinator vinden de trainingen niet meer fysiek plaats maar in de vorm van studeren op afstand met de NCOI bijvoorbeeld. “Met het verdwijnen van het gros van de fysieke trainingskampen in Afghanistan en Pakistan zijn veel jihadisten inmiddels aangewezen op deze virtuele trainingsmogelijkheden op het internet. Van de laagdrempelige beschikbaarheid van gedetailleerd en in aanleg professioneel trainingsmateriaal gaat een aanzienlijk risico uit.” Deelname aan deze online jihadistische universiteit is door zelfrekrutering. De bijpassende ideologie is de klassieke gewelddadige takfir-ideologie, een gemuteerde takfir-ideologie of de neo-takfir-ideologie. Volgens de coördinator verschuift de ideologie van de cursisten aan het virtuele jihadistencollege en door de laagdrempeligheid groeit de beweging als kool: “Hier komt bij dat radicaliseringsprocessen onder een deel van de totale moslimbevolking en sommige bekeerlingen in Nederland onverminderd voortschrijden. Tot de aanhangers behoort inmiddels een snel groeiende groep geradicaliseerde jongeren.”

    De combinatie van “een deel van de totale moslimbevolking”, onduidelijke netwerken en zelfmoordaanslagen suggereert een ophanden zijnde explosie. De coördinator vist daar ook naar: “Een en ander impliceert dat het soms felle publieke debat in Nederland over de islam het risico met zich meebrengt dat ook ons land op enig moment het mikpunt kan worden van radicaal-islamitische agitatie,” schrijft hij over de boosheid onder moslims over de spotprenten van Kurt Westergaard. “Radicaal-islamitische agitatie” klinkt toch even anders dan de dreiging van een zelfmoordaanslag en lijkt dichter bij de waarheid dan ronkende berichten over onzichtbare netwerken en virtuele jihadistische soldaten. Dat de coördinator het begin 2006 niet helemaal helder meer zag blijkt uit de laatste twee zinnen van ‘ontwikkelingen in Nederland’. “Niet alleen confrontaties tussen bevolkingsgroepen maar ook een uit onzekerheid of antipathie gegroeide scheiding in de Nederlandse samenleving zou op termijn de dreiging negatief kunnen beïnvloeden. Hoewel het daar geen rassenrellen betrof, gaat van de heftigheid van de recente onlusten in Frankrijk een waarschuwing uit voor onderschatting of ontkenning van risicovolle processen die in afgescheiden groepen of door de afscheiding van groepen plaatsvinden.” Het lijkt alsof de coördinator teleurgesteld is over het gemis aan rassenrellen want “hoewel het daar geen rassenrellen” zijn, “gaat van de heftigheid een waarschuwing uit voor onderschatting of ontkenning van risicovolle processen” in groepen, lees netwerken. In de internationale analyse van de DTN’s komt Donald Rumsfeld regelmatig terug met zijn ‘unknown unknowns’, Joustra wilde heel graag in zijn voetsporen treden.

    DTN-5 / 7 juni 2006

    De dreiging blijft substantieel en het deel van de moslimgemeenschap dat radicaliseert, lijkt explosief toe te nemen. De redenering is als volgt: “Controversiële debatten of artistieke uitingen over de islam, … zijn een vermeende aanval op de islam.” Alleen de radicale moslims ergeren zich hieraan en zij winnen “zowel op het internet als in een steeds groter wordend aantal moskeeën snel aan invloed”. Waarom winnen zij aan invloed? Zij maken “bij voorkeur gebruik van de Nederlandse taal, waardoor een steeds grotere groep jonge moslims wordt bereikt met alle radicaliseringsrisico’s van dien.” Zie hier de potentiële netwerken. Ze zijn er nog niet, maar komen er aan. De Nederlandse taal baart de coördinator zorgen: “Op het internet speelt zich een vergelijkbare ontwikkeling af. Zowel het naar het Nederlands vertaald jihadistisch materiaal als ook het aantal Nederlandstalige websites met radicale inslag is in de afgelopen periode in aantal toegenomen.” De dienst is bang voor “de salafistische krachten die hun antiwesterse en anti-integratieve retoriek aan een breder publiek” zouden kunnen overbrengen. Wel in de Nederlandse taal, want zo gedesintegreerd zijn deze mensen ook weer niet.

    Voortbordurend op die netwerken spint de coördinator een complex verhaal van nationale en internationale netwerken, agenda’s, doelwitten en professionaliteit. “Hierbij valt op dat dergelijke binnenlandse netwerken een meer internationaal georiënteerde agenda ontwikkelen. De aandacht voor potentiële doelwitten zou van het binnenland kunnen verschuiven naar het buitenland. Meer voor de hand liggend is echter, dat de internationale agenda op de korte termijn naast de nationale agenda komt te staan. Een veiligheidsrisico vormt de naar verwachting verhoogde professionaliteit van diverse netwerken door inbreng van internationaal beschikbare expertise.” Wie denkt dat dit jihadistische managementtaal is vergist zich. De coördinator ziet al een zelfmoordaanslag met een vuile bom. “Het risico dat terroristen zich in de toekomst zullen gaan bedienen van niet-conventionele wapens (chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair, CBRN) wordt voor Nederland voor de korte termijn ingeschat als klein maar reëel.” Klein zou gering zijn, reëel een inschatting, maar reëel is werkelijk, dus waar de coördinator de aanwijzingen vandaan heeft is onduidelijk, er is potentie hoewel gering, maar hoe reëel is onduidelijk.

    De dienst gaat iets dieper in op de virtuele rekrutering, training en netwerken. In tegenstelling tot maart 2006 lijkt het mee te vallen. Het zou slechts gaan om het ontwikkelen van netwerken en nog niet bestaande netwerken. “Het internet biedt ook mogelijkheden om virtuele netwerken te vormen waarbij geen of nauwelijks fysiek contact vereist is,” denk hierbij aan sociale media. “In dat geval zouden niet alleen totaal nieuwe netwerken kunnen ontstaan, maar ook interacties tussen diverse typen fysieke en virtuele netwerken kunnen toenemen.” De coördinator heeft het nu slechts over mogelijkheden, maar blijkbaar staat alles in de kinderschoenen. “Vooralsnog kent het ontstaan van zuiver virtuele netwerken echter zijn beperkingen. Leden van virtuele netwerken zullen in de regel pas tot het ontplooien van gezamenlijke activiteiten overgaan wanneer er sprake is van daadwerkelijk onderling vertrouwen.” Dit in tegenstelling tot de eerste zin van ‘Terrorisme en rekrutering’: “De aanzienlijke dreiging van binnenlandse netwerken beïnvloedt onverminderd het dreigingsbeeld.”

    Waar die dreiging vandaan komt is onduidelijk, tevens of de coördinator ergens zicht op heeft. Hij schrijft: “Het aantal meldingen van de politie over personen die een radicaliseringsproces door zouden maken blijft stabiel.” Dit suggereert alsof er zicht is op aantallen, ernst, netwerkvorming en andere aspecten. Niets is minder waar want, “hierbij dient te worden opgemerkt dat het om niet nader geanalyseerde signalen gaat.” Er is geen zicht op de radicalisering, maar er is wel radicalisering. Vervolgens gaat de dienst nader in op het leger, toch niet een plek waar je een zelfmoord terrorist los wilt laten. Alsof er niets aan de hand is schrijft de NCTb: “Het aantal meldingen over mogelijke radicalisering onder personeel binnen de krijgsmacht neemt geleidelijk toe. Ook zijn er aanwijzingen dat defensiepersoneel in contact staat met radicale groeperingen en instanties, zoals enkele islamitische stichtingen en moskeeën, dan wel daarin participeren.” Netwerken, zelfmoordaanslagen, vuile bom: alles komt dichterbij en dan: “De signalering van radicalisering binnen de krijgsmacht kan overigens ook het gevolg zijn van een toenemende alertheid binnen de krijgsmacht en hoeft niet noodzakelijkerwijs het gevolg te zijn van een toename van radicalisering.” De coördinator biedt geen uitsluitsel en wil nog wel even kwijt dat hij bij het armpje drukken met de geradicaliseerde netwerken een punt heeft gescoord, al lijkt het leger al in handen van de radicale moslims. “Het vonnis inzake het Hofstadnetwerk is een tegenslag voor het netwerk, omdat leden tot celstraf zijn veroordeeld voor terroristische misdrijven.”

    Het Nederlandse publiek waardeert de coördinator. Volgens de NCTb lijkt de campagne “«Nederland tegen terrorisme» gunstig uit te pakken.” Er worden meer meldingen gedaan bij Meld Misdaad Anoniem en men is niet banger geworden. Waar die meldingen over gaan, schrijft de coördinator niet, maar of dit meldingen zijn over toename van radicalisering in het leger of de onbekende radicalisering waar de politie geen zicht op heeft is onduidelijk. De coördinator is tevreden over het Nederlandse publiek. Die tevredenheid vertaalt zich ook in een leger nieuwe rekruten voor het terreurbeleid van de NCTb. “Bestuurders, gemeenten, scholen en instellingen binnen de justitiële (jeugd)keten,” in de loop der jaren worden steeds meer mensen betrokken bij het beleid van de coördinator om radicalisering op te sporen, dreiging in te schatten en allerlei andere veiligheidstaken op zicht te nemen.

    Deze ontwikkeling van het terroriseren van de samenleving heeft grote gevolgen zoals de toekomstige dreigingsbeelden laten zien. De oorlog tegen de terreur vindt zijn weg in allerlei beleidsterreinen en onderdelen van de samenleving zoals internet (“monitoring, surveillance, opsporing”), media (“zenders die zich mogelijk schuldig maken aan het uitzenden van antisemitische uitspraken en/of andere radicale uitingen”), dieper in de politie-haarvaten (“taakuitbreiding van het KLPD omvat onder andere het opstellen van een criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) terrorisme, opsporingsonderzoeken terrorisme, structureel produceren van kwalitatief goede dreigingsmeldingen, dreigingsinschattingen en dreigingsanalyses en persoonsbeveiliging”), migratie (“Grensbewaking en identiteitscontrole”/ “Internationale samenwerking bij grensbewaking”), militarisering van de veiligheid (“het project «Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking» (ICMS)”) en financiën. Of dat nog iets met de werkelijkheid te maken heeft, lijkt niet meer de vraag.

    Een volgens de dienst in DTN-0 duistere stichting, Al Haramain Humanitarian Aid, werd vervolgd voor “terroristische activiteiten” en is op 5 januari 2006 vrijgesproken door het Hof Amsterdam omdat de “werkzaamheden of het doel van deze stichting niet in strijd zijn met de openbare orde.” De wens om terreur te oogsten lijkt onderdeel van de DTN’s geworden. De coördinator is blij met een veroordeling en gaat persoonlijk de strijd aan met de leden van de Hofstad groep of andere netwerken. “Bilal L. werd ten eerste schuldig bevonden aan voorbereidingshandelingen en bevordering van terroristische misdrijven en ten tweede aan rekrutering voor de gewapende strijd.” Bilal Lamrani was duidelijk boos op de samenleving. Hij had eerder vastgezeten voor het bedreigen van Geert Wilders en “in de gevangenis had Bilal gevraagd hoe hij aan semtex kon komen en op zijn usb-stick waren handleidingen gevonden voor het maken explosieven” (NRC Handelsblad 8 september 2007). Zie ook de internationale analyse van de DTN’s.

    DTN-6 / 16 oktober 2006

    Dreigingsbeelden worden gepresenteerd als afwegingen. De balans tussen dreigingen, aanwijzingen en weerstand vormen de basis van een ‘complexe’ formule waaruit dan het dreigingsniveau rolt, groen, geel, oranje of rood. DTN-6 geeft aan dat een “afweging van de nationale en internationale dimensie van de dreiging afgezet tegen de weerstand op basis van de bij de NCTb aangeleverde dreigingsinformatie tot deze conclusie leidt.” De coördinator schrijft dat “dit beeld de resultante is van een aantal uiteenlopende ontwikkelingen,” alsof het om een algoritme gaat van dreigingssoftware. Conclusie is dat: “de kans op een aanslag in Nederland reëel blijft.” Wat deze dreigingsexercitie voor meerwaarde heeft is onduidelijk. Als burger moet ik rekening houden met een aanslag op mijn trein, is in wezen wat de coördinator zegt. ‘Veiliger kunnen we het niet maken, angstiger wel,’ lijkt het devies. Hoewel de kans op een aanslag reëel is en blijkbaar blijft voor een bepaalde ongedefinieerde periode, schrijft de coördinator ook dat er “geen concrete dreiging” is.

    Niets aan de hand zou je zeggen, maar de dienst heeft het hier over “gekende terroristische netwerken in Nederland”. Hoewel de coördinator het niet zegt impliceert “gekende netwerken” dat er ook ongekende of onbekende netwerken zijn die omschreven worden als “onvoorspelbaar en dynamisch” met een “aanzienlijke transnationale dimensie”. Is er nu niets aan de hand, kan vandaag een bom ontploffen of weet de coördinator het eigenlijk helemaal niet en goochelt hij wat met zijn dreigingsvocabulaire? De woordkeuze is ook explosief. Er zijn “kleine kringen van radicale moslims die bijzonder licht ontvlambaar zijn” en er moet rekening worden gehouden met “spontane uitbarstingen van individuen en groepjes.” Dit explosieve mengsel wordt nog verergerd door een “steeds toenemende radicalisering onder moslims in Nederland”. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat niet al het halve land in vlammen is opgegaan, gezien het brandbare taalgebruik van de NCTb.

    De nationale dreiging is in een alinea samen te vatten volgens de dienst, met woorden als “gekende terroristische netwerken”, “licht ontvlambaar”, “spontane gewelddadige uitbarstingen” en een verwijzing naar twee bomkoffers die eind juli 2006 in Duitse treinen waren geplaatst. Twee Libanezen werden voor het bomkoffercomplot veroordeeld tot twaalf jaar en levenslang. De beide mannen zeiden dat zij met opzet de koffers hadden gebouwd om niet te ontploffen. De coördinator verwees niet naar een ‘aanslag’ met een metalen plaat op een internationale trein van Amsterdam naar Frankfurt op 29 januari 2006 of twee aanslagen in april en juni 2004 met vier metalen platen op een sneltrein bij Castrop-Rauxel. Het Duitse voorbeeld laat zien dat de relatie tussen moslims en een poging om schade toe te brengen aan een trein een aanslag is en een ongedefinieerde aanslag op een trein als incident niet de moeite van het publiceren waard is. Het jihadistische vocabulaire is alom aanwezig zodat het zelfs niet-jihadistische dreiging definieert. Voor Anders Breivik stelt de coördinator terreur in twee zinnen: “De aanhouding van 17 extreemrechtse potentiële terroristen in België laat zien dat een escalatie van politiek geweld uit niet-jihadistische hoek als risico serieus moet worden genomen.” Veel van de arrestanten kwamen kort na de aanhouding weer vrij.

    Het niet-jihadistisch gevaar heeft wel degelijk iets met het jihadistisch gevaar te maken. Bij polarisatie schrijft de coördinator: “In de afgelopen periode was er sprake van diverse gevallen van interetnisch geweld. In meer dan de helft van die gevallen is duidelijk sprake van extreemrechts geweld door Lonsdale jongeren, Skinheads en de Nationale Alliantie.” Of het hierbij is gekomen tot een confrontatie tussen de jihadisten en de niet-jihadisten is onduidelijk, ook laat de dienst in het midden om hoeveel en wat voor gevallen het ging. De radicalisering vindt dus blijkbaar aan beide kanten van de medaille plaats, maar eigenlijk is het allemaal jihadisering: “Waar in het verleden incidenteel personen met een Turkse achtergrond opdoken in lokale jihadistische netwerken met vooral een Noord-Afrikaans karakter, duiken nu kleine groepen jongeren op die als geheel lijken te jihadiseren.” De coördinator is blij om weer terug te zijn bij zijn jihadistisch vijandbeeld, want in een tweepolige wereld, past niet-jihadistische dreiging alleen als moslims ook gejihadiseerd zijn. De moslims zijn een gevaar: “De aanhoudende radicalisering onder een deel van de moslimjongeren in Nederland is een zorgwekkende ontwikkeling die de dreiging ook op langere termijn aanzienlijk blijft beïnvloeden.”

    DTN-7 / 20 december 2006

    DTN-7 borduurt voort op DTN-5 als het om de al dan niet reële dreiging gaat. Ten eerste zijn “er geen concrete aanwijzingen dat nationale netwerken aanslagen voorbereiden,” maar het gevaar is wel reëel. Dat komt door “de voortdurende radicalisering” die zelfs ondanks de weerstand doorzet, waardoor je de indruk hebt dat half Nederland aan het radicaliseren is. Hoe dat komt verklaart de coördinator door islamitische radicalisering door jongerenpredikers die lezingen verzorgen. Daarnaast vormen de “«informele islamitische huwelijken», waardoor vrouwen onder invloed komen van radicaal-islamitische netwerken” volgens de dienst een groot gevaar. Het is volgens de NCTb namelijk “gebleken dat deze huwelijksvorm breder verspreid is binnen moslimkringen dan voorheen werd aangenomen.” Vervolgens stelt de coördinator dat “geen aanwijzingen” en “toenemende radicalisering” wel degelijk leiden tot “enkele risicovolle internationale ontwikkelingen” die uitmonden in “een materialisering van de ongekende dreiging.” Bij de internationale analyse van de DTN’s wordt aandacht besteedt aan de ‘unknown unknowns’ van Donald Rumsfeld.

    De coördinator doelt op “gelijkgezinde individuen die elkaar makkelijk weten te vinden en aan de ontplooiing van terroristische activiteiten werken. Jongeren kunnen in een tijdsbestek van enkele maanden zelf een dergelijke operationele cel vormen. Dergelijke processen lijken deels buiten de tot nu toe bekende patronen van terroristische netwerken te vallen, en kunnen in potentie ook in Nederland plaatsvinden.” Of dit allemaal ook echt is, of door de coördinator uit zijn duim gezogen, blijft onduidelijk. Alles is natuurlijk mogelijk, maar om dreiging te baseren op alles wat mogelijk is, lijkt niet een beeld maar een schrikbeeld te willen opwekken. Ditzelfde lijkt ten grondslag te liggen aan de Marokkaanse netwerken die kunnen zorgen voor de “mogelijke import van jihadistische elementen.” “Niet uit te sluiten valt dat er contacten zijn tussen dergelijke Marokkaanse netwerken en geestverwanten in Nederland.” De gedachtegang lijkt te zijn: In Marokko worden verdachten aangehouden in het kader van terrorisme onderzoek. In Nederland wonen Marokkaanse Nederlanders, die hebben vast familie en vrienden daar. Misschien is een van de verdachten bevriend met iemand in Nederland, die kan ook deel zijn van het netwerk en zo is het allemaal bedreigend.

    In deze wereld van onbekend gevaar en totale oorlog, ziet de coördinator ook een toenemende polarisatie en valt het hem op dat “ten opzichte van de vorige rapportageperiode meer gewelddadige interetnische incidenten bij de politie bekend zijn geworden. Bij meldingen over rechts-extremisme is vaak sprake van geweld. Ook het online rechtsradicalisme baart zorgen. Tevens bestaan er zorgen over het verschijnsel van onverdraagzaam isolationisme bij sommige groepen moslims in Nederland. In deze kringen worden intolerante opvattingen gehuldigd over andersdenkenden en andersgelovigen.” Of de dienst het nu over zichzelf heeft is onduidelijk. Worden er diverse incidenten op een hoop gegooid? Of is er werkelijk iets aan de hand. Het wordt niet duidelijk, er lijken zelfs “parallelle machtsstructuren” te zijn of te ontstaan.

    Bij het tegengaan van radicalisering lijkt de coördinator de oorzaken te willen bestrijden zoals discriminatie op de arbeidsmarkt, maar tegelijkertijd blijft de inzet vooral repressief zoals bijvoorbeeld het inzetten van het maatschappelijk middenveld als anti-terreur brigades: “Hierbij valt te denken aan het opzetten van een gebiedsgerichte aanpak, het activeren en ondersteunen van professionals (agenten, leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d.).” Deze multidisciplinaire verstoring van de overheid wordt ook toegepast op zogenoemde ‘radicaliseringshaarden’. In DTN-0 was de coördinator nog openhartig over de weinig rechtsstatelijke Bibob middelen om een ‘organisatie’ op de knieën te krijgen, nu kan de dienst daar niet meer zo openhartig over zijn. “Om operationele redenen kan geen openbare mededeling worden gedaan over de organisaties die als radicaliseringshaard zijn aangemerkt en de maatregelen die worden getroffen.”

    Het gebrek aan respect voor de rechtsstaat bij de coördinator is ook af te lezen uit de wijze van rapportage over gerechtelijke uitspraken. De coördinator beschrijft een uitspraak van de rechtbank in de zaak van ex-verdachten uit de zogenaamde Arles-zaak. “De rechtbank heeft, evenals in een eerdere schadevergoedingszaak van een ex-verdachte van een terroristisch misdrijf, besloten tot een veel hogere schadevergoeding dan standaard wordt toegekend.” De coördinator is daar ongelukkig mee want “het risico is aanwezig dat uitgekeerde gelden gebruikt zullen worden voor ondersteuning van terroristische activiteiten.” Waar deze mening van Joustra op is gebaseerd, is onduidelijk. De verdachten zijn namelijk onschuldig en hebben onschuldig in de gevangenis gezeten en eisen daarom een schadevergoeding. Joustra steunt daarom ideeën van zijn VVD-partijgenoot Frans Weekers, later staatssecretaris van Financiën in het eerste en tweede kabinet Rutte, die een “algemene en wettelijke schadevergoedingsregeling voor ex-verdachten van terrorisme” wilde.

    Conclusie DTN 2006

    Dreigingsanalyse is niet eenvoudig. Hoe moeten signalen worden beoordeeld en wat kan er nu wel of niet gebeuren? Achteraf gezien, als er iets al dan niet gebeurd is, is het makkelijk praten over het al dan niet zwaar aangezette dreigingsbeeld. De dienst heeft dus een moeilijke taak, maar is dat in werkelijkheid ook zo. De coördinator krijgt informatie van verschillende opsporings- en inlichtingendiensten. Op basis van die informatie, meestal verwoordt in ontwikkelingen en aanwijzingen, wordt een inschatting van het gevaar gemaakt. Aan de andere kant van het spectrum van de enigszins concrete informatie zijn er de veronderstellingen, de mogelijkheden, de fantasieën van de dienst zelf. En die waandenkbeelden zijn eindeloos, want in een bipolaire wereld, waarbij de andere partij is verworden tot de as van het kwaad, zijn het demonen waar tegen gevochten moet worden. En demonen zijn duivels, schimmen in een verder vredige wereld. Om niet het verwijt te krijgen dat de dienst niet had gewaarschuwd is de dreiging altijd reëel en is het niveau substantieel. Zo ontstaan ook gedachten over zelfmoordaanslagen die niet alleen niet voorkomen kunnen worden (DTN-2), maar die ook echt kunnen plaatsvinden (DTN-4). We moeten voorbereid zijn en of de dienst er zicht op heeft is onduidelijk. Er zijn allerlei netwerken waar wij geen zicht op hebben, wij, het Nederlandse publiek. “De dreiging is complexer en omvattender” en alleen de coördinator is bij machte om de terroristische netwerken te doorgronden. Toch is onduidelijk of de NCTb er daadwerkelijk zicht op heeft, want veel van de netwerken zijn virtueel en niet gekend, de woorden complex en omvattender zijn daarom verhullend. Ondanks deze onduidelijkheid over de kennis van de coördinator is voor de NCTb één ding wel duidelijk. De dreiging is alleen jihadistisch, want voor een ander beeld is geen plaats in de schrikbeelden van de dienst. Twee niet werkende bomkoffers zijn een aanslag en drie keer een aanslag met metalen platen op een hoge snelheidstrein zijn incidenten, zonder noemenswaardige vermelding in het DTN. In het eerste geval zijn twee moslims aangehouden en dus is het jihadistische terreur, in het tweede geval is er misschien niet eens onderzoek gedaan, de coördinator is er niet in geïnteresseerd. Het tweede jaar van het DTN, 2006, markeert de opkomst van de ongekende netwerken die in 2007 volledig tot ontplooiing komen. Ook de terrorisering van de samenleving in zijn geheel krijgt steeds meer vorm in 2006. Iedereen wordt ingezet op zoek naar het gevaar, naast agenten worden leraren, jeugdwerkers, medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen e.d. ingezet in de speurtocht naar de radicalisering. Later worden daar ook vertrouwenspersonen en anderen aan toegevoegd. En terreurbeleid wordt toegepast op steeds meer geledingen van de samenleving zoals internet, media, migratie, militarisering van de veiligheid en financiën. De dienst heeft in het derde jaar van haar bestaan haar vleugels uitgeslagen, niemand kan meer om de schrikbeelden heen.

    2007 de ongekende dreiging, Joustra goes Rumsfeld

    DTN-8 / 25 april 2007

    Na twee jaar gespannen te hebben gewacht op de aanslag, moet Joustra bekennen dat het toch allemaal wat overdreven was. Het eerste jaar DTN’s werd gekenmerkt door de nasleep van de moord op Theo van Gogh en de spanning rond Samir A. Toch bepaalden deze twee elementen slechts een klein deel van de dreiging voor Nederland volgens de dienst. De toenemende radicalisering, rekrutering en training hadden de overhand. Begin 2007 blijkt er plots toch een ander inzicht. De coördinator stelt dat “sinds dreigingsbeelden uit oktober 2006 er sprake leek van een afname van de concrete dreiging in Nederland die zich doorzette.” Waarom hij de tekst in de verleden tijd schrijft is onduidelijk, want zijn conclusie is dat de dreiging ook echt is afgenomen, maar blijkbaar twijfelt hij zelf nog. “Naast deze afname van de concrete binnenlandse dreiging, die vermoedelijk van langere duur zou zijn, bleken potentiële dreigingen zich niet te concretiseren,” vervolgt hij alsof er een lange periode van rust aan zal komen, maar dat zal niet langer dan een jaar zijn. Hij stelt dat bij het besluit om van substantieel naar beperkt te gaan “het zwaartepunt van de dreigingsafweging naar de potentiële dreiging, onder andere vanuit de aanwezige radicalisering in Nederland, alsmede naar de internationale context en het internationaal profiel van Nederland.”

    Dreiging is geen wetenschap, maar wie DTN’s van 2005 en 2006 doorneemt krijgt het idee dat de boel op ontploffen staat, terug naar beperkt lijkt een anticlimax. “De situatie rond de gekende jihadistische netwerken in Nederland is opnieuw als vrij rustig te omschrijven,” stelt de NCTb in april 2007 terwijl een paar maanden eerder nog de gehele radicale moslimgemeenschap aan het radicaliseren was. In een paar maanden blijkt het overheidsbeleid effectief in het bestrijden van het jihadisme, “bij nog bestaande netwerken is sprake van een kloof tussen het jihadistische ideaal en de praktijk.” Tevens zou er geen leiderschap zijn bij de toekomstige aanslagplegers, alsof de dienst zit te wachten op een goed geoliede bende die dood en verderf zaait.

    Het is onduidelijk wat de dienst nu wil zeggen, want hoewel er geen leiderschap is, neemt het salafisme hand over hand toe in Nederland. “Het salafistische gedachtegoed heeft in 2005 en 2006 sterk aan invloed gewonnen in Nederland.” Salafisme lijkt ook hot te zijn: “Los van de verbreiding van het salafisme is er sprake van een levendige jeugd- en internetcultuur waarin vooral de polemiek tussen sympathisanten van de gewelddadige en niet-gewelddadige jihad opvalt.” Eigenlijk is er niets veranderd na 2006. Ook qua polarisatie is er niets veranderd stelt de coördinator, misschien is het zelfs verslechterd: “Het aantal interetnische conflicten is wederom toegenomen. De omvang van ongeorganiseerd extreemrechts is in deze rapportageperiode toegenomen.” Om de polarisatie nog even kracht bij te zetten stelt de coördinator dat er ook “confrontaties met antifascisten zijn”, soms zelfs heimelijk. Heimelijk is ook het optreden van de overheid in het kader van de zogenoemde ‘radicaliseringshaarden’: “In het afgelopen jaar zijn in het kader van de aanpak van enkele radicale salafistische moskeeën op zowel nationaal als lokaal niveau diverse maatregelen uitgevoerd.” Of deze weinig rechtsstatelijk druk van de overheid zin heeft gehad is onduidelijk want “Ondanks de druk op de salafistische moskeeën is in het afgelopen jaar het zelfvertrouwen van de salafistische centra en de ideologische beïnvloeding vanuit de moskeeën onverminderd toegenomen.”

    DTN-9 / 4 juni 2007

    Het tweede dreigingsbeeld met beperkt niveau begint met een geruststellende alinea: “De concrete dreiging is inmiddels gestabiliseerd op het niveau zoals beschreven in het vorige dreigingsbeeld.” Al was het geschetste beeld in DTN-8 niet helder, het is natuurlijk prettig dat de dreiging in werkelijkheid beperkt is, de dienst heeft niet gelogen. De alinea die volgt verstoort dit beeld volledig. Dacht Nederland net dat er niets aan de hand is, moet er wel rekening worden gehouden met een vuile bom. “De kans dat bij een eventuele aanslag in Nederland chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen (CBRN) worden gebruikt is net als in 2006 klein maar reëel.” Wat de coördinator met deze CBRN-dreiging wil zeggen is onduidelijk, de massavernietigingswapens komen sinds DTN-5 in de oneven DTN’s elke keer terug (DTN-5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, meestal een DTN met een voortgangsrapportage terrorismebestrijding). Om de dreiging kracht bij te zetten stelt de NCTb dat “er dit jaar weer enkele CBRN-incidenten in het buitenland te noteren vallen, zoals het gebruik van chloor als middel voor aanslagen in Irak.” Wat dit bijdraagt aan de weging van het dreigingsniveau is onduidelijk, maar later zal blijken dat Joustra naar een substantieel niveau moet schrijven, dus kan een CBRN-dreiging daar wel een functie in vervullen.

    Naast CBRN besteedt de dienst ook veel aandacht aan “explosieven”. In DTN-7 schrijft de dienst dat “op de korte termijn van zelfgemaakte explosieven een grotere dreiging uit gaat dan van CBRN-middelen”. Volgens de NCTb komt dit omdat “jonge, lokaal geradicaliseerde jihadisten in het westen roekelozer zijn en meer vanuit emotie zijn gericht op onmiddellijke gewelddadige actie.” In DTN-13 stelt de coördinator dat “het Nederlandse project zelfgemaakte explosieven is opgezet naar aanleiding van de observatie dat het merendeel van alle (pogingen tot) aanslagen in Europa plaatsvindt met explosieven op basis van vrij verkrijgbare chemicaliën.” De coördinator schrijft niet om welke aanslagen het zou gaan, maar de aanslagen in Madrid waren gepleegd met dynamiet die door een informant van de politie aan de daders was geleverd en de London metro en bus bommen zou misschien wel van huis- tuin en keuken materiaal zijn gemaakt, maar gezien de kracht stellen bomexperts dat een getrainde chemicus de bommen moet hebben geassembleerd. Het hele programma om een systeem op te zetten in het kader van verdachte chemicaliën transacties, gaat hand in hand met de CBRN-dreiging om het dreigingsniveau op te krikken.

    Ditzelfde geldt voor de opmerking dat jihadisten via het internet communiceren in relatie tot een man die zich in een internetcafé in Casablanca, Marokko, heeft opgeblazen. Of dit een actie tegen het internet was, of dat de man ter plekke een bomgordel in elkaar aan het knutselen was, het blijft onduidelijk, want volgens de coördinator zou de persoon: “voor zover nu bekend, daar instructies hebben willen ‘ophalen’.” Het verhaal van het opgeblazen internetcafé, de bomgordel en de instructies is van een zelfde soort als de strijd tussen de soennieten en sjiieten. “Ook op Nederlandstalige webfora zijn vanuit soennitische hoek negatieve geluiden te horen over sji’ieten. Een verdere escalatie van het conflict tussen soennieten en sji’ieten in Irak, gecombineerd met een voortdurende agitatie uit salafistische hoek, kan op den duur negatieve gevolgen hebben voor de interreligieuze en interetnische harmonie binnen de islamitische gemeenschappen in Nederland.” Tot DTN-9 is met geen woord gerept over het al eeuwen bestaand conflict tussen de twee belangrijkste stromingen binnen de islam, nu kan het plots op den duur negatieve gevolgen hebben. Na DTN-9 komt het pas in DTN-30 weer terug, op den duur kan blijkbaar heel lang zijn bij de dienst.

    Op het polarisatiefront is er ook toename, groeiend zelfbewustzijn, vergroting, confrontaties. Deze behoefte aan meer spanning leidt tot een verwrongen manier van omgaan met “moskeeën die hun orthodoxe signatuur niet ontkennen maar tegelijkertijd benadrukken niets met radicalisme te doen willen hebben.” Vanuit het perspectief van een veiliger samenleving kan de conclusie worden getrokken dat dit positief is. De moskeeën kunnen echter geen goed doen want “het risico bestaat dat de sense of urgency in de samenleving ten aanzien van de veiligheidsrisico’s die uitgaan van de salafistische geloofsleer afneemt.” Al in DTN-8 hing de coördinator op deze manier de gedachtenpolitie uit: niet radicalisering of jihadisering is gevaarlijk, de leer zelf moet verboden worden. En de coördinator wordt door de rechter op zijn wenken bediend: “Op 27 april heeft de Raad van State verklaard dat een Eindhovense imam terecht ongewenst is verklaard door de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Deze ervaring zou andere predikers kunnen ontmoedigen en nog voorzichtiger kunnen maken in het publiekelijk doen van antiwesterse of anti-integratieve uitspraken.” Een half jaar eerder had de rechtbank in Amsterdam imam Eisha Bersham nog “geen gevaar voor nationale veiligheid” genoemd. De imam was ongewenst verklaard, een manier van de overheid om van lastige mensen af te komen die geen permanente verblijfstitel hebben.

    Het heet eufemistisch een bestuurlijke maatregel, maar in wezen is het een straf waar in eerste instantie geen rechter aan te pas komt. Dit geldt ook voor de geheimzinnige maatregelen tegen zogenoemde radicaliseringshaarden die ook in DTN-9 doorgaan: “Om operationele redenen kan geen openbare mededeling worden gedaan over de betreffende organisaties en de maatregelen die reeds zijn en nog worden getroffen.” De maatregelen zijn vergelijkbaar met het plaatsen van organisaties op een terreurlijst. Het Europese Hof oordeelde in december 2006 dat “de procedures voor de totstandkoming van de EU-lijst van personen en organisaties met banden met terrorisme onvoldoende beantwoorden aan de vereisten van effectieve rechtsbescherming, de motiveringsplicht en de rechten van verdediging (hoor en wederhoor).” Van de radicaliseringshaarden bestaan geen openbare lijsten en is het onduidelijk hoe organisaties zich te weer kunnen stellen tegen overheidsterreur.

    Hetzelfde geldt voor het fenomeen van verstoren: “Sinds het voorjaar 2005 is een wisselend aantal subjecten (in totaliteit circa 15) persoonlijk aangepakt c.q. verstoord.” Dit verstoren vindt zijn weg ook op het internet want de coördinator is geschrokken van “de invloed van het internet op radicalisering, de rol die het speelt ter ondersteuning van terroristische activiteiten en de dreiging die hiervan uitgaat.” In het voorjaar van 2006 is er daarom een Meldpunt Cybercrime (nu opgegaan in politie.nl) gestart. Het meldpunt is er voor “radicale en terroristische uitingen” volgens de coördinator, maar of de conclusie dat het echt zo ernstig gesteld is op het internet gerechtvaardigd is, weet de dienst zelf nog niet. De meldingen moeten namelijk “het zicht van de betrokken instanties op de problematiek verbeteren.”

    DTN-10 / 9 oktober 2007

    In het najaar van 2007 is een aanslag op Nederland voorstelbaar, maar de dreiging beperkt en “aanwijzingen dat ook Nederland kans loopt geconfronteerd te worden met een aanslag zijn er niet.” Iets of niets aan de hand, helemaal als de dienst schrijft dat “er wel extra reden is voor oplettendheid,” hoewel er geen aanwijzingen zijn. Niet zomaar oplettendheid, maar er is blijkbaar ook echt reden voor oplettendheid. En toch zijn er geen aanwijzingen en is er een beperkt dreigingsbeeld. In de internationale analyse van de DTN’s wordt ingegaan op enkele arrestaties. Volgens de coördinator terreur van de overheid kan “de voortschrijdende internationalisering van de gewapende jihad in Afghanistan negatieve gevolgen hebben voor het internationale profiel van Nederland.” Het kan zo zijn, maar de coördinator wil het graag even gemeld hebben want wat is er aan de hand. Buitenlandse jihadisten gaan naar Afghanistan. Volgens de NCTb kan dit te maken hebben met “de hernieuwde oriëntering van kern Al Qa’ida op Afghanistan” maar zeker weet de dienst het niet. En ook andere kwesties zijn profielverhogend. Al met al een explosieve mix van mogelijkheden, fantasieën en aaneengeregen internationale en nationale gebeurtenissen.

    Want nationaal draait het om toe- en afname van radicalisering en polarisatie. Daar is echter geen verandering. Hoewel de coördinator “een lichte daling in het aantal meldingen over mogelijke islamitische radicalisering” vermeldt, blijkt uit onderzoek naar de laatste twaalf maanden “dat het beeld stabiel is.” Dit in tegenstelling tot de nogal alarmerende radicaliseringsberichten van de dienst in de drie voorgaande DTN’s. Volgens het overheidsorgaan voor terreur is “het aantal meldingen van rechtsextremisme in vergelijking met de vorige rapportageperiode toegenomen.” Dit zou verontrustend kunnen zijn, maar de coördinator legt niet uit wat voor meldingen het zijn. Tegelijkertijd is er niets aan de hand want “het gebruik van geweld is redelijk stabiel gebleven.” Wat voor geweld en in wat voor omstandigheden wordt niet nader uitgelegd, het enige dat de NCTb meldt is dat de dienst het opvallend vindt dat het geweld tussen jongeren plaats vindt. Vraag is of de dienst zover van de samenleving is afgedreven dat het extremistische trekken heeft aangenomen.

    DTN-11 / 27 november 2007

    DTN-11 is het enige dreigingsbeeld dat begint met weerstand of weerbaarheid. Het is ook opvallend dat de coördinator een volle pagina aan het onderwerp besteedt. Hij lijkt ook inhoudelijk een onderscheid te maken tussen “moslimgemeenschappen in Duitsland, Denemarken en Oostenrijk” die in stevige bewoordingen afstand nemen van gearresteerde moslims in hun landen en moslimgemeenschappen elders die blijkbaar geen afstand nemen. Waarom de coördinator aandacht besteedt aan de reactie van moslims in de drie landen is niet duidelijk, want zij “waarschuwen er tegelijk voor alle moslims over één kam te scheren.” De zin over de moslims elders zou verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden, vandaar dat de dienst stelt dat “overigens ook in Nederland moslims na de moord op Theo van Gogh nadrukkelijker afstand namen.” De dienst laat zich er niet over uit, maar de moor dop van Gogh is toch al weer twee jaar geleden dus zou het ook als kritiek op de moslimgemeenschap kunnen worden opgevat. Het wordt bijna een dreigingsbeeld over de NCTb zelf, de tekst van de dienst kan mogelijk worden opgevat als kritiek.

    Op het vreemdelingenrechtelijke vlak boekt de coördinator succes. “De rechter oordeelde op 10 oktober 2007 dat het eind 2005 uitgebrachte ambtsbericht van de AIVD inzake de Keniaanse imam (Mohamed Mahmoud van de Al Fourqaan moskee) op inhoudelijk juiste gronden is gebaseerd.” Daarnaast heeft een burgerinitiatief ervoor gezorgd dat “ruim veertig jihadistische websites door hun hostbedrijven uit de lucht zijn gehaald.” En tot slot haalt de coördinator verder een onderzoek aan van PEW Global Attitudes over het toegenomen verzet tegen zelfmoordaanslagen. Al die positieve geluiden leiden drie maanden later, begin 2008, tot een verhoging van het dreigingsniveau, niet in verband met de economische crisis, maar natuurlijk in verband met onze jihadisten.

    Dat de dreiging eind 2007 gaat stijgen, wordt voelbaar bij de radicalisering en polarisatie. In DTN-10 was er op basis van de politiecijfers niet echt een toename van radicalisering in 2006 en 2007. Omdat de gegevens van de politie over radicalisering volgens de NCTb blijkbaar niet kloppen, beschrijft de coördinator het salafistische lezingencircuit in de Nederlandse moskeeën en de ‘politiek nationale’ kleur van de gebedshuizen. “Nederland telt ongeveer 550 moskeeën, waarvan ongeveer veertig procent als Marokkaans gekwalificeerd kan worden. Thans bereiken de salafisten zo’n dertig Marokkaanse moskeeën. Dit betekent dat in ten minste een kleine vijftien procent van de Marokkaanse moskeeën in Nederland salafistische predikers optreden.” De coördinator had ook kunnen schrijven dat in zes procent van de moskeeën er wel eens lezingen worden gehouden. Dat past echter niet in het dreigingsstraatje en dus schrijft de dienst alarmerend dat “het niet ongebruikelijk is dat rond de honderd jonge Nederlandse Marokkanen een dergelijke lezing bijwonen.” Allemaal potentiële terroristen lijkt de dienst te willen suggereren, ook door de jongeren neer te zetten als buitenlanders, “Nederlandse Marokkanen”, in plaats van Marokkaanse Nederlanders wat ze naar alle waarschijnlijkheid allemaal zijn.

    Ook ten aanzien van extreemrechts en interetnische conflicten, lijkt de coördinator vooral de spanning te willen aandikken in tegenstelling tot het gematigde geluid in DTN-10. Dergelijke kwesties reflecteren “de zorg die momenteel leeft omtrent extreemrechts,” schrijft de coördinator naar aanleiding van een veroordeling van een groep van vijf jonge nationalistische jongens voor brandstichting en pogingen daartoe. Of er andere incidenten, aanslagen of gewelddadigheden hebben plaatsgevonden schrijft de coördinator niet. Deze scherpe veroordeling van de dienst ten aanzien van jongeren die radicaal zijn, staat in schril contrast met haar eigen enthousiasme om samen te werken met landen die op zijn zachtst gezegd de mensenrechten schenden.

    Die samenwerking van Nederland met diverse landen op het terrein van terrorisme, vindt over het algemeen binnen de verbanden van de Verenigde Naties en de Europese Unie plaats. Naast deze multinationale organisaties werkt Nederland ook op multi- of bilateraal vlak samen met bepaalde landen. In december 2006 wordt er nog geheimzinnig over gedaan met welke landen Nederland nu samenwerkt: “Om hieraan verder inhoud te geven is onder meer overleg gaande met een aantal landen in Noord Afrika.” In DTN-11 is de dienst helder over haar ambities ten aanzien van samenwerken: “Marokko vormt één van de prioriteitslanden voor de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding. Ook met Algerije wordt samenwerking in gang gezet.” Amnesty International schrijft al diverse jaren over Marokko dat de vrijheid van meningsuiting wordt onderdrukt, dat de situatie in de Westelijke Sahara zorgwekkend is en over het ’wijdverspreide’ gebruik van marteling en andere zorgwekkende zaken ten aanzien van de mensenrechten. Hetzelfde geldt voor de mensenrechtensituatie in Algerije. De dienst is echter nog niet tevreden met twee landen die de mensenrechten met voeten treden, en organiseert in 2007 een conferentie waar ook Egypte (onder dictator Mubarak), Koeweit (als het gaat over vrouwenrechten, rechten van migranten en de War on Terror), Pakistan (onder andere verdwijningen, doodseskaders) en andere landen mogen deelnemen. Nederland zal in de jaren die volgen blijven samenwerken met landen als Marokko, Algerije en andere landen met een zeer twijfelachtige mensenrechtenreputatie.

    Conclusie DTN 2007

    Begin 2007 schroeft de dienst de dreiging terug van substantieel naar beperkt. Waarom blijft onduidelijk, want de taal van de dienst is niet wezenlijk veranderd. Nieuw in 2007 is de aandacht voor het salafisme, het steekt op als een storm en gaat na enige jaren liggen. Eerst lijkt de coördinator moord en brand te schreeuwen over de radicale salafistische moskeeën, centra en predikers die aan ideologische beïnvloeding doen, zelfvertrouwen kweken onder de jongeren, Nederlands spreken en radicaliseringshaarden zijn. In de loop der jaren kantelt dat beeld. In 2007 echter nog niet. In het juni-nummer van de terreurbode werd nog een doorlopende lijn getrokken van radicalisering, jihadisering naar bijna salafistisering van het gevaar. Die radicaliseringshaarden, waar zelfs in 2006 het leger onder werd geschaard, gekoppeld aan CBRN-bommen (chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen) en huis-, tuin- en keukenexplosieven, geeft niet de indruk van een laag dreigingsniveau, maar eerder van terroristen met geïmproviseerde massavernietigingsbommen. De dienst blijft er nuchter onder, maar de taalkundige schrikexpeditie is verbazingwekkend. Wat is het doel van de vergelijking tussen een aanslag met chloor in Irak en de mogelijkheid van een aanslag met chemische stoffen in Nederland? Het één op één vergelijken van Irak met Nederland is een duidelijk teken van een totaal gebrek aan analyse en verdieping van de dienst. De ontwikkeling van het aandikken van de dreiging, het creëren van schrikbeelden en het insinueren van gevaar van bepaalde groepen, gaat hand in hand met een contraterrorismebeleid waarbij er niet geschuwd wordt om samen te werken met landen die de mensenrechten met voeten treden. Die radicalisering van de dienst is eigenlijk logisch, want het gebrek aan analyse en achtergrond van lokale, nationale en internationale ontwikkelingen gaat hand in hand met het bestempelen van andersdenkenden als radicaal, extremist, terrorist of een ander evil, terwijl de dienst zelf extremistische trekken vertoont in haar hang naar samenwerking met landen als Algerije.

    2008 NCTB lijdt aan het ‘sudden jihad syndrom’

    DTN-12 / 5 maart 2008

    Bij terrorisme kopt de coördinator, dat er “toegenomen internationale jihadistische invloeden” zijn. Dit is een deel van zijn onderbouwing voor de verhoging van de dreiging van beperkt naar substantieel in DTN-12. Een deel van de buitenlandse arrestaties zijn beschreven in de internationale analyse van de DTN’s. Voor het terrorismedeel in DTN-12 gaat een korte introductie vooraf. De coördinator schrijft dat de “dreiging hoofdzakelijk uitgaat van door de kern van Al Qa’ida aangestuurde of beïnvloede groepen uit Pakistan en Afghanistan.” Deze dreiging hangt al drie jaar boven de markt en is dus geen verklaring voor de verhoging van het risicogehalte van Nederland. De coördinator stelt dat er ook sprake is van een toename van de ongekende dreiging, dit is dreiging die de coördinator niet kent maar blijkbaar al verhoogd inschat. De coördinator schrijft ook dat het hierbij gaat om “personen of groepen die (nog) niet in beeld zijn” of die “pas op het allerlaatste moment in beeld” komen.

    Volgens de coördinator heeft het gevaar van de ongekende dreiging zich sinds DTN-10 tot begin 2008 doorgezet. In 2007 is de ongekende dreiging echter niet ter sprake gekomen in de rapporten van de dienst. Eind 2006 heeft de dienst het over “een materialisering van de ongekende dreiging”, maar die materialisering leidde tot een verlaging van de gevarencode. De coördinator probeert het nog even door te wijzen op de “radicalisering, netwerkvorming en training” die in het buitenland zou plaatsvinden, terwijl de dienst zoveel aandacht had besteed aan de online jihadi-cursussen. Een ander aspect dat de dienst aanwijst is dat de “onzichtbaarheid daarmee ook (tijdelijk) kan blijven bestaan na binnenkomst van buitenlandse terroristen en verder beïnvloed worden doordat jihadisten over het algemeen veiligheidsbewuster zijn geworden en meer vaardigheden hebben ontwikkeld om opsporing te voorkomen.”

    Als voorbeeld noemt de coördinator de arrestatie van drie mannen op 31 december 2007. “Verder werden eind 2007 drie personen aangehouden in Rotterdam, waarmee voornemens voor aanslagen werden verstoord. Gezien de kenmerken van genoemde casussen kan hieruit worden opgemaakt dat ook Nederland te maken heeft met een ongekende dreiging.” De mannen zouden een “ontploffing met een terroristisch oogmerk” voor ogen hebben, maar de bewijslast is blijkbaar zo klein dat zelfs het voorarrest niet wordt verlengd. Wat de ongekende dreiging dus is, blijft onduidelijk, helemaal als de bewijslast bij mogelijke verdachten minimaal is en er geen concrete aanwijzingen zijn. De aanwijzingen die de coördinator opnoemt zijn reacties van reaguurders op “vooraanstaande internationale jihadistische webfora”, waarvan onduidelijk is wat de waarde, het waarheidsgehalte en serieusheidsindex zijn. De NCTb moet erkennen dat zelfs de anti-islamfilms van Wilders en Jami niet worden genoemd door Al Qa’ida. Blijkbaar zijn het ongekende gevaar en het “«sudden jihad syndrom»” nodig om de dreiging te verhogen, maar is er in vergelijking met 2007 niets veranderd. Het sudden jihad syndrom is volgens de coördinator een al dan niet gestoorde enkeling die voor een bedreiging zorgt. Het is onduidelijk of de enkeling ook een aanslag pleegt, want gezien de angst van de NCTb is dat niet meer nodig.

    DTN-13 / 9 juni 2008

    DTN-13 staat in het teken van de film van Geert Wilders, Fitna. Volgens de coördinator was het “profiel van Nederland verhoogd vanwege de aangekondigde film van de PVV-fractievoorzitter over de Koran.” In DTN-12 staat echter dat vooral de ongekende dreigementen de verhoging bepaalden en naast de film van Wilders waren er ook de film van Jami, een tentoonstelling en enkele andere zaken. DTN-13 wijt het gevaar volledig aan Wilders, de andere dreigementen zijn verdwenen, maar waarom is onduidelijk. Het is bijna alsof de coördinator teleurgesteld is dat Osama Bin Laden en al Zawahiri niets over Fitna zeggen: “Internationaal heeft de verschijning van de film van de PVV-fractievoorzitter over de Koran veel aandacht gekregen hoewel Nederland niet expliciet genoemd is in de recente verklaringen van leiders Al Qa’ida.” De coördinator heeft ook een verklaring. “Mogelijk dateren deze verklaringen echter van (vlak) voor de publicatie van Fitna.”

    Er zijn wat schermutselingen, maar de reactie in de wereld op de film van Wilders is nogal lauw, iets dat de NCTb niet kan verkroppen. “Tot slot moet opgemerkt worden dat het internationale profiel ook op langere termijn kan worden beïnvloed door de film Fitna, vooral ook daar waar het mogelijke reacties betreft: de reeds in DTN12 gemelde plannen in Denemarken voor een aanslag op een van de tekenaars van de Mohammed-cartoons, twee jaar na dato, toont aan dat de dreiging lang kan blijven bestaan.” Joustra analyseert de internationale reacties niet, ook niet het verschil met de cartoons in de Deense media en de verspreiding van de cartoons in de wereld. Hij stelt dat “Nederland (film Fitna) en Denemarken (Mohammed cartoons) in sommige islamitische landen met elkaar worden verward. Voor velen in de islamitische wereld geldt dat onderscheid tussen Europese landen minder relevant is.” Welke landen dit zijn, staat niet vermeld. Toch spreekt de coördinator al twaalf dreigingsbeelden over het profiel Nederland, een profiel van mensen uit moslimlanden. Ook dit legt de coördinator niet verder uit.

    In Afghanistan is het onderscheid tussen Nederland en Denemarken blijkbaar wel bekend want volgens de dienst “werden door de Taliban enkele aanslagen op Nederlandse militairen in Afghanistan geclaimd als een reactie op de film van de PVV-voorzitter.” Opvallend is dat de coördinator aangeeft dat “motivatieclaims soms aantoonbaar onjuist zijn.” Dit is de eerste en enige keer dat de NCTb twijfelt aan een claim. Of dit met de film van Wilders te maken heeft, blijft onduidelijk. Aan de andere kant twijfelt de dienst niet aan de rol van het internet bij de verspreiding van het “radicaal-islamitische gedachtegoed”. De coördinator heeft Paltalk ontdekt en stelt dat daar gepreekt zou worden. In DTN-12 vond het preken nog allemaal fysiek plaats en alleen buiten de Randstad. De dienst schrijft in DTN-12 dat de dienst “door uitlatingen op internet, waar geklaagd wordt dat er in de grote steden niets meer gebeurt aan prediking,” tot die conclusie is gekomen.

    Drie maanden later zijn de jongeren voorzien van digitale predikers en op straat lijkt er niets aan de hand. Geen extreemrechts geweld, geen massale demonstraties van moslims, gewoon mensen die op het internet hun verontwaardiging tonen. Internet en de controle op radicaal dan wel terroristisch gebruik van het internet keert ook steeds terug in de DTN’s. Naast het meldpunt cybercrime is er het project surveillance op het internet, is er een “Notice-and-Take-Down-systematiek” ontwikkeld en wordt er internationaal gewerkt aan “de aanpak van het gebruik van internet voor terroristische doeleinden.” Bij al deze internet maatregelen heeft de coördinator het over “publieke en private partijen”, “internetmonitoring” door organisaties en andere vage constructies, maar niet over een rechtsstatelijke aanpak of rechtsstatelijke waarborgen waarbij zoals bij de terreurlijsten correcte procedures bestaan voor strafmaatregelen en niet ondoorzichtige bestuurlijke maatregelen worden toegepast. Bestuurlijke en vreemdelingenrechtelijke maatregelen liggen naast elkaar, zeker als het gaat om het gebrek aan toetsing door een onafhankelijk rechter.

    Terrorismemaatregelen en migratiebeperking gaan vaak hand in hand. Aan grensbewaking wordt al uitgebreid gewerkt, maar nu heeft de coördinator ook de kennismigrant ontdekt. Volgens de coördinator onderstreept de verhoging van het gevaargehalte, “van beperkt naar substantieel, de noodzaak om gepaste maatregelen te treffen.” De dienst stelt dat er “aspecten van radicalisering, terrorismebestrijding en nationale veiligheid” kleven aan kennismigranten en daarom wordt er ingezet op “informatie-uitwisseling over dit onderwerp binnen en buiten de rijksoverheid.” Het onderwijsveld is in alle lagen van de terreurbestrijding betrokken, met detectie, inlichtingen verzameling, deradicalisering en andere terreurmaatregelen. En terwijl de coördinator druk bezig is met CBRN, explosieven en kennismigranten wandelt Alberto Stegeman (SBS 6-programma ‘Undercover in Nederland’) rustig de luchthaven Schiphol over en weet een imitatie semtexbom aan boord van een vliegtuig te plaatsen. Wat doet de coördinator ook alweer ten aanzien van de veiligheid en de burgerluchtvaart? In 2008 gaat het nog om journalisten die terreurgrappen uithalen. Vanaf 2009 gebeuren er incidenten waar slachtoffers bij vallen, vraag is en blijft wat de dienst nu vooral doet, schrikbeelden verspreiden over radicale moslimjongeren of werken aan een veiliger en minder angstige samenleving.

    DTN-14 / 9 september 2008

    Bij de internationale analyse wordt aandacht besteed aan het woord voorkeursdoelwit. In DTN-14 wordt het woord voor de eerste keer gebruikt. Het staat in de inleidende alinea van DTN-14. Het volgt op de constatering dat “de al langer gesignaleerde internationale terroristische dreiging richting Nederland, als gevolg van de film Fitna,” in dit dreigingsbeeld (DTN-14) wordt bevestigd. De film van Wilders ettert al sinds DTN-12 door, maar de moslimwereld heeft er koel op gereageerd. Joustra probeert zo goed en zo kwaad de film te koppelen aan de cartoons van Kurt Westergaard, consequent bestempeld als Deense cartoons alsof de regering van het land ze getekend had. Die koele reactie lijkt niet te passen in het denkkader van een dienst dus moet de spanning opgevoerd blijven. De NCTb erkent wel dat “de film Fitna veel minder in de publieke opinie in islamitische landen” speelt, maar blijft benadrukken dat “juist in jihadistische kringen internationaal het beeld is bevestigd dat ons land, net als bijvoorbeeld Denemarken, een actieve speler” is in de War on Terror. Het is bijna alsof de coördinator eindeloos heeft gezocht naar een blogpost van een moslim die Nederland bedreigd want “lokale autonome netwerken in Nederland zijn de afgelopen periode wederom rustig gebleven.”

    Die rustige reactie in de moslimwereld staat in schril contrast met de soms extremistische reacties van de NCTb. Heel scherp is de dienst niet want na een felle campagne tegen het salafisme is deze leer plotseling de bondgenoot: “ook onder Nederlandse politieke salafisten lijkt er meer weerstand te komen tegen al te radicale standpunten.” Die salafisten moeten het echter weer bij weerbaarheid ontgelden want volgens de dienst winnen “gematigde moskeeën steeds meer terrein terug dat ze de afgelopen 20 jaar geleidelijk zijn kwijtgeraakt aan salafisten.” Ze zijn dan niet meer de bondgenoot. Dit is het vierde jaar dat de NCTb dreigingsbeelden schrijft, niet eerder is de historie van de islam in Nederland naar voren gekomen, waar het getal twintig vandaan komt is daarom onduidelijk. Ditzelfde geldt voor de totale verwarring ten aanzien van de echte en de digitale wereld.

    In DTN-12 werd er live gepreekt in de provincie en niet in de Randstad. In DTN-13 waren er digitale preken en in DTN-14 is er “sprake van een heropleving van islamistisch radicalisme op het internet, waar eerder een verminderde activiteit werd geconstateerd,” terwijl drie maanden eerder al een opleving op het internet plaatsvond. Misschien is de opmerking van de coördinator te plaatsen in het licht van de NCTb-ontdekking van een “nieuwe radicaal-islamitische website die tweetalig is (Engels en Nederlands).” Helaas is niet te controleren welke website de coördinator heeft bekeken om te zien hoe strafbaar deze site al dan niet is.

    Strafbaar werd Irfan Demirtas wel bevonden door Franse rechters. Volgens de NCTb was een internationaal netwerk “gericht op het ondersteunen van de jihad in de traditionele strijdgebieden” opgerold. Het zou gaan om de “Europa-brede faciliteringscel ten behoeve van de Islamic Movement of Uzbekistan (IMU).” IMU stamt uit 1998 en vocht tegen dictator Karimov van Oezbekistan, een man die in 2005 honderden vreedzame demonstranten liet doodschieten, martelt en het land met harde hand overheerst. Na 11 september 2001 werd Karimov belangrijk in de oorlog tegen de terreur en zijn vijanden werden terroristen, zo ook IMU en zijn aanhangers. Irfan Demirtas met acht anderen kreeg tien jaar voor het steunen van IMU met driehonderdduizend euro, zijn advocaten stelden dat het geld voor humanitaire doeleinden was. Voor de coördinator is er weer een slag gewonnen in de oorlog tegen de terreur, welke slag blijft onduidelijk, maar in ieder geval niet een slag tegen onderdrukkende regimes.

    DTN-15 / 19 december 2008

    DTN-15 laat hetzelfde beeld zien als de voorgaande dreigingsbeelden: “Binnen de meeste netwerken blijft er sprake van een relatieve rust maar enkele individuen tonen nog steeds interesse voor deelname aan de internationale jihad.” Waarom het dreigingsniveau niet wordt verlaagd is onduidelijk. Natuurlijk is er het voorkeursprofiel, maar de dienst lijkt redelijk beheerst te reageren op de arrestatie van Irfan Demirtas in mei 2008 en ook een arrestatie van een 27-jarige Turkse Nederlander in Den Haag. De man had een vuurwapen, twee volle patroonhouders en een geluidsdemper. Ook de vader en moeder van de man worden gearresteerd. De vader had een Tsjechisch halfautomatisch pistool met een zakje munitie onder zijn matras liggen. De NCTb schrijft dat de “persoon was aangehouden in verband met een ambtsbericht van de AIVD, omdat hij in zeer korte tijd was geradicaliseerd en over twee vuurwapens en een geluidsdemper beschikte.”

    ‘Rechtsgeleerde’ Afshin Ellian brulde in Elsevier van 23 december 2008 dat een Jihadist was opgepakt en dat de Kamer doorslaapt. Zonder de rechtszaak af te wachten weet ‘rechtsgeleerde’ Ellian alles van de verdachten en de zaak. Later worden de verdachten door de rechter voor illegaal wapenbezit veroordeeld. De NCTb schrijft dat “vooralsnog onbekend is wat deze persoon met het wapen wilde doen.” Het klopt dat deze Turkse Nederlander misschien naar Somalië wilde vertrekken, maar het lijkt erop dat de verdachte en zijn groepje van vier andere jongeren bekend was bij alle instanties in Den Haag. Deze genuanceerde berichtgeving over arrestaties is ook terug te vinden ten aanzien van gerechtelijke uitspraken in de Piranhazaak. De coördinator vermeldt netjes de uitspraak en tevens dat “daarmee er nog geen definitief oordeel is gegeven over de uitleg van de daarop betrekking hebbende wetgeving (artikel 140/140a Wetboek van Strafrecht) omdat nog cassatie kan volgen door de advocaten. In een andere zaak, tegen de zogenaamde Hofstadgroep, loopt cassatie van de zijde van het OM.” Hetzelfde geldt voor de nietigverklaring van het “bevriezen van de tegoeden van een persoon en een organisatie die verdacht worden van terrorisme” door de Europese Unie.

    De beheerste manier van beschrijven van de arrestaties staat in schril contrast met het roepen over voorkeursdoelwitten, internationaal opererende jihadistische netwerken en andere zaken dat de werkelijke dreiging oppompt zodat de angst gevaarlijker wordt dan de werkelijkheid zelf. Zo schrijft de coördinator in de vierde dreigingsanalyse op rij over Fitna, maar nu alleen over de jihadisten: “De film Fitna, die door jihadisten wordt gezien als een belediging en provocatie, blijft daarvoor de belangrijkste legitimatie.” Dat een groot deel van de moslimwereld de film eigenlijk niet interessant vindt, wordt niet vermeld waardoor de context verdwijnt. Opmerkelijk is ook de opmerking dat “recent op internetsites in islamitische landen ook aandacht is voor de film over de profeet Mohammed, van de lokale politicus Jami.” Waarom Joustra dit vermeldt is onduidelijk, ook de aard van de vermelding, recensie, blogpost of bedreiging wordt niet aangegeven.

    De berichtgeving over de films van Wilders en Jami zijn vergelijkbaar met de verhalen over het salafisme in Nederlandse moskeeën. In DTN-14 lijkt het tij na twintig jaar gekeerd, in DTN-15 zijn we weer terug bij af: “Ook zijn soms vanuit deze centra, waar normaal gesproken de afgelopen jaren actief extremistische geluiden worden geweerd, weer radicale geluiden te horen via bijvoorbeeld uitgezonden preken van salafistische predikers in Noord-Afrika.” Aan de andere kant stelt dezelfde coördinator dat “steeds vaker radicale jongeren met jihadistische ideeën de toegang worden geweigerd.” Wat er werkelijk aan de hand is in de radicaliseringskrochten van de Nederlandse samenleving blijft gissen. Volgens de coördinator heeft het weren van radicale jongeren te maken met het beleid van de overheid want door “de uitgebreide aandacht vanuit de overheid zijn de radicaliseringshaarden hun toon gaan matigen.” Aan de andere kant klinken er blijkbaar weer extremistische preken. Die uitgebreide aandacht van de overheid formuleert de coördinator als volgt: “De betrokken overheidsorganisaties zijn: de NCTb, AIVD, Onderwijsinspectie, IND, Belastingdienst, FIOD, het OM, politie en de besturen van de gemeenten waar de haarden zich bevinden.” Let wel: er is hier geen sprake van een overtreding of een strafbaar feit van deze zogenoemde radicaliseringshaarden en in het lijstje van de dienst komt de rechtbank niet voor.

    Dezelfde bestuurlijke druk vindt plaats op het internet en op het financiële vlak. De terroristenlijsten en de Oezbeekse connectie van Irfan Demirtas maken dat duidelijk. Geld inzamelen kan niet zomaar. De coördinator schrijft dat ook andere stichtingen eraan moeten geloven: “In 2005 heeft het Kabinet aangekondigd de transparantie van stichtingen te willen verbeteren.” En de controle gaat verder. Sinds DTN-11 staan de “«Passenger Name Records» (PNR)” op de agenda. Eerst waren het de Duitsers en de Amerikanen die de PNR wilden doordrukken. In DTN-15 en toekomstige DTN’s zijn het de Fransen die de druk om tot PNR over te gaan opvoeren. Na de aanslagen op de redactielokalen van Charlie Hebdo in 2015 staan de PNR weer bovenaan de agenda.

    Wat PNR precies doen aan de bestrijding van terrorisme is niet meer interessant, door het maar vaak genoeg te herhalen komt de maatregel toch van de grond. Zie hier hetzelfde recept dat gebruikt wordt bij “het programma Cameratoezicht in het openbaar vervoer (CTOV) want dat zou “een impuls aan de beveiliging van de voor terroristische aanslagen meest kwetsbare sector, de openbaar vervoerssector” geven. Iets dat ook een impuls geeft aan de bestrijding is het innig samenwerken met twijfelachtige regimes zoals Marokko en Algerije. Joustra is zo enthousiast over de dictatuur in Algerije dat hij “op 28 en 29 oktober 2008 een bezoek heeft gebracht aan de Raadsadviseur Terrorismebestrijding van de President van Algerije.” De dienst lijkt geen genoeg te krijgen van de samenwerking met dictaturen want in DTN-17 wordt hetzelfde verhaaltje herhaald.

    Conclusie DTN 2008

    De film van Wilders, Fitna, beheerst de dreiging van 2008, maar welke dreiging kan de coördinator niet duidelijk maken. De moslimgemeenschap reageert namelijk nogal cool op de film die zeker geen bijzondere productie is. Joustra kan het niet uitstaan dat er grote rellen zijn geweest en Nederlandse ambassade s zijn afgebrand. Zijn obsessie met de dreiging gaat zover dat hij bijna teleurgesteld is dat de kern van Al Qa’ida geen speciale aandacht aan Fitna heeft besteed. Opnieuw wordt weer duidelijk dat door het gebrek aan achtergrond en analyse het koppelen van de film van Wilders aan de cartoons van Kurt Westergaard bijna lachwekkend is. Qua medium zijn beide uitingsvormen totaal verschillend en ze hebben ook een andere impact. Zeker in landen van het Midden-Oosten waar een groot deel van de bevolking nog geen internet heeft, is een cartoon een beter propaganda middel dan een film. De koele reactie zal grotendeels met toegang te maken hebben. De coördinator is niet overtuigd en probeert de dreiging nog op te krikken door te stellen dat Nederland en Denemarken regelmatig door elkaar worden gehaald. Dat de Taliban in Afghanistan een aanval hebben uitgevoerd op Nederlandse militairen vanwege de film van Wilders wuift de dienst weg. Het is de enige keer dat de coördinator een claim van een opstandige groep als twijfelachtig bestempeld. De claim past niet in het dreigingsbeeld dus zal die waarschijnlijk niet kloppen. Zo wordt de werkelijkheid aan het schrikbeeld van de dienst aangepast. Een groep mensen die een Oezbeekse verzetsgroep steunden worden gearresteerd en geportretteerd als facilitators van de jihad. Geen woord over Oezbekistan, de mensenrechten daar en het feit dat IMU voor 2001 nog wel op enige positieve aandacht in het westen kon rekenen. Nu zijn het jihadisten en dienen zij het schrikbeeld van de dienst. Bij de arrestaties van mensen die IMU ondersteunen, stelt de dienst zich echter wel beheerster op. Ook al noemt de NCTb niet de situatie in Oezbekistan, de groep wordt niet meteen tot internationaal jihadistisch centrum verheven. Ook de arrestatie van de Turkse Nederlander en zijn ouders wordt beheerst beschreven. Nuance is de dienst blijkbaar niet vreemd, maar als dan bijvoorbeeld de salafisten om de hoek komen kijken, weet de dienst zich geen raad en ontstaat er een verwarrend verhaal van schrikbeelden, dreigementen, toename en afname van invloed van de jihadi’s en blijft het beeld hangen van een angstige wereld.

    2009 het theater van de dreiging

    DTN-16 / 6 april 2009

    Een nieuwe coördinator, maar geen nieuwe analyse. DTN-16 drijft voort op de voorgaande DTN’s, netwerken, voorkeursprofielen, jihadi’s, het palet blijft hetzelfde. De netwerken zijn hetzelfde, al probeert de nieuwe Akerboom zijn eigen accent toe te voegen door te schrijven dat er “een nieuwe ontwikkeling is dat leden van lokale autonome netwerken meer internationale jihadistische contacten aangaan.” Helaas had zijn voorganger Joustra dit ook al een aantal keer gemeld, zelfs drie maanden eerder, alleen in andere bewoordingen: “enkele individuen tonen nog steeds interesse voor deelname aan de internationale jihad.” Om de ontwikkeling als nieuw te bestempelen is ook enigszins vreemd gezien het gehamer van de dienst op een directe link tussen de lokale Nederlandse polderjihadisten en de kern van Al Qa’ida of de internationale jihadisten.

    Onder het kopje netwerken wordt ook melding gemaakt van het Ikea complot van 11 maart 2009. Buro Jansen & Janssen schreef over deze politieoperatie het artikel: ‘Meer dan 200.000 professionals doen maar wat tegen terrorisme’. Ondertitel van het artikel is “gebrek aan zelfreflectie leidt tot ondoordacht handelen van politie en inlichtingendiensten met de kans op noodlottige gevolgen.” De nieuwe Akerboom zal niet meer terugkomen op zijn alinea over een zogenaamd voorkomen terrorisme plot. “Ook heeft de politie zeven personen in Amsterdam gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Deze personen werden op 13 maart 2009 vrijgelaten. Er zijn geen aanwijzingen dat zij betrokken waren bij een mogelijke terroristische aanslag.

    De vermelding van het Ikea-complot en de gebrekkige gevaren analyse van de NCTb tonen veel gelijkenis met de berichtgeving over de demonstraties tegen Israël ten tijde van de operatie Cast Lead in het Palestijnse Gaza. Tijdens deze Israëlische aanval werden tussen de 1,166 en 1,417 Palestijnen gedood en kwamen dertien Israëli (vier door eigen kogels) om het leven. De coördinator schrijft dat “niet kan worden uitgesloten dat de schokkende beelden in de media uit Gaza een extra prikkel kunnen geven aan vooral jonge moslims om te radicaliseren.” Gezien de protesten en de woedende reacties tijdens de demonstratie waren al verschillende mensen heel boos. Toch concludeert de coördinator dat er “geen daaraan gerelateerde gevallen van radicalisering zijn geconstateerd.”

    Waarom wordt dit in een dreigingsanalyse opgenomen? Is dat omdat Akerboom als nieuwe coördinator ook “nieuwe ontwikkelingen” moet stimuleren? Hij stelt namelijk dat die radicalisering niet zichtbaar is omdat radicalisering “een langere incubatietijd” heeft. Mensen die leiden aan een angstpsychose zullen altijd een reden vinden om een bedreiging te ontwaren ook als er helemaal niets aan de hand is. Demonstraties en protesten zijn onderdeel van een democratie, de dienst lijkt dat niet te accepteren. Misschien gaat de coördinator te veel om met regimes die wel raad weten met publiek protest?

    DTN-17 / 19 juni 2009

    Voor publiek protest kan beter het internet worden opgezocht. Iedereen die een leuke clip in elkaar knutselt zal in een DTN terecht komen, want dreigen loont. Zo presenteert de nieuwe Akerboom as-Sahab, de PR-afdeling van Al Qa’ida. De NCTb beschrijft een video waarin “een jihadist aan het woord komt die in het Duits een dreiging uit aan het adres van met name Nederland en Denemarken.” Hoe serieus deze video genomen moet worden of hoe waardevol het verhaal van de Duits sprekende persoon is, wordt niet duidelijk. Volgens de dienst is het gevaar groot want Nederland wordt ook in “andere ‘postings’ op het internet” genoemd. Ziedaar het profiel of beter gezegd het voorkeursprofiel van Nederland, maar “er zijn in de afgelopen rapportageperiode echter geen concrete aanwijzingen voor aanslagen tegen (belangen van) Nederland geconstateerd.” Ook niet in het buitenland dus.

    Geen aanwijzingen toch gevaar zit hem in het feit dat Nederland deelneemt aan een oorlog in Afghanistan. Bij oorlog horen slachtoffers, meestal burgers, maar incidenteel ook militairen, Nederlandse militairen. Soms dringt een zekere mate van nuancering door in de dreigingsbeelden. Niet als het gaat over de dreiging zelf, maar eerder over ‘onze tegenstanders’, zoals bij IMU in DTN-14. Bij radicalisering en polarisatie wordt al sinds DTN-5 strijdt geleverd met de salafisten. Zij zouden al twintig jaar moskeeën infiltreren en de moslimwereld overnemen. In DTN-14 probeerde Joustra aan te geven dat niet de salafisten het gevaar zijn maar de ‘radicale jongeren’. Akerboom lijkt de weg van de nuance ten aanzien van salafisme door te zetten: “Dit onderzoek, waarvan de resultaten in maart 2009 zijn verschenen, laat zien dat de meeste bezoekers in meerdere of mindere mate orthodoxe denkbeelden koesteren en de strikte leef- en denktrant aan hun dagelijks bestaan aanpassen. Dit roept het beeld op van differentiatie in de salafistische beweging in Nederland, waar naast onverdraagzame puristen ook veel gelovigen zijn die de leer aanpassen aan hun dagelijks leven in een westerse samenleving.” Aan de andere kant haalt de coördinator om onduidelijke redenen uit naar Hizb ut-Tahrir. Misschien is de organisatie radicaal islamitisch, maar om de club te beschuldigen van polarisatie in het gehele Nederlandse hoger onderwijs klinkt als smaad en opruiing van de dienst. “Dat de studentenvereniging een platform biedt aan de HuT betekent dat deze laatste in potentie de gelegenheid heeft om haar polariserende en activistische boodschap ook in het Nederlandse hoger onderwijs te verspreiden.”

    Over de bestrijding van grondwettelijke activiteiten van groepen en mensen schrijft Akerboom net als zijn voorganger Joustra onder de kopjes radicaliseringshaarden (komt vanaf DTN-0 regelmatig ter sprake), CBRN en zelfgemaakte explosieven (zie daarvoor het commentaar bij DTN-9 / 4 juni 2007) en migratie in de breedste zin van het woord. Controle op het internet, migratie, de verkoop van chemicaliën, passagiersgegevens en andere zaken werden gekoppeld aan terrorisme. Bij de internet monitoring is die verbreding goed zichtbaar. De dienst stelt dat “investeringen die zijn gepleegd ter blokkering van radicale uitingen en andere terroristische informatie hebben geleid tot de ontwikkeling van een Notice-and-Take-Down-systematiek op basis van een gedragscode.” Radicale uitingen zijn al verworden tot terrorisme en de notice-and-take-down is al een gedragscode, want “aanbieders van een (telecommunicatie)dienst op internet kunnen een melding voortaan altijd afdoen en zorgen dat onrechtmatige en strafbare content van internet verwijderd wordt.” Blijkbaar bepaalt de dienst wat strafbaar is, want aan een juridische procedure wordt geen woord vuil gemaakt.

    Dit schimmige rechtsstatelijk optreden van de coördinator gekoppeld aan zijn nauwe samenwerking met onder andere de Algerijnse dictatuur en samenwerking op Europees niveau met weinig democratische landen als Egypte, Russische Federatie (RF) en Saoedi-Arabië lijkt in schril contrast met “de inzet van Nederland ten behoeve van een resolutie ‘Mensenrechten en het tegengaan van terrorisme’.” Het lijkt over mensenrechten te gaan, maar het gaat om terreurbestrijding als mensenrecht. Dit in combinatie met dictaturen, roept vragen op over het Nederlandse beleid. De radicaal is echter al lang terrorist geworden en de coördinator wil een dissidente tegenstem op welk front dan ook de kop indrukken. Frankrijk gaat de dienst voor. “Frankrijk heeft zijn uiterste best gedaan om het actieplan ook toe te snijden op het tegengaan van radicalisering in andere kringen, bijvoorbeeld: rechtsextremisme, dierenrechtenextremisme, linksradicalisme, of nationalistisch getint extremisme. Op Nederlands aandringen zal in de toekomst extra aandacht worden besteed aan onderzoek naar processen van deradicalisering en, indien mogelijk, aan mogelijk overheidsbeleid om deze processen te doen versnellen.”

    En de coördinator kan meteen een succes melden want “de afgelopen rapportageperiode zijn enkele personen aangehouden in verband met de vrijlating van 2.500 nertsen op 15 maart 2009. De arrestaties zijn het eerste resultaat van de geïntensiveerde opsporing en vervolging van dierenrechtenextremisten; een onderdeel van de integrale aanpak zoals die wordt voorgestaan door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie.” Opmerkelijk dat het incident of de aanslag op 30 april 2009 niet door de coördinator wordt genoemd in de eerste dreigingsanalyse na het drama. Blijkbaar was er volgens de dienst op 30 april 2009 niets aan de hand, althans geen radicalisering, extremisme, jihadisme of terrorisme. Voor Nederlandse begrippen was het ‘incident’ van 30 april 2009 met zeven doden en een dode dader en tevens twaalf gewonden fors, en ook al label je het geen terrorisme, met dreiging heeft het ‘incident’ alles te maken, zeker op een evenement als Koninginnedag.

    DTN-18 / 11 september 2009

    Zoek de tien verschillen met DTN-17 zou een goede opdracht zijn, want opnieuw zijn er voorkeursdoelwitten, netwerken en andere bedreigingen, maar er is iets geks aan de hand. De coördinator werkt aan een verlaging van het dreigingsniveau, maar hoe doe je dat in een omgeving waar alleen maar reële kansen op aanslagen bestaan? Dit betekent aan de ene kant de dreiging flink oppompen, de voorstelbaarheid van een aanslag neemt dan toe. “Het afgelopen jaar zijn ontwikkelingen gesignaleerd die de voorstelbaarheid van een aanslag in Europa, en daarmee ook in Nederland, bevestigen. Zoals in DTN17 is gemeld, kunnen uit deze gebieden terugkerende jihadisten opdracht krijgen om aanslagen in Europese landen uit te voeren. De voorstelbaarheid van aanslagen op doelen in Europa wordt verder gevoed door arrestaties van jihadisten in andere Europese landen die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden.”

    Voorstelbaarheid, arrestaties die niet nader worden geanalyseerd en de bevestiging dat “internationale jihadistische groeperingen nog steeds aanslagplannen op doelen in Europa beramen.” Van deze teruggekeerde jihadisten zijn ook voorbeelden: “Eerder in deze samenvatting werd bericht dat Somalië jihadisten aantrekt uit het Westen. Dit lijkt ook te gelden voor Nederlandse jihadisten. Op 24 juli 2009 werden in Kenia vier personen aan de grens met Somalië aangehouden, omdat zij op weg zouden zijn geweest naar een jihadistisch trainingskamp in Somalië. Inmiddels zijn de jongeren vrijgelaten.” Het is allemaal reëel en het lijkt een kwestie van tijd. Aan de andere kant moet de dienst DTN op DTN bevestigen dat er “echter geen concrete aanwijzingen zijn die duiden op mogelijke voorbereidingen voor een aanslag door internationaal opererende jihadistische groeperingen tegen (belangen van) Nederland zijn.” Ook “zijn er momenteel geen indicaties dat lokale autonome netwerken een concrete bedreiging vormen voor Nederland en Nederlandse belangen.” Niets aan de hand dus en om de dreiging daadwerkelijk langzaam te kunnen afbouwen worden de salafisten van stal gehaald, de mannen die de moskeeën in Nederland overnamen de afgelopen twintig jaar. “In mei 2005 (DTN1) werd gemeld dat er signalen waren die duidden op een groeiende salafistische beïnvloeding in Nederland. Deze groei heeft zich enkele jaren doorgezet. Nu lijkt de groei van de salafistische stroming in Nederland te stagneren. De aanwas van lokale jihadistische netwerken lijkt te zijn afgenomen.” Het beleid van de dienst lijkt geen rol van betekenis te hebben gespeeld bij deze ontwikkelingen.

    Een passage in DTN-18 is echter niet te plaatsen in de strategie om de dreiging naar beneden bij te stellen in het volgende dreigingsbeeld. De coördinator ziet het bekladden van het gebouw van de Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) als terreurdreiging. Bij Radicalisering en Polarisatie stelt de dienst dat de “Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) wederom doelwit is geweest. Ditmaal zijn bekladdingen op het gebouw aangetroffen die op de aanwezigheid van een bom duidden. De melding is opgeëist door het Animal Liberation Front (ALF), die in een eerder communiqué in maart 2009 dreigde met een grote bom als de WUR haar verantwoordelijkheid niet zou nemen.” De dreiging is volgens de NCTb zo groot dat ook “andere illegale dierenrechtenacties bij supermarkten en een vestiging van McDonald’s” moeten worden vermeld in de terreur uitgave. De coördinator vervolgt zelfs met “incidenten van een legaal karakter, waarbij een enkele keer een schermutseling is ontstaan tussen demonstrerende dierenrechtenactivisten van links- en rechtsextremistische signatuur.” Met moeite krijgt de dienst de woorden manifestatie, demonstratie, legaal protest uit de mond. Toch moet Akerboom erkennen dat de “acties van de dierenrechtenextremisten niet als terroristisch zijn te bestempelen.”

    DTN-19 / 15 december 2009

    En dan verlaagt Akerboom de dreiging van substantieel naar beperkt. Volgens de dienst heeft deze verlaging twee redenen, een internationale en een nationale. Over de internationale dreiging wordt iets meer gezegd in de internationale analyse, hier de vraag of de nationale dreiging minder is. Wie de DTN’s van de voorgaande jaren doorloopt moet tot de conclusie komen dat er al jaren geen aanwijzingen zijn. Normaal weidt de NCTb niet uit over deze aanwijzingen, maar in DTN-19 stelt zij dat er “bij deze netwerken sprake is van een afgenomen taakgerichtheid.” Met taken bedoelt de dienst “activiteiten die samenhangen met de gewelddadige jihad.” Het vreemde is dat het gebrek aan aanwijzingen, de relatieve rust en de weinige activiteiten al veel langer gaande zijn dan het afgelopen half jaar. Na de Hofstadgroep en de Samir A. groep vertoonden de netwerken al jaren een relatieve rust. Akerboom is een man van de gematigde weg, al zal het taalgebruik van zijn ambtenaren niet veranderen. Bij hem is de dreiging beperkt.

    Joustra en Akerboom’s opvolger Schoof zijn rechtse hardliners die van zware dreiging leven. Akerboom lijkt qua dreigingsniveau een softe koers te varen. Hij stelt dat een deel van de verlaging van de dreiging te maken heeft met het feit dat het vijf jaar geleden is dat van Gogh werd vermoord. De coördinator opent daar zijn DTN mee. De moord op van Gogh wordt gepresenteerd als de Nederlandse elf september: “Het besef drong door dat ook Nederland zich niet veilig kon wanen van terroristische dreiging en dat bijzondere inspanningen vereist waren om nieuwe aanslagen te voorkomen.” Daar waar de Amerikanen de Patriot Act aannamen werd in Nederland de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) opgericht en het gehele land ingeschakeld als terrorismebestrijder. “Vele andere diensten en organisaties, maar ook door de oplettendheid van gewone burgers kon nieuw terroristisch onheil tot op heden afgewend worden.”

    Probleem is wat alles dat de dienst in vijf jaar beschreef ten aanzien van mensen en groepen die mogelijk een gevaar voor Nederland vormden niet bijster veel is geweest. Knuffelterrorist Samir A. kwam veelvuldig aan bod in de DTN’s, maar na de Hofstadgroep was er eigenlijk geen serieuze dreiging meer. De claim dat “terrorismebestrijding in Nederland dus daadwerkelijk effect heeft gehad,” is nogal overtrokken. Vraag is eerder of de samenleving nog wel kan ontspannen, ademen en ruimte bieden aan een radicaal geluid. Wie vijf jaar later de reactie ziet op een handvol demonstranten met Sjahada-vlaggen, de Zwarte Pietdiscussie en de wijze waarop met demonstraties wordt omgesprongen en tevens de door de dienst weggemoffelde ‘incidenten’ van 30 april 2009, 9 april 2011, en 17 juli 2014 in ogenschouw neemt, kan alleen maar concluderen dat de dreiging en angst zijn vergroot en de analyse en de context nog minder is geworden.

    De rest van DTN-19 bestaat uit een herhaling van de argumentatie ten aanzien van de verlaging van het dreigingsniveau en de vertrouwde onderwerpen ten aanzien van een grote verscheidenheid van terreurvelden. Zo passeren het beleid ten aanzien van radicale dan wel terroristische uitingen op het internet, dat door de coördinator het jihadistische internet is gedoopt, migratie maatregelen als grenstoezicht en toezicht op kennismigratie, CBRN-middelen, zelfgemaakte explosieven, cameratoezicht in het openbaar vervoer (CTOV) en de bodyscanners in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart de revue. De coördinator noemt de aanpak radicaliseringshaarden, de stalking door de overheid van organisaties, niet specifiek, sinds DTN-17 is dit van het menu verdwenen en komt alleen nog even ter sprake in DTN-29.

    Nieuw is een speciale paragraaf over “reisbewegingen naar trainingskampen en strijdgebieden.” In voorgaande DTN’s was dit onderdeel van of het internationale deel of het Nederlandse profiel. De aandacht heeft te maken met de arrestatie van vier Nederlandse jongeren in Kenia die waarschijnlijk naar Somalië wilden vertrekken en de arrestatie van een Somaliër op 8 november 2009 op verzoek van de Verenigde Staten. De man, Mahamud Said Omar wordt in 2011 aan de VS uitgeleverd en in 2013 veroordeeld voor ondersteuning van al-Shabaab. Mahamud’s broer twijfelt aan de schuld van zijn broer en denkt dat hij er is ingeluisd. Somalische clanstructuren bieden weinig helderheid ten aanzien van wat er precies is gebeurd, iets dat eind 2010 ook in Nederland duidelijk wordt bij een grote arrestatiegolf van onschuldige burgers.

    En dan komt de dienst met de mensenrechtenparagraaf. In DTN-17 waren mensenrechten en terrorisme ook al ter sprake gekomen, maar toen was de illusie nog dat het om het beschermen van mensenrechten ging bij terrorismebestrijding. In DTN-19 maakt de coördinator aan die droom een eind. De dienst rept nog wel iets over de bescherming van mensenrechten bij terreurbestrijding maar het is vooral dat “het bestrijden van terrorisme noodzakelijk is ter bescherming van mensenrechten.” In dezelfde alinea schrijft de coördinator dat Nederland en de dictatuur Algerije een gedeelde visie hebben op radicalisering en dat beide landen werken aan de “integratie van mensenrechten in antiterrorismestrategieën.” Welk standpunt de NCTb heeft ten aanzien van mensenrechten wordt niet duidelijk uit de tekst, maar de samenwerking met de dictatuur Algerije zegt misschien genoeg over dat standpunt.

    Conclusie DTN 2009

    Een nieuwe coördinator een nieuwe wind? Helaas, met de komst van Akerboom worden er wel nieuwe accenten gesignaleerd, maar in wezen gaat het oude wijn in nieuwe zakken. Akerboom breekt niet met het vertoog van Joustra, ook al heeft Akerboom een andere ambtelijke carrière doorlopen. Zo volgt de beschrijving van het IKEA complot de lijnen van vier jaar dienst. We zijn door het oog van de naald gekropen, een bus vol explosieven was op weg naar Amsterdam, zeven brute arrestaties, Amsterdam Zuidoost ontruimd en afgesloten en niets aan de hand, een telefoontje uit Brussel was genoeg voor een mediahype en zeven getraumatiseerde en gestigmatiseerde terreurslachtoffers. Akerboom heeft zijn plek veroverd in zijn eerste DTN. Toch is duidelijk dat Akerboom een andere coördinator is. Hij zet dan wel de samenwerking met foute regimes voort en timmert verder aan het buiten rechtsstatelijk optreden van de NCTb en zijn aanverwante diensten, Akerboom is wel een politieman die meer gewend is dan de ambtenaren Joustra en Schoof. Enig gevaar is hem niet vreemd en hij komt niet uit de Haagse stolp dus daar waar zijn voorganger en opvolger reële aanslagen en grote spanningen zagen, probeert de nieuwe coördinator langzaam toe te werken naar een verlaging van de dreiging. Dit bereikt Akerboom door in DTN-17 en DTN-18 het gevaar aan te dikken en tegelijkertijd het salafistische gevaar te ontmaskeren. Alleen de dierenrechtenactivisten gooien roet in het eten, ook al worden enkele gearresteerd. Andere mensen blijven actie voeren en demonstreren. Toch gaat het te ver om de dreiging substantieel te houden met een verwijzing naar demonstrerende dierenrechtenactivisten. Akerboom verlaagt dan ook het niveau in het laatste dreigingsbeeld van 2009. Die verlaging is cosmetisch, want de taal zal in de jaren die volgen niet veranderen.

    2010 de solistische dreigende dienst weet wel raad met eenlingen

    DTN-20 / 7 april 2010

    Na de storm van de substantiële dreigingsjaren zou je verwachten dat in de beperkte jaren de toon anders is. Voor een deel is dat zo, maar een vergelijking tussen een substantieel geschreven dreigingsanalyse en een beperkte laat een indruk van eenzelfde angst gevoel achter. De inleiding van DTN-20 draagt de titel kern-DTN20, alsof ook Akerboom zich wil meten aan de kern Al Qa’ida zoals de dienst haar tegenstander pleegt te labelen. In deze inleiding stelt de coördinator dat “de kans op een aanslag tegen Nederlandse belangen wel groter is in enkele landen en regio’s waar aan Al Qa’ida gerelateerde groeperingen opereren.” Nu is dit op twee manieren op te vatten, of het is groter dan in de vorige DTN of het is groter dan elders, bijvoorbeeld Nederland. Dit laatste is een nogal open deur, want geweld is in landen als Pakistan, Afghanistan en Irak veel meer voor de hand liggend dan in Nederland.

    Rule of law is in de meeste van die landen geen staande praktijk en westerse inmenging heeft daar ofwel geen verandering in aangebracht ofwel de zaak verergert. Tuurlijk dreiging analyseren is een lastige afweging, maar feiten helpen in ieder geval om inzicht te geven in wat er werkelijk aan de hand is. Een zin als “op internationaal niveau heeft het incident ‘Detroit’ het zicht vergroot op kwetsbaarheden van de complexe keten van terrorismebestrijding en daarmee gepaard gaande beperkingen,” geeft niet alleen geen inzicht in de aard van de dreiging, maar wakkert angst juist aan. Wat is de complexe keten, en hoezo beperkingen van de terreurbestrijding van de dienst? In de internationale analyse wordt het incident ‘Detroit’ verder geanalyseerd. Naast het ‘Detroit-complot’ is er het ‘Deense spotprentencomplot’, wat ook verder geanalyseerd wordt in het internationale deel. De coördinator schrijft er wel over dat het complot de “vasthoudendheid van jihadisten” onderstreept. Hij stelt dat het complot “na een periode van relatieve rust de dreiging vrij ‘onverwacht’” opspeelde, terwijl de Denen al lang op de hoogte waren van de positie en het denken van de dader.

    Ook hebben jihadisten “voor westerse begrippen een lange tijdshorizon” en “dit perspectief kan ook voor Nederland relevant zijn.” Wat de relevantie is, schrijft de coördinator niet. De dienst lijkt te willen stellen dat we altijd en overal alert moeten zijn. In wezen stelt Akerboom dat we in een oorlogsgebied leven, met bijbehorende spanning en angst. Hoe dit gekeerd gaat worden, is blijkbaar niet onderdeel van de bestrijding, want het is een complexe keten. Een keten waar Detroit, Denemarken en Nederland direct aan elkaar gekoppeld zijn. De coördinator schrijft dat “na de neergang van terrorisme van eigen bodem in Nederland, er inmiddels sprake is van een toename van home grown-terrorisme van Amerikaanse bodem.” Of de coördinator bedoelt dat de onderbroeken terrorist in Amsterdam is doorgelaten is onduidelijk.

    Welk terrorisme in Nederland en de VS de coördinator bedoelt, is ook niet helder. Naast de zelfontbrander en de lone-wolf is er nu de home growner, maar hoe dit te duiden wordt ook niet helder. Akerboom stelt dat “deze verschuiving ook voor Nederland onderstreept dat er ondanks een onveranderd dreigingsniveau wel degelijk belangrijke ontwikkelingen met vergaande implicaties plaatsvinden. Tegelijkertijd gaat hiervan het signaal uit dat dergelijke accentverschuivingen in een voor sociale processen vrij korte periode ook op het dreigingsbeeld kunnen doorwerken.” Belangrijke ontwikkeling, vergaande implicaties, korte periode, de bom staat op ontploffen. En ja hoor, “de laatste tijd is er sprake geweest van een reeks – van elkaar losstaande – incidenten rondom potentiële jihadisten.” Toch is het dreigingsbeeld beperkt. Wat wil de dienst met deze driemaandelijkse prozaïsche dreigingsexercitie?

    DTN-21 / 18 juni 2010

    Na de complexe keten van terrorisme lijkt de coördinator te begrijpen dat een beperkt dreigingsniveau ook echt beperkt is, hoewel de ambtenaren van de dienst misschien wel vastzitten in hun taalgebruik van de afgelopen jaren. DTN-21 opent met de stelling dat er niets aan de hand is: “Ook ten tijde van dit DTN zijn geen concrete aanwijzingen voor aanslagen tegen Nederland bekend geworden.” Toch moeten we angstig blijven want er zijn “transnationale netwerken” en de dreiging “zou zich vooral kunnen manifesteren via uit trainingskampen of strijdgebieden terugkerende Nederlandse of Europese jihadisten.” Terugkeerders waren er al in 2010 en de dreiging heeft allerlei slagen om de arm, het “zou kunnen” omdat “het risico bestaat dat dreigingen uit deze hoek lang onzichtbaar zijn voor inlichtingen- & veiligheidsdiensten.” Het is eigenlijk vreemd dat de dienst al twee DTN’s stelt dat “lokale netwerken in Nederland zwak en leiderloos” zijn, er geen aanwijzingen zijn dat er aanslagen op de rol staan en dat de dreiging beperkt is, maar wel een dreigingsanalyse schrijven waarbij de indruk ontstaat dat er elk moment een bom kan ontploffen of een gewapende man al schietend de supermarkt in kan rennen.

    Zo ontstaan zinnen als: “Er is wel sprake van contacten tussen Nederlandse jihadisten en professionele transnationale jihadistische netwerken elders in de wereld. Op deze wijze kunnen die transnationale netwerken voet aan de grond krijgen in Nederland.” Transnationale netwerken willen voet aan de grond krijgen in Nederland, maar de ‘Nederlandse jihadisten’ willen vooral naar “Afghanistan, Pakistan en Somalië.” Een Nederlander, de in Duitsland opgegroeide Danny R. wordt in Waziristan gedood door Pakistaanse troepen. De coördinator meldt: “Onlangs nog is een jihadist met de Nederlandse nationaliteit, die in Duitsland opgroeide, omgekomen tijdens een vuurgevecht met Pakistaanse troepen in Pakistan.” Verder geen uitleg, want in de oorlog tegen de terreur is er geen wens meer om te begrijpen wat er aan de hand is. Het verhaal van Danny R. lijkt simpel, hij is de tegenstander en nu is hij dood. Hetzelfde simplisme klinkt door in de zin over “de wens van Al Qa’ida in Irak om tijdens het WK Nederlandse en Deense teams of supporters te treffen.”

    Dit zou in een niet nader omschreven document staan. Is dit echt of hoe moet dit geanalyseerd worden? Wat is de waarde, wat betekent dit? In een paragraaf boven de Nederlandse dreiging is er veel meer nuance in het verhaal aangebracht: “Op het jihadistische internet werden in de afgelopen periode diverse postings aangetroffen waaruit de belangstelling blijkt van jihadisten om een aanslag te plegen op het WK voetbal 2010 in Zuid-Afrika. Het is niet ongebruikelijk dat jihadisten speculeren over aanslagen op grote Westerse (sport)evenementen. Zo kunnen (sport-)delegaties en supporters van specifieke nationaliteiten worden getroffen en kan de media-aandacht en live-uitzending de impact van een aanslag vergroten. Dergelijke speculaties betekenen niet automatisch dat ook daadwerkelijk aanslagen te verwachten zijn. De inschatting is dat de zelfstandige slagkracht van Al Qa’ida in Irak voor een complexe aanslag in Zuid-Afrika gering is.” Het is als dreigen, trollen, soms zelfs uitgeprint en offline verspreid, maar wat betekent het in werkelijkheid? En wat is die werkelijkheid dan? Van een dienst die een dreigingsbeeld produceert verwacht je een analyse niet een veronderstelling dat er iets kan gebeuren.

    De dienst ziet een verstoring van een lezing “van de Nederlandse dichter Benno Barnard” als een daad van terrorisme en vreest tevens voor besmettingsgevaar. “Gebleken is dat Nederlandstalige Belgische salafisten op het internet contact onderhouden met salafisten in Nederland. Dat contact kan in de toekomst mogelijk leiden tot een meer georganiseerd verband van activistisch-salafistische jongeren in Nederland, zoals Sharia4Belgium in België is.” Wat is het gevaar eigenlijk van deze radicale jongeren. Is hun provocatie meteen terrorisme? Vraag is of die hyper aandacht voor verstoringen, veronderstellingen, internetpostings, geruchten, het “project Illegal use of the Internet”, andere wensen/verlangens van mogelijke jihadistische groeperingen van de dienst wel enig nut heeft als basale veiligheidsmaatregelen niet in acht worden genomen. Het drama op 30 april 2009 maakt dit duidelijk en het is ook opvallend dat dit in het eerste DTN na het incident/de aanslag niet genoemd wordt.

    In de laatste DTN van 2009 schrijft de dienst: “Zelfs individuen kunnen komen tot blind geweld tegen ons politieke en maatschappelijke bestel, zoals op Koninginnedag maar al te pijnlijk duidelijk is geworden. Er is dus alle reden om waakzaam te blijven.” Tot een diepere analyse komt de coördinator niet, uiteindelijk zal er een eenlingenbeleid worden ontwikkeld, maar dat zal eerder dreigingsverhogend zijn dan daadwerkelijk iets oplossen. In DTN-21 meldt de NCTb dat de viering in 2010 goed is verlopen en dat de “Coördinator Bewaken en Beveiligen aan het lokaal bevoegd gezag advies heeft gegeven.” De indruk bestaat dat de NCTb na het drama van 2009 is benaderd om het allemaal beter te coördineren want dat is haar taak.

    Dit is echter vreemd aangezien vanaf DTN-0, het nulnummer van de dreigingsbode van de dienst, de coördinator het al over bewaken en beveiligen heeft. Het onderwerp komt terug in DTN-0, DTN-1, DTN-5, DTN-7, DTN-9, DTN-11, DTN-13, DTN-15, DTN-17, DTN-19 (alle voortgangsrapportages terrorismebestrijding), alsof de dienst wil zeggen dat papier geduldig is. Resultaat van dit ‘bewaken en beveiligen’ van de dienst is dat tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam op 4 mei 2010 iemand met een schreeuw een nationale paniek kan ontketenen, om vervolgens behandeld te worden als de grootste terrorist met bijgaand lang voorarrest en straf. En ondanks alle dreigingstaal en grote gevaren in de wereld van de jihad wandelt Alberto Stegeman opnieuw met een fles explosieve vloeistof Schiphol binnen. Twee jaar eerder had hij dat ook al gedaan en opnieuw houdt de dienst de “procedures voor de beveiliging op Schiphol tegen het licht.” Wie alleen naar de jihadisten kijkt en die groter maakt dan zij in werkelijkheid zijn, creëert angst voor de duivel en minacht basale veiligheid van burgers.

    DTN-22 / 13 september 2010

    De constructie van het dreigingsbeeld is een ideologische onderneming die twee elementen omvat. Ten eerste is er het bestempelen van bepaalde zaken als dreiging en andere niet en daarnaast is het een taalkundige exercitie. De dienst presenteert dreiging als een wetenschappelijke afweging, maar keuze van onderwerpen, woorden en het constante gebruik van de voorstelbaarheidsthese erodeert waarheid en vervormt de DTN’s tot oorlogspropaganda. DTN-22 stelt bijvoorbeeld in de derde zin dat “het profiel van Nederland nog steeds blijft passen in het internationale jihadistische vijandbeeld,” alsof Nederland een neutrale, onpartijdige entiteit is. De vijfde zin schakelt over op de creatie van een onzekere wereld, met onzekere dreiging en onzekere afloop: “Het gist steeds meer in een breed scala aan landen, waardoor het dreigingsbeeld diffuser is geworden.” Er is zelfs geen specifiek land te noemen. De inleiding vervolgt met de ideologie van Al Qa’ida en de belangen van het westen, als zou de ideologische strijd eenzijdig zijn. Heel langzaam zijn we de wereld van Tolkien in gewandeld waar de Hobbit (Nederland) strijdt tegen binnenlandse netwerken die helaas “leiderloos en weinig doelgericht zijn” waardoor ze geen bedreiging vormen en “transnationale netwerken” die Nederland “een aantrekkelijk en legitiem doelwit” vinden, maar onbestendig en diffuus zijn waardoor er ook niets gebeurd.

    Regelmatig worden in de DTN’s de nar van de vrijheid van meningsuiting, Geert Wilders, opgevoerd. Ook nu weer met onder andere zijn voornemen “om Jordanië voortaan Palestina te noemen” en zijn voornemen om “op 11 september 2010 tegen de vestiging van een islamitisch cultureel centrum en moskee nabij «Ground Zero» in New York” te spreken. De wereld wordt geportretteerd als het rijk tussen goed en kwaad. De Nederlandse werkelijkheid met haar nar en de jihadistische wereld van massa’s die “op een bekende jihadistische website” Wilders bespreken zonder “concrete bedreigingen tegen Nederland of tegen de PVV-leider.” Er klinkt enige teleurstelling in de tekst door, maar “de PVV-leider en Hirsi Ali worden wel genoemd in een «hitlist» van personen in het jihadistische internetmagazine Inspire met de kop «The dust will never settle down», vergezeld van de afbeelding van een pistool.” Het intro van de nieuwe eindeloze serie van Peter Jackson eindigt een beetje onverwacht in een genuanceerde scene waarbij een ‘terugkeerder’ toch niet aan alle verwachtingen voldoet: “Tot nu toe zijn er in Nederland slechts in zeer beperkte mate «terugkeerders» gesignaleerd. Daarnaast is het niet zo dat iedere terugkeerder ook een dreiging vormt.” De spanning daalt verder naar een dieptepunt als “twee nieuwe Nederlandse jihadistische sites qua inhoud en vorm niet veel af wijken van reeds bestaande.” Opnieuw trachten ze “de jihadistische ideologie te verspreiden” en gaat het om “klassieke strijdgebieden” en niet om “Nederland (of België),” schijnbaar de stille hoop van de coördinator.

    Gelukkig kan de coördinator onder het kopje ‘gewelddadige radicalisering en polarisatie’ enkele alarmerende rapporten aanhalen over de voedingsbodem die onder “Somalische, Pakistaanse, Koerdische en Molukse bevolkingsgroepen in Nederland voor radicalisering bestaat, wat bij enkelen zou kunnen uitmonden in extremisme.” Een van de onderzoeken die de coördinator als basis gebruikt voor deze stelling is een verkennend onderzoek, ‘Voedingsbodem voor radicalisering bij kleine etnische minderheden in Nederland’, dat tot conclusies is gekomen via een literatuurstudie en een niet representatieve steekproef “om zogezegd het percentage geradicaliseerde personen vast te stellen.” De dienst presenteert het onderzoek als wetenschappelijk. Tot DTN-22 werd er gesproken van “radicalisering en polarisatie”, vanaf september 2010 is het “gewelddadige radicalisering en polarisatie.” Volgens de NCTb kan een “potentieel »trigger event»” voor die gewelddadige radicalisering en polarisatie “de Israëlische militaire actie tegen een Turks schip met goederen voor Gaza” zijn. De dienst is beducht voor een aanslag want dit “leidde tot heftige reacties op het internet, maar “nog niet tot geweld.” Akerboom vergat te vermelden dat Israël het Turkse schip Mavi Marmara in internationale wateren enterde en dat daarbij negen opvarenden door de Israëlische militairen werden vermoord. Gewelddadige radicalisering in de eigen Hobbit wereld. Het extremisme heeft zich bij de dienst verdiept.

    DTN-23 / 17 december 2010

    In de internationale analyse wordt dieper ingegaan op het Stockholm plot, de bompakketten en andere volgens de coördinator “jihadistische intenties of voornemens om westerse doelen te treffen.” De dienst spreekt ook over een “decor van diverse, soms verwarrende berichten over terroristische dreiging tegen diverse Europese landen.” Een decor waar de NCTb blijkbaar figurant in is of deels meeschrijft aan dreigingsscenario’s, want volgens de dienst zorgen die verwarrende berichten ervoor dat “het Nederlandse dreigingsbeeld zorgelijk is.” Dit lijkt vooral door “de herfsteditie” van Inspire te komen, “het Engelstalige jihadistische webmagazine” waarin “Nederland enkele malen is genoemd als potentieel doelwit van een aanslag, door de leiders van zowel de Pakistaanse als de Afghaanse Tabilan.” Waarschijnlijk bedoelt de coördinator de Taliban, maar in het licht van de Hobbit is het een mooie verschrijving.

    Inspire interviewt Wali ur Rehman, een leider van de Pakistaanse Taliban (Tehrik-i-Taliban Pakistan, TTP), die zegt Nederland “met prioriteit ‘een lesje te leren’” waarbij prioriteit niet tussen aanhalingstekens is geplaatst en lesje leren wel. Dat Wali ur Rehman niet echt haast maakt met het lesje leren blijkt uit het feit dat er “geen aanwijzingen zijn dat de TTP voorbereidingen treft voor een aanslag tegen Nederland of Nederlandse belangen.” Waarom de coördinator het Nederlandse publiek op dit interview wijst is onduidelijk. Ook een interview met een woordvoerder van de Afghaanse Taliban, Zabiullah Mujahid, in de Volkskrant passeert de revue. In de inleiding van het DTN was Inspire nog de bron, bij dreiging tegen Nederland is de Volkskrant de bron. Zabiullah Mujahid waarschuwt Nederland en “indien Wilders erin zou slagen het parlement te manipuleren tot het aannemen van “meer anti-islamitische wetgeving” zou Nederland in aanmerking komen voor een aanslag,” zou de woordvoerder hebben gezegd.

    Het blijkt allemaal wat minder spontaan dan in eerste instantie is gepresenteerd, want “Mujahid werd expliciet naar zijn mening over Nederland gevraagd en kwam dus niet spontaan tot zijn waarschuwing.” Vraag is ook of de woordvoerder weet waar Nederland ligt, daar was in het verleden verwarring over, en tevens zijn er “geen indicaties die wijzen op voorbereidingen van een aanslag tegen Nederland of zijn belangen in het buitenland.” Deze twee interviews vullen de paragraaf ‘Nederland als doelwit genoemd’. Of beide heren ook daadwerkelijk enigszins belangrijk zijn in beide bewegingen en in het verleden uitspraken hebben gedaan die van belang waren, wordt niet geanalyseerd. Waarom de Taliban wordt opgevoerd als mogelijke bedreiging terwijl Nederland zich juist heeft teruggetrokken uit Afghanistan is een bewijs voor de “voor westerse begrippen lange tijdshorizon” van de jihadisten zoals door Akerboom in DTN-20 is uitgelegd.

    De horizon van de dienst is niet al te lang. Drie maanden eerder schreef hij over het gevaar van radicalisering bij Molukse gemeenschappen, maar of die degenen zijn die terroriseren is de grote vraag. In DTN-23 beschrijft de dienst “bekladding, vernieling, brandstichting en met een vuurwapen op een moskeedeur schieten bij diverse gebedshuizen in Nederland (Molukse kerken, enkele moskeeën) waarbij niet kan worden vastgesteld of ideologische overwegingen een rol spelen.” En dit vernauwde bewustzijn van de NCTb herhaalt zich bij de paragraaf weerstand. Plots omarmen de dienst en haar evenknie de AIVD het Salafisme. “De studie bevestigt de visie van AIVD en NCTb, dat de salafistische gemeenschap in Nederland geen voedingsbodem voor jihadistisch terrorisme vormt,” terwijl de dienst tot zeker DTN-17 moord en brand schreeuwde en overal salafisten zag die moskeeën overnamen en radicaliseerden.

    Zonder de salafisten en de leiderloze nationale netwerken moet de coördinator op zoek naar nieuwe bronnen van polarisatie en de rechter bedient hem op zijn wenken. “Verder werd de Arabisch-Europese Liga (AEL) in augustus 2010 in hoger beroep veroordeeld voor het publiceren van een cartoon die suggereert dat de Holocaust een joods verzinsel is. De veroordeling leidde tot verongelijkte reacties bij onder andere AEL zelf en de Hizb ut-Tahrir (HuT). In dezelfde periode besliste het Openbaar Ministerie om niet over te gaan tot vervolging van de cartoonist Gregorius Nekschot wegens discriminatie. AEL en HuT, maar ook veel anderen, getuige reacties op internet, zien hierin ongelijke behandeling en discriminatie van moslims.” Verongelijkte reacties en opmerkingen over discriminatie zijn geen polarisatie, ook al wil de dienst dit graag zo labelen. Het zijn eerder tekenen van een groeiend extremisme bij de dienst, een onvrede over mensen die zich kritisch opstellen ten aanzien van de Nederlandse staat.

    Bij gebrek aan ‘echte terroristen en terreurgroepen’ die allemaal worden vrijgesproken (de Irakese Nederlander Wesam al Delaema, de jongeren die op weg waren naar Somalië, Stichting Al Aqsa), richt de dienst zich op de eenlingen. Die krachtmeting kan de coördinator gemakkelijk aan. Na 30 april 2009 en 4 mei 2010 volgde nog de waxinelichthoudergooier Erwin Lensink tijdens Prinsjesdag op 21 september 2010. Los van de zeer zware maatregelen van voorarrest, psychiatrisch onderzoek en andere justitiële medische maatregelen die de eenlingterroristen te verduren kregen, tuigen de coördinator en aanverwante diensten een scala van maatregelen op. “Derhalve is onlangs het project Solistische Dreigers gestart. Zo zal ten eerste vóór 1 januari 2011 binnen het KLPD een pilotteam Solistische Dreigers zijn opgestart. Er wordt wetenschappelijk onderzoek geïnitieerd naar de wijze waarop ongekende dreigers aanslagen plegen en de mogelijkheden van vroege signalering. En er wordt onderzocht of het mogelijk is de zogenaamde – vaak jongere – ‘straattaaldreigers’ door middel van een voorlichtings- en bewustwordings-campagne te ontmoedigen.”

    In DTN-24 wordt het solistische dreigers-frame meteen toegepast in het terreurbeeld. Nadat in Tuscon (Arizona, de Verenigde Staten) op 8 januari 2011 een schietpartij plaats vindt, “waarbij een 22-jarige man een congreslid door het hoofd schoot, zes omstanders doodde en nog eens dertien mensen verwondde, zijn ook de Verenigde Staten weer eens pijnlijk geconfronteerd met het verschijnsel van de ‘solistische dreiger’. De dienst weet wel raad met deze eenlingterroristen en stelt dat “systeemhaat, in combinatie met een geloof in samenzweringingstheorieën, persoonlijke stoornissen of traumatische ervaringen” de oorzaken zijn. Amerika kent echter een traditie van al dan niet willekeurige schietpartijen waarvan het bloedbad op de Columbine High School van 20 april 1999 misschien wel de bekendste is.

    Met de focus van de terreurdienst zelf is het vervolgens zelf slecht gesteld want, na Koninginnedag, dodenherdenking en Prinsjesdag, volgt de winkelcentrumslachting van een solistische dreiger op 9 april 2011 in Alphen aan de Rijn. De dienst rept er met geen woord over. In het eerste DTN na het drama in Alphen aan de Rijn schrijft de coördinator dat “Koninginnedag dit jaar weer veilig en bovenal feestelijk is verlopen” en dat de dienst alleen maar “personen van de limitatieve lijst” beschermd. “Nationale evenementen zijn evenementen die worden bezocht door personen van de limitatieve lijst én waarbij het nationale belang centraal staat én het karakter van het evenement een specifieke of verhoogde druk op de bewaking en beveiliging kan geven” oftewel “Koninginnedag (daar waar de koning is), de Nationale Herdenking, Veteranendag en Prinsjesdag.” De mensen die werden vermoord bij het drama van Alphen aan de Rijn stonden niet op de “limitatieve lijst” en waren dus niet belangrijk genoeg voor de dienst NCTb.

    Conclusie DTN 2010

    Een verlaagd dreigingsniveau wil niet zeggen een rustiger vaarwater. De elementen van een gespannen dienst blijven in het DTN hangen. Kern Al Qa’ida is er nog steeds en ook de complexe keten van terrorismebestrijding. Welke gevaarlijker is maakt de coördinator niet duidelijk, maar de complexe keten heeft in DTN-20 meer ellende aangericht dan de kern. Detroit, de onderbroekenbommenman, zou een voorbeeld zijn van de kwetsbaarheden van de keten, maar wie het spoor van Umar Farouk Abdulmutallab volgt kan alleen maar concluderen dat de man een knalrood T-shirt aan had met de tekst: ‘Ik ben een terrorist en ga zo een aanslag plegen.’ Ditzelfde geldt voor de heer Geele in Denemarken gezien de uitgebreide voorkennis van de Deense inlichtingendienst. Vraag is dan of het om kwetsbaarheden gaat of om het in gevaar brengen van de bevolking. En dat brengt weer 30 april 2009 in herinnering, een ‘incident’ dat in de dreigingsbode niet ter sprake komt, al worden Karst Tates en later de Alphense schutter, de theelicht houdergooier en de damschreeuwer wel gebruikt voor een nieuw programma ten aanzien van de solistische dreigers waar natuurlijk bierflessengooier jakhals Erik van DWDD niet bij hoort. En die eenlingterroristen of solistische dreigers moeten worden aangepakt door een “pilotteam solistische dreigers” dat “vóór 1 januari 2011” moet zijn opgestart. Drie maanden later slaat Tristan van der Vlis hard toe in Alphen aan de Rijn en toont eens te meer aan dat mensen indelen in eenlingterroristen, jihadistische netwerken en radicale moslims uitmondt in meer dreiging, meer angst en meer gevaar en niet in meer veiligheid. Basale procedures en meer transparantie hadden meer voor de veiligheid gedaan in Alphen dan een dienst. De eenlingen, netwerken, moslims en anderen zijn voorbeelden van de drang van de NCTb om de wereld in te delen in een goed en slecht deel. De dienst gaat zo ver in die bipolaire benadering dat zelfs ‘wetenschappelijk’ onderzoek wordt gepresenteerd over vermeende radicalisering van diverse bevolkingsgroepen zoals Somalische, Pakistaanse, Koerdische en Molukse Nederlanders (DTN-22). Onderzoek dat gebaseerd is op een literatuurstudie en een niet representatieve steekproef. Uiteindelijk blijft van het onderzoek weinig heel, maar het leed dat de diverse bevolkingsgroepen is aangedaan is al geschied. Dit leed is tweeledig, ten eerste wordt geïnsinueerd dat de bevolkingsgroepen aan het radicaliseren zijn en daar blijkbaar niets tegen doen. Ten tweede werd de Molukse gemeenschap in DTN-23 getroffen door “bekladding, vernieling, brandstichting en schoten op de deur.” Die ‘incidenten’ passen weer in het frame van de polarisatie van de dienst en bevestigen indirect de radicalisering van de Molukse gemeenschap. Zo draagt de terreurcoördinator bij aan de ontwrichting van de samenleving, terwijl zowel het ‘wetenschappelijk’ onderzoek als de terreurbode twijfelachtige documenten zijn. De dienst lijkt er niet om te malen. Zorgvuldig afgewogen analyse is niet aan de terreurdienst besteed.

    2011 ambtenaartje in lala dreigingsland

    DTN-24 / 18 maart 2011

    Door alle oorlogstaal van de dienst sneeuwt het dreigingsniveau onder. Het lijkt substantieel, maar dat is alleen de gevoelsdreiging, in werkelijkheid houdt de coördinator het op beperkt. Zo start de coördinator DTN-24 met “die zorgelijke ontwikkelingen.” Dit zijn berichten op het internet en arrestaties in Europa want er is “geringe dreiging van binnenlandse jihadistische netwerken.” Het is elke keer onduidelijk of die netwerken er überhaupt zijn. Op de Europese arrestaties wordt in de internationale analyse ingegaan. Of Nederland nu actief is in Afghanistan of niet, “afnemende militaire betrokkenheid in Afghanistan en de politiemissie in Afghanistan dragen bij aan het internationale profiel van Nederland.” Dit komt tot uitdrukking in het media optreden van bijvoorbeeld de woordvoerder van de Afghaanse Taliban, die zou zich “in december en januari driemaal tot Nederland gericht” hebben. Dit is waarschijnlijk Zabiullah Mujahid die door de Volkskrant is geïnterviewd. Wat de woordvoerder naast het Volkskrant interview heeft gezegd is onduidelijk. Daarnaast haalt de dienst twee niet nadere genoemde individuen aan die op “een prominente Arabischtalige jihadistische website een posting hebben geplaatst waarin onder andere Nederland wordt genoemd als legitiem doelwit voor jihadisten.” Een analyse van de waarde van de postings geeft de coördinator niet en hij vertelt ook niet hoe serieus de dreigementen genomen moeten worden.

    Die postings en de jihadisering van het internet baren de coördinator al jaren zorg. In DTN-24 stelt hij: “De rol van het internet vormt al jaren een belangrijke dimensie van de jihadistische dreiging. Het internet is immers een cruciaal middel voor jihadisten.” Accounts bij Facebook, Youtube en andere internetmultinationals worden door de coördinator gekoppeld aan “de geest van het jihadistische discours op het internet.” Die jihadisering was ook geconstateerd bij Somalische Nederlanders in DTN-22 (september 2010) en wordt in DTN-24 bevestigd door een rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek: “De uitkomsten bevestigen het beeld van een voedingsbodem voor radicalisering.” Het lijkt even of de Somalische gemeenschap op ontploffen staat als op 24 december 2010 “twaalf personen van Somalische afkomst” worden gearresteerd. De eigenaar van een belwinkel ziet voor zijn ogen dat zijn winkel door het arrestatieteam aan stukken wordt geslagen alsof het hooligans van de overheid zijn. Volgens de coördinator zouden er aanwijzingen zijn dat er op 24 of 25 december 2010 een aanslag gepleegd zou gaan worden.

    De AIVD had op basis van een anonieme tip een ambtsbericht getypt en het openbaar ministerie en politie arresteerden vervolgens mensen die werden verdacht van terrorisme. Het doet allemaal denken aan vele voorgaande voorbeelden zoals het Ikea plot op 12 maart 2009 (zeven mensen gearresteerd, een dag cel) of het Rotterdamse complot van juli 2005 (vijf volwassenen en een kind gearresteerd, zes dagen cel). De Somalisch Nederlandse hype die begon met een verkennend onderzoek, een zorgelijk rapport, een brute inval en arrestaties eindigde in DTN-26. Daarna keerden de geradicaliseerde Somalische Nederlanders niet meer terug in de dreigingsanalyses, de hype was over. De dienst drijft op hypes zoals de hedendaagse journalistiek van een flinke hype houdt.

    En Wilders en andere parlementariërs bedienen de coördinator op zijn wenken. “Het publieke en politieke debat over kwesties als integratie, immigratie en islam kende ook in de afgelopen periode op verschillende momenten scherpe kanten. Een terugkerend thema daarbij is het verbod op gelaatsbedekkende kleding, in de volksmond het ‘boerkaverbod’ genoemd.” Volgens de NCTb is het een “gevoelig thema”. Niet voor politici, opiniemakers of de dienst zelf, maar voor “jihadistische personen en organisaties.” Volgens de coördinator schuwden jihadisten in Frankrijk “foutieve voorstellingen, manipulatie en opruiing niet.” Politici, opiniemakers of de dienst zelf maakten zich daar natuurlijk niet schuldig aan. Zoals bij de groep Shariah4Holland. De groep is nog maar net opgericht of de coördinator neemt ze op in zijn terreurbode: “Op 13 december 2010 werd op het internet ‘Shariah4Holland’ gelanceerd.” Zeker geen “foutieve voorstellingen, manipulatie en opruiing” van de dienst, alleen roept de “groep niet op tot gewelddadige activiteiten.” Waarom wordt de groep dan toch aangemerkt als terroristische organisatie?

    DTN-25 / 17 juni 2011

    Na ruim zes jaar dreigingsbeelden is er geen weg meer terug. Nu plots schrijven dat het beeld groen is en dat er geen dreiging meer bestaat, is ongeloofwaardig. Het is vooral ongeloofwaardig omdat de coördinator zelf de dreiging keer op keer opkrikt, terwijl de gepresenteerde feiten slechts aangeven dat er in wezen niets aan de hand is. Want keer op keer is de dreiging van de al dan niet bestaande jihadistische netwerken in Nederland gering. Wat overblijft, is een soort lala dreigingsland, waar het natuurlijk altijd gevaarlijker kan zijn en er meer maatregelen moeten worden genomen, maar waar teruggaan niet meer mogelijk is. Nederland is in DTN-25 daarom niet meer een ‘voorkeursdoelwit’ maar een “gelegenheidsdoelwit.” “Het besluit om een politiemissie naar de Afghaanse provincie Kunduz te sturen zou ertoe kunnen leiden dat in ieder geval Nederlandse belangen in Afghanistan explicieter in beeld komen als gelegenheidsdoelwit.” Wat precies de definitie van gelegenheidsdoelwit is, maakt de coördinator niet duidelijk, maar het klinkt als een drive-by shooting. De aanslagpleger is onderweg naar Parijs en pakt terloops Rotterdam er nog even bij. Of dit een positieve ontwikkeling is, wordt niet duidelijk. Voorkeursdoelwit lijkt beter omdat de gelegenheid zich altijd voor kan doen en de voorkeur waarschijnlijk niet, maar de dienst gaat verder niet in op het onderscheid. Voorkeur of gelegenheid, beide doelen zijn blijkbaar legitiem voor de jihadisten.

    Voorkeursdoelwit van de dienst was lange tijd het salafisme, maar sinds DTN-23 niet meer. In DTN-25 is de Moslimbroederschap het gelegenheidsdoelwit: “Op langere termijn vormt de broederschap mogelijk wel een bedreiging van de democratische rechtsorde.” Na DTN-25 komt de Moslimbroederschap niet meer terug tot in DTN-37. De coördinator houdt ook van gelegenheidsargumenten met als voorkeursdoelwit meer controle en registratie, vandaar dat hij sinds DTN-23 naast terroristen ook criminelen noemt bij “de (zelfgemaakte) explosieven”(haakjes van de overheid). De coördinator stelt dat dat “terroristische en andere criminele organisaties de potentie en onverminderde intentie hebben om explosieven in te zetten. Bij vrijwel alle terroristische aanslagen in West-Europa is gebruik gemaakt van zelfgemaakte explosieven.” Bij de Madridaanslagen werd echter regulier dynamiet gebruikt, geleverd door een informant van de overheid. Bij London werden volgens de minimale informatie die er over de aanslagen beschikbaar is ook reguliere explosieven gebruikt. Daarnaast waren er allerlei exotische pogingen die mislukten, maar alleen Anders Breivik was in staat om genoeg kunstmest met nitraatzouten en benzine te verzamelen om een effectieve bom te bouwen. Bij veel maatregelen vindt dezelfde stoelendans rond het voorkeursdoelwit van de dienst plaats. Of het nu gaat om (zelfgemaakte) explosieven, financiën/witwassen, internetsurveillance en afsluiting (Notice and Takedown), of registratie van passagiersgegevens keer op keer wordt eerst gesteld dat de maatregelen nodig zijn voor de bestrijding van terrorisme maar gaandeweg gaat het niet meer om terrorisme maar om criminaliteit en weer later om geweldplegers en of radicale of dissidente groepen. Zo kwam het onderwerp van de Passenger Name Records (PNR) in DTN-11 op de agenda. In DTN-15 en DTN-17 werd expliciet terrorismebestrijding vermeld. In DTN21 sprak de Nederlandse overheid nog over “doelbinding, proportionaliteit en privacy van de reiziger.” In DTN-25 is het al opgerekt tot “het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (EU PNR).”

    DTN-26 / 3 oktober 2011

    De obsessie van de dienst met radicalisme, extremisme en vooral jihadisme leidt tot bizarre dreigingsbeelden. In DTN-26 van 3 oktober 2011 stelt de coördinator dat “de aanslagen in Noorwegen laten zien dat de binnenlandse terroristische dreiging in westerse landen niet alleen wordt bepaald door jihadistisch terrorisme.” Alles wordt langs de jihadistische meetlat gelegd. Er is jihadistisch terrorisme en “niet-jihadistisch terrorisme,” zoals Akerboom Breivik definieert. En dan is er Alphen aan de Rijn, iets dat de coördinator over het hoofd heeft gezien en niet in zijn dreigingsbeeld heeft opgenomen, want dat past blijkbaar niet in het volledig gedichotomiseerde samenlevingsbeeld van de dienst. Bij die tweedeling is Breivik ook een lastige persoon want in principe is er de jihadistische wereld en ‘onze wereld’. Gelukkig kan Breivik wordt gedetermineerd als een “geradicaliseerde eenling”, een “verwarde eenling” of een persoon die uit is op “zijn’15 minutes of fame’.” Dader Tristan van der Vlis past zeker niet in deze wereld van de NCTV, dus wordt hij weggelaten en keert slechts een keer terug als een soort voetnoot in DTN-28.

    Akerboom beert de jihadistische wereld en de Breivik wereld te laten versmelten. De jihadi’s willen naar jihadistische terreinen om te trainen. Zij zijn al radicaal en terrorist. “Nederlandse jihadisten of in Nederland wonende jihadisten blijven pogingen doen uit te reizen naar jihadistische strijdgebieden. Slechts een enkeling slaagt erin het gewenste strijdgebied te bereiken en aansluiting te vinden bij jihadistische structuren.” Zij zien Nederland als een “legitiem doelwit”. De coördinator is wel anders over de vele postings gaan denken: “Hoewel deze postings het profiel in jihadistische kringen van Nederland als vijand van de islam versterken, moeten zij vooral gezien worden als een manier om angst aan te jagen bij westerlingen.” Akerboom is echter wel blij want “de postings versterken het profiel van Nederland in het algemeen en de PVV-fractievoorzitter in het bijzonder als vijanden van de islam,” de oorlog tegen de terreur woedt gelukkig verder. Breivik onderstreept voor de dienst “ook nog eens de dreiging die kan uitgaan van geradicaliseerde eenlingen.” De dienst gebruikt niet de term extreemrechts voor Breivik, “overigens kan Breivik niet worden gekarakteriseerd als een ‘klassieke’ rechtsextremist,” ook geen woord over de toenemende polarisatie die ook door de dienst wordt aangewakkerd. Nee, de woordenschat bestaat uit “geradicaliseerde”, “verwarde”, en de analyse is simpel. “De terroristische aanslagen in Noorwegen leidden in Nederland, maar ook daarbuiten, tot een debat over in hoeverre het maatschappelijk klimaat heeft bijgedragen aan de daden van Breivik,” schrijft de coördinator als analyse en dat op “dit moment in Nederland geen concrete aanwijzingen” zijn maar het “kan echter niet worden uitgesloten dat de ideeën en daden van Breivik een inspiratie kunnen zijn voor gefixeerde dan wel verwarde eenlingen.”

    Naast de jihadisten en de niet-jihadisten als Breivik heb je mensen die gebruik maken van hun democratisch recht op vrijheid van meningsuiting, manifestatie en vergadering. Zo zijn er mensen die zich inzetten voor dierenrechten, door de dienst gelabeld als “dierenrechtenextremisten”. Zij hebben de “aandacht getrokken met acties tegen de KLM, omdat deze volgens de dierenrechtenextremisten samen met partner Air France betrokken zou zijn bij het vervoeren van apen ten behoeve van de dierproefindustrie.” Niet de dienst wil aandacht, maar de dierenrechtenactivisten, en er is volgens de NCTV helemaal niets mis met proefdieren want volgens extremisten vervoeren KLM en Air France proefdieren, en extremisten zijn per definitie fout en KLM en Air France zijn gewoon goed bezig. Ook vindt de coördinator het schandalig dat er “videobeelden, die heimelijk zijn gemaakt, zijn gepubliceerd van vermeende misstanden in Nederlandse varkenshouderijen.” De misstanden zijn “vermeend” en de videobeelden “heimelijk,” allemaal zeer terroristisch volgens het denken van de dienst.

    Naast de mensen die zich inzetten voor dierenrechten zijn er ook de mensen die zich inzetten voor vluchtelingen. Zij zijn de “asielrechtenactivisten en –extremisten” die “zich wederom richtten op bouwbedrijf BAM.” BAM bouwt gevangenissen voor vluchtelingen en in het verleden hebben mensen gedemonstreerd tegen BAM en zijn er enkele vernielingen aan bouwplaatsen geweest. Volgens de coördinator zijn die vernielingen door “asielrechtenactivisten en –extremisten” gepleegd, want zij gebruiken “extremistische methoden, zoals vernielingen.” In DTN-27 zijn die “extremistische methoden” al uitgebreid tot “incidenten met een extremistisch karakter, zoals (kleinschalige) brandstichtingen” die de dienst noemt in het kader van “bijeenkomsten en openbare uitingen zoals (lawaai-)demonstraties.” Tot slot zijn er nog mensen die demonstreren en volgens de politie “verharden” die demonstraties. De dienst wijdt er niet verder over uit, maar “het KLPD constateert dat de tegendemonstraties van linksextremistische actievoerders tegen rechtsextremistische demonstraties verharden en een toenemend gewelddadig karakter krijgen.” Iedereen die aandacht trekt, protesteert, zaken aan de schandpaal nagelt ofdemonstreert is extremist in de ogen van de dienst. De woorden grondwettelijke rechten en mensenrechten staan niet in het vocabulaire van de extremistische dienst NCTV.

    DTN-27 / 12 december 2011

    Postings op het internet zijn een voortdurende bron van radicalisering en terrorisme voor de dienst. Na alle verhandelingen over Youtube films waarin Nederland werd genoemd als voorkeursdoelwit, gelegenheidsdoelwit of in ieder geval legitiem doelwit, bleek in DTN-26 plotseling dat die postings er vooral op waren gericht ons angst aan te jagen. Dat was aardig gelukt sinds 2005, want de dienst lijkt zonder de onthoofdingsvideo’s geen angstverhaal in elkaar te kunnen zetten. In DTN-27 doet de coördinator een boekje open over de wijze waarop de vermeldingen op het “jihadistische internet” moeten worden bekeken. “Niet alleen het aantal vermeldingen, maar ook de inhoud daarvan en de invloed die de plaatser van het bericht heeft binnen de jihadistische gemeenschap wegen mee,” zo analyseert de coördinator de jihadistische GeenStijl. De dienst heeft “het jihadistisch internet” aan een grondig onderzoek onderworpen want in navolging van DTN-26 stelt de dienst dat “in algemene zin geldt dat dergelijke berichten vooral moeten worden gezien als een poging van jihadisten om angst aan te jagen bij hun vijanden, en om jihadistische medestanders te mobiliseren.”

    Akerboom gaat nader in op een herhaald “ dreigement tegen de PVV-leider.” Inhoud van het dreigement maakt de coördinator niet bekend ook niet of het precies dezelfde dreiging was van enige tijd geleden. Wel stelt de dienst dat er “ten aanzien van het hierboven genoemde dreigement geen informatie is dat de plaatser daarvan kan leunen op een specifieke autoriteit of inspirerende invloed op andere jihadisten.” Onduidelijk is of dit goed of slecht nieuws is voor de heer Wilders. Of de identiteit van de “plaatser” bekend is is ook niet duidelijk en of de “plaatser” in het verleden dreigementen heeft geplaatst die werden uitgevoerd is ook niet onderzocht door de NCTV. Op dezelfde jihadistische GeenStijl vond de dienst “andere berichten over Nederland, zoals over sommige voorstellen van Nederlandse parlementariërs, die waren feitelijk van aard en bevatten geen dreigementen.” Of deze berichten van dezelfde “plaatser” kwamen wordt niet vermeld en waarover de mededelingen gingen evenmin.

    De korte verhandeling over de postings, voor de dienst een serieuze analyse, beëindigt de NCTV met de opmerking dat “uit voorgaande echter (nog) niet kan worden opgemaakt dat Nederland als doelwit minder prominent in beeld komt dan voorheen.” De ‘analyse’ van de postings wordt gevolgd door een korte mijmering over de jihadreizen. Al jaren stelt de coördinator dat “jihadistische netwerken in Nederland beperkt in aantal zijn, los georganiseerd, en dat zij geen sterke leiders of duidelijke doelen hebben.” Om toch een constant gevoel van terreur in stand te houden, wordt verwezen naar jihadreizen en de terugkeerders. “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland (soms Nederlanders woonachtig in het buitenland), is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt,” schrijft de coördinator over die mensen die afreizen naar landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In het verleden noemde de coördinator nog specifieke bestemmingen als Afghanistan en Irak, maar met de intrede van de Arabische Lente is de gehele Arabische wereld bestemmingsgebied voor jihadreizen. “Onder deze reisdoelen scharen zich, sinds de opstanden aldaar, ook Noord-Afrikaanse landen en landen in het Midden-Oosten.”

    De dienst is niet blij dat de dictators ter plaatse allemaal aan het wankelen worden gebracht, want dit zou extremisme in de hand werken. In de internationale analyse wordt daar meer op ingegaan. De NCTV ziet zich in haar denken bevestigd omdat “de onrust in de Arabische wereld tot op heden niet heeft geleid tot massale steunbetuigingen vanuit de diverse migrantengemeenschappen in Nederland (DTN-25),” Er zouden slechts “op kleinschalig niveau overwegend vreedzame demonstraties hebben plaatsgevonden van Tunesiërs, Egyptenaren, Libiërs en Syriërs.” De aanduiding ‘Arabische Lente’ komt pas in 2014 in het vocabulaire van de coördinator voor. De Lente was toen al op veel plaatsen onderdrukt of ontspoord. Die analyse van maatschappelijke onvrede als extremistisch of op zijn minst als ‘kans op extremisme’ is ook zichtbaar bij de analyse van de economische crisis van 2008.

    Voor DTN-27 (eind 2011) komt de benaming economische crisis niet voor in de terreurbode, terwijl de rampspoed dan al ruim drie jaar door het land en de wereld jaagt. Het gaat de dienst goed voor de wind, hoe meer terreuraandikking hoe dikker de portemonnee van de dienst. Was het verzet tegen de toenemende ongelijkheid en de graaicultuur van de financiële wereld tot 2011 erg klein, in navolging van de Arabische Lente steekt in de ‘westerse’ wereld het verzet ook de kop op. De dienst legt elk protest meteen naast de jihadistische, extremistische terroristische meetlat: “In andere Europese landen laten gebeurtenissen zien dat een verergerende economische crisis maatschappelijke instabiliteit kan veroorzaken en de kans op ideologisch geïnspireerd geweld kan doen toenemen.” In de zin na dit protest tegen het neoliberale beleid volgt in één adem extreemrechts extremisme: “Ook worden sommige Europese landen geconfronteerd met geweldsdaden die worden toegeschreven aan extreemrechts.”

    Protesteren tegen de wijze waarop politiek en bedrijfsleven de economische crisis van 2008 hebben veroorzaakt zit meteen in de extremistische hoek: “Het verdere verloop van de financieel-economische crisis kan de komende tijd van invloed zijn op vooral de links-extremistische hoek. In landen als Griekenland en Italië zijn door de schuldencrisis maatschappelijke spanningen en gewelddadigheden waarneembaar, waarbij anarchisten een belangrijke rol spelen.” Financieel economisch protest wordt direct gekoppeld aan “sabotageacties op het spoornet (Berlijn), uit kritiek op de Duitse militaire presentie in Afghanistan” en aan de “links-extremistische hoek.” Al is het in Nederland “wezenlijk anders dan in Italië en Griekenland,” het kan elk moment uit de hand lopen want er “vinden vooralsnog alleen vreedzame protestacties plaats.” Alles staat in het licht van Breivik die aantoont dat “waakzaamheid is geboden voor terroristisch geweld uit andere overwegingen dan jihadistische.” Graaiende bankiers en anderen uit de financiële wereld en wegkijkende en miskleunende politici komen niet in het vertoog van de dienst voor. In de bipolaire wereld behoren zij tot de ‘goeden’ en degenen die protesteren tegen ongelijkheid tot de extremisten, lees de slechteriken.

    Conclusie DTN 2011

    DTN-24, het eerste dreigingsbeeld van 2011, is het schoolvoorbeeld van de manier waarop de dienst zich langzaam heeft ontwikkeld tot een extremistische organisatie die polarisatie in de hand werkt. De dienst drijft op hypes en die werken simpel. Een literatuurstudie met een niet representatieve steekproef over radicalisering van verschillende bevolkingsgroepen in Nederland waaronder de Somalische Nederlanders, wordt gepresenteerd als ‘wetenschappelijk’ (DTN-22). Vervolgens verschijnt er een rapport van het CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, dat het beeld zou bevestigen dat de Somalische gemeenschap een “voedingsbodem voor radicalisering” is. Ook bij dat onderzoek, moeten vraagtekens worden gezet ten aanzien van het wetenschappelijke karakter, want wat is de definitie van een voedingsbodem en van radicalisering? Vervolgens wordt de dienst op zijn wenken bediend met de arrestatie van twaalf Somalische Nederlanders die een Kerstplot zouden beramen. Uiteindelijk verdwijnt het Somalisch Nederlandse Kerstplot als sneeuw voor de zon, want alle verdachten worden vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. Ook de Somalisch Nederlandse radicaliseringshaard eindigt in DTN-26, van een explosie wordt niets meer vernomen. Het enige dat overblijft, is fysieke en emotionele schade voor de slachtoffers, stigmatisering van de arrestanten en de bevolkingsgroep en een afgenomen vertrouwen in de overheid en haar diensten. In 2015 worden twee Somalische Nederlanders verdacht van het plegen van een aanslag in Mogadishu, Somalië. De dienst zal dat zien als een bewijs van haar gelijk ten aanzien van radicalisering. Het omgekeerde kan evengoed, jihadisten hoeven niet meer te rekruteren, het brute optreden van de overheid is genoeg om mensen aan te zetten tot deelname aan de bipolaire oorlog. Slecht onderzoek leidt niet alleen tot stigmatisering en terrorisering van mensen, maar holt ook de rechtsstaat uit. Zo worden maatregelen in eerste instantie gepresenteerd als terrorisme bestrijdingsmaatregelen en lijkt er discussie over proportionaliteit en het doel-binding principe, maar gaandeweg is het niet terrorisme bestrijding, maar gewone criminaliteitsbestrijding waar de maatregelen voor zouden dienen. De volgende stap in de argumentatie ten aanzien van de noodzaak van de maatregelen zijn meestal gewelddadige voetbalsupporters en demonstranten en daarna radicale en dissidente groepen. Die verschuiving van denken is al zichtbaar in DTN-26 als het gaat om de beschrijving van mensen die protesteren tegen onrecht tegen dieren en vluchtelingen, tegen ongelijkheid, dictaturen of andere misstanden in de samenleving. Deze mensen die protesteren worden eigenlijk standaard extremisten genoemd en incidenten worden direct gekoppeld aan die extremisten die dan ook verharden. Bewijs is er meestal niet, maar dat is in de bipolaire wereld van de extremistische dienst NCTV niet nodig: ‘Either you are with us or you are with the terrorists.’

    2012 burgers, burgerslachtoffers doen er niet toe in de oorlog tegen de terreur

    DTN-28 / 26 maart 2012

    Akerboom’s laatste jaar als coördinator kabbelt rustig verder op de jihadistische netwerken in Nederland, die eigenlijk al lange tijd geen gevaar vormen of misschien zelfs niet bestaan, het “Nederlandse profiel onder jihadisten dat onverminderd hoog is”, de jihadreizen en het jihadistische internet. De dienst gebruikt niet de termen ‘niet-jihadistische netwerken’, spreekt ook niet over een profiel onder ‘niet-jihadisten’, ook het ‘niet-jihadistische internet’ komt ter sprake of de ‘niet-jihadisten’ die op reis gaan. In voorgaande DTN’s schreef de dienst over de postings en dat die meldingen op het jihadistische GeenStijl meer angst aanjagen dan dat er daadwerkelijk een dreiging vanuit gaat. In DTN-28 geeft de dienst een voorbeeld. Eerst stelt de NCTV dat de aandacht voor Nederland geluwd zou zijn, hoewel de coördinator dit niet met zoveel woorden aangeeft.

    Vervolgens spreekt de coördinator over een gerucht, niet over een melding of posting. Het gerucht zou ook al eerder hebben gespeeld, maar dat was de dienst niet opgevallen: “In de afgelopen periode leefde die echter kortstondig op toen een gerucht, ontstaan in 2008, nieuw leven werd ingeblazen: Nederland zou toestaan dat er een erotische film over de vrouwen van profeet Mohammed zou worden gepubliceerd.” Wie de “plaatser” van het gerucht, melding of posting is, wordt niet vermeld door de NCTV, ook niet zijn status. Volgens de coördinator leidde het gerucht in december 2011 “tot een bedreiging tegen Amsterdam op een belangrijk jihadistisch forum, tot dreigementen op Facebook tegen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen en tot vier demonstraties bij de ambassade in Tripoli.” In een adem met het gerucht noemt de coördinator een ontvoering in Mali en een in de Filippijnen. Andere geruchten beschrijft de coördinator niet ook niet, van niet-jihadistische fora.

    Op de jihadistische fora gaat het volgens de coördinator vaak over “de vermeende discriminatie van moslims en de gepercipieerde beledigingen van de islam en de profeet Mohammed in ons land.” De vermeende discriminatie kwam voor het eerst voor in DTN-23, daarna in DTN-24 en twee andere DTN paren DTN-28/DTN-29 en DTN-33/DTN-34. Of de coördinator ooit onderzoek heeft gedaan naar zowel de discriminatie van moslims of de belediging van islam is niet duidelijk, de coördinator heeft er nooit over geschreven. Naast verhalen op het jihadistische internet zijn er de jihadreizigers. “Het is zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied in de afgelopen jaren is gegroeid en dat zij vaker hun doel weten te bereiken.” Over mogelijke niet-jihadisten die elders gaan strijden bericht de dienst niet. Hoewel de jihadistische netwerken eigenlijk niet echt bestaan, is “het jihadisme de voornaamste bron van terroristische dreiging tegen Nederland.” Hoe de coördinator dit zo zeker weet een jaar na de niet-jihadistische schietpartij in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn is onduidelijk. Niet-jihadistische netwerken zijn er volgens de dienst namelijk niet en vormen geen onderwerp van de terreurbode.

    De NCTV beschrijft deze niet-jihadistische netwerken als “andere vormen van ideologisch gemotiveerd geweld” en stelt dat “radicale groeperingen grotendeels handelen binnen de grenzen van de wet.” “Grotendeels” betekent echter ook dat ze er “extremistische uitingen” op nahouden en “in het laatste kwartaal van 2011 werden diverse incidenten gemeld van islamistische radicalen, links-, rechts-, dierenrechten- en asielrechtenextremisten.” Ze waren echter “grotendeels legaal” en “niet van zeer ernstige aard”, waardoor de reden voor vermelding in het dreigingsbeeld onduidelijk is, maar agent Akerboom wil maar even zeggen dat er uitgekeken moet worden want “bij een Noord-Hollandse rechts-extremistische groep (Vanguard/Ulfhednar) werden wapens aangetroffen.” Het analyse niveau van de NCTV is opgeschaald, een grotendeels legaal protest kan zomaar verzanden in wapens, al kunnen die wapens gelukkig ook “voor de verkoop zijn en niet voor een aanslag.” En legaal of semilegaal, misschien zelfs ludiek kunnen de jihadisten ook zijn. Het incident van de “islamistische radicalen” is een verstoring door “Sharia4Holland, de activistische radicale islamistische groep,” van een lezing in «De Balie» te Amsterdam in november 2011.Als het jihadi’s zijn kan het niet een gewone verstoring zijn dus schrijft de dienst dat de groep “op intimiderende wijze verstoorde”, maar eigenlijk is onduidelijk waarom een verstoring in een terreuranalyse moet verschijnen. Bij Akerboom kan echter alles uit de hand lopen vooral het dreigingsbeeld zelf.

    DTN-29 / 22 juni 2012

    Bij een niet bestaande dreiging ontstaat zowel een taalkundige dreiging als een vermeende dreiging, de mogelijkheid van een dreiging. DTN-29 laat dat heel mooi zien door de zinnen in een andere volgorde te plaatsen. Als begonnen was met de volgende twee zinnen: “Er zijn geen aanwijzingen dat jihadisten binnen of buiten Nederland voorbereidingen voor aanslagen tegen Nederland treffen.” En: “er zijn geen aanwijzingen voor een terroristische dreiging uit andere ideologische hoeken dan vanuit het jihadisme tegen Nederland.” Dan was het dreigingsbeeld overbodig geweest. De coördinator besluit echter tot een moeilijke taalkundige dreigingsexercitie. Hij stelt dat het “zorgwekkend blijft dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied de afgelopen jaren is gegroeid, dat sommigen daarvan hun doel weten te bereiken en dat enkelen daar belangrijke posities weten in te nemen. Verder is niet uit te sluiten dat individuele personen in Nederland doorradicaliseren en tot geweld in Nederland overgaan. Relatief nieuw is dat de grenzen tussen jihadistische en radicaal islami(s)tische groepen soms poreus zijn door onderlinge contacten.”

    “Al met al wordt de dreiging van binnenuit (endogene dreiging) diffuser.” Exogene dreiging had de coördinator al in DTN-15 gebruikt, maar endogene dreiging was nieuw. Het begrip diffuus had Akerboom een keer eerder gebruikt in DTN-22 om aan te geven dat hij niet meer wist in welke oorlogsgebieden Nederland niet werd bedreigd. Nu wordt het begrip diffuus gebruikt om aan te geven welke personen nu wel of niet gaan doorradicaliseren. Akerboom weet dat niet, maar suggereert wel dat het allemaal gevaarlijker is. Als voorbeeld van de endogene dreiging noemt de dienst de arrestatie van Omar H. in maart 2012. Hij werd door de rechtbank in Rotterdam tot een jaar celstraf veroordeeld en in hoger beroep tot anderhalf jaar voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf, opruiing en het voorbereiden van een ontploffing en brandstichting. Voor de uitspraak in hoger beroep was Omar H. vertrokken. In zijn huis waren 10 meter ontstekingslont, 1 kilo aluminium en 151 jihadistische films aangetroffen. Wat Omar H. daadwerkelijk van plan was, is nooit helemaal duidelijk geworden. Hij leek niet bezig te zijn met het plegen van een aanslag, maar eerder met geweldsporno en een jihadreis.

    Voor de dienst is de zaak Omar H. in 2012 blijkbaar geen goed moment voor dreigingspropaganda, de NCTV besteedt twee gelijkluidende zinnen aan zijn arrestatie. “In maart 2012 hebben de Nederlandse autoriteiten door in te grijpen mogelijke jihadistische activiteiten weten te voorkomen.” Bij jihadisten is de woordenschat aan dreiging groter dan bij de niet-jihadisten. Daar lijkt het allemaal eenvoudig: “De combinatie van het rechts-extremistische gedachtegoed en wapenbezit kan leiden tot ideologisch geweld,” schrijft de dienst bij oplettendheid ten aanzien van radicale en extremistische bewegingen. Bij jihadisten is het woord wapen niet nodig om aan te geven hoe gevaarlijk zij zijn, zij zijn al terroristen. Bijna prozaïsch stelt de dienst dat “het risico bestaat dat aanhangers uit de vaste kern of sympathisanten van Sharia4Holland de grens naar geweld oversteken.” Dit is de laatste zin van de drie over Sharia4Holland. De eerste toont verbazing van de dienst over de groep. “Opvallend is dat Sharia4Holland, de meest actieve radicale islamitische groep, zich nadrukkelijker in de openbaarheid is gaan manifesteren.” Gewoon een radicale groep die niet precies doet wat de dienst wil dus is de analyse van de NCTV dat “deze kleine groep de aanhang probeert te vergroten met een meer provocerende houding.” Volgens de dienst doet de groep “dubbelzinnige uitlatingen” ten aanzien van geweld, maar de dienst geeft hier geen voorbeelden van.

    Dat de handelingen van de jihadistische bewegingen niet alleen live, maar ook op het internet intensief in de gaten worden gehouden, maakt de coördinator in de bijlage duidelijk. In de “strategische prioriteiten uit de Nationale CT-strategie” die bij DTN-29 als bijlage zit wordt door de dienst uit de doeken gedaan wat de AIVD en de MIVD zoal aan informatie en inlichtingen verzamelen. De oogst is mager want de dreiging is beperkt, maar de vraag is ook of het verzamelde materiaal in een terreurdreigingsanalyse thuis hoort. Zo verhaalt de terreurbode van “vooral feitelijke, aandacht van mainstream-media in moslimlanden voor de verschijning van het boek van Geert Wilders.” Iemand op een site noemt in “zowel februari als in april Mohammed B. een held voor moslims,” en er is “enige aandacht in Arabischtalige mainstream-media en op internationale islamistische en jihadistische websites voor een kabinetsvoorstel voor een verbod op gelaatsbedekkende kleding.” De coördinator legt niet uit wat deze berichten zeggen over de dreiging voor Nederland. Naast de AIVD komt ook de MIVD nog ter sprake. “De missie Unified Protector (de mislukte internationale missie in Libië) heeft aangetoond dat de MIVD te allen tijde de informatiepositie moet waarborgen in diverse regio’s, ook indien op dat moment geen sprake is van (in de nabije toekomst verwachte) Nederlandse militaire inzet.”

    De coördinator gaat niet in op het helikopterfiasco van 28 februari 2011 in het Libische Sirte. Onduidelijk blijft of daar gebrekkige inlichtingen een rol speelden. ‘Inlichtingen en informatie’ vallen onder de pijler ‘internationaal jihadisme’ van het Contra-Terrorisme beleid. De dienst legt uit dat “de Nationale CT-strategie uit vier elementen bestaat namelijk het internationaal jihadisme, migratie en reisbewegingen, technologie en innovatie en doorontwikkeling van het stelsel bewaken en beveiligen.” Het migratiebeleid wordt steeds meer binnen het terrorismebeleid geplaatst: “Dit vraagt om verbetering van de grensbewaking, een optimaal functionerende migratieketen, veiligheidsbewustzijn bij contactfunctionarissen in binnen- en buitenland en een adequate informatiepositie van gemeenten en inlichtingendiensten over lokale ontwikkelingen.” Er worden termen gebruikt als “lokale detectie” en “internationale detectie”, een grotere rol van inlichtingendiensten bij het vreemdelingenbeleid is de rode draad bij migratie. Het terroriseren van migratie staat in schril contrast met de eigen constatering van de dienst in DTN-28: “Verder hebben personen, die zich in Nederland bezig houden met extremistische of terroristische activiteiten, meestal de Nederlandse of mede de Nederlandse nationaliteit.” Migratie en terrorisme hebben minder met elkaar te maken dan internationale en lokale detectie en verscherpte grensbewaking doen vermoeden.

    Bij ‘technologie en innovatie’ gaat de coördinator in op de controle op het internet, de detectie van stoffen of personen, kennisvergaring en –uitwisseling, bewaken en beveiligen, CBRN en zelfgemaakte explosieven. Wat opvalt is de vermenging van publieke en private partijen waar de NCTV op aanstuurt. Iedereen terreurbestrijder lijkt de achterliggende gedachte. De dienst injecteert zo angst en dreiging direct in de samenleving. In principe lijkt Akerboom het goed te bedoelen, maar waar is dan de analyse van het eigen functioneren ten aanzien van Koninginnedag, Dodenherdenking en vooral Alphen aan de Rijn? Agent Akerboom kan alleen maar stellen dat “solistische dreigers personen zijn die (zonder medewerking van anderen) door middel van gedrag of woord, als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld, een dreiging vormen,” alsof het een waarachtige wetenschappelijke definitie is. En hij is nog niet klaar want “geradicaliseerde eenlingen zijn eenlingen die handelen vanuit een duidelijke politieke of religieuze motivatie. Hun daden vallen onder de noemer «terrorisme».” Geen woord over Alphen aan de Rijn, waarover de coördinator in DTN-28 nog opmerkte dat “Van der Vlis niets naliet waaruit een helder motief bleek.” Hij zou dus zowel een geradicaliseerde eenling kunnen zijn als een solistische dreiger, de eigen rol van het veiligheidsapparaat is allang geen onderwerp meer. In het verlengde van de eenlingen en de dreigers wordt “bedreigingen tegen lokale politieke ambtsdragers” door de coördinator bij het stelsel bewaken en beveiligen onder de loep genomen. Natuurlijk gaat het over de “agressie en geweld” die de bestuurders tegen kunnen komen, maar zoals de casus van oud-burgemeester Jacobs van Helmond laat zien, is de werkelijkheid altijd complexer dan burgers die ambtenaren lastig vallen. De burgemeester was ten tijde van de bedreiging zelf onderwerp van een corruptie onderzoek en rond zijn zoon speelden er hardnekkige geruchten dat hij betrokken was bij de drugswereld.

    Ook op internationaal terrein is de NCTV actief. Binnen EU verband, VN verband en multilateraal en bilateraal. Aan het illustere rijtje Pakistan, Marokko en Algerije voegt de NCTV nu als partner Turkije op. “Terrorismebestrijding vormde één van de gespreksthema’s tijdens de jaarlijkse bilaterale Wittenburgconferentie met Turkije.” Het Turkse leger vermoord regelmatig burgers in het oosten van het land, zo ook in december 2011 toen een Turks militair vliegtuig 38 mannen met hun ezels bombardeerden. Voor de dienst is een land dat zijn burgers bombardeert blijkbaar een goede partner in contraterrorismebeleid.

    DTN-30 / 8 oktober 2012

    Zo is het terreurbeleid 11 jaar na 11 september 2001 belandt op het punt dat een groep als Sharia4Holland (S4H) in korte tijd in de terrorisme top drie is doorgestoten naar plaats één in de terreurbode DTN-30. Eigenlijk is er nog niets gebeurd, maar de groep kan de “binnenlandse veiligheidssituatie verder ook negatief kan beïnvloeden door het gevaar van doorradicalisering naar geweld van personen betrokken bij” de club. Al moet de dienst zelf toegeven dat er niets aan de hand is: “Op dit moment zijn hiervoor geen aanwijzingen.” In het buitenland, de coördinator noemt later België en Duitsland, is volgens de coördinator “zichtbaar dat gelijkgestemden van S4H steeds militanter worden en zelfs in verband worden gebracht met gewelddadige incidenten.” Concreter wordt de coördinator niet, al stelt hij dat alles ook tot meer polarisatie zou kunnen leiden. Ook dat is loos alarm want er zijn “geen aanwijzingen voor een terroristische dreiging uit andere ideologische hoeken dan vanuit het jihadisme tegen Nederland.” Hoewel er ook geen gevaar uit jihadistische hoek is want er zijn “geen aanwijzingen dat teruggekeerde jihadreizigers de intentie hebben in Nederland aanslagen te plegen.” Zelfs bij de levensgevaarlijke doorradicaliserende S4H leden “zijn op dit moment geen aanwijzingen dat S4H de meer militante tactieken van gelijkgestemden in België en Duitsland wil toepassen in Nederland.” De provocerende acties van Sharia4Holland hebben volgens de dienst de nodige aandacht getrokken, in ieder geval van de NCTV zelf, maar of dat iets te maken heeft met serieuze dreigingsanalyse is de grote vraag.

    Een constante bij al het jihadistisch gevaar is het “kunnen hebben.” De altijd aanwezige mogelijkheid dat er iets kan gebeuren. Volgens de coördinator is de “scheidslijn tussen niet-gewelddadig islamistisch activisme en jihadisme (volgens de NCTV: terrorisme) namelijk fluïde. Er bestaat dan ook het gevaar van doorradicalisering naar geweld.” Het punt is dat groepen als S4H niet hoeven door te radicaliseren, de dienst zelf benadert ze extremistisch, de groepen zijn al terreur voordat ze iets gedaan hebben. Elke provocatie kan omslaan in geweld al is er niets aan de hand. Dit extremistische recept van de NCTV past de dienst ook steeds meer toe op andere groepen. Breivik als de pleitbezorger voor het doorradicaliseren van extreemrechts in Nederland, Griekenland en Italië voor het extremer worden van radicaal links. Terwijl er eigenlijk niets gebeurt. “Op het terrein van dierenrechtenextremisme en links en rechts georiënteerd extremisme was het de afgelopen maanden op enkele incidenten na rustig. Radicale asielrechtengroeperingen hebben verder het ‘No border-netwerk’ opgericht, met als doel de samenwerking en coördinatie te bevorderen tussen actoren in het asielrechtenveld. De rust in Nederland op links en rechts georiënteerd extremisme staat in schril contrast met het politieke geweld in Griekenland (zowel links als rechts) en Italië (links).” Achtergrond, oorzaken, gevolgen en verdieping zijn niet aan de extremistische dienst besteed. Alles wordt in de radicaal extremistische terreurbode aaneengeregen tot een langzaam exploderende samenleving, ook al gebeurt er niets en moet de coördinator toegeven dat de dreiging beperkt is.

    DTN-31 / 17 december 2012

    Die exploderende samenleving kwam op 21 september 2012 tot uitdrukking bij Project X Haren. De kloof tussen ambtenaren en een bepaalde groep burgers kon niet groter zijn dan bij dit verjaardagsfeest. De NCTV maakt er geen woorden aan vuil, kenmerkend voor een organisatie die ook veiligheid in haar naam heeft opgenomen. De naamsverandering volgde op de schietpartij in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn en daarom besteed de coördinator ook daar maar geen aandacht aan. Akerboom heeft belangrijkere zaken aan zijn hoofd, zoals zijn toekomstig vertrek naar defensie en natuurlijk de eindeloze jihadistische netwerken die al dan niet bestaan. Voor een coördinator die al vier jaar Risk en Stratego in de oorlog tegen de terreur speelt zijn slachtoffers in Alphen aan de Rijn en Haren niet interessant en dat is tekenend voor het terreurbeleid in Nederland. Burgers, burgerslachtoffers zijn in deze derde wereldoorlog niet belangrijk, niet in Nederland en ook niet in de ongedefinieerde jihadistische strijdgebieden. Wat telt zijn “binnenlandse netwerken in Nederland” die nog steeds “relatief zwak” zijn. Relatief omdat het altijd mis kan gaan.

    Relatief is ook de tekst van de dienst. In december 2011 schrijft de coördinator: “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland (soms Nederlanders woonachtig in het buitenland), is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt.” Drie maanden later in maart 2012 is het “zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied in de afgelopen jaren is gegroeid en dat zij vaker hun doel weten te bereiken.” In juni 2012 herhaalt Akerboom deze zin: “Het blijft zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied de afgelopen jaren is gegroeid, dat sommigen daarvan hun doel weten te bereiken en dat enkelen daar belangrijke posities weten in te nemen.” In oktober 2012 zijn de zorg en de groei verdwenen: “Ook in de afgelopen periode zijn weer enkele uitreizen naar jihadistische strijdgebieden vastgesteld.” En in december zijn zowel de groei als de zorg verdwenen. “Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen voor een concrete dreiging van gekende teruggekeerde jihadgangers,” schrijft de coördinator in DTN-31, iets dat ook in alle voorgaande DTN’s werd gemeld.

    Bij een lage dreigingsgraad lijkt de dienst alles aan te klampen dat maar enig gevaar zou kunnen opleveren. Als zelfs Sharia4Holland geen voer voor terreur oplevert moet de coördinator naar onorthodoxe middelen grijpen. “De verminderde aandacht voor islamthema’s in politiek en media wil niet zeggen dat de weerstand bij sommige burgers tegen publieke manifestaties van de religie minder wordt. De bouw van nieuwe moskeeën bijvoorbeeld blijkt op lokaal niveau geregeld gevoelig te liggen, zoals recent bleek in onder meer Groningen, Veghel en Zoetermeer.” Knuffelterrorist Samir A. wordt in zijn cel aangehouden op “verdenking van het voorbereiden van een aanslag” en de dienst heeft het meteen over een “potentiële toekomstige dreiging” die voorkomen is. En met de moed der wanhoop neemt Akerboom graffiti op in zijn terreur analyse: “Het bekladden van het huis van de bewindspersoon verantwoordelijk voor immigratie, integratie en asiel is uitdrukking van de verbreding en radicalisering van de extremistische asielrechtenbeweging en moet ook in het licht van de tentenkampen van uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland worden gezien.” Verbreding, radicalisering en extremisme, het terrorisme druipt van de dienst af.

    Conclusie DTN 2012

    Het eerste DTN van 2012 borduurt voort op het relaas over de postings op het jihadistische internet. De dienst gaat dieper in op een gerucht. Het zou een oud gerucht zijn dat al eerder in 2008 was opgedoken. De NCTV heeft daar toen geen aandacht aan besteed. De dienst gaat nu wel in op het gerucht dat “Nederland zou toestaan dat er een erotische film over de vrouwen van profeet Mohammed zou worden gepubliceerd” omdat het gerucht tot “een bedreiging tegen Amsterdam, tegen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen en tot vier demonstraties bij de ambassade in Tripoli” zou hebben geleid. Voor het vaststellen van de ernst is er meer informatie nodig, maar die geeft de coördinator niet. De demonstraties in Tripoli waren niet al te groot en hebben de internationale media niet gehaald door de beginnende burgeroorlog in Libië. Over de bedreigingen valt niets te zeggen, want de inhoud wordt door de dienst niet vrijgegeven. Bedreigingen via sociale media vinden echter elke dag in groten getale plaats. Alleen al op Twitter worden volgens de politie 35.000 bedreigingen geuit, waarvan er 200 serieus worden genomen. Op andere sociale media websites zal dat een veelvoud zijn. Wat de Facebook bedreigingen ten aanzien van de seksfilm over Mohammed’s vrouwen zo belangrijk maakte om deze te vermelden in het DTN wordt niet duidelijk uit de tekst, maar voedt in ieder geval het idee van moslims die niet tolerant zouden zijn en ook nog eens jihadistisch. Die wijzende vinger naar de jhadisten staat in schril contrast met de analyse van haar eigen werk. Neem de solistische dreigers, de eenlingterroristen: de dienst maakt geen woord vuil aan het afschuwelijke schietincident in Alphen aan de Rijn. Het leek even of niet de jihadistische oorlog naar Nederland kwam maar de regelmatig terugkerende willekeurige schietpartijen in de Verenigde Staten. De coördinator maakt er geen woorden aan vuil. Het stelsel bewaken en beveiligen gaat over een limitatief aantal mensen en dat zijn niet de Nederlandse burgers. Dat zouden bijvoorbeeld mensen als oud burgemeester Jacobs van Helmond zijn, iemand die bedreigd is, maar waarover de coördinator opnieuw niet het hele verhaal vertelt. Terreur is gedecimeerd tot een verhaal over jihadi’s in oorlogszones en dreigtweets. Zonder analyse en achtergrond verwordt dreiging echter tot angst aanjagen, helemaal als er niets aan de hand is. De groep Sharia4Holland is al een terroristische organisatie voordat de groep iets gedaan heeft en alles wat de groep doet wordt langs de jihadistische meetlat gelegd. Zelfs iets niet doen is dan een teken dat er iets staat te gebeuren. Tentenkampen voor vluchtelingen staan zo in direct verband met graffiti op “het huis van de bewindspersoon verantwoordelijk voor immigratie, integratie en asiel.” Protesten tegen de bouw van moskeeën zijn tekenen van een polariserende samenleving. De coördinator kan niet meer normaal omgaan met de samenleving. Dit is het scherpst te zien bij de jihadgangers en de passages in vier DTN’s over de toe- of afname van deze reizigers en hun gevaar. DTN-27: “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland, is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt.” Drie maanden later in maart 2012 (DTN-28) is het “zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied in de afgelopen jaren is gegroeid en dat zij vaker hun doel weten te bereiken.” In DTN-29 (juni 2012) herhaalt Akerboom deze zin: “Het blijft zorgwekkend dat het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied de afgelopen jaren is gegroeid, dat sommigen daarvan hun doel weten te bereiken en dat enkelen daar belangrijke posities weten in te nemen.” In oktober 2012 (DTN-30) zijn de zorg en de groei verdwenen: “Ook in de afgelopen periode zijn weer enkele uitreizen naar jihadistische strijdgebieden vastgesteld.” En in DTN-31 (december 2012) zijn zowel de groei als de zorg verdwenen. “Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen voor een concrete dreiging van gekende teruggekeerde jihadgangers.” In heel 2012 (DTN-27 tot en met DTN-31) was er geen enkele aanwijzing voor een concrete dreiging. De dreiging is beperkt, maar de taalkundige en vermeende dreiging van de extremistische dienst is levensgroot.

    2013 De coördinator wil wat meer actie en geen gebrekkige extremistische activiteiten

    DTN-32 / 13 maart 2013

    Een nieuwe coördinator een nieuwe terreurgraad. Met het aantreden van Schoof als coördinator werd de dreiging verhoogd van beperkt naar substantieel. Alle redenen om de dreiging beperkt te houden die Akerboom gebruikte worden door Schoof hergebruikt om de dreiging te verhogen. Volgens terreurcoördinator Schoof is “er een reële kans dat een aanslag in Nederland zal plaatsvinden.” Reëel in de zin dat de boel op springen staat. De dienst ziet drie zorgelijke ontwikkelingen. Het woord zorgelijk kwam in DTN-31 niet voor, maar in DTN-30 evenals DTN-28 één keer en in de periode van DTN-29 was de situatie zo zorgelijk (vijf keer) dat die de zorgelijkheid van DTN-32 overstijgt. Na DTN-32 is er geen dreigingsbeeld meer dat niet zorgelijk is. De aanslag komt er aan. Wat is er aan de hand?

    Volgens Schoof is er een “substantiële stijging van het aantal jihadreizigers naar diverse landen in Afrika en het Midden-Oosten, met name naar Syrië.” Hij stelt verder dat “sinds eind 2012 het aantal jihadreizigers plotseling zeer snel steeg,” alsof hij het belang van zijn benoeming tot coördinator wil onderstrepen. De groei van J-reizen (Jihad-reizen) was echter al diverse keren door Akerboom op de agenda gezet, maar blijkbaar is het moeilijk om steeds maar groei aan te geven zonder getallen te noemen. Schoof doet dat anders, hij opent met “tientallen personen in Nederland reisden alleen of in kleine groepjes naar landen als Egypte en Syrië.” Tientallen is niet echt specifiek waardoor zijn claim niet te onderzoeken is. Ook het noemen van zowel Syrië waar een totale burgeroorlog woedt als Egypte waar een prille democratie probeert zijn weg te vinden, schept geen enkele duidelijkheid over aantallen en gevaar. Schoof rept met geen woord over aanwijzingen die er zouden zijn.

    De coördinator filosofeert er vrolijk op los over wat allemaal kan gebeuren met die zogenaamde jihadgangers. Ze vormen mogelijk “een gevaar voor westerse belangen in de gebieden waar ze actief zijn.” Die J-reizigers kunnen “weer nieuwe jihadreizen stimuleren.” Als zij terugkeren bestaat “het gevaar dat zij met hun strijdervaring en ‘street credibility’ invloed uitoefenen op voor radicalisering vatbare jongeren.” De J-reizigers kunnen “zich richten op doelen in Nederland.” De jihad reizigers verhogen de “ongekende dreiging,” namelijk de dreiging van de mogelijkheid, van het kunnen, van de kans op mogelijk iets. Al moet Schoof onderkennen dat “niet alle terugkeerders voor dreiging zorgen.”

    De derde ontwikkeling komt in de internationale analyse aan bod. De tweede ontwikkeling is de “toegenomen islamistische radicalisering van kleine groepen jongeren in Nederland.” De dienst schrijft even verderop dat “groepen als Sharia4Holland en Behind Bars in de afgelopen periode nauwelijks openlijke activiteit toonden.” Om het gevaar toch aan te dikken stelt de coördinator dat “sommige van hun leden in verband werden gebracht met jihadreizen,” maar veel duidelijker wordt het niet. Het lijkt eerder dat het radicaal jihadistisch extremistisch terrorisme minder gevaarlijk is dan de Koerden en de Turken. “De spanning tussen Turken en Koerden in Nederland steeg begin 2013,” maar helaas voor de dienst gebeurde daar ook niets.

    Helemaal niets aan de hand dan? Als jihadisten zich koest houden en er geen interetnische conflicten zijn kan de NCTV altijd terugvallen op “diverse activistische en extremistische groepen in Nederland.” Er werden jachthutten kapot gemaakt, graffiti gespoten bij niet nader genoemde farmaceutische bedrijven, een tentenkamp georganiseerd voor vluchtelingen in Amsterdam en Den Haag en de extreemrechtse politieke partij de NVU demonstreerde tegen ‘kinderverkrachters en pedofielen’. Over deze laatste demonstratie schrijft Schoof dat het “een gebrekkige activiteit” is omdat in Duitsland “de dreiging van extreemrechts hoog op de politieke agenda” staat. De dienst moet het doen met wat berichten over de “vermeend discriminerende of beledigende uitspraken en acties jegens moslims in Nederland.”

    Schoof treedt iets meer in detail dan Akerboom en Joustra. “Zo werd Nederland in november 2012 genoemd als voorbeeld van een islamvijandig westers land door een Somalische Al Shabaab-leider, sheikh Fu’ad Shongole, en was er in januari 2013 negatieve aandacht voor PVV-leider Wilders in Arabischtalige media.” Het glossy Inspire dat dood verklaard was na de aanslag op de hoofdredacteur bracht op 1 maart 2013 de tiende editie uit met een dodenlijst waarop onder andere Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali staan. Niet echt een explosieve mix om een werkelijke aanslag te voorspellen, maar terror Dick, zoals Schoof door zijn mede-ambtenaren wordt genoemd, laat zich niet uit het veld slaan. Het gevaar zit in de snelheid: “Er zijn ook aanwijzingen dat de doorradicalisering naar geweldsbereidheid soms zeer snel kan verlopen.”

    Ondanks alle doorgeradicaliseerde woorden van de coördinator blijk het uiteindelijk alleen maar om geld te gaan. “Tegen die achtergrond is het zorgwekkend dat de aandacht van politiek, bestuur en samenleving voor radicalisering in de afgelopen jaren is afgenomen.” En geld is er nodig want terrorismebestrijding is van iedereen. De verbreding die onder Joustra en Akerboom was ingezet, neemt vastere vorm aan: “De partners in de nationale contraterrorisme strategie zijn NCTV, Openbaar Ministerie (OM), Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), Nationale Politie, AIVD, Koninklijke Marechaussee en de Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Defensie).” Jeugdzorg, maatschappelijk werk en onderwijs worden door Schoof nog niet genoemd, maar de docent was door Akerboom al benoemd tot terrorismebestrijder. De breedte van de overheidsterreur vertaalt zich ook in de maatregelen. Naast inlichtingen, onderzoek, opsporing en vervolging was er al de gehele migratietak van terrorismebestrijding. Daarnaast heeft Schoof de bestuurlijke aanpak van Joustra weer uit de kast gehaald; het verstoren, drukmiddelen, ontmoedigen en andere buitenstaatsrechtelijke maatregelen.

    DTN-33 / 1 juli 2013

    Wie in zijn eerste dreigingsbeeld stelt dat de aanslag er aankomt kan niet meer terug. Schoof zit echter in een moeilijk parket, want er heeft nog geen aanslag plaatsgevonden in zijn eerste half jaar bij de dienst. Vandaar dat het reële gevaar wordt opgetuigd als “de meest in het oog springende potentiële dreiging voor Nederland” en die “gaat uit van de potentiële terugkeer van jihadgangers naar Syrië.” De mogelijke dreiging is de potentiële terugkeer van iemand uit Syrië. Schoof is duidelijk op een cursus fundraising geweest, want aantallen van die mogelijke terroristen die mogelijk terugkomen moeten het werk doen. “Begin juni was er sprake van een jihadgang van tussen de vijftig en honderd personen” schrijft de dienst na de alarmerende berichten in DTN-32 van de tientallen J-reizigers. Al twee jaar reizen er mensen naar zogenoemde jihadgebieden zoals Egypte en Syrië. Begin 2012 en 2013 was er explosieve toename. Volgens de coördinator zijn het tussen de vijftig en de honderd (juni 2013) en het is onduidelijk of hier sprake is van een explosieve groei. Hij stelt zelf: “Begin juni is met een jihadgang van tussen de vijftig en honderd jihadreizigers voorlopig van een stagnatie van de groei uit te gaan.”

    Naast de potentiële J-reizigers die potentieel een gevaar zijn omdat ze in potentie terug kunnen keren, is er eigenlijk niets aan de hand. De coördinator probeert het nog wel met een lijstje van groepen als “Sharia4Holland, Behind Bars, Hizb ut-Tahrir en Millatu Ibrahim (MI, Het Geloof van Abraham)”, maar kan daar niet veel over melden, hooguit dat de “Duitse tak van IM in 2012 werd verboden” en dat er in Duitsland “vrees bestaat voor een escalatie tussen extreemrechts en salafisten.” Hetzelfde probeert de coördinator met “het verzet van extreemlinkse groeperingen en individuen tegen het asielbeleid in Nederland.” Zonder namen van groepen te noemen, ook zonder een enkel concreet incident of gebeurtenis aan te duiden stelt de dienst “dat er sprake lijkt te zijn van een verharding onder het extremistische deel van de asielrechtenbeweging.” Dit zou “gepaard gaan met een gegroeide kritische aandacht voor het Nederlandse asielbeleid.” De oud-IND-ambtenaar Schoof laat even zien dat burgers niet aan het migratiebeleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst moeten komen.

    De roep om meer extremisme in de politiek in DTN-32 is niet voor niets geweest, want “de aandacht voor vraagstukken rondom radicalisering en terrorisme in de Nederlandse samenleving is de afgelopen tijd toegenomen.” Geld is ook iets dat doorklinkt in de “tweede voortgangsrapportage contraterrorisme en –extremisme.” Na een terugblik op een jaar DTN’s passeren de vier strategische prioriteiten de revue. Migratie en internationale jihad zijn nu één prioriteit geworden, naast technologie en innovatie en bewaken en beveiligen. De prioriteit jihadistische migratie is onderverdeeld in “detectie van internationaal jihadisme en jihadistische reisbewegingen, interventie bij internationaal jihadisme en jihadistische reisbewegingen, voorkomen en voorbereiden, strafrechtelijke aanpak en aanpak Jihadistisch discours/propaganda en Internet.” Bent u er nog? Onder detectie valt ook “intensivering van de detectie van jihadgangers, reisgegevens en interventie.” Bij detectie gaat het om wat de AIVD, MIVD, Kmar en politie doen. Dit zijn reguliere taken van opsporings- en inlichtingendiensten. Bij reisgegevens gaat het vooral om de Passenger Name Record (PNR), maar ook om reisbewegingen in brede zin. De NCTV stelt dat “de diensten het nodig achten te kunnen beschikken over deze reisgegevens.” Hierbij gaat het niet alleen om terrorismebestrijding. “De behoefte om passagiers- en reserveringsgegevens te gebruiken voor het tegengaan van jihadgang, maakt deel uit van een bredere behoefte aan het gebruik hiervan in de strijd tegen zware criminaliteit, zoals mensenhandel en terrorisme.”

    Al langere tijd probeert de NCTV terrorismebestrijding te koppelen aan andere criminele activiteiten, vandaar de naamsverandering in 2011 van NCTb naar NCTV. Naast de detectie is er natuurlijk de interventie (De tweede pijler) waarbij het vooral gaat om de internationale aanpak en om de terrorismefinanciering. De derde pijler van de jihadistische migratie is “voorkomen en voorbereiden” waarbij het vooral om een bestuurlijke aanpak gaat, er is strafrechtelijk nog niets gebeurd, en het maatschappelijk middenveld wordt ingezet als terrorismebestrijder. Al langer wordt het terreurbeleid in de samenleving geïnjecteerd. Bij Schoof gaan alle remmen los want “professionals werkzaam bij onder meer politie (basisteams en wijkagenten), onderwijs (decanen, mentoren, vertrouwenspersonen), jeugd- en welzijnswerk en GGZ-instellingen (psychologen)” worden aan het lijstje bestrijders van radicalisme en extremisme toegevoegd. Schoof is de eerste die ook vertrouwenspersonen toevoegt aan de lijst, zover wilden zijn voorgangers Joustra en Akerboom niet gaan. Dit tekent Schoof, de harde lijn past bij hem, hoe extremistischer hoe beter.

    Ook bij de vijfde pijler van de jihadistische migratie wordt het maatschappelijk middenveld ingezet. De Dienst heeft het al jaren over het jihadistische internet en stelt in DTN-33 dat terrorisme voor een groot deel uit propaganda bestaat. Volgens de NCTV is “het aanjagen en in stand houden van angst een wezenlijk onderdeel van de jihadistische strategie.” De vraag of de coördinator zelf daar een belangrijke rol bij speelt komt niet aan de orde. Wel spreekt de dienst nu van terrorisme op het internet terwijl het in het verleden radicalisme of extremistische uitingen waren. Voor de dienst is het allemaal hetzelfde en moet de bestrijding door iedereen gedaan worden. Bij “het project Clean IT kwamen overheden, NGO’s en private partijen uit de internet industrie tot een gezamenlijk voorstel over hoe terrorisme via internet beter bestreden kan worden.” Of dit succesvol was en wat het nut was van het injecteren van bestuurlijke maatregelen zonder strafrechtelijke verdenking en tussenkomst van de rechter in het schoonmaken van het internet, legt de coördinator niet uit. Hij stelt wel dat “hoewel de verwijdering van extremistische boodschappen van het internet belangrijk blijft, de effectiviteit uiteindelijk beperkt is omdat de content snel weer opnieuw opduikt.”

    De voortgangsrapportages zijn een brij aan maatregelen, initiatieven en projecten. In het licht van dramatische gebeurtenissen in 2014 zijn enkele passages interessant. Bij “technologische innovatie” staat dat de NCTV “bijzondere aandacht heeft bij technologische trends in de (burger-)luchtvaart.” Daarbij gaat het om “luchtvrachtbeveiliging, vloeistoffenregelgeving en communicatie en voorlichting.” DTN-33 stelt dat “vanuit de NCTV er doorlopend gewerkt wordt aan het ontsluiten van nuttige informatie voor professionals, bijvoorbeeld via een kennisbank, factsheets en whitepapers, alsmede aan het bieden van concreet handelingsperspectief, zoals via e-learningmodules. Het vergroten van veiligheidsbewustzijn van maatschappelijke actoren is daarbinnen een belangrijke speerpunt.” Wat het een en ander heeft opgeleverd is de grote vraag. Misschien ligt het antwoord besloten in de denkwijze van de dienst. Zij heeft het Instituut Clingendael gevraagd onderzoek te doen naar maatregelen binnen het contraterrorismebeleid in andere landen. Naast Indonesië heeft de coördinator twee dictaturen uitgekozen als sparringpartners in het contraterrorismebeleid, Algerije en Saoedi Arabië. De coördinator was enigszins teleurgesteld dat er wat verschillen zijn “in historische, culturele, religieuze en politieke context.” Een dienst die denkt dat een dictatuur bruikbare middelen kan opleveren voor terreurbeleid, is zelf een gevaar voor de rechtsorde.

    DTN-34 / 7 november 2013

    Bij een substantiële dreiging hoort een reëel gevaar, maar hoe ver kun je de dreiging oprekken? Schoof schuwt niet het gevaar op te blazen tot het een keer moet knappen. Hij stelt in DTN-34 dat “in sommige gevallen de situatie op dit vlak de afgelopen periode zelfs is verslechterd.” In de viermaandelijkse dreigingsbode wordt echter niet duidelijk waar die verslechtering in zit en wat de precieze afbakening van de vlakken is. Volgens de dienst zitten er vier aspecten aan de dreiging, waarvan één aspect internationaal is en in de internationale analyse aan bod komt. De drie andere aspecten zijn het profiel van Nederland, de jongeren die naar oorlogsgebieden reizen en terugkeren en de vermeende radicalisering. Het profiel heeft volgens de coördinator te maken met de “militaire missies in diverse islamitische landen, alsmede de vermeende discriminatie van moslims in ons land en de gepercipieerde beledigingen van de islam en de profeet Mohammed.” In veel van de DTN’s van de afgelopen tien jaar wordt deze stelling geponeerd, maar verder onderzoek naar achtergrond, aard of hoe de profiling van Nederland door de jihadisten werkt is niet terug te vinden in de stukken van de NCTV.

    Opvallend is de constante groei van het gebruik van het woord jihadistisch, waardoor het profiel maar ook de vermeende en gepercipieerde aspecten niet meer interessant worden, want jihadistisch is synoniem aan terroristisch. Schoof wil zich graag meten met de groten der aarde en stelt teleurgesteld vast dat “ons land niet een even prominent doelwit is als landen als de VS, Israël en het Verenigd Koninkrijk.” Waarom hij die vergelijking maakt is niet duidelijk, maar de zin die volgt op deze these van de dienst laat zien dat de NCTV werkt aan het verkrijgen van een prominente rol. Toch kunnen relatief kleine incidenten snel jihadistische aandacht en zelfs bedreigingen opleveren.” Vooral het woord “toch” in deze context is interessant, wat is er namelijk aan de hand? Op 17 juli 2013 wordt “de Zoetermeerse Shukri F. (alias «Oum Usama») op verdenking van ronselen voor de jihad” gearresteerd. De dienst stelt dat “in reactie hierop op jihadistische websites werd opgeroepen aanslagen te plegen in Nederland.” Op sociale media en internetfora vinden er geregeld scheldpartijen, verwensingen en verbale exercities plaats, maar hoe serieus moeten we deze oproepen tot aanslagen nemen, wat is er precies geschreven en op welke sites? In de inleiding zijn het “internationale jihadistische websites”, bij de “dreiging tegen Nederland” gaat het om “jihadistische websites.” Blijkbaar stelde het niet veel voor want toen Shukri F. werd vrijgelaten “verstomden de online-oproepen echter weer snel.”

    Vanwaar die opgeklopte gevaren analyse, wat voor dreiging zat in dat gescheld op internet? Uit de tekst van de coördinator valt niets te halen wat hier licht op werpt. Volgens de coördinator zijn die uitlatingen wel degelijk gevaarlijk. De hunkering naar een prominente rol is duidelijk te merken, want de postings “kunnen in potentie ook nadelige gevolgen hebben voor de Nederlanders die in het buitenland nog steeds door jihadisten gegijzeld worden.” Nu klopt het dat Nederland deelneemt aan een totale oorlog tegen de terreur, maar voor het verbinden van gijzelaars in de Filippijnen en Mali met Shukri F. is meer nodig dan vage opmerkingen over geroep op al dan niet jihadistische websites over aanslagen in Nederland. Angst is eenvoudig gecreëerd, daar zijn zelfs de zogenoemde jihadisten niet meer voor nodig en daar heeft Nederland zelfs een dienst voor in het leven geroepen, maar die angst wegnemen is een stuk moeilijker. Onvoorzichtigheid en oneliners die nietszeggend zijn, zonder duidelijke analyse van de dreiging, brengt mensen juist in gevaar.

    De coördinator had ook in plaats van Shukri F. de strafrechtelijke procedure van Mohammed G. en Omar H. kunnen opnemen in zijn dreigingsbeeld. Dit plaatst hij echter in de beleidsopvolging. De zaken zijn minder sexy en misschien ook lastig om er allerlei bedreigingen bij te plakken, maar het blijft gissen naar de beweegredenen van de dienst. Mohammed G. werd veroordeeld, omdat hij van plan was om naar Syrië te reizen, maar hij werd “wegens ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging” en opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Mohammed G. was eigenlijk een verwarde man die reliëf geeft aan zogenaamde ‘jihadgangers’ en Syrië-reizigers. Bij Omar H. gaat het om de man die in maart 2012 is aangehouden (zie uitgebreider verhaal bij DTN-29) met 10 meter ontstekingslont, 1 kilo aluminium en 151 jihadistische films. Hij werd veroordeeld tot 12 maanden cel “voor het voorbereiden van brandstichting en verspreiden van opruiende teksten.” Mohammed G. en Omar H. staan in de beleidsopvolging en niet in het eigenlijke dreigingsbeeld.

    Shukri F. en de reaguurders op het jihadistische internet bepalen de dreiging die er heerst en de opgeklopte sfeer is van dezelfde orde als de “ontwikkelingen rond de jihadistische Syriëgangers.” De coördinator stelt dat “in augustus het aantal jihadistische uitreizen van Nederland naar Syrië weer toenam in vergelijking met de maanden hiervoor” (DTN-34). Om hoeveel mensen gaat het nu werkelijk? Enkelingen, tientallen, honderdtallen, duizenden? De indruk is dat het om een explosief getal gaat, maar dat lijkt keer op keer wel en niet het geval. “Hoewel er in 2011 wel meer signalen zijn over jihadreizigers uit Nederland, is het lastig vast te stellen of het aantal jihadreizigers daadwerkelijk stijgt (DTN-27, 2011).” “Het aantal jihadisten dat uitreist naar een jihadistisch strijdgebied is in de afgelopen jaren gegroeid (DTN-28, 2012).” In DTN-29 (2012) herhaalt voormalig coördinator Akerboom deze zin. “Ook in de afgelopen periode zijn weer enkele uitreizen naar jihadistische strijdgebieden vastgesteld (DTN-30, 2012).” Im DTN-31 (2012) is er geen melding van toename of bestendiging. In DTN-32 (2013) zijn het “tientallen personen in Nederland die alleen of in kleine groepjes naar landen als Egypte en Syrië reisden.” In DTN-33 zijn het tussen de vijftig en de honderd. In DTN-34 neemt het aantal weer toe. Weet u nog om hoeveel mensen het gaat en vooral wat het gevaar is?

    Waar die jongens en meiden heengaan is ook onduidelijk, want de dienst schrijft in de inleiding dat ze “waarschijnlijk onder de vlag van het aan Al Qa’ida gelieerde Jabhat al-Nusra (JaN) strijden.” Bij de Nederlandse dreiging gaat het alleen over JaN want “meer Nederlandse strijders hebben zich waarschijnlijk bij JaN aangesloten.” Volgens de dienst “lijken enkele Nederlanders niet terug te deinzen voor extreem geweld.” Informatie-inwinning in Syrië is nogal lastig want daar woedt een alles verwoestende burgeroorlog, een woord dat Schoof in DTN-34 niet gebruikt. In DTN32, DTN-33, DTN-35 en DTN-37 woedde die burgeroorlog wel al was er alleen in DTN-33 sprake van tienduizenden burgerdoden. Volgens de dienst biedt de burgeroorlog jihadisten de kans om meer terrein te winnen. De coördinator stelt dat de terugkeerders “nauwlettend in de gaten worden gehouden.” Hoe nauwlettend dat is beschrijft de NCTV in de beleidsopvolging: “Na terugkomst in Nederland wordt elke terugkeerder benaderd door het veiligheidshuis of de politie. Ook probeert de politie contact te krijgen met de familie en/of sociale omgeving van de betrokkene. Per geval worden, naast mogelijk strafrechtelijk onderzoek, op dit moment ook bestuurlijke maatregelen overwogen, zoals het stopzetten van uitkeringen en maatwerktrajecten.”

    Strafrechtelijke maatregelen komen natuurlijk voort uit mogelijke strafbare feiten die door de mensen zijn begaan. Dit blijkt geen eenvoudige zaak zoals procedures rond 1F vluchtelingen (mensen verdacht van oorlogsmisdadigers) laten zien. “De strafrechtelijke aanpak van vermoedelijke rekruteurs en van terugkeerders die zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie en/of betrokken zijn geweest bij (oorlogs)misdaden heeft te kampen met problemen met betrekking tot de bewijsgaring.” Bestuurlijke maatregelen en het lastigvallen van familie, vrienden, kennissen en omgeving zijn natuurlijk veel gemakkelijker en van een andere orde. Bij bestuurlijke maatregelen kan de overheid veel doen en is er geen rechter die toetst of die straf wel rechtmatig is opgelegd, een ondermijning van de rechtsorde die de dienst zegt te beveiligen. Volgens de coördinator kwamen “voor het eerst Nederlandse jihadisten met strijdervaring uit Syrië terug naar Nederland.” Op basis waarvan de coördinator stelt dat zij “strijdervaring” hebben, is onduidelijk. De bewijslast is voor de dienst blijkbaar eenvoudig: een jihadist komt uit Syrië, heeft dus bij Al Qa’ida gezeten en heeft gevochten, klaar.

    De NCTV is beducht voor de “jihadistische propaganda,” “via websites en sociale media voor participatie in het conflict,” maar schuwt zelf ook geen propagandistische middelen. Hierboven ging het al over de propaganda van de getallen, maar ook ten aanzien van radicalisering gebruikt de dienst angst als propagandamiddel. In deze DTN waarschuwt de dienst voor de “toenemende radicalisering van kleine groepen islamitische jongeren in Nederland, waarop in DTN32 al werd gewezen.” In DTN-32 gaat het nog om “signalen die duiden op een toegenomen islamistische radicalisering van kleine groepen jongeren in Nederland,” maar de dienst moest tevens toegeven dat “groepen als Sharia4Holland en Behind Bars in de afgelopen periode nauwelijks openlijke activiteit toonden in Nederland.” In DTN-34 zijn er plotseling wel openlijke activiteiten, want de NCTV ziet als “voorbeeld hiervan in de openbare ruimte de bijeenkomsten op sportvelden waarbij jihadvlaggen worden vertoond.” Dit is volgens de dienst “Ook verheerlijking van de jihadgang.” Over hoeveel openbare vergaderingen (een grondwettelijk recht) het hier gaat in 2013 is onduidelijk. Tevens is het onduidelijk of mensen strafrechtelijk zijn vervolgd voor het zwaaien met jihadvlaggen in 2013. In DTN-31 werd ook geen virtuele radicalisering vastgesteld door de dienst, en eind 2013 schrijft de dienst dat de “openlijke propaganda via internet en sociale media uit jihadistische kringen voor deelname aan de strijd in Syrië sterk is gestegen.” Hoe deze propaganda eruit ziet en of dit Nederlandse jongeren zijn, de dienst houdt het allemaal vaag. Vaagheid die de dreiging alleen maar aanzwengelt.

    Conclusie DTN 2013

    Begin 2013 treedt er een nieuwe coördinator aan. Dick Schoof is een hardliner die meteen vol inzet en zonder blikken of blozen het terreurniveau verhoogt. Daarmee haalt hij ook de media. Onduidelijk is echter of de omstandigheden in vergelijking met de periode daarvoor ook daadwerkelijk zo angstaanjagend zijn. Schoof vindt van wel, want vooral de zogenaamde ‘jihadgangers’ zijn een ongekend gevaar. Door mensen te labelen als jihadgangers zijn het al daders, voordat ze iets gedaan hebben. Jihad, jihadisering, jihadisme, het zijn allemaal synoniemen geworden voor terroristen, terroristisch, terrorisme in de totale oorlog tegen de terreur. Zelfs het woord Syrië-ganger staat al gelijk aan terrorist terwijl mensen in een land in burgeroorlog ook als arts, verpleegkundige of op een andere wijze burgers kunnen helpen. En die J-reizigers zijn niet alleen een constante vorm van zorg. maar ook een constante vorm van statistisch goochelwerk. Wie de berichten in de dreigingsbeelden van de afgelopen jaren doorneemt, krijgt de indruk dat er honderden zo niet duizenden reizigers en terugkeerders zijn. Vaak neemt het aantal toe en is er naast tientallen sprake van aantallen tussen de vijftig en honderd. Of dit het vaste aantal is, blijft onduidelijk. Wie de cijfers op een rijtje zet ziet misschien een lichte stijgende trend, maar het gaat vooral om enkele reizigers of groepjes en niet hele vliegtuigen vol. Voor Terror Dick zijn naast de J-reizigers ook de terugkeerders een groot gevaar, maar wie zijn eerste dreigingsbeeld leest, ziet geen verontrustender ontwikkelingen dan de jaren ervoor. De oorlogen in Afghanistan en Irak hebben misschien niet uitgepakt zoals het westen wilde, maar dat is al jaren duidelijk. Libië was een avontuur dat als een boemerang naar Europa terugkomt in de jaren na een mislukte NATO interventie van Unified Protector. Syrië ontwricht in enkele jaren langzaam en destabiliseert de rest van de regio, iets dat ook geldt voor Mali in Noordelijk Afrika. Wapens zijn nooit een oplossing al is Schoof dol op legergroen in de straat. Schoof bouwt ook verder aan het leger terreurbestrijders en maatregelen om mensen die anders denken lastig te vallen. In 2013 zal de dienst ook vertrouwenspersonen aan haar terrorismebestrijders toevoegen en naast de gebruikelijke repressieve maatregelen ook het bestuurlijk instrumentarium van voormalig coördinator Joustra weer uit de kast halen. Waar dat allemaal voor nodig is, is niet duidelijk. Strafrechtelijke procedures lopen spaak omdat de bewijslast van jongens en meiden die uit Syrië terugkomen lastig is. De dienst lijkt zelfs niet te weten waar de jongeren nu echt belanden, “is het waarschijnlijk JaN, of zeker Al Qa’ida.” Als dit de bewijsvoering is, voorspelt het niets goeds voor jongeren die terugkomen. Wie nog niet door had dat Terror Dick er vol ingaat wat terreurbestrijding betreft, wordt fijntjes duidelijk gemaakt dat het vernielen van jachthutten, graffiti, demonstraties en een tentenkamp extremistische middelen zijn die in een dreigingsbeeld terrorisme thuis horen. Eigenlijk gebeurt er niets in Nederland. Gelukkig zijn er nog mensen die hun stemmen durven te laten horen in een klimaat waar elk geluid als extremistisch wordt bestempeld. Groepen jongeren die zich actief bezig houden met de radicale islam moeten helemaal oppassen. Zij staan volgens de dienst in een directe verband met terrorisme, maar doen eigenlijk niets, hooguit in het openbaar vergaderen, een bijeenkomst verstoren en wat dreigementen uiten. Een aantal jaren geleden was er de AEL, de Arabisch-Europese Liga. Haar plek is ingenomen door groepen als Sharia4Holland en Behind Bars, die net als hun voorganger openlijke activiteiten organiseren of niet actief zijn. Voor de dienst is dit allemaal verdacht en is er geen bereidheid om deze groepen normaal tegemoet te treden. Zij zijn al terroristische organisaties, al is daar geen bewijs voor. Die denkwijze vertaalt zich in een beleid waar maatregelen worden gestapeld ten aanzien van potentiële verdachte groepen en mensen en de inzet van grote groepen van de samenleving wordt gemobiliseerd. Zo injecteert de dienst niet alleen terrorismebestrijding in de maatschappij maar ook dreiging, angst en schrikbeelden. Uitingen op het internet zijn al doorontwikkeld van radicale naar extremistische en nu terroristische uitingen. De dienst radicaliseert onder Schoof verder tot een extremistisch bolwerk dat vooral angst aanjaagt en op zoek is naar meer subsidie voor dat dreigingsbeleid.

    2014 welkom bij de oorlog van de terreur

    DTN-35 / 24 februari 2014

    De dreigingspropaganda van de dienst NCTV vervolgt in 2014 rustig zijn weg. In DTN-34 was de “strafrechtelijke aanpak van vermoedelijke rekruteurs en van terugkeerders die zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie en/of betrokken zijn geweest bij (oorlogs)misdaden” nog lastig omdat er weinig bewijs was te vinden. In DTN-35 is het “duidelijk dat de meeste jihadstrijders in Syrië strijdervaring opdoen, gruwelijkheden plegen en doorradicaliseren.” Op basis waarvan de coördinator dit concludeert is onduidelijk, zeker als de bewijsgaring problematisch is. Inde beleidsopvolging bij DTN-35 stelt de coördinator dat “de Nederlandse jihadgangers op dit moment voetsoldaten zijn voor de strijd.” Hoe de dienst weet dat iedereen die daar naartoe reist ook meteen voetsoldaat wordt is ook niet helder. “Voetsoldaat” zou nog kunnen worden gezien als kanonnenvoer en dus enigszins een geste van de NCTV om de jongeren een handreiking te bieden, want uiteindelijk is het merendeel niet getraind en zal het ook daadwerkelijk kanonnenvoer zijn.

    De coördinator wil echter geen redelijkheid, zijn propaganda is gericht op gevaar en dreiging. Hij beeldt de jongeren af als moordenaars met voorbedachten rade en zij zouden “al voor vertrek kortere of langere periode in jihadistische kringen verkeren, zowel in de offline als de online werkelijkheid.” Terwijl de dienst aan de andere kant stelt dat de jihadisten in Syrië niets voorstellen, hoewel de dienst al ruim een jaar het grote gevaar van die ‘jihadgangers’ verkondigt. “Het gros van de gewapende oppositiegroepen streeft niet een jihadistische agenda na. Jihadistische strijdgroepen vormen een kleine minderheid,” citeert de dienst de minister van Buitenlandse Zaken. Met de opkomst van IS in de zomer van 2014 in het achterhoofd, lijkt het inlichtingen verzamelen van het overheidsapparaat ook niet veel over. Wie de oorlog in Syrië zelfs minimaal had gevolgd, was tot de conclusie gekomen dat de beter georganiseerde, getrainde en gemotiveerde radicale groepen wel degelijk met minder menskracht, meer successen boekten. Het voorbeeld voor deze groepen kwam uit de jaren negentig, Afghanistan. En het voort etteren van de burgeroorlog in Syrië, met een leider die na 11 september 2001 ruim werd gesteund door het westen en een graag geziene handelspartner was, heeft tot een humanitaire ramp van grote omvang geleid. Dat dit tot grote destabilisering leidt, is geen moeilijke conclusie.

    Nederlandse jongeren die daar gaan vechten, vormen een kleine te verwaarlozen groep. Deze groter maken is geen dreigingsanalyse, maar gevaren propaganda. In de inleiding van DTN-35 stelt Schoof dat “het aantal uitreizigers vanuit Nederland nog steeds stijgt.” Ook is er een groeiend “aantal terugkeerders dat strijdervaring in Syrië heeft opgedaan,” hoewel de coördinator daar niet bij vertelt wat voor ervaring dat is. De cijferoorlog van Schoof begint met de vaststelling dat “begin februari 2014 het totaal aantal uitreizigers sinds de zomer van 2012 uit kwam op ruim honderd, waarvan er ruim zeventig zich nog steeds in Syrië bevinden. Zeker tien personen zijn inmiddels om het leven gekomen. Verder is het aantal terugkeerders sinds oktober 2013 toegenomen tot ruim twintig.” In DTN-33 was het aantal al tussen de vijftig en honderd en in DTN-34 nam dat aantal ook al toe. In DTN-34 waren ze nog waarschijnlijk allemaal bij JaN terecht gekomen nu in 2014 is dat volgens de dienst zeker.

    Sommige terugkeerders zouden volgens de NCTV “een radicaliserende en rekruterende rol spelen op jihadistische fora en sociale media.” Maar “de aanhoudende openlijke jihadistische manifestatie in Nederland” vindt niet alleen plaats op het internet ook op straat. In DTN-34 waren het nog “bijeenkomsten op sportvelden waarbij jihadvlaggen worden vertoond,” in DTN-35 beschrijft de coördinator een manifestatie van veertig mensen bij de Belgische en de Marokkaanse ambassade in Den Haag. De dienst stelt dat “in werkelijkheid bij deze demonstratie het betuigen van steun en het tonen van loyaliteit aan de ISIL en JaN centraal stond. De openheid waarmee de demonstranten hun leuzen uitten, duidt erop dat zij zich weinig gelegen laten liggen aan mogelijke negatieve consequenties van hun extremistische opvattingen.” Er was weinig aandacht in de media voor de manifestatie. In 2013 werd nog veel ophef gemaakt ook door de coördinator over Sharia4Holland een van de organisatoren van de demonstratie. De NCTV rept niet over vervolging van deelnemers aan de demonstratie in verband met opruiende teksten. Blijkbaar viel het opruien tegen want “de deelnemers aan de demonstratie zetten niet direct aan tot geweld in Nederland.”

    Een enkel trapveldje bijeenkomst van enkele moslims, een demonstratie van veertig mensen waaronder enkele kinderen, een tiental jongeren ergens in Syrië en twintig die terugkeerden naar Nederland, “de jihadistische dreiging blijft de dominante factor in het dreigingsbeeld,” schrijft Schoof aan de vooravond van de neergeschoten MH-17. En die ongeveer zeventig nog levende radicaal islamitische jongeren in andere landen of in Nederland en enkele jongeren die willen uitreizen krijgen de volledige macht van de Nederlandse staat over zich heen in de vorm van wetgeving (verruiming van de mogelijkheid tot ontneming en de gronden voor verlies van het Nederlanderschap), bestuurlijke maatregelen ( het paspoort vervallen verklaren, bevriezen van de financiële tegoeden van mensen (reeds in vier gevallen toegepast), uitkeringen en toelagen korten of stopzetten), strafrechtelijke maatregelen (op basis van het jeugdrecht zijn kinderen onder toezicht gesteld en/of in gesloten jeugdinrichtingen geplaatst, operationele politieonderzoeken naar ronselaars) en toezicht tot in de haarvaten van hun leven. En voor de coördinator is het nog niet genoeg.

    In DTN-34 schreef de NCTV al dat “de huidige situatie eens te meer duidelijk maakt dat álle operationele diensten beter zicht moeten krijgen op de reisbewegingen van jihadisten en vooral van terugkeerders naar Europa.” Passenger Name Record (PNR) komt sinds DTN-11 (2007) elk jaar ministens een keer voor in de terreurboden van de NCTV. De dienst stelt dat “het dan ook noodzakelijk is om op korte termijn de mogelijkheden om reisgegevens te kunnen gebruiken uit te breiden en de internationale samenwerking hierop te intensiveren. Op dit moment is dat op Europees niveau niet te realiseren. Daarom ga ik het gebruik van reisgegevens nationaal mogelijk maken.” De ik-vorm slaat op minister Opstelten, maar de dienst zit duidelijk aan de knoppen. Naast die Europese samenwerking werkt de coördinator ook samen met landen als Turkije, Marokko en natuurlijk de Algerijnse dictatuur waar in juni 2013 “de Verenigde Naties, met Nederlandse steun, een driedaagse bijeenkomst in Algiers” organiseerde.

    DTN-36 / 30 juni 2014

    DTN-36 loopt opnieuw over van reële aanslagen en zorgelijke ontwikkelingen. Schoof roept al anderhalf jaar dat de kans reëel is en in juli wordt hij op zijn wenken bediend. In juni is de situatie echter nog hetzelfde als zijn gehele periode als coördinator. Het enige verschil met DTN-34 en DTN-35 is dat de dienst geen cijfers meer verschaft maar alleen maar alarmerende berichten. De coördinator herhaalt zich om volume te produceren in het DTN. “Intussen blijven de uitreizen van Nederlanders naar jihadistische groeperingen in Syrië doorgaan,” gaat vooraf aan “het is zorgelijk dat de uitreizen naar Syrië, twee jaar nadat deze trek begon, nog steeds plaatsvinden.” De propaganda van J-reizen werkt volgens de NCTV want “op deze wijze wordt tot op heden een continue aanwas van uitreizigers gegenereerd.” Schoof geeft geen cijfers van deze “continue aanwas.”

    Nederlandse vrouwen doen volgens de coördinator niet mee aan “gevechtshandelingen” maar ook daarvan is onduidelijk hoe de dienst bij een gebrekkige bewijsgaring tot deze conclusie is gekomen even als de vaststelling die eerder waarschijnlijk was van “Nederlandse jihadisten die in Syrië betrokken waren bij ernstige gewelddaden.” Net als de aanwas van de uitreizigers en de terugkeerders, is er de “jihadistische propaganda.” Propaganda van die ‘jihadisten’ wordt “via sociale media door Nederlandse jihadisten verspreid en is daardoor openlijk en laagdrempelig beschikbaar.” De dienst wil die ‘propaganda’ bestrijden “door Flagging, Notice & Take Action procedures, Notice & Take Down, counternarratives en door het versterken van de online weerbaarheid.” De coördinator noemt als voorbeeld “radiostation Ghurabaa” en “de website dewarereligie.nl” waarbij de NCTV zonder onafhankelijke rechterlijke toetsing de hosters van de radio en de website heeft benaderd. De dienst heeft ook geen aangifte gedaan tegen de radio en/of de website.

    Bij een oorlog, ook een oorlog tegen de imaginaire terreur hoort propaganda. Tegenover de propaganda van de dienst over het gevaar dat in alle uithoeken van de Nederlandse samenleving zou schuilen, is er de propaganda van de jongeren die op avontuur gaan naar Syrië en waarvan er waarschijnlijk slechts enkelen levend terugkomen. Volgens de NCTV gaat “van teruggekeerde jihadisten niet alleen een potentiële aanslagdreiging en een radicaliserende werking uit, maar zij kunnen zich in Nederland tevens op gewelddadige wijze inlaten met fondsenwerving voor de jihad.” Die gewelddadige fondswerving zou blijken uit een zwaarbewapende man Mohamed A. die gearresteerd werd, terwijl hij volgens justitie onderweg was om een overval te plegen op 15 mei 2014. Volgens het Openbaar Ministerie had Mohamed A. een half jaar gevochten in Syrië, volgens zijn advocaat is hij daar niet geweest.

    Of groepen in Syrië zitten te wachten op geld uit Nederland is onduidelijk, gezien de controle van groepen als IS en JaN over de delen van de natuurlijke hulpbronnen van Syrië en de verkoop van archeologische stukken aan vooral Europeanen. Naast de 21-jarige man die op 15 mei 2014 werd gearresteerd, werd ook nog 18-jarige Haagse jongen Oussama C. aangehouden in de Brusselstraat op 24 juni 2014 voor ronselen en opruien. Ook zouden twee mannen voor het beramen van een aanslag op Geert Wilders zijn gearresteerd. Dit laatste wil coördinator noch bevestigen noch ontkennen, en het bericht komt van Geert Wilders zelf. Het Openbaar Ministerie ontkent dat er iemand vast zat voor het voorbereiden van een aanslag op Wilders. “Er zit niemand vast voor het voorbereiden van een aanslag op Wilders. Ook heeft er niemand in het verleden vastgezeten”, aldus een woordvoerder van het OM volgens RTL Nieuws. Om dreiging te kunnen inschatten zijn ten eerste feiten van belang en daarnaast kan een vergelijking met identieke dreiging uit het verleden inzicht geven in het gevaar. De coördinator laat echter niets los over het bestaan van de twee verdachten van een mogelijke aanslag op Wilders. Als ze al bestaan, lijken ze dan op Bilal Lamrani of andere mensen die Wilders iets wilden aandoen. Zijn ze daadwerkelijk in Syrië geweest, zijn ze ‘getraind’, maakten zij in het verleden deel uit van het criminele circuit en hoe serieus moeten ze worden genomen? Om op basis van enkele verdachten te stellen dat terugkeerders een gevaar zijn, waarbij het misschien niet eens om terugkeerders gaat of de verdachten niet aanwezig zijn, lijkt eerder op wensdenken dan een duidelijke analyse van het aanwezige gevaar.

    Ditzelfde geldt voor de stelling in DTN-35, het eerste dreigingsbeeld van 2014, dat “de weerbaarheid binnen moslimgemeenschappen in toenemende mate onder druk komt te staan.” In DTN-35 wordt de schuld gelegd bij “het intimiderende optreden van pro-jihadistische jongeren dat hier debet aan is.” De dienst lijkt in gesprek met “salafistische voormannen” (het salafisme werd enige tijd geleden nog als het grote gevaar gezien) want die “stellen dat er sprake is van een «gevaarlijke polarisatie» binnen moslimgemeenschappen.” De coördinator verhaalt verder dat “debatten over islam en democratie en de strijd in Syrië nauwelijks meer zonder beveiliging georganiseerd zouden kunnen worden.” Details staan niet vermeld in het DTN van het voorjaar van 2014. In DTN-36 borduurt de coördinator verder op dit fenomeen. “Er zijn echter zorgen over de weerbaarheid onder de moslimbevolking over langere termijn.” De NCTV stelt dat de intimidaties van de jihadisten hebben plaatsgevonden rond de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014: “Nederlandse jihadisten voerden fel actie tegen de deelname van moslims aan de gemeenteraadsverkiezingen.” Waarom de weerstand van de moslimgemeenschap onder druk zou staan wordt niet duidelijk want de coördinator moet ook constateren dat ze geen invloed hebben gehad op deelname aan de verkiezingen. In DTN-37 is deze dreigingsstorm plots verdwenen terwijl het de boel voor “lange termijn” op stelten zou kunnen brengen.

    Voor analyse van het ‘jihadistische gevaar’, maakt de coördinator gebruik van het woord sekte-achtig. In DTN-2 kwam dit woord al eerder voor in een poging radicalisering te beschrijven. In DTN-36 lijkt het een vast onderdeel van het dreigingsvocabulaire van de NCTV te worden want in DTN-37 is het gebruik van het woord sekte explosief toegenomen. En naast de jihadistische sekte zijn er ook andere radicale of extremistische bewegingen die volgens de dienst “minder zichtbaar in de media, maar relevant zijn voor de terroristische dreiging” zijn. Het niet-jihadisme heeft volgens de dienst het karakter van “asielrechtenextremisme, dierenrechtenextremisme en rechts-extremisme.”

    In het kader van de terrorisme dreiging vermeldt de dienst in DTN-34 dat er “binnen het kader van asielrechtenextremisme vernielingen en bekladdingen plaats vonden, vooral in de aanloop naar en tijdens het internationale No Border Camp (NBC), dat van 2 tot en met 10 augustus 2013 in Rotterdam werd gehouden.” De NCTV verschaft geen details zodat moeilijk is vast te stellen of het hier om strafbare feiten of overtredingen gaat. Ook is onduidelijk of er proces-verbaal is opgemaakt, onderzoek gepleegd, vervolging ingesteld en andere strafrechtelijke procedures zijn georganiseerd die de claim van de dienst kunnen ondersteunen. In DTN-35 gaat het over een mislukte bezetting van “het Huis van Europa in Den Haag (december 2013),” waarna “het eilandje in de Hofvijver kort werd bezet.” Dit laatste was zeker het vermelden waard in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland.

    Ook “milieu-extremisten vernielden opnieuw een proefveld met genetisch gemodificeerde gewassen. Ook van belang om op te nemen in het dreigingsbeeld. Sinds 2003 gebeurde dit gemiddeld drie keer per jaar,” schrijft de coördinator in DTN-34 als steun voor bedrijven als Monsanto. Ook Groningen wordt door de coördinator genoemd in het kader van milieu terrorisme (DTN-36): “De afgelopen periode zijn de acties tegen de gaswinning in Groningen geïntensiveerd. De inmenging van de landelijk opererende, radicale milieugroepering GroenFront! in het radicale verzet tegen gaswinning zorgt vanaf januari 2014 voor een professionalisering en verharding van de acties.” In terreurbode DTN-34 wordt de oprichting van 269Life Nederland “een opvallende gebeurtenis” genoemd. Internationaal zou de beweging “buitenwettelijke acties” op zijn naam hebben staan “zoals insluipacties bij stallen en het «bevrijden» van dieren.” De coördinator treedt niet verder in details.

    Van de extreemrechtse terreur vermeldt de NCTV in DTN-35 het feit dat de “rechts-extremistische (politieke red.) partij Nederlandse Volks-Unie (NVU) in drie gemeenten aan de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 deelneemt.” Waarom een politieke partij in het terrorisme beeld belandt, verklaart de coördinator niet. Bij verschillende rechtse-extremistische incidenten is die vraag überhaupt gerechtvaardigd want volgens de NCTV hebben die groepen “nauwelijks nog organisatie- en wervingskracht.” Eigenlijk is hun situatie te vergelijken met de leiderloze al dan niet bestaande jihadistische netwerken. Toch stelt de coördinator dat de groepen inspelen op “maatschappelijke polarisatie” zoals bij de “gebeurtenissen in Deurne en de voorwaardelijke invrijheidstelling van Volkert van der G.” De dienst stelt dat het de groepen gaat om “media-aandacht, waar het de initiatiefnemers mede om te doen is,” maar groei zit er blijkbaar niet in. Media aandacht, polariserende teksten kan ook gemakkelijk gezegd worden van linkse groepen, politieke partijen, de dienst zelf en andere maatschappelijke spelers.

    Zeventien dagen voor de neergeschoten vlucht MH-17 schrijft de dienst in de beleidsopvolging vooral over de “integrale aanpak” van het jihadisme. De niet-jihadisten spelen bij de integrale aanpak geen rol, al kunnen maatregelen natuurlijk voor iedereen gebruikt worden. Zonder dat er sprake is van strafbare feiten stelt de coördinator, dat “het onacceptabel is dat Nederlandse ingezetenen deelnemen aan deze jihadistische beweging en de gewelddadige jihadistische strijd ongeacht waar ze plaatsvindt of gaat plaatsvinden. Alle beschikbare middelen worden daarom aangewend om uitreis met dit doel te verhinderen, risico’s van elke terugkeerder weg te nemen en het werven van nieuwe aanhang tegen te gaan.” Ten aanzien van mensen die aan een andere gewapende strijd in hetzelfde gebied of op een andere plaats meedoen, staat in de beleidsopvolging geen woord.

    Alles wordt uit de kast gehaald zowel op nationaal als Europees niveau. Op inlichtingengebied gaat het om het SIS, Schengen Informatie Systeem, reisgegevens, Europol, en informatie uitwisseling. “Het delen van gegevens en ervaringen op de domeinen preventie en repressie wordt verder geïntensiveerd.” Naast risicoreducties zijn er interventies als het “uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie (dertig keer), paspoortmaatregel (29 keer), onder toezicht en/of in een gesloten jeugdinrichting te plaatsen (zes keer), stopzetten uitkeringen en studiefinanciering (30 keer) en het bevriezen financiële tegoeden (12 keer).” Al deze maatregelen zijn bestuurlijke maatregelen en zijn voor het merendeel niet getoetst door een onafhankelijke rechter, iets dat in de lijn ligt van de verschillende landen waar de coördinator graag mee samenwerkt. Na Marokko, Algerije, Saoedi-Arabië en Turkije heeft de dienst Jordanië aan haar partners toegevoegd. Amnesty International en Human Rights Watch berichten over martelingen, slechte behandelingen in gevangenissen, oneerlijke processen, doodsstraf, onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en andere mensenrechten schendingen in het land waar de coördinator graag mee samenwerkt.

    DTN-37 / 12 november 2014

    De roep om een aanslag zet zich ook in het laatste dreigingsbeeld van 2014 voort. “De tendens van een niet te onderschatten langdurige jihadistische dreiging zet door en neemt met de aanslagen in andere westerse landen steeds concretere vormen aan.” En “de recente ontwikkelingen in de wereld en in ons eigen land laten een steeds reëlere dreiging van terroristische aanslagen door jihadisten zien.” Aanslagen die concreter vorm krijgen, dreiging die diffuus wordt (net als in DTN-7 en DTN-29) en een veranderend beeld net als in DTN-36, de dienst staat in het centrum van de storm. Volgens de coördinator zijn ‘we’ klaar voor een aanslag: “De Nationale Politie is goed geprepareerd voor het direct en adequaat handelen bij een terroristische aanslag.” Gelukkig overschaduwt IS het neergeschoten vliegtuig MH-17 en kan de NCTV doorpakken met “de huidige dreiging die een mondiaal probleem is,” en een “ bestrijding die (volgens de dienst) dan ook een gedeelde internationale verantwoordelijkheid is.”

    Nederland doet op alle fronten mee met de coördinator op de voorplecht. Bij “de EU Kopgroep Foreign Fighters, in het Global Counter Terrorism Forum én door de deelname aan de militaire coalitie in Irak,” Schoof wil erbij zijn. De NCTV stelt namelijk dat “niet eerder de Nederlandse deelname aan een internationale militaire missie zo direct verbonden geweest met veiligheid in ons eigen land.” Volgens de dienst bestrijden wij “groeperingen die het op ons gemunt hebben op” en komt de Nederlandse deelname aan die strijd “direct onze nationale veiligheid ten goede.” Wat de bombardementen aan menselijk leed in de zogenoemde jihadistische strijdgebieden aanrichten, daar spreekt de coördinator niet over. Ook niet over lange termijn effecten van die interventies, want ervaringen met die interventies zouden en we niet hebben in de oorlog tegen de terreur. Afghanistan (2001), Irak (2003), Libië (2011) en diverse andere avonturen zijn alweer vergeten. Nederland volgt de Verenigde Staten met oogkleppen op in een wereld die steeds meer aan het ontvlammen is.

    En om hoeveel Nederlandse tegenstanders in de oorlog tegen de terreur gaat het dan? In DTN-36 ging het om “een continue aanwas van uitreizigers.” In DTN-37 heeft die “gestage toename van uitreizigers zich voortgezet zodat inmiddels in de afgelopen twee jaar rond de 160 personen zijn uitgereisd (cijfers per 1 november).”In hoeverre deze cijfers te vergelijken zijn met de cijfers uit DTN-35 is onduidelijk. In DTN-36 worden geen cijfers vermeld. In DTN-35 stelt de dienst dat “begin februari 2014 het totaal aantal uitreizigers sinds de zomer van 2012 uit kwam op ruim honderd.” Daaronder waren ruim twintig terugkeerders, zeker tien personen die zijn gestorven (zonder vermelding van de oorzaak van die sterfte) en ruim zeventig mensen die zich daar nog zouden bevinden.” Hoe het woord “ruim” moet worden geïnterpreteerd, is onduidelijk. Soms wordt zelfs een marge van dertig aangehouden bij “ruim honderd” zodat het om honderddertig mensen zou kunnen gaan. De coördinator stelt nu dat het aantal uitreizigers rond de 160 is, waarvan “zover bekend achttien zijn omgekomen,” dertig zijn teruggekeerd en “rond de honderd Nederlanders nog in het strijdgebied aanwezig zijn, onder wie zo’n dertig vrouwen.”

    Over de slachtoffers stelt de dienst dat die zijn omgekomen door “luchtaanvallen door de internationale coalitie, door onderling geweld tussen jihadisten en anderszins.” De coördinator beschrijft niet of de mensen verdacht waren van een strafbaar feit, aan vijandige handelingen hebben deelgenomen, lid waren van een terroristische organisatie en de doodstraf verdienden. Daar waar de NCTV in DTN-35 er nog zeker van was dat alle Nederlanders (ruim zeventig wat dus honderd zou kunnen zijn) “bij JaN (Jabhat al Nusra) zijn terecht gekomen”, zijn de Nederlandse jihadisten (rond de honderd in DTN-37) “op dit moment actief bij minimaal drie jihadistische strijdgroepen; de meerderheid valt onder Jabhat al Nusra (JaN) en ISIS, een minderheid bevindt zich bij Jund al-Aqsa (JaA).”

    En welk gevaar schuilt er dan daadwerkelijk in Nederland zelf? De dienst spreekt van “risico’s die uitgaan van jihadisten en jihadgangers,” waarbij het om uitgereisden, terugkeerders, niet-uitgereisden en verder onbekenden gaat. Maar het zijn vooral de emoties van de jihadist volgens de dienst NCTV: “De emoties van Nederlandse jihadisten in Syrië of van hun sympathisanten in Nederland over het Amerikaanse offensief en de Nederlandse deelname daaraan, kunnen zich tot een dreiging ontwikkelen tegen Nederland of Nederlandse belangen in het buitenland.” Om te onderstrepen dat het alom aanwezige jihadistische gevaar ook echt op de loer ligt schrijft de coördinator: “De arrestatie van een Marokkaanse staatsburger in Amsterdam op 15 oktober, die door ISIS geïnspireerde terroristische intenties zou hebben tegen politiemensen, bevestigt het grensoverschrijdende karakter van de jihadistische dreiging.” Het openbaar ministerie schrijft zelf: “Na de aanhouding van de man en de doorzoeking van zijn woning zijn geen wapens of concrete plannen voor aanslagen gevonden.”

    Volgens de NCTV zijn daarnaast “door adequaat optreden van politie en justitie recent verschillende personen gearresteerd en zijn meerdere pogingen tot uitreis verijdeld. Op dit moment lopen er in Nederland in totaal ruim dertig ‘jihadgerelateerde’ strafrechtelijke onderzoeken naar circa zestig personen.” Hoeveel van deze zestig mensen in Nederland bevinden is onduidelijk. Hoe gevaarlijk deze mensen zijn, is ook niet vast te stellen op basis van de informatie. De dienst stelt dat het “over verdenkingen van samenspanning tot deelname aan de gewapende strijd (uitreizen), voorbereiden terroristische handelingen (onduidelijk of dat hier of ergens anders is), opruiing, bezitten en verspreiden van jihadteksten, faciliteren en bevorderen jihadgang en het voorbereiden van terroristisch handelen (ook onduidelijk hier of ergens anders is).” Voor de directe dreiging en de inschatting of personen in Nederland echt gevaar lopen zijn de voorbereidingen op terroristische handelingen en het terroristisch handelen van belang. Het feit dat de coördinator zowel handelingen als handelen gebruikt is opvallend. Handeling is een juridische term, handelen wat platter, een daad, iets dat hier en nu gaat plaatsvinden.

    Wie echter de beleidsbevindingen bij DTN-37 doorneemt zal slechts “gerichte aanpak van de jihadistische beweging,” “scherp repressief en preventief optreden”, “repressieve en preventieve maatregelen,” “interventiestrategieën,” “absolute noodzaak,” “sekteachtige mechanismen,” “extra impuls,” vinden en geen duidelijke analyse, context, beschrijving van die zestig mensen die als verdachte al dan niet gearresteerd zijn. Bij de “integrale aanpak” staat dat “er in Den Haag twaalf personen zijn aangehouden die in verband kunnen worden gebracht met jihadistische activiteiten.” Wat voor “jihadistische activiteiten” en of deze jihadistische activiteiten al in het wetboek van strafrecht zijn gekomen, maakt de dienst niet duidelijk. Dat veel vervolging niet te maken heeft met het handelend optreden van de verdachten geeft de dienst ook toe: “Het OM vordert met het intensiveren en coördineren van de strafrechtelijke aanpak van (dreigend) terrorisme.” “Dreigend terrorisme”, is eigenlijk de drie-vier maandelijkse terreurbode van de NCTV, maar bij dreigend terrorisme lijkt er geen sprake van überhaupt het verzamelen van wapens en/of explosieven, iets dat voorbereidingshandelingen heet en niet dreigend terrorisme.

    Wel stelt de coördinator dat “personen die zijn aangehouden of veroordeeld voor terroristische misdrijven, zijn geplaatst op de speciale terrorismeafdeling (TA).” Of dit positief is of niet, bijdraagt aan een vreedzame samenleving, het wordt niet duidelijk uit de integrale aanpak. De dienst stelt nog dat “de capaciteit op de terroristenafdelingen van de Penitentiaire Inrichting Vught is uitgebreid,” maar of dit positief moet worden opgevat of juist een teken is dat het allemaal gevaarlijker wordt in Nederland, het blijft gissen. Wie alle maatregelen die de overheid heeft genomen op een rij zet, komt tot de conclusie dat het bij alle bestuurlijke maatregelen gaat om verdachten van uitreizen of uitgereisden. Slechts een keer schrijft de dienst dat er “een uitgereisde Nederlandse jihadganger in een filmpje op Facebook opriep tot ‘een sterke, stevige daad tegen de Nederlandse overheid’.” De coördinator terreur impliceert dat de persoon een aanslag bedoelt, maar uit de stukken is niet te achterhalen of er nader onderzoek naar de persoon is gedaan.

    Net als in DTN-36 volgt in DTN-37 een trots overzicht van alle bestuurlijke maatregelen die de coördinator voor elkaar heeft weten te boksen. “Van alle gekende uitreizigers zijn de sociale uitkeringen en toelagen stopgezet. Dit is inmiddels in ruim vijftig gevallen gebeurd. Tevens zijn veel uitreizigers uitgeschreven als ingezetenen in de Basisregistratie Personen (BRP). Sinds december 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie besloten om elf personen op de nationale terrorismelijst te plaatsen. Van deze elf personen zijn er vijf sinds de aanbieding van het Actieprogramma op 28 augustus op de nationale terrorismelijst geplaatst. Onderkende jihadistische reizigers worden voor Europese signalering opgevoerd in het SIS II. Zo worden personalia van onderkende uitreizigers verstrekt aan INTERPOL die deze informatie verder internationaal verspreidt.”

    Ook grondwettelijke rechten als de vrijheid van meningsuiting en manifestatie worden in het terreur vertoog getrokken. De verschillende schermutselingen, vlaggen, spandoeken en leuzen tijdens demonstraties in de Schilderswijk in de zomer van 2014 zijn onderwerp van “strafrechtelijke onderzoeken inzake haatzaaien en opruiing.” De reactie van de dienst op de demonstraties in de zomer in vergelijking met de demonstratie uit DTN-35 laat zien hoe de overheid verder radicaliseert. Dit standrechtelijk optreden van de overheid ten aanzien van verdachten en demonstraties breidt zich als een inktvlek uit ook naar terreinen als de “bestrijding van radicalisering” en “jihadistische content” op het internet. “Binnen de politieorganisatie treedt dit team signalerend en coördinerend op bij de bestrijding van de verspreiding van radicaliserende, haatzaaiende jihadistische content. Producenten en verspreiders van online jihadistische propaganda en de digitale platforms die zij misbruiken, worden geïdentificeerd en aangepakt.” De woorden rechterlijke toetsing en rechtsstaat komen ten aanzien van het internet helemaal niet meer ter sprake.

    Naast deze maatregelen wordt het korps terreurbestrijders opgeschaald en ‘geprofessionaliseerd’ met kennisbanken en apps. “Ook wordt de Kennisbank Terrorisme uitgebreid met een applicatie (app) waarmee eerstelijnsprofessionals (zoals wijkagenten en jongerenwerkers) vanaf hun mobiele telefoon toegang tot informatie over terroristische organisaties krijgen.” Al deze controlerende, semi-strafrechtelijke en bestuurlijke maatregelen tegen verdachten, niet veroordeelden staan in schril contrast met de “brede maatregelen die nodig zijn om de rechtsstaat te versterken,” zoals de dienst beweerd. Wat die maatregelen precies zijn, blijft gissen, het gebruik van bestuurlijke maatregelen zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter, tast de rechtsstaat in haar fundamenten aan, namelijk dat iedereen onschuldig is tenzij het tegendeel is bewezen. Het gebruikte instrumentarium en “brede maatregelen voor de rechtsstaat” klinken allemaal als “terrorismebestrijding ter bescherming van mensenrechten”, de “rule of law” en het samenwerken met dictaturen, regimes (zoals Marokko in het kader van het Global Counterterrorism Forum) en groepen die de mensenrechten met voeten treden. Welkom in de oorlog van de terreur.

    Het dreigingsbeeld van 2014 verschilt niet van de negen voorgaande jaren. De kans op een aanslag is reëel en de dienst krijgt die ook voor zijn kiezen. Elke coördinator heeft zo zijn elf september 2001 moment gecreëerd. Joustra was nog niet begonnen aan het schrijven van de terreurbode of Theo van Gogh werd vermoord. Akerboom was net aangetreden of 30 april 2009 hakte er in. Akerboom moest ook omgaan met de schietpartij in Alphen aan de Rijn. Schoof had het in het eerste jaar iets gemakkelijker, hij verhoogde de dreiging, maar er waren geen aanwijzingen. In zijn tweede jaar als coördinator wordt een Boeing uit de lucht geschoten. Keer op keer reageert de dienst ontwijkend op deze evidente menselijke drama’s. Zelfs de moord op Van Gogh, die past in het jihadistische wereldbeeld van de dienst, is niet uitgebreid aan bod gekomen. Aan deze Nederlandse drama’s wordt geen aandacht besteed en dat is zorgwekkend voor een dienst die beweert te staan voor terrorisme bestrijding en veiligheid. Analyses van het eigen functioneren behoren dan ook niet tot het repertoire van de coördinator. Er moet op jihadi’s worden gejaagd en daarvoor is het schetsen van een zo noodlottig mogelijk beeld van de moslimgemeenschap de belangrijkste voorwaarde. De Terugkeerders en J-reizigers zijn in zijn tweede jaar als coördinator al oorlogsmisdadigers pur sang. Ook al is de bewijslast lastig de dienst weet dat de ‘jihadgangers’ “strijdervaring opdoen, gruwelijkheden plegen en doorradicaliseren.” Het zijn “voetsoldaten” in de oorlog die de NCTV graag wil voeren. De notie dat in Syrië een dictator al decennia aan de macht is en een deel van het volk zich wil bevrijden van deze dictatuur is in de dreigingsbeelden niet terug te vinden. Het woord burgeroorlog ten aanzien van Syrië komt in 2011 en 2012 niet voor in het vocabulaire van de dienst. In 2013 en 2014 komt burgeroorlog in Syrië in vier van de zes dreigingsbeelden voor. In slechts een van alle dreigingsbeelden van de afgelopen tien jaar wordt melding gemaakt van tienduizenden doden (DTN-33). De miljoenen vluchtelingen en de ontwrichting van een hele regio, de dienst maalt er niet om. Alles dient de oorlogsretoriek van de dienst. Burgers, burgerslachtoffers, vluchtelingen zijn daarom niet interessant. De terugkeerders hebben een propagandistische, radicaliserende en rekruterende en met openbare bijeenkomsten wordt volgens de NCTV een stille oorlog gevoerd om de ‘hearts and minds’ van moslims te winnen. Voorbeelden te over zou je zeggen, maar de dienst komt maar met twee magere exemplaren. Een samenloop op een sportveldje en demonstratie van veertig mannen, vrouwen en kinderen van Sahria4Holland. Het overdrijven van het gevaar zit in de genen van de dienst want In DTN-35 alarmeerde de NCTV plotseling de wereld omdat “pro-jihadistische jongeren” de moslimgemeenschappen in hun greep zouden hebben door intimidatie. Deze intimidatie hype van de coördinator duurt twee dreigingsbeelden en is vervolgens verdwenen. Hypes, de coördinator leeft er van. De ‘jihadgangers’ hype met onduidelijke aantallen en alarmerende stijgingen herhaalt zich elk dreigingsbeeld. Steeds lijkt het aantal J-reizigers explosief toe te nemen, maar wie de cijfers op een rij zet ziet steeds een lichte stijging. Dat die stijging misschien iets met het beleid van de dienst te maken heeft dringt niet door in Den Haag. De jonge Nederlandse tegenstanders van het Westen krijgen de volle sterkte van de staat over zich heen. Alles wordt uit de kast getrokken om jonge mannen en vrouwen van rond de twintig en ook minderjarigen aan te pakken. Of het beleid effect heeft, blijft onduidelijk. In de haast om een handvol sympathisanten van groepen in Syrië, Irak en andere zogenaamde jihadistische strijdgebieden onder controle te krijgen wordt samengewerkt met dictaturen en regimes die de mensenrechten op grote schaal schenden. De dienst NCTV lijkt die landen langzaam als voorbeelden van effectief beleid te zien en de rechtsstaat lijkt voor de dienst een gepasseerd station. Dat deze jihadistische oorlog van de dienst niets met veiligheid te maken heeft, blijkt uit de neergeschoten vlucht MH-17. Waarom de dienst de basisveiligheid van de burgerluchtvaart niet op orde heeft, is niet interessant. Dezelfde reflex was zichtbaar na de dodelijke schietpartij in Alphen aan de Rijn. En dat terwijl de coördinator in haar takenpakket de “zorg voor de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen met name terrorisme” en “het toezicht op de inrichting van de keten van de beveiliging van de burgerluchtvaart” heeft zitten. Daarnaast schrijft de dienst zelf in bijlagen bij DTN-33 “vanuit de NCTV wordt doorlopend gewerkt aan het ontsluiten van nuttige informatie voor professionals, bijvoorbeeld via een kennisbank, factsheets en whitepapers, alsmede aan het bieden van concreet handelingsperspectief, zoals via e-learningmodules. Het vergroten van veiligheidsbewustzijn van maatschappelijke actoren is daarbinnen een belangrijke speerpunt.” De dienst spreekt van het “vergroten van veiligheidsbewustzijn”, maar lijkt vooral geobsedeerd door een kleine groep jongeren, die wil uitreizen naar een plek die zo langzamerhand veranderd is in het inferno van Dante en daar misschien van willen terugkeren, en een oorlog tegen de terreur die de wereld alleen maar meer in brand zet. Welkom in de oorlog van de terreur.

    Buro Jansen & Janssen, 25 maart 2015

    artikel

    artikel als pdf

    De Psyche van een Mol, Paul Kraaijer (onderzoek)

    Paul IJsbrand Kraaijer en zijn spiegelpaleis: Van Buttonboy tot Spion

    I – INLEIDING

    Op 3 juni 2011 kondigde De Telegraaf de onthulling van een informant in extreem-linkse kringen aan. Met op de achtergrond de zee is in een korte video te zien hoe John van den Heuvel een man interviewt die zegt dat hij 25 jaar voor de inlichtingendienst heeft gewerkt. Dezelfde dag is de naam van de persoon in de video bekend: Paul Kraaijer.

    De volgende dag verschijnt op pagina 6 van dezelfde ochtendkrant een eerste artikel dat gevolgd wordt door een tweede op 6 juni 2011. Kraaijer wordt neergezet als spion. In de weken die volgen gaat de discussie in de media en op internet vooral over de dubbelrol die Paul al die jaren zou hebben gespeeld: journalist en informant.

    Het verhaal van Paul wordt als waarheid aangenomen, maar gezien het gebrek aan details zijn er grote vraagtekens te zetten bij de claim van de ‘spion’. Tevens rijst de vraag of De Telegraaf wel onderzoek naar Kraaijer heeft gedaan. Vragen aan de AIVD leveren niets op, dus is daarvoor uitgebreid bronnen raadplegen en archief-/persoonsonderzoek nodig.

    John van den Heuvel heeft Kraaijer op 31 mei 2011 geïnterviewd, het eerste artikel verscheen op 4 juni. Het contact tussen van den Heuvel en Kraaijer is weliswaar al eerder tot stand gekomen, maar veel opzienbarende details heeft de ‘informant’ dan nog niet verteld. In Suriname, waar Paul thans woont, ontstaat ophef over zijn informantenrol en wordt hij door de journalistenvakbond aan de kant gezet.

    Vervolgens probeert Kraaijer nog zijn verhaal in boekvorm uit te brengen, maar als uitgevers geen interesse tonen, biedt hij het op zijn weblog als pdf-bestand aan tegen betaling. Vervolgens wordt het door derden op het internet gepubliceerd. ‘Het dubbelleven van een AIVD-infiltrant/informant’ is in wezen een uitgebreide versie van de artikelen in De Telegraaf, veel nieuwe feiten staan er niet in. Wel veel persoonlijke dingen over het denken, doen en laten van Paul. De krant die Kraaijer jarenlang heeft ondersteund, gevolgd en ruimte heeft geboden voor zijn acties, de Zwolse Courant, kopt op 1 oktober na publicatie van het online-manuscript: ”AIVD-mol’ loopt leeg, maar wie wil het weten?’

    lees meer

    De Psyche van een Mol, Paul Kraaijer

    Paul IJsbrand Kraaijer en zijn spiegelpaleis: Van Buttonboy tot Spion

    I – INLEIDING

    Op 3 juni 2011 kondigde De Telegraaf de onthulling van een informant in extreem-linkse kringen aan. Met op de achtergrond de zee is in een korte video te zien hoe John van den Heuvel een man interviewt die zegt dat hij 25 jaar voor de inlichtingendienst heeft gewerkt. Dezelfde dag is de naam van de persoon in de video bekend: Paul Kraaijer.

    De volgende dag verschijnt op pagina 6 van dezelfde ochtendkrant een eerste artikel dat gevolgd wordt door een tweede op 6 juni 2011. Kraaijer wordt neergezet als spion. In de weken die volgen gaat de discussie in de media en op internet vooral over de dubbelrol die Paul al die jaren zou hebben gespeeld: journalist en informant.

    Het verhaal van Paul wordt als waarheid aangenomen, maar gezien het gebrek aan details zijn er grote vraagtekens te zetten bij de claim van de ‘spion’. Tevens rijst de vraag of De Telegraaf wel onderzoek naar Kraaijer heeft gedaan. Vragen aan de AIVD leveren niets op, dus is daarvoor uitgebreid bronnen raadplegen en archief-/persoonsonderzoek nodig.

    lees meer

    The future isn’t yours – De toekomst is niet meer van jou; Samenwerking op hoog en troebel niveau 

    De Europese Unie lijkt welhaast bewust een ingewikkelde samenwerkingsstructuur te creëren om ons het zicht op de toekomst van dit continent te ontnemen. Niet gekozen ambtenaren houden zich op in talloze oncontroleerbare werkgroepen met onuitspreekbare namen.

    lees meer

    Verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven

    Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven

    VOORSTEL VAN WET

    Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

    Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
    Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven te verruimen;
    Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

    ARTIKEL I

    Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

    lees meer

    Gehele Observant #32, februari 2005

     

    26 februari 2005
    Tip van AIVD onvoldoende bewijs voor strafzaken
    Ervaringen in het buitenland zijn niet hoopgevend

    De Gelderlander, Tubantia, Amersfoortse Courant, Utrechts Nieuwsblad, Brabants Dagblad
    Wil van der Schans

    Informatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst AIVD krijgt in de kabinetsplannen om terrorisme te bestrijden een belangrijke rol. Het kabinet wil dat informatie van de dienst voor strafzaken de status krijgt van wettig bewijs. In het vreemdelingenrecht kan AIVD-informatie leiden tot niet toelaten of verwijderen van een vreemdeling. Voor het bevriezen van banktegoeden en het verbieden van organisaties volstaat AIVD-informatie en hetzelfde geldt voor het opleggen van meldingsplicht. Het gaat er niet alleen om of dergelijke maatregelen effectief zijn, ook de vraag of ze voldoende rechtsbescherming bieden, is van belang.
    In alle plannen van het kabinet krijgen verdachten geen inzage in de informatie. Dat geldt voor strafrecht, vreemdelingenrecht en bestuursrecht. We moeten simpelweg vertrouwen dat de informatie van de AIVD correct is. De kans dat onschuldigen worden veroordeeld of uitgezet neemt flink toe, terwijl op de betrouwbaarheid van de AIVD-informatie wel wat valt af te dingen.

     


     

    1 maart 2005
    Misleidende Methode online (pdf)
    onderzoek naar benadering van asielzoekers door de AIVD
    Buro Jansen & Janssen

    Kawa was in Irak advocaat van iemand uit de ‘inner cicle’ van Saddam Hoessein. De CIA en de BVD waren zeer geïnteresseerd in zijn ervaringen en spraken hem meerdere malen na zijn aankomst in 1999 in Nederland. Kawa vertelt: ‘“Natuurlijk”, zei meneer Bert van de BVD, “krijg je een verblijfsvergunning voor bewezen diensten.”’ Eerst moest Kawa echter alles wat hij wist netjes aan de geheime dienst vertellen. Zijn advocaat, mr. Schoorl uit Alkmaar, moest hem duidelijk maken dat de BVD geen verblijfsvergunningen verstrekt.
    Dit boek is een vervolg op De vluchteling achtervolgd, het in 1990 door Buro Jansen & Janssen uitgevoerde onderzoek naar de bemoeienissen van de BVD met vluchtelingen en asielzoekers.1 De belangrijkste conclusie van dat onderzoek was toen dat het voor de betrokken asielzoekers en vluchtelingen vaak erg onduidelijk en verwarrend was dat de BVD ook via de politie opereert. Het onderscheid tussen de vreemdelingendienst van de politie (destijds verantwoordelijk voor procedures rond verblijfsvergunningen) en de inlichtingendienst (die mensen werf als informant) was niet altijd duidelijk. Omdat die twee functies in de praktijk vaak ook nog werden gecombineerd door een en dezelfde persoon, was het voor nieuwkomers extra moeilijk om erachter te komen waar ze aan toe waren.
    Voor de betrokken asielzoeker betekende dit systeem van ‘dubbele petten’ dat er weinig overeind bleef van het officiële recht om medewerking aan het werk van inlichtingendiensten te weigeren. Helemaal omdat, zoals uit dat onderzoek bleek, middelen als intimidatie, bedreiging en misleiding (‘Als je niet meewerkt, waarom zouden we je dan een asielstatus verstrekken?’) niet werden geschuwd. De vluchteling achtervolgd deed bij verschijning in 1991 behoorlijk wat stof opwaaien. Er was veel media-aandacht voor het onderzoek en het leidde tot Kamervragen. Het boekje zorgde voor verspreiding van kennis over de risico’s van samenwerking met inlichtingendiensten.

    NIEUW ONDERZOEK

    Tien jaar later is er veel veranderd, maar de pogingen om asielzoekers en migranten te werven als informant gaan door. De politieke verhoudingen in de wereld hebben zich gewijzigd: het zijn nu andere landen waar vluchtelingen vandaan
    komen, en ze komen deels om andere redenen. Tegelijkertijd staan terrorisme en mensensmokkel hoog op de politieke agenda. De asielprocedures zijn aangescherpt en het is nu niet langer de Vreemdelingendienst maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND, van het ministerie van Justitie) die verantwoordelijk is voor de toelatingsprocedure. De IND heeft haar eigen Bureau Bijzondere Zaken voor onderzoek naar asielzoekers die van een misdrijf worden verdacht, en om de inlichtingendiensten van interessante informatie te kunnen voorzien.
    In dezelfde periode is het werk van inlichtingendiensten en het opsporingsonderzoek van politie en justitie naar elkaar toe geschoven, deels overlapt het elkaar zelfs. Dit levert onduidelijke situaties op waar ook asielzoekers en migranten mee te maken kunnen krijgen. Zo let de BVD niet langer alleen op de politieke achtergrond van asielzoekers en migranten (een inlichtingentaak), de dienst doet ook onderzoek naar mensensmokkel en georganiseerde misdaad (meer opsporingswerk).
    Dit alles in nauwe samenwerking met gespecialiseerde politiediensten binnen heel Europa. De afgelopen jaren zijn de procedures voor een verblijfsvergunning in Nederland strenger geworden, en de mogelijkheden er een te krijgen kleiner. Voor asielzoekers, die toch al in een kwetsbare positie verkeren, werd de afhankelijkheid van Nederlandse instanties daardoor versterkt. Tegen deze achtergrond waren wij benieuwd hoe het nu toegaat bij het benaderen van asielzoekers.

    OPENLIJKE CONTROLE

    Dit hernieuwd onderzoek naar de bemoeienissen van inlichtingendiensten met asielzoekers en migranten vond plaats vanuit de doelstelling die Buro Jansen & Janssen al jarenlang nastreeft: meer openheid over en controle op politie, justitie en inlichtingendiensten. Zonder publicatie van praktijken die anders geheim zouden blijven, is geen openbare controle mogelijk. Daarnaast streven we naar de versterking van de positie van asielzoekers, die zich tijdens de procedure voor een verblijfsvergunning in een onzekere positie bevinden. Voor hen moet duidelijk zijn wanneer ze met de IND te maken hebben inzake hun eigen asielverzoek, en wanneer het belang van inlichtingendiensten vooropstaat. Met deze publicatie in de hand kunnen advocaten, vluchtelingenorganisaties en andere belangenbehartigers een asielzoeker die benaderd is beter bijstaan of, zo mogelijk, voorkomen dat het zover komt.

    Dit boek Misleidende methode begint met enige achtergrondinformatie over de positie van asielzoekers in Nederland en de procedures waarmee ze te maken krijgen. Hoofdstuk 2 gaat over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De IND speelt een centrale rol in de asielprocedure en het horen van asielzoekers. Wat gebeurt er met de informatie uit de vertrouwelijke gehoren van asielzoekers? Welk onderzoek doet de IND zelf? En wat is hierbij de rol van het Bureau Bijzondere Zaken van de IND? Voor welke asielzoekers bestaat bijzondere belangstelling? Centraal in hoofdstuk 3 staat de BVD (tegenwoordig AIVD) en de manier waarop deze dienst informatie verzamelt onder vluchtelingen. Wie benadert de BVD, en waarom juist deze mensen? Op welke manier gebeurt dat, en zijn degenen die benaderd worden om informatie te leveren gezien hun (kwetsbare) positie in staat om medewerking te weigeren? Is het voor hen mogelijk een inschatting te maken van de gevolgen van het praten met de BVD? In hoofdstuk 4 onderzoeken we de samenwerking tussen de verschillende diensten die zich bezighouden met het verzamelen van informatie over asielzoekers en migranten. De IND, haar afdeling Bureau Bijzondere Zaken, de BVD, de Vreemdelingendienst en buitenlandse inlichtingendiensten azen allemaal op bepaalde informatie. Hoe werken zij samen? In hoeverre hebben zij toegang tot elkaars informatie, en is er overleg? Is deze samenwerking inzichtelijk en controleerbaar, of kunnen asielzoekers en migranten alleen maar hopen dat informatie over hen niet bij de inlichtingendienst van hun land van herkomst terechtkomt? In de conclusies komen de lijnen uit de voorgaande hoofdstukken samen en kijken we naar de ontwikkelingen op dit gebied die plaatsvonden in de onderzoeksperiode, van de publicatie van De vluchteling achtervolgd (begin jaren negentig) tot in het begin van de nieuwe eeuw. Wat is er in die tijd veranderd? En waar gaat het
    naartoe?

    VERANTWOORDING

    Tot slot een verantwoording over de gebezigde onderzoeksmethoden en bronnen. We hebben gebruikgemaakt van informatie die openbaar was en informatie die we met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur openbaar hebben gemaakt (zie literatuurlijst). Daarnaast hebben we voor dit onderzoek honderden telefoontjes gepleegd: met asielzoekers, vluchtelingen en migranten, met advocaten, vluchtelingen- en migrantenorganisaties, met deskundigen van universiteiten en met journalisten. In enkele tientallen gevallen leidde dit tot gesprekken met de asielzoeker en/of migrant zelf of zijn belangenbehartiger. Sommigen van hen zijn met naam en toenaam terug te vinden in de voorbeelden die dit boek illustreren, anderen bleven om begrijpelijke redenen liever anoniem.
    Het was niet makkelijk om met asielzoekers te spreken over hun ervaringen met inlichtingendiensten. Sommigen waren bang dat dit gevolgen voor hun procedure voor verblijfsrecht in Nederland zou hebben. Anderen waren bang voor repercussies uit de eigen gemeenschap als ze te boek kwamen staan als iemand die contacten met inlichtingendiensten had gehad. Vaak wilden mensen maar liever niet herinnerd worden aan die gesprekken.
    We hebben ook veel migrantenorganisaties aangeschreven en gesproken. Politieke organisaties van bijvoorbeeld Turkse, Koerdische of Iraanse migranten hadden wel ervaringen met informanten, maar verrkozen om daarmee niet in de openbaarheid te treden. Anders dan tien jaar geleden hadden ze er nu ieder hun eigen reden voor om de zaken in eigen kring af te handelen. Degenen die wel met ons spraken, deden dat omdat ze het belangrijk vonden hun teleurstelling en frustratie over de werkwijze van inlichtingendiensten met andere vluchtelingen(organisaties) te delen. Sommige verhalen mochten we slechts als achtergrondinformatie gebruiken, andere konden we – met of zonder de naam van degene die het betrof – publiceren. Instemming van de betrokkenen stond voor ons voorop bij het maken van dit boek.
    Een van onze informatiebronnen vraagt om wat nadere toelichting, en dat is Hilbrand Nawijn. Het is van belang te weten dat wij voor dit onderzoek met hem spraken in augustus 2001. Hij was toen vreemdelingenadvocaat; daarvoor was hij jarenlang directeur van de IND. Na het gesprek is hij een paar maanden minister van Vreemdelingenzaken en Integratie geweest voor de Lijst Pim Fortuyn, de LPF. Nawijn gaf ons achtergrondinformatie over het functioneren van Bureau Bijzondere Zaken van de IND.
    Opvallend is dat we vooral met mannen gesproken hebben. Onduidelijk is of de inlichtingendiensten vooral mannen benaderen, bijvoorbeeld omdat die vaker ‘interessante’ functies in het leger hebben, en wij dus bij navraag naar deze gesprekken automatisch bij mannen terechtkwamen. Het kan ook zijn dat vrouwen die benaderd zijn hierover geen contact hebben gezocht.


     

    december 2004
    Camera’s in het publieke domein
    Privacynormen voor het cameratoezicht op de openbare orde

    College Bescherming Persoonsgegevens
    CBPweb.nl

    De Registratiekamer -de voorloper van het College bescherming persoonsgegevens (CBP)- publiceerde al in 1997 een studie over de mogelijkheden en grenzen van cameratoezicht.
    In beeld gebracht gaf privacyregels voor het toepassen van cameratoezicht zowel in het particuliere als het publieke domein. Met in achtneming van deze regels achtte de toezichthouder cameratoezicht zeker mogelijk.
    Cameratoezicht door de overheid nam vooral na 2000 toe. In 2003 heeft het CBP onderzoek laten doen naar aard en omvang van het cameratoezicht door de Nederlandse gemeenten.
    Uit dit onderzoek bleek onder meer dat 20 procent van de gemeenten gebruik maakte van camera’s en dat in veel van die gemeenten de effectiviteit van het toezicht (nog) niet geëvalueerd was. In behandeling bij het parlement is het wetsvoorstel om de Gemeentewet te wijzigen, opdat cameratoezicht ter handhaving van de openbare orde een expliciete wettelijke basis krijgt.
    In Camera’s in het publieke domein geeft het CBP een praktische verheldering van de privacynormen die nuttig kan zijn bij de besluitvorming binnen gemeenten over de inrichting van cameratoezicht ter handhaving van de openbare orde. Verder zal het CBP in samenwerking met belanghebbende partijen in 2005 een model-verordening cameratoezicht publiceren.
    Vanzelfsprekend zal het CBP deze normen ook hanteren bij zijn toezicht op de praktijk van het cameratoezicht in het publieke domein.

    Inhoudsopgave

    * Ten geleide
    * Inhoudsopgave
    * Definities
    * Vuistregels
    * 1 Cameratoezicht in het publieke domein
    * 2 Juridische bronnen
    * 3 Juridisch kader
    * 4 Privacynormen voor de praktijk
    * Bijlagen
    o Samenvatting
    Cameratoezicht in de openbare ruimte 2003
    o Achtergrondstudies en verkenningen

     


     

    februari 2005
    Assessing the impact of CCTV
    Home Office Research, Development and Statistics Directorate

    In februari publiceerde het Development and Statistics Directorate van het Engelse ministerie van Binnenlandse Zaken de resultaten van het eerste grote onderzoek naar de toepassing van cameratoezicht in Engeland. De onderzoekrs hebben onderzocht wat het effect van cameratoezicht op de criminaliteit en op de veiligheidsgevoelens is. Hun algemene conclusie is dat hoewel cameratoezicht een krachtig middel is dat gebruikt kan worden bij de bestridjing van criminaliteit, er ook erkend moet worden dat contekst waarin cameratoezicht gebruikt wordt zeer verschillend is. Cameratoezicht lijkt een simpel middel om in te zetten, maar is in werkelijkheid veel gecompliceerder.

    De conclusie over de effecten op criminaliteit:

    * All the systems had the broad objective of reducing crime. Out of the 13 systems evaluated six showed a relatively substantial reduction in crime in the target area c o m p a red with the control area, but only two showed a statistically significant reduction relative to the control, and in one of these cases the change could be explained by the presence of confounding variables. Crime increased in seven areas but this could not be attributed to CCTV. The findings in these seven areas were inconclusive as a range of variables could account for the changes in crime levels, including fluctuations in crime rates caused by seasonal, divisional and national trends and additional initiatives.

    * A number of quantifiable aspects of systems, which could have explained the impact measured were investigated and it was found that certain types of system were more effective than others:

    – Systems installed in a mixed category of areas (e.g. car parks, a hospital and various other areas covered by one system) displayed the most encouraging results in terms of reduction in crime, particularly in car parks.
    – Town centre and residential systems showed varied results, with crime going down in some areas and up in others.
    – Residential redeployable schemes appeared to show no long-term reduction in crime levels. However, the cameras were dealing with short-term problems , which require sensitive measures to detect the impact of the cameras.

    * Certain types of offence were affected more than others:

    – Impulsive crimes (e.g. alcohol-related crimes) were less likely to be re d u c e d than premeditated crime (e.g. theft of motor vehicles).
    – Violence against the person rose and theft of motor vehicles fell in the target areas in accordance with national trends in recorded crime.

    * Some system attributes had more effect than others:

    – Camera coverage was positively correlated (r = 0.51) to effect size. However, this was not statistically significant (p<.05)2.
    – Increased camera density (numbers of cameras installed per unit area) was related to effect size only where the number of cameras installed in an area had not reached saturation point.
    – There are indications that CCTV is more effective in sites with limited and controlled access points, such as entrances and exits to the area.

    * Spatial displacement was not common but did occur:

    – One system showed evidence of displacement of overall crime into the
    surrounding area.
    – Another showed displacement of burglary into the surrounding area.
    – Another showed displacement of vehicle crime into the gaps in coverage
    between cameras.
    – None of the factors outlined above determine exactly how well a system will work, but they can work together to reduce crime.

     


     

    1 maart 2005
    Het conceptwetsvoorstel voorkoming, opsporing en vervolging van terroristische
    misdrijven: terrorisme bestrijding door marginalisering strafvorderlijke waarborgen

    P.H.P.H.M.C. van Kempen
    http://www.portill.nl/

    Terrorisme rechtvaardigt een afwijking van de reikwijdte van en de waarborgen rondom strafvorderlijke bevoegdheden zoals die bij reguliere strafbare feiten gelden. Die gedachte vormt het fundament van het conceptwetsvoorstel ‘verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven’.1 De bijzondere positie van terrorisme is volgens de regering gelegen in de grote bedreiging die van terroristische aanslagen uitgaat, het grote aantal slachtoffers dat bij zo’n aanslag kan vallen en het complexe karakter van strafrechtelijk onderzoek naar terroristische misdrijven, welk onderzoek zich mede in het buitenland kan afspelen, waarbij informatieverschaffing door inlichtingendiensten een rol kan spelen en dat het selecteren en bruikbaar maken van moeilijk te doorgronden informatie kan omvatten.2 Op basis van deze argumentatie komt de regering met een omvangrijk pakket van strafvorderlijke en enige materieelrechtelijke voorstellen. Daarop is zeer kritisch en grotendeels afwijzend gereageerd door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).3 Zorgwekkend achten zij onder meer dat de rechter niet of nauwelijks de mogelijkheid zal hebben toepassing van de voorgestelde strafvorderlijke bevoegdheden te toetsen. Dit punt, dat het waarborgen niveau van de regeling raakt, komt in het navolgende nadrukkelijk aan de orde. Daarnaast is er ook aandacht voor de reikwijdte van de voorstellen alsmede de noodzaak ervan. Omdat een integrale bespreking van het conceptvoorstel hier niet mogelijk en evenmin zinvol is, concentreer ik me op de meest verstrekkende procesrechtelijke onderdelen ervan en zal ik bezien of invoering daarvan wenselijk is.

    Piet Hein van Kempen is Universitair Hoofddocent straf(proces)recht Radboud Universiteit Nijmegen en lid van de NVvR-werkgroep die het Advies opstelde over het hierna besproken wetsvoorstel. Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.


     

    Jaarverslag 2003 van Begische Comité I, dat inlichtingendiensten controleert
    Comité I

    In dit jaarverslag gaat het Comité I uitgebreid in op de activiteiten van privé-inlichtingendiensten in België


     

    8 april 2005
    NJCM Congres ‘Terrorismebestrijding met mensenrechten’
    Op 8 april 2005 organiseert het NJCM ter gelegenheid van haar 30-jarig bestaan het lustrumcongres ‘Terrorismebestrijding met mensenrechten’.

    Weet het nationale en internationale recht wel raad met actuele vormen van terrorisme? Het congres zal de spanning tussen enerzijds het belang van terrorismebestrijding en anderzijds het belang van bescherming van mensenrechten belichten vanuit een rechtsstatelijk perspectief.
    Drie onderwerpen zullen aan bod komen: (1) de Europese samenwerking, zowel binnen de EU als de Raad van Europa; (2) de preventie van terrorisme door waarborging van mensenrechten; en (3) de opsporing en vervolging van terroristen in Nederland.
    Deze dag zullen de NJCM-uitgangspunten bij de bestrijding van terrorisme worden besproken.

    Vooraanstaande sprekers zullen tijdens het congres hun visie op dit thema presenteren:

    – Mr. Th.C. de Graaf, minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties (onder voorbehoud)
    – Prof.dr. P.B. Cliteur, hoogleraar Encyclopedie van de Rechtswetenschap
    – Dr.mr. A. Ellian, universitair hoofddocent Encyclopedie van de Rechtswetenschap
    – Prof.mr. A.A. Franken, advocaat en hoogleraar Strafrechtspraktijk
    – Prof.mr. E.C.M. Jurgens, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
    – Mr. J. Kohnstamm, voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens
    – Mw. mr. W. Sorgdrager, vertegenwoordiger van de Nederlandse regering in de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie
    – Prof.mr. G.A.M. Strijards, senior raadadviseur van het Parket-Generaal van het Openbaar Ministerie en bijzonder hoogleraar Internationaal recht
    – en anderen

    De dagvoorzitter van het congres is de Nederlandse rechter in het Europees Hof voor de Rechten van de Mens prof.mr. B.E.P. Myjer.

    Datum, locatie en tijd
    Het congres zal plaatsvinden op 8 april 2005 in de Grote Rechtszaal van het Vredespaleis, Carnegielaan 2, te ?s-Gravenhage. Het programma duurt van 9:30 tot 17:15 uur. Het congres wordt afgesloten met een borrel.
    Het congres zal tweetalig Nederlands/Engels te volgen zijn.


     

    1 maart 2005
    10 fabels en feiten over verkeersgegevens
    Bof.nl

    Verkeersgegevens zijn een ingewikkeld onderwerp. Veel parlementariërs en journalisten worstelen met de halve waarheden die zij te horen krijgen van voorstanders van de bewaarplicht. Bits of Freedom wil graag 10 misverstanden uit de wereld helpen.

    Meer informatie over verkeersgegevens is te vinden in het Dossier verkeersgegevens.

    1. Nederland heeft al een bewaarplicht.
    2. De bewaarplicht is noodzakelijk.
    3. Toegang tot de gegevens wordt getoetst door een rechter.
    4. Het gaat over de bestrijding van zeer ernstige misdrijven.
    5. De bewaarplicht is helemaal niet zo duur.
    6. De bewaarplicht is proportioneel.
    7. Brussel wil dit, Nederland is neutraal.
    8. Vrijwel alle EU lidstaten hebben al een bewaarplicht.
    9. Nationale parlementen hebben het laatste woord.
    10. De noodzakelijkheid blijkt uit Nederlandse jurisprudentie.

     


     

    1 maart 2005
    Bof publiceert Nationale Sigint Organisatie bouwtekeningen

    Bof.nl

    En hier

    Het ministerie van Defensie gaat een deel van het terrein van KPN-dochter Xantic in Burum kopen. Op het terrein van het satelliet grondstation van Xantic (luchtfoto) wil Defensie de satelliet afluisterschotels plaatsen van de Nationale Sigint Organisatie (NSO). Uit de bouwtekeningen, die bij de aanvraag voor een bouwvergunning horen, blijkt dat de NSO 15 schotels wil bouwen op het Xantic terrein. Het project heeft de titel ‘SMPS project Antenna plan’.


     

    3 januari 2005
    Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederland en en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden

    Memorie van Toelichting

    Doel van dit verdrag is het bevorderen van de samenwerking op het gebied van de handhaving van de openbare orde en veiligheid alsmede op het gebied van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten met inbegrip van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.

    Maatregelen om de samenwerking te intensiveren zijn onder andere:

    * een intensivering van de uitwisseling van informatie en een verbetering van de communicatiestructuren
    * een intensivering van de samenwerking in het kader van onderzoek ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten en ter handhaving van de openbare orde en veiligheid.


     

    Lessen van de RAF-terreur
    Duitslandweb.nl

    De RAF en de omgang met het huidige terrorisme

    Sinds de moord op Theo van Gogh is Nederland in de ban van het moslim-terrorisme. Ook in Duitsland, dat tot dusver gevrijwaard is gebleven van dergelijke aanslagen, zorgen de terugkerende berichten van opgepakte extremisten in Hamburg, Keulen, Bonn of Mainz voor onrust. In beide landen leidt de dreiging van terrorisme tot een latent gevoel van onveiligheid onder de bevolking, zoals dat lange tijd niet heeft bestaan. De laatste periode in de Duitse geschiedenis waarin terrorisme de samenleving deed opschudden was in de jaren zeventig. Haast een decennium lang werd Duitsland opgeschrikt door het geweld en de aanslagen van de Rote Armee Fraktion (RAF).

    RAF-poster, afkomstig van www.rafinfo.de

    In dit dossier blikt Duitslandweb de komende maanden terug op die periode, in artikelen over de achtergrond van de RAF-terreur, de belangrijkste leden van de RAF en de reactie op het terrorisme vanuit de overheid. Tevens besteden we ruim aandacht aan de veel bediscussieerde tentoonstelling over de RAF, die eind januari van start gaat in Berlijn. Daarnaast zal in de komende weken een apart hoofdstuk over de RAF in Nederland worden gepubliceerd. Ten slotte kijkt het dossier, vanuit de achtergrond van de RAF en de maatregelen die destijds zijn genomen, naar de huidige tijd. De maatregelen van de overheid en de genoemde impact op de samenleving kunnen wellicht aanleiding geven om de RAF-terreur te vergelijken met die van de tegenwoordige tijd. Een aantal wetenschappers en beleidsmakers zullen in dit dossier hierop hun persoonlijke visie geven.


     

    Oprichting terrorisme-unit bij IND
    Ind.nl

    De IND heeft een unit terrororismebestrijding opgericht. Door de politieke en maatschappelijke druk op de terrorismebestrijding, is besloten om een unit op te richten die zich hier specifiek mee bezig gaat houden. De unit zal bestaan uit een kleine gespecialiseerde eenheid van ongeveer 13 medewerkers. De volgende argumenten pleiten voor de oprichting van deze separate unit:

    * De werkzaamheden in het kader van de terrorismebestrijding zijn vaak spoedeisend
    * Daarnaast zal er steeds meer informatie moeten worden uitgewisseld, ook met externe diensten;
    * Reguliere expertise moet worden aangetrokken
    * In de toekomst zal wellicht ook de intrekking van Nederlanderschap aan de orde zijn;
    * Eenduidige aansturing van dit bijzondere proces is wenselijk
    * Naar verwachting zal het aantal zaken zich niet beperken tot de lijst van 150 en alleen maar toenemen;
    * Er ontstaat een beter en vollediger overzicht over het aantal en soort zaken


    De IND heeft in het kader van terrorismebestrijding diverse processen versterkt. Voor 2 november 2004 was al onderkend dat op jaarbasis meer zaken vanuit het perspectief van terrorismebestrijding zouden worden behandeld. Op grond van de huidige situatie is besloten de IND in staat te stellen op jaarbasis 500 dossieronderzoeken te laten verrichten. Dit aantal is – naar verwachting – mede een direct gevolg van de extra activiteiten van de AIVD en de politiële inlichtingendiensten ter bestrijding van het terrorisme.

    Het is met name de Contra Terrorisme informatiebox (CT-infobox) die een zeer belangrijke rol speelt. Vanuit de IND zijn 3 functionarissen bij de CT-infobox gedetacheerd. Als hierboven gezegd, zullen in de CT-infobox per casus alle mogelijke vreemdeling-rechtelijke maatregelen worden bezien en afgestemd met de strafrechtelijke. Dit kan bijvoorbeeld zijn een advies tot weigering toelating, intrekking van een verblijfsvergunning, verwijdering uit Nederland, ongewenstverklaring en signalering, dan wel weigering van verlening c.q. intrekking van een al verleend Nederlanderschap.


    AIVD

    28 februari 2005
    Werkgroep bekijkt uitwisseling AIVD-informatie
    Minbzk.nl

    Een werkgroep gaat bekijken hoe informatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) beter kan worden uitgewisseld met burgemeesters. Dat hebben de ministers Remkes (Binnenlandse Zaken) en Donner (Justitie) zaterdag afgesproken met de korpsbeheerders.
    Burgemeesters moeten volgens Remkes aangeven aan welke informatie ze in hun verschillende rollen behoefte hebben. Als beheerder van het politiekorps zijn ze verantwoordelijk voor de veiligheid van de politiemensen, als burgemeester hebben ze te maken met de openbare orde en veiligheid. In principe zijn gegevens over AIVD-operaties geheim.
    De werkgroep zal bestaan uit burgemeesters en vertegenwoordigers van de AIVD, het Openbaar Ministerie, de Raad van Hoofdcommissarissen en de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie.

    11 februari 2005
    Remkes over politie-inval Laakkwartier: geen gegevens achtergehouden

    Minbzk.nl

    Minister Remkes vindt een nader, onafhankelijk onderzoek naar de politie-inval op 10 november in de Antheunisstraat in het Haagse Laakkwartier niet nodig. Dat heeft hij burgemeester Deetman van Den Haag laten weten.
    De AIVD wist op het moment van de politie-inval niet dat de twee verdachten daar handgranaten hadden. Ook had de AIVD geen informatie over eventuele aanwezigheid van vuurwapens in het pand. Wel heeft de AIVD in de nacht voor de inval gewaarschuwd dat gezien het profiel van de verdachten wel rekening gehouden moest worden met de aanwezigheid van vuurwapens.
    Het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket), de Nationale Recherche (KLPD) en de regiopolitie Haaglanden (inclusief het arrestatieteam) waren voorafgaand aan de inval op de hoogte van alle beschikbare relevante informatie van de AIVD. De informatie over de gevaarzetting, m.a.w. het risico dat van de verdachten uitging, is tot aan het moment van de inval met alle betrokkenen gedeeld.
    Meer in het algemeen laat minister Remkes aan burgemeester Deetman weten dat de operaties van de AIVD geheim zijn. Slechts de uitvoerders en hun ambtelijk en politiek verantwoordelijken zijn van AIVD-operaties op de hoogte.
    Op het moment dat het Openbaar Ministerie op aangeven van de AIVD besluit tot een ingreep tegen (potentiële) terroristen, wordt uiteraard wel alle beschikbare relevante informatie ter beschikking gesteld.
    Ook wordt de burgemeester ingelicht als uit informatie van de AIVD blijkt dat er daadwerkelijk een veiligheidsrisico bestaat of als er sprake is van een (dreigende) verstoring van de openbare orde en veiligheid. Omdat dit in Den Haag in de maanden voorafgaand aan de inval in de Antheunisstraat niet aan de orde was, is burgemeester Deetman niet over de AIVD-operatie geïnformeerd.

     

     

    Observant #31, januari 2005

     
    3 januari 2005
    Naar een cyclopisch (straf)recht
    Ties Prakken (Emeritus Hoogleraar capaciteitsgroep strafrecht en criminologie Faculteit der Rechtsgeleerdheid Maastricht)

    Ten aanzien van de terroristische dreiging moet vooropgesteld worden dat het een vanzelfsprekende overheidstaak is de burgers zo goed mogelijk te beschermen en dat het nodig kàn zijn gegeven de omstandigheden aan overheidsorganen extra bevoegdheden voor dit doel toe te kennen. Onder de huidige omstandigheden bestaat die noodzaak waarschijnlijk inderdaad. Bovendien is het actuele terrorisme ook tegen de democratische staatsvorm zelf gericht en moet de staat dus niet alleen zijn burgers maar ook zichzelf beschermen. Dan komen al gauw bevoegdheden in beeld die ingrijpende inbreuken maken op juist in een democratische rechtsstaat elementaire waarden waaronder de grondrechten van burgers. Hier ligt dus een duivels dilemma, maar de gezagsdragers van het moment wekken niet de indruk daaronder te lijden. In tegendeel, zij wekken de schijn dat zij de gelegenheid aangrijpen om vergaande maatregelen te treffen die de controle van de staat op zijn burgers ook buiten de terroristische context versterken, en dat zij dat voorzichtig gezegd niet erg vinden. In dit verband wordt vaak gewezen op het recht op privacy, dat volgens velen opgeofferd zal moeten worden aan effectieve terrorismebestrijding. Ik sta te kijken van het gemak waarmee veel politici bereid zijn de privacy van burgers te minimaliseren door maatregelen waarvan bepaald niet vast staat dat ze een effectieve bijdrage aan de veiligheid leveren (algemene identificatieplicht, bewaren van communicatiegegevens, doorspelen van gegevens van burgers die naar de VS vliegen aan de autoriteiten van dat land, om er maar een paar te noemen). Nog verbazingwekkender is het gemak waarmee burgers zelf zich geruststellen met de populaire kreet dat wie niets te verbergen heeft geen privacy nodig heeft, zonder blijk te geven van enig inzicht in de consequenties van de voorgestelde inbreuken op de privacy. Wie bang is is blijkbaar bereid vlot van al zijn rechten afstand te doen, en in dat verband is het van belang vast te stellen dat naast de privacy tenminste ook het recht op vrijheid en dat op een eerlijk proces in het geding zijn bij de terrorismebestrijding.


    3 januari 2005
    Terrorisme en het strafproces
    Ties Prakken (Emeritus Hoogleraar capaciteitsgroep strafrecht en criminologie Faculteit der Rechtsgeleerdheid Maastricht)

    Bij de strafrechtelijke bestrijding van terrorisme kunnen in principe twee wegen bewandeld worden: het gewone strafrecht kan worden voorzien van bepalingen die dienstig zijn bij de bestrijding van terrorisme en er kan een aparte wetgeving voor terrorismebestrijding komen. Bij de eerste optie is het voordeel dat de valkuil van het uitzonderingsrecht wordt vermeden, waarin voor het goede doel meestal in snel tempo rechtsstatelijke waarden worden opgeofferd, en waarmee dubieuze verschijnselen als speciale rechtbanken voor staatsveiligheidszaken worden geassocieerd. Guantanamo Bay is het actuele trefwoord voor datgene wat we niet moeten willen. Bij de tweede optie is het gevaar dat restricties in de rechtspositie van de verdachte, die worden ingevoerd om wille van de bestrijding van het terrorisme, ook in het commune strafrecht gaan worden gebruikt omdat daar formeel niets aan in de weg staat: het recht geldt immers voor iedereen. En aangezien het soort bepalingen waarmee het berechten van vermeende terroristen vergemakkelijkt wordt, natuurlijk ook de berechting van andere verdachten vereenvoudigt, is de verleiding groot. Het is een duivels dilemma. Voor de gevallen waarin opoffering van stukjes rechtspositie echt noodzakelijk is voor de bestrijding van terrorisme, spreek ik voorlopig een voorzichtige voorkeur uit voor regeling in het commune strafrecht, vooral omdat we dan in ieder geval niet belanden bij speciale staatsveiligheidsrechtbanken en de onverbloemd politieke rechtspraak die dan onvermijdelijk is. Essentieel is in ieder geval dat de rechter altijd gedwongen moet zijn de strikte noodzaak van beperkingen in het concrete geval te toetsen. Intussen lijkt de minister van justitie geen duidelijke keuze te maken en beide wegen te bewandelen.

    Alle anti terrorisme maatregelen op een rij


    14 januari 2005
    Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven
    Justitie.nl

    In het kort komen de voorstellen op het volgende neer:

    • een verruiming van de mogelijkheden om in een verkennend onderzoek informatie te verzamelen;
    • een verruiming van de mogelijkheden om personen te fouilleren buiten concrete verdenking van een strafbaar feit;
    • een verruiming van de toepassingsmogelijkheden van bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals stelselmatige observatie en telefoontap;
    • het mogelijk maken van bewaring bij verdenking van een terroristisch misdrijf, ook buiten het geval van ernstige bezwaren;
    • een mogelijkheid tot uitstel van volledige inzage van processtukken.

    Uit het artikel ‘Cyclopisch Strafrecht’ van Ties Prakke een aantal belangrijke negatieve effecten van dit voorstel:

    De laatste loot aan de stam van de nieuwe terrorismebestrijding is het wetsvoorstel dat in de brief van de minister van 10 september 2004 werd aangekondigd en dat begin november is ingediend en ter consultatie verzonden naar de gebruikelijke adviesinstanties. Hierin wordt een groot aantal speciale regels van strafvorderlijke aard geïntroduceerd voor de opsporing en berechting van terroristische misdrijven en worden nog enige aanscherpingen van materiële strafbepalingen voorgesteld. De voorgestelde maatregelen zijn in een aantal verschillende categorieën te onderscheiden:
    – tal van bijzondere opsporingsmethodes zullen voortaan mogen worden toegepast op basis van ‘aanwijzingen’, waar nu nog een redelijk vermoeden nodig is dat een misdrijf is begaan;
    – burgerinfiltranten kunnen worden gebruikt bij de opsporing van terroristische misdrijven;
    – bij algemene maatregel van bestuur kunnen personen in de openbare dienst van een vreemde staat voor de toepassing van daarin aan te wijzen bevoegdheden met een opsporingsambtenaar gelijk worden gesteld;

    De in deze drie punten geplande uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden en beperking van de mate van objectiviteit op basis waarvan zij kunnen worden ingezet, geven de politie de facto bijna dezelfde bevoegdheden als de AIVD heeft. Dat lijkt overbodige machtsuitbreiding voor de politie, nu juist ook al in het onder c. genoemde wetsvoorstel de informatie van de AIVD rechtstreeks in het strafproces zal kunnen worden gebruikt. De genoemde voorstellen voor extra bevoegdheden voor de politie zullen van de desbetreffende afdeling van de KLPD een soort schaduw geheime dienst maken en dat lijkt nodig noch wenselijk.

    – art. 132a Sv komt te luiden:
    ‘Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.’

    Hierdoor wordt het opsporingsbegrip, dat in de wet BOB al gevoelig was uitgebreid van het onderzoek naar vermoedelijk gepleegde strafbare feiten naar de beraming van zeer ernstige misdrijven in georganiseerd verband, praktisch onbegrensd. Dus ook op grond van aanwijzingen voor wat voor vage aktiviteiten dan ook, niet eens beperkt tot terroristische aktiviteiten, mag de politie opsporen wanneer het parlement niet waakzaam is.

    – bij het verkennend onderzoek naar terroristische misdrijven kunnen databanken gekoppeld worden;

    Het verkennend onderzoek van art.126gg Sv, ter voorbereiding van de eigenlijke maar zelf ook steeds meer naar voren getrokken opsporing, was in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden van 2000 ingevoerd met de bedoeling dat daarmee alleen een mogelijkheid werd vastgelegd. Hieraan zouden geen opsporingsbevoegdheden worden gekoppeld, zodat de politie alleen oren en ogen open mocht hebben zoals altijd. Het koppelen van bestanden is een vergaande bevoegdheid die de politie ook weer laat lijken op de AIVD. Wanneer we de filosofie van gescheiden informatiecircuits voor politie en geheime diensten serieus nemen – en er is alle reden om dat te doen – dan is gebruik voor het bewijs in strafzaken van AIVD informatie bedenkelijk, maar het verlenen van verstrekkende bevoegdheden aan de politie voor ‘fishing expeditions’ in de vermeende terroristische vijver minstens zo aanvechtbaar: dat is werk voor de inlichtingendiensten.

    – voor een bevel tot bewaring zijn bij verdenking van terroristische misdrijven geen ernstige bezwaren meer vereist, slechts een verdenking;
    – de gevangenhouding, waarvoor nog wel ernstige bezwaren nodig zijn, kan in die gevallen na de eerste 90 dagen steeds met drie maanden verlengd worden tot maximaal twee jaar zonder dat de zaak ter zitting wordt behandeld en al die tijd hoeft het volledige procesdossier dus niet aan de verdediging te worden gegeven;

    Deze voorgestelde voorlopige hechtenisbepalingen roepen een horrorbeeld op van geheime politieke processen waaraan onderzoek van de geheime diensten dan wel de politie met praktisch onbeperkte bevoegdheden vooraf gaat, waar de toetsing door de rechter drastisch gereduceerd wordt en de verdediging buiten spel wordt gezet. Wat moet men zich voorstellen bij een vooronderzoek met een gedetineerde verdachte dat twee jaar duurt zonder dat de verdediging over de stukken beschikt? Als die verdediging dan als enige mogelijkheid heeft om de AIVD informatie waarop de hele zaak mogelijk gebaseerd is te toetsen door het oproepen van afgeschermde getuigen bij de RC, wanneer moet hij dat dan doen? Na afloop van die twee jaar? Wanneer inderdaad de belangrijkste functie van het strafrecht tegen terrorisme is om terroristische aanslagen te voorkomen, dan valt niet in te zien waarom vervolgens totale rechteloosheid van de vervolgde verdachte noodzakelijk zou zijn.

    – de mogelijkheid van preventief fouilleren wordt uitgebreid tot niet door de burgemeester maar door de officier van justitie aan te wijzen gebieden of gevallen;

    Volgens de Memorie van Toelichting wil de minister de mogelijkheid hebben om in gevallen van acute dreiging bijvoorbeeld op last van de officier van justitie preventief te kunnen laten fouilleren op een tijdelijke risicoplek. Daarnaast wil hij een bevoegdheid voor de politie creëren om op plaatsen die altijd een verhoogd risico opleveren, zoals stations en luchthavens, ook zonder bevel van de officier van justitie preventief te fouilleren. Misschien is de eerste bevoegdheid in acute crisissituaties inderdaad nodig, maar dan zou het voorkeur verdienen het bevel daartoe bijvoorbeeld bij de minister zelf te leggen, die is dan voor zo’n ingrijpende maatregel direct politiek verantwoordelijk. Wanneer elke officier van justitie dit mag is het gevaar aanzienlijk dat zo’n ingrijpende bevoegdheid veel te makkelijk ingezet wordt en vervolgens marginaal getoetst door het parlement. De rechter was al bijna uitgeschakeld bij de controle op het preventief fouilleren. Permanente fouilleerbevoegdheid voor de politie op bepaalde plekken lijkt onaanvaardbaar omdat er geen enkele garantie is dat die bevoegdheid vooral ter opsporing van terrorisme zal worden toegepast, in tegendeel, zo’n arbitraire bevoegdheid zal eerder wel dan niet tot misbruik leiden. De minste garantie zou hiervoor toch een bevel van de officier van justitie moeten zijn.

    – in art. 189 Sr wordt niet alleen degene die iemand verbergt die veroordeeld is of vervolgd wordt strafbaar, maar ook degene die iemand verbergt naar wie opsporing wordt verricht.

    Gezien de populariteit van heimelijke opsporing brengt dit iedereen onder de strafwet die logees heeft waar de politie belangstelling voor heeft! Wanneer men deze bepaling serieus zou nemen wordt elke burger die iemand in zijn huis heeft eigenlijk opgezadeld met het doen van onderzoek naar mogelijke politiebemoeienis, en tot het stellen van vragen aan zijn gasten die een normaal mens niet wenst te stellen. Ook deze bepaling is niet beperkt tot de opsporing naar terroristische misdrijven, al is in dat geval een strafverhoging van toepassing. De staat lijkt de samenleving geheel in dienst te willen stellen van het veiligheidsconcept van de overheid. Verklikken wordt een deugd, gastvrijheid en solidariteit een misdrijf. Ik zal mijn geplande logeerpartijen maar afzeggen om mijn vrienden niet in de problemen te brengen. Je weet maar nooit, zeker met de reikwijdte van de opsporing na inwerkingtreden van het nieuwe art. 132a Sv.


    14 januari 2005
    Commentaar van de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak op bovenstaand wetsvoorstel
    www.nvvr.nl

    De NVvR heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het kabinet heeft vanwege de grote dreiging die van terroristische aanslagen uitgaat, een afweging gemaakt die anders uitvalt dan in het reguliere straf(proces)recht. Gesteld wordt dat het belang dat met het voorkomen (de preventie) van terroristische misdrijven is gemoeid, een vroegtijdige inzet van strafrechtelijke bevoegdheden wenselijk maakt. De NVvR begrijpt dat gedoeld wordt op de afweging tussen een uit art. 2 EVRM voortvloeiende verplichting van de overheid tot bescherming van het leven van personen in de samenleving en andere mensenrechten, waaronder het recht van burgers op privé-leven (artikel 8 EVRM) en de rechten die voortvloeien uit artikel 5 EVRM.
    Het is de NVvR opgevallen dat in de concept-memorie van toelichting in het kader van deze afweging niet wordt verwezen naar het Europees kaderbesluit van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, noch naar de Guidelines of the Committee of Ministers of the Council of Europe on human rights and the fight against terrorism1. Genoemde documenten bieden een genuanceerd instrumentarium voor de afweging die inzake terrorismebestrijding gemaakt moet worden tussen noodzakelijke restricties ten aanzien van verdachten en de daarbij minimaal in aanmerking te nemen rechten van die verdachten.
    Voorts merkt de NVvR op dat het onderhavige voorstel meebrengt dat rechtmatigheidtoetsingen door de rechter(-commissaris) neerwaarts worden bijgesteld, zodat deze (nog) minder dan voorheen in staat zal zijn het handelen van opsporingsinstanties te toetsen. Dit wordt hieronder toegelicht.
    In het navolgende zal de NVvR ingaan op de voorgestelde artikelen in de volgorde van het wetsvoorstel. Vanwege de korte adviestermijn zal een en ander echter beperkt moeten blijven tot een bespreking op hoofdlijnen.


    14 januari 2005
    Braaf zijn, beste burger
    Alex van Veen
    Ravage # 1

    Om de aanhoudelijke stroom aan dreigementen in de richting van autoriteiten in te dammen, grijpen het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht naar onorthodoxe middelen. De jongeman die voor de radio via een omweg minister bedreigde, kreeg hiervoor drie jaar gevangenisstraf opgelegd. Ter afschrikking van het gepeupel.
    Hoofdschuddend hoorde advocaat Frans Donze het vonnis aan waarmee de Amsterdamse rechtbank diens cliënt een celstraf van twee jaar oplegde, waarvan acht maanden voorwaardelijk. De 22-jarige verdachte R.E., die verstek liet gaan bij de uitspraak, had in een telefonisch onderhoud met RTV Noord-Holland (RTVNH) gezegd dat minister Verdonk binnen twee weken moest terugkomen op haar integratiebeleid, anders zou zij daarvan de gevolgen merken. Hij refereerde daarbij aan de moord op Pim Fortuyn.
    Het Openbaar Ministerie (OM) had drie jaar gevangenisstraf geëist, waarvan een jaar voorwaardelijk. Volgens de rechtbank was de bedreiging van E. een poging het regeringsbeleid te beïnvloeden en daarmee een aanval op het hele kabinet en de Nederlandse samenleving. Door de actie van E. bestaat de kans dat Verdonk en de regering niet meer vrij en onbelemmerd hun plicht kunnen vervullen, oordeelde de rechter.

    Zie uitspraak op Rechtspraak.nl
    Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het door bedreiging met geweld de vergadering van de raad van ministers tot het nemen van enig besluit te dwingen en opzettelijk een lid verhinderen in die vergadering vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen.


    14 januari 2005
    Deel van de documenten die Outman Ben A.lekte

    Ben A., een Nijmegenaar van Marokkaanse afkomst, zou staatsgeheimen hebben doorgespeeld aan de zogenoemde Hofstadgroep, waartoe Mohammed B. behoorde, die wordt verdacht van de moord op Theo van Gogh. In de agenda van Ben A. zijn daarvoor aanwijzingen gevonden. (http://www.volkskrant.nl/binnenland/1105146919452.html)


     

    7 december 2004
    Aanwijzing uitbreiding identificatieplicht,aanwijzing i.d.z.v. art. 130 lid 4 Wet RO
    College van procureurs-generaal

    Op 1 juni 1994 is de Wet op de identificatieplicht (WID) in werking getreden en naar aanleiding daarvan is de Richtlijn WID op 13 april 1994 door de vergadering van procureurs-generaal vastgesteld. De WID bevat, kort samengevat, twee soorten verplichtingen:

    * de verplichting voor alle burgers om in bepaalde situaties een identiteitsbewijs ter inzage te verstrekken (de identificatieplicht);
    * de verplichting voor bepaalde personen en instanties om in bepaalde situaties de identiteit van een derde vast te stellen aan de hand van een identiteitsbewijs (de verificatieplicht).

    In artikel 1 van de WID worden de documenten genoemd waarmee de identiteit kan worden aangetoond. Na de inwerkingtreding van de WID zijn in verschillende andere wetten, vooral in de sfeer van de sociale zekerheid, identificatie- en verficatieplichten in het leven geroepen, waarbij steeds werd verwezen naar de opsomming van identiteitsdocumenten van art. 1 WID.

    Inmiddels heeft de wetgever de WID gewijzigd en aangevuld met de Wet op de uitgebreide identificatieplicht (Stb. 2004, 300). Deze wet treedt op 1 januari 2005 in werking. Gelet hierop heeft het College van procureurs-generaal een nieuwe aanwijzing voorbereid. Deze aanwijzing vervangt voornoemde richtlijn uit 1994.

    SAMENVATTING

    Deze aanwijzing geeft een nadere uitwerking van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht, waarin wijzigingen zijn vervat in onder andere de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de Politiewet 1993. Doel van de uitbreiding van de huidige identificatieplichten is het verschaffen van een instrument om de handhaving en het toezicht door de overheid over de gehele linie te ondersteunen en te versterken.

    Na een overzicht van de voor deze aanwijzing belangrijkste onderdelen uit de nieuwe wetgeving, volgt een bespreking van de bevoegdheid tot het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie. In dit verband worden zowel situaties geschetst waarin identiteitscontrole aangewezen kan zijn, als situaties waarin dat nu juist niet het geval is. Ook is een passage gewijd aan de strafvorderlijke dwangmiddelen om de identiteit te achterhalen. Daarna wordt kort aandacht geschonken aan de identificatieplicht bij de handhaving van bijzondere wetgeving door de bijzondere opsporingsdiensten, buitengewoon opsporingsambtenaren en toezichthouders. Het onderdeel ‘strafvordering’ behandelt het strafvorderingsbeleid en mogelijke samenloopvraagstukken. Ten slotte komen achtereenvolgens de opslag van gegevens ter zake van de identiteitscontroles en het klachtrecht van burgers aan de orde.


    COMMISSION REPORT FROM SECI – CROSS-BORDER CRIME
    European Commission report from the South-East European Cooperative Initiative (SECI) in Bucharest: Assessment of the SECI Regional Center for combating trans-border crime – Final Assessment Report (3MB, pdf):

    SECI, the Southeast European Co-operative Initiative, was launched in December 1996, on the basis of the &quot;Points of Common EU-US Understanding&quot; to develop a viable economic strategy from the region.SECI Regional Centre for the Combating of Trans-Border Crime (Crime Centre) in Bucharest was set up in October 2000, SECI is promoting regional co- operation among participating countries in order to identify, arrest, and prosecute criminals operating in the region. SECI participating States include Albania, Bosnia and Herzegovina, Bulgaria, Greece, Hungary, Moldova, Romania, Slovenia, the Former Yugoslav Republic of Macedonia, and Turkey. SECI supporting States are Austria, Italy, Liechtenstein, Switzerland, and the United States of America. In addition, countries such as Belgium, France, Germany, Serbia &amp; Montenegro and Ukraine have the status as observer.


    The Politics of CCTV in Europe and Beyond
    Surveillance & Society

    Surveys on the growth of video surveillance or Closed-Circuit Television (CCTV) throughout the
    world, setting the scene for this special double issue of Surveillance & Society, on the politics and practice
    of CCTV, and provides a brief introduction to the contents of the issue .


    Medewerkers van Jansen & Janssen spitten regelmatig het vuilnis door in steden en dorpen waar AIVD-ers wonen. In de afgelopen 15 jaar waren we niet echt succesvol, maar begin december 2004 was het raak. We vonden een oude laptop met alle gegevens van personen en instellingen die door de AIVD in de gaten worden gehouden. Jouw naam staat misschien ook op die lijst.
    Voor een geringe maandelijkse of jaarlijkse vergoeding kunnen we je begeleiden, informeren of zelfs in uitzonderlijke gevallen van de lijst krijgen. Nu kan het zo zijn dat je zegt, “ik heb niets te verbergen!”. Onze ervaring leert echter dat iedereen wel minstens één geheimpje heeft dat hij of zij voor de overheid wil verbergen. Voor die mensen bieden wij ook een uitkomst. Door ons gul te steunen, zullen wij pogen (let op de kleine letters) je van de lijst te weren.

    Ons anoniem steunen behoort natuurlijk tot de mogelijkheden.
    Buro Jansen & Janssen,
    gironummer 603904 t.n.v. stichting Res Publica,
    Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam


    AIVD -rapporten:

    11 oktober 2004
    Rapportage ‘Uitvoerbaarheid Wet veiligheidsonderzoeken’
    Aivd.nl

    Op 1 februari 1997 is de Wet veiligheidsonderzoeken (WVO) in werking getreden. In deze wet worden regels gesteld ten aanzien van het verrichten van veiligheidsonderzoeken. Een veiligheidsonderzoek is een onderzoek door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) naar een persoon die een werkgever van plan is te benoemen of aan te stellen in een vertrouwensfunctie (een door de daartoe bevoegde autoriteiten aangewezen functie die de mogelijkheid biedt de nationale veiligheid te schaden). Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet veiligheidsonderzoeken in de Eerste Kamer is toegezegd een toetsing van de uitvoerbaarheid van de wet te laten uitvoeren. Die rapportage is in dit kamerstuk opgenomen. Bij het onderzoek is een aantal knelpunten gesignaleerd. In de rapportage wordt op deze knelpunten ingegaan en wordt aangegeven welke daarvan met organisatorische maatregelen kunnen worden ondervangen en welke punten tot aanpassing van de wet nopen. Een voorstel tot wetswijziging wordt voorbereid.

    16 november 2004
    Eindrapport Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD, “De AIVD in verandering”
    Reactie van minister Remkes op het rapport

    aivd.nl

    De Commissie Bestuurlijke Evaluatie biedt op 16 november 2004 aan minister Remkes haar rapport aan over het functioneren van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. De Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD heeft onderzoek gedaan op basis van drie hoofdvragen:
    1. Welke verwachtingen bestaan er in de politiek-bestuurlijke omgeving over de taken van de AIVD mede gezien de veranderingen in de samenleving?
    2. Hoe voert de AIVD zijn taken en verantwoordelijkheden uit en welke verbeteringen zijn mogelijk?
    3. Zijn de bevoegdheden en de kwalitatieve en kwantitatieve middelen (materieel, personeel en financiën) waarover de AIVD beschikt voldoende om aan de gestelde eisen en verwachtingen te voldoen?

    21 december 2004
    Nota Van dawa tot jihad
    aivd.nl

    Het tegengaan van de dreiging van de radicale islam vereist de brede inzet van alle bestuursorganen, zowel op internationaal, nationaal als lokaal niveau. Zij moeten daarvoor alle beschikbare instrumenten inzetten, uiteenlopend van het stimuleren van gematigde krachten tot en met het strafrecht wanneer de wet wordt overtreden. Dat schrijft minister Remkes in de brief aan de Tweede Kamer waarmee hij het AIVD-rapport ‘Van dawa tot jihad, de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde’ aanbiedt. Volgens Remkes is het voorkomen, isoleren of indammen van radicalisering een belangrijke manier om terrorisme duurzaam te bestrijden.
    Het rapport van de AIVD laat zien dat de radicale islam bestaat uit een veelheid van stromingen, bewegingen en groeperingen. Die beslaan het gehele spectrum van aan de ene kant ‘jihad’ (in de betekenis van de gewapende strijd) tegen het Westen tot aan de andere kant ‘dawa’ (via missionering uitdragen van radicaal-islamitische ideologie). Het AIVD-rapport signaleert dat ook vanuit de meer dawa-georiënteerde vormen van de radicale islam dreigingen tegen de democratische rechtsorde kunnen uitgaan. Die diversiteit maakt dat iedere vorm van radicale islam een aparte tegenstrategie vereist. Het rapport bevat voor alle betrokken instanties bouwstenen waarmee zij op maat gesneden tegenstrategieën kunnen ontwerpen.
    Het rapport gaat niet in op de concrete dreiging die uitgaat van radicaal-islamitische groepen of netwerken. Het gaat volgens Remkes om een conceptuele bijdrage zowel aan het onderzoek naar de radicale islam als aan de ontwikkeling en uitvoering van een brede tegenstrategie. Het rapport schetst acht vormen van radicale islam. Die verschillen in de wijze waarop zij al dan niet met geweld hun doelstellingen willen bereiken. Ook de mate waarin zij al dan niet openlijk te werk gaan maakt verschil uit. Verder streven sommige stromingen naar een totaal andere staatsinrichting dan de westerse democratische rechtsstaat, terwijl andere zich richten op een totaal andere wijze van samenleven. Deze laatste vormen gaan veel verder en zijn veel intoleranter: niet alleen moeten er politieke veranderingen komen; het hele leven en de intermenselijke verhoudingen in de samenleving moeten worden ingericht op basis van de sharia. De stromingen die dit nastreven worden in het rapport van de AIVD onder de noemer radicaal-islamitisch puritanisme beschreven. Vooral de dawa-activiteiten van deze stromingen dragen momenteel bij aan de radicalisering van sommige moslimjongeren in Nederland omdat zij prediken dat de Westerse samenleving moreel verderfelijk is en een bedreiging vormt voor de ‘zuivere’ islam.
    Minister Remkes heeft het rapport van de AIVD als beleidsondersteunend document ook toegezonden aan de burgemeesters, de Commissarissen der Koningin, de korpschefs van politie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding.

     

     

     

     

    Naar een cyclopisch strafrecht

    Ties Prakken

    ‘Hoe gaan onze democratische leiders met deze gevolgen en gevaren van hun nieuwe anti-terreur politiek om? Ze hebben oog voor de gevaren van terrorisme, maar missen een tweede oog waarmee ze de gevaren van hun eigen aanpak in de gaten kunnen houden. Eenogige leiders.
    (…..)
    Ja, sommige leiders gloriëren zelfs in de ferme aanpak. Zij zien daarin niet een te betreuren uitzondering, maar een wending naar permanent beter beleid die al veel eerder gemaakt had moeten worden.’ (Herman van Gunsteren)

    lees meer

    Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven

    Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven

    lees meer

    Naar een cyclopisch (straf)recht

    ‘Hoe gaan onze democratische leiders met deze gevolgen en gevaren van hun nieuwe anti-terreur politiek om? Ze hebben oog voor de gevaren van terrorisme, maar missen een tweede oog waarmee ze de gevaren van hun eigen aanpak in de gaten kunnen houden. Eenogige leiders.
    (…..)
    Ja, sommige leiders gloriëren zelfs in de ferme aanpak. Zij zien daarin niet een te betreuren uitzondering, maar een wending naar permanent beter beleid die al veel eerder gemaakt had moeten worden.’ (Herman van Gunsteren)
    lees meer

    Advies Raad van State 2003 29 218

    Tweede Kamer der Staten-Generaal

    2

    Vergaderjaar 2003–2004

    KST70368
    0304tkkst29218-5
    ISSN 0921 – 7371
    Sdu Uitgevers
    ’s-Gravenhage 2003

     

    29 218 Wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993 en enige andere wetten in verband met de invoering van een identificatieplicht van burgers ten opzichte van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en van toezichthouders (Wet op de uitgebreide identificatieplicht)

    lees meer

    << oudere artikelen