ACVZ advies behandeling 27925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 118 Lijst van vragen en antwoorden
Vastgesteld 1 maart 2004
De vaste commissie voor Justitie 1), belast met de behandeling van de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 3 november 2003 (27925, nr. 103), heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De vragen zijn met de door de minister bij brief van 27 februari 2004 toegezonden antwoorden hieronder afgdrukt.
De voorzitter van de commissie,
De Pater-Van de Meer
Adjunct-griffier van de commissie,
De Groot
1. Kan de regering op een meer uitgebreide en volledige wijze aangeven waarom zij de aanbevelingen 8, 9, 10, 12, 13, 14 en 16 niet volledig overneemt?
Het kabinet voert een belangrijk deel van de aanbevelingen van de ACVZ uit. In sommige gevallen is het kabinet het met de strekking van de aanbeveling eens, maar zijn er gronden om de uitvoering van de aanbeveling anders ter hand te nemen dan door de ACVZ is geadviseerd. In de kabinetsreactie aan uw Kamer op het advies zijn de keuzes over de uitvoering van de aanbevelingen uitvoerig gemotiveerd. Er is ook een aantal aanbevelingen waarmee het kabinet het inhoudelijk niet eens is. In de brief van 3 november 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 27925, nr.103) is gemotiveerd aangegeven, waarom het kabinet de aanbevelingen niet zal uitvoeren. In aanvulling op hetgeen in de schriftelijke kabinetsreactie op het advies is aangegeven meld ik u nog het volgende.
Aanbeveling 8.
Leg in de Vreemdelingenwet 2000 een bijzondere procedure vast voor de situatie waarin de rechter, in geval van een gevaar voor de nationale veiligheid, te maken krijgt met niet-openbare stukken in procedures met betrekking tot verblijfsvergunningen, teneinde die stukken te kunnen betrekken in zijn oordeel.
De huidige praktijk komt er kort gezegd op neer dat in het geval van besluiten die worden gemotiveerd met verwijzing naar ambtsberichten van de AIVD, de rechter op grond van artikel 8:29 Awb jo art 87 Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) de minister van Binnenlandse Zaken om toestemming tot inzage van de achterliggende stukken bij het ambtsbericht kan verzoeken. Indien die toestemming wordt verleend kan de rechter slechts met instemming van de wederpartij op grondslag van die achterliggende stukken recht doen (artikel 8:29 lid 5 Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State pleegt, in het geval van weigering van de betrokkene om de rechter (mede) op grondslag van die geheime stukken uitspraak te laten doen, te oordelen dat de gevolgen daarvan bij de weigeraar berusten. Dat betekent dat het in de rede ligt, dat het ambtsbericht dat op de geheime gegevens gebaseerd is voor feitelijk juist wordt gehouden. Zo is ook onlangs – na het tijdstip waarop de ACVZ het onderhavige advies uitbracht – door de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State bepaald.
Ondanks de huidige jurisprudentiële praktijk, merkt de ACVZ in haar advies op dat het niet zeker is dat de rechter op deze wijze zal blijven oordelen. Aanleiding voor twijfel is de verwachting dat in de toekomst vaker reeds verleende verblijfsvergunningen zullen worden ingetrokken. Dergelijke besluiten zijn, in vergelijking met de afwijzing van een aanvraag voor de (mogelijk al lange tijd legaal in Nederland verblijvende vreemdeling) ingrijpend. Dientengevolge zou de toetsing van dergelijke besluiten door de rechter zwaarder kunnen worden. Dat roept de vraag op of niet een bijzondere wettelijke procedure moet worden geïntroduceerd om onafhankelijk van instemming van de partijen, inzage door een rechter van geheime achterliggende stukken mogelijk te maken, zonder dat die stukken op de zitting in de openbaarheid worden gebracht.
Het kabinet is evenwel van oordeel dat de procedure van artikel 8:29 Awb een toereikende mogelijkheid biedt om niet-openbare stukken buiten de openbaarheid te houden maar desalniettemin aan de bestuurlijke beslissing omtrent verblijfsbeëindiging en uitzetting ten grondslag te mogen leggen. Uiteraard wordt de nationale en Europese jurisprudentie op dit vlak nauwgezet gevolgd.
Aanbeveling 9.
Vervang in het Vreemdelingenbesluit 2000 de toetsingsmaatstaf ‘concrete aanwijzingen voor het vormen van een gevaar voor de nationale veiligheid’ door de toetsingsmaatstaf ‘ernstige redenen voor het bestaan van een gevaar voor de nationale veiligheid’. Hanteer deze toetsingsmaatstaf zowel voor de weigering van de binnenkomst als voor de intrekking of niet verlenging van een verleende verblijfsvergunning met betrekking tot asielzoekers en diegenen die op basis van een verblijfsvergunning in Nederland (willen) verblijven.
Het stelsel van de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop gebaseerde regelingen laat het bestuur optimale ruimte om daar waar zulks wenselijk is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan gevaar voor de nationale veiligheid in individuele zaken. Indien een vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt, is zulks op zichzelf voldoende grond voor toegangsweigering (artikel 3, eerste lid, onder b, Vw 2000), voor beëindiging van de zogeheten vrije termijn na inreis (artikel 12, eerste lid, onder d, Vw 2000), voor weigering van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (artikelen 16, eerste lid, onder d, Vw 2000 en 31, tweede lid, onder k, Vw 2000), voor weigering van verlenging en voor intrekking van zo’n vergunning (artikelen 18, eerste lid, onder e, en 32, eerste lid, onder b, Vw 2000), voor weigering van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (artikelen 21, eerste lid, onder d, en 34 jo 18, eerste lid, onder b, Vw 2000) voor een intrekking van zo’n vergunning (artikelen 22, eerste lid, onder d, en 35, eerste lid, onder d, Vw 2000), en mitsdien voor uitzetting.
In haar advies gaat de ACVZ er kennelijk van uit dat gevaar voor de nationale veiligheid – bij toegangsweigering – niet zou kunnen worden tegengeworpen jegens een vreemdeling ten aanzien van wie “slechts” sprake is van ernstige redenen. Daarmee miskent zij het imperatieve karakter van artikel 3, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 dat toegangsweigering voorschrijft indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Daarvan kan niet worden afgeweken – en wordt ook niet afgeweken – bij algemene maatregel van bestuur of lagere regeling. Artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat bepaalt dat de toegang in ieder geval wordt geweigerd bij concrete aanwijzingen dat de vreemdeling een inbreuk op de nationale veiligheid heeft gepleegd of zal plegen, is, zoals ook in de Nota van Toelichting bij het Besluit (Stb. 2000, 497) is aangegeven, niet limitatief wat betreft de weigering van toegang op grond van gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Artikel 2.9, eerste lid, regelt slechts in welke gevallen de toegang in ieder geval moet worden geweigerd. Dit komt tot uiting in de woorden ‘in ieder geval’ in de aanhef. Naast de gevallen waarin sprake is van “concrete aanwijzingen” die tot toegangsweigering dwingen, laat het stelsel het bestuur dus voldoende ruimte om ook bij “ernstige redenen om te vermoeden” dat sprake is van gevaar voor de nationale veiligheid de toegang te weigeren. Het stelsel bevat evenmin belemmeringen om bij “redelijke vermoedens” de verblijfsvergunning te weigeren of in te trekken. Voor zover de ACVZ bepleit in algemeen verbindende voorschriften een alomvattende beschrijving op te nemen van de gevallen waarin sprake is van “gevaar voor de openbare orde” als bedoeld in de hiervoor genoemde bepalingen, acht het kabinet zulks onwenselijk en onnodig. Voorkomen moet worden dat met een te nauwe omschrijving toekomstige gevallen waarin redelijkerwijs kan worden gesproken van gevaar voor de nationale veiligheid worden uitgesloten van het toepassingsbereik van genoemde bepalingen, om de enkele reden dat zij niet aan de omschrijving voldoen. Dat zou daadkrachtig optreden tegen terrorisme niet ten goede komen. Overigens blijkt niet, dat er zich in de praktijk gevallen hebben voorgedaan waarin wel sprake was van “ernstige redenen” om aan te nemen dat de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt, maar niet van “concrete aanwijzingen” in die richting. Overigens zal het kabinet de met de grensbewakingbelaste diensten betrekken bij het onderzoek naar een veiligheidscheck en veiligheidsprofielen in het kader van toelatingsaanvragen zoals dat bij aanbeveling 11 aan de orde komt. In dat verband kan er dan ook meer concreet invulling worden gegeven aan de toetsingsmaatstaven in het vreemdelingenbesluit, bijvoorbeeld door meer dan in het verleden aandacht te besteden aan doel en duur van het verblijf van de aanvrager.
Aanbeveling10.
In het geval van niet uitzetbaarheid van een vreemdeling, ondanks gebleken gevaar voor de openbare orde en/of nationale veiligheid, dient aan hem vrijheidsbeperkende maatregel te worden opgelegd in de vorm van het aangeven van een verblijfplaats en een periodieke meldingsplicht bij de Vreemdelingendienst.
Ingevolge het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft een uitgeprocedeerde vreemdeling van rechtswege een wekelijkse meldplicht tot het moment van feitelijk vertrek. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Dit kabinet is voornemens om in het kader van een algemene intensivering van het vreemdelingentoezicht strikter de hand te gaan houden aan de meldplicht.
Gelet op het feit dat het hier gaat om vreemdelingen van wie reeds is vastgesteld dat zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, zullen veelal gronden aanwezig zijn om deze vreemdelingen ongewenst te verklaren ingevolge ingevolge artikel 67, lid 1 onder c Vw 2000. Na ongewenstverklaring van de vreemdeling is voortgezet feitelijk verblijf ingevolge het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Het enkele feit dat een vreemdeling niet door de overheid uitgezet kan worden, staat ongewenstverklaring niet in de weg. Ten aanzien van de vreemdeling op wie artikel 1F van toepassing is, worden de mogelijkheden bezien om hem ongewenst te verklaren. Het doel hiervan is te bevorderen dat de vreemdeling zelfstandig vertrekt.
Als wordt gekozen voor de ongewenstverklaring is het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel met een meldplicht niet mogelijk. Dit zou immers op gespannen voet staat met het feit dat voortgezet feitelijk verblijf van deze vreemdeling in beginsel een misdrijf is.
Aanbeveling12.
Breid het aantal, op ambassades gestationeerde, Immigration Liaison Officers (ILO)in alle risicolanden uit en zet hen gericht in op het signaleren en voorkomen van (illegale) immigratie van potentiële terroristen.
Het kabinet erkent het belang van uitbreiding van het aantal Immigration Liaison Officers in risicolanden. De meest effectieve wijze om dit te realiseren is de uitbreiding van ILO capaciteit tot stand te brengen in Europees verband. In de Europese Unie is recentelijk politieke overeenstemming bereikt over een zogenoemde ILO-verordening. Deze verordening moet leiden tot een Europees Netwerk van ILO’s. Daartoe worden taken, bevoegdheden en de mogelijkheden tot informatie uitwisseling op Europees niveau in kaart gebracht en uiteindelijk geharmoniseerd.
Nederland ondersteunt dit streven naar een Europees ILO netwerk en meent dat de bundeling van nationale ILO-netwerken, effectiever en efficiënter is bij de bestrijding van illegale immigratie. Niet alleen kan de informatiepositie sterk worden verbeterd, ook wereldwijd zullen veel meer luchthavens kunnen worden bediend dan thans het geval is. De Europese Unie heeft meer mogelijkheden tot haar beschikking om met landen overeenstemming te bereiken om op hun luchthavens een ILO te stationeren.
Het huidige Nederlandse ILO netwerk is primair een instrument bij het tegengaan van illegale immigratie. In tegenstelling tot de Canadese ICO’ers hebben de Nederlandse ambtenaren geen politieachtergrond en bevoegdheden. De Immigration Liaison Officers zoals Nederland ze kent, zijn ambtenaren van de Immigratie en Naturalisatiedienst en hebben onder meer als taak luchtvaartmaatschappijen te ondersteunen en adviseren met betrekking tot de geldigheid van de reisdocumenten van de passagiers. Uitbreiding van de taken van de Nederlandse ILO gepaard gaande met aanpassing van de status en specifieke training op het gebied van terrorismebestrijding kan aan de orde komen in het streven om te komen tot een Europees netwerk.
Aanbeveling 13.
Voer het aantal pre-boarding checks door de KMar op waarbij deze vorm van persoonscontrole minder incidenteel dan nu dient te worden ingevuld en laat deze controles planmatig plaatsvinden en gericht op risicogebieden.
Het kabinet is het eens met de opvatting van de ACVZ dat persoonscontrole vóór dat passagiers aan boord gaan van hun vlucht naar Nederland een belangrijk veiligheidsinstrument is en dat dergelijke controles planmatiger moeten plaatsvinden. Ten aanzien van het opvoeren van het aantal pre-boarding checks door de Koninklijke Marechaussee is het van belang te wijzen op de richtlijnen die bestaan voor vervoerders, in het bijzonder die voor de luchtvaartmaatschappijen. Deze richtlijnen zijn nauw verbonden met het concept van de concentrische grensbewaking en het instrument van pre-boarding checks. Zij hebben tot doel de vervoerder aan te spreken op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het terugdringen van de aanvoer naar Nederlands grondgebied van het aantal niet of onjuist gedocumenteerden.
De vervoerder die niet of onjuist gedocumenteerde passagiers heeft vervoerd, kan hiervoor worden beboet. Verder is de vervoerder vertrekkend vanaf een luchthaven die als risicoluchthaven is aangemerkt naar een bestemming in Nederland, wettelijk verplicht om van alle reisdocumenten van alle passagiers kopieën te maken. Naast deze wettelijke verplichtingen zoekt de overheid ook actief de samenwerking met de vervoerders en biedt waar mogelijk actieve ondersteuning bij hierop gebaseerde pre-boarding checks door de luchtvaartmaatschappijen. Deze ondersteuning bestaat onder andere uit het verzorgen van documenttrainingen aan personeel van de vervoerder op luchthavens elders op de wereld.
Juist om op een effectieve wijze structurele vormen van een pre boarding checks te realiseren is de verantwoordelijkheid daarvoor gelegd bij de luchtvaartmaatschappen. Daarbij speelt een rol dat veel landen waar structureel checks uitgevoerd dienen te worden, zeer terughoudend zijn bij een structurele inzet van buitenlandse overheidsfunctionarissen op hun grondgebied. Een dergelijk bezwaar geldt niet bij checks door de luchtvaartmaatschappij. In tegenstelling tot de pre-boarding checks door Nederlandse overheidsfunctionarissen, is de controle op documenten door de vervoerder dus structureel en overal. De bewegingsvrijheid van terroristen die gebruik wil maken van valse of vervalste reisdocumenten wordt daarmee dus effectiever beperkt.
Aanbeveling14.
Geef de samenwerking tussen de KMar en de ILO een formele status waarbij met name de wijze van informatie-uitwisseling is geregeld.
De verbetering van de praktijk van de informatie-uitwisseling tussen Koninklijke Marechaussee en Immigration Liaison Officers heeft mijn aandacht en past ook binnen de versterking van het concept van de concentrische grensbewaking. Bij de totstandkoming in Europees verband van de ILO-verordening komt ook vraag naar een nieuwe basis voor informatie-uitwisseling aan de orde. Overigens bestaan er op dit moment mogelijkheden voor informatie-uitwisseling tussen KMar en ILO’ers in het kader van de grensbewaking en bestrijding van illegale immigratie.
Aanbeveling16.
Voeg in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 de IND toe aan de in artikel 62 genoemde overheidsdiensten, waarvan de medewerkers verplicht zijn om ongevraagd mededeling aan de AIVD te doen van hen ter kennis gekomen informatie, de nationale veiligheid aangaande.
Verstrekking van relevante informatie uit de vreemdelingenketen aan de AIVD is in het kader van terrorismebestrijding essentieel. Ik deel ook de opvatting van de ACVZ dat de verstrekking van deze informatie gewaarborgd moet zijn. In de huidige praktijk is de IND een belangrijke partner van de AIVD. Vanuit de IND wordt zo vaak als dat ten behoeve van de AIVD noodzakelijk is informatie verschaft. Deze informatieverstrekking vindt plaats op grond van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten (WIV). Tussen beide diensten bestaat een intensieve samenwerking die recentelijk is vastgelegd en verduidelijkt in een convenant tussen beide diensten.
Een wettelijke meldingplicht voor de IND is in de onlangs in werking getreden Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten niet opgenomen. De ambtenaren waarvoor deze meldingsplicht wel geldt, behoren tot de diensten die volgens dezelfde wet ook gehouden zijn werkzaamheden ten behoeve van de AIVD of de Militaire Inlichtingendienst te verrichten. Deze taak heeft de IND niet. Een wettelijke meldingsplicht voor haar ambtenaren ligt dan ook niet voor de hand.
2. Welke mogelijkheden bestaan er thans om de AIVD te betrekken bij de vreemdelingenketen? Op welke schaal vindt er thans gegevensuitwisseling plaats tussen de AIVD en de bij de vreemdelingenketen betrokken instanties?
De AIVD wordt daar waar nodig betrokken in vreemdelingrechtelijke procedures. Zo wordt samengewerkt inzake mogelijke gevallen van 1F en wordt informatie bij de AIVD ingewonnen inzake geestelijk voorgangers. Daarnaast heeft de AIVD contacten met de regionale inlichtingendiensten van de politie waar onder meer informatie met betrekking tot het toezicht op vreemdelingen kan worden gewisseld.
De verantwoordelijkheid voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen, inclusief de belangenafweging in het kader van de nationale veiligheid (en de openbare orde), ligt op basis van de Vreemdelingenwet bij de minister voor Vreemdelingen Zaken en Integratie. De AIVD kan door de organisaties in de vreemdelingenketen worden gevraagd naslag te verrichten met betrekking tot de nationale veiligheid. Dit geschiedt thans niet structureel voor alle toelatingsverzoeken, maar op adhoc-basis. In een convenant tussen de AIVD en de IND is dit nader uitgewerkt en in dit convenant is tevens opgenomen dat de IND gegevens kan verstrekken aan de AIVD over personen of organisaties die voor de wettelijke taakuitvoering van de AIVD van belang kunnen zijn. Op analytisch niveau levert de AIVD op een structurele wijze informatie (in de vorm van analyses en presentaties) aan de bij de vreemdelingenketen betrokken instanties over de wijze waarop politiek- en religieus-extremistische groeperingen en vreemde mogendheden migratiekanalen ge- en misbruiken.
3. Kunnen ook personen die enigerlei vorm van steundaden hebben verricht worden gekwalificeerd als “een persoon van wie er ernstige redenen bestaan hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land waar hij zich bevindt (…)”?
In de ogen van de Nederlandse regering vormt betrokkenheid bij het plegen van terroristische daden een bedreiging van de nationale veiligheid. Dergelijke personen wordt de toegang tot Nederland geweigerd en hun verblijfsaanvragen worden afgewezen. Dit gebeurt op grond van de bedreiging van de nationale veiligheid die aanwezigheid van betrokkene oplevert. In de uitvoeringspraktijk moet van geval tot geval bezien of ook bepaalde vorm van steundaden van een vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
4. Hoeveel personen staan er op de sanctielijsten? Hoe wordt in de praktijk de controle op de vermelding op die lijst uitgevoerd? Hoe wordt gecontroleerd indien de betrokkene geen identiteitsbewijzen bezit?
Er staan 1078 personen en organisaties op de lijsten, behorend bij de verordening 881/2002 van de EU tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Osama Bin Laden, het Al- Qa’ ida netwerk en de Taliban en het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van terrorisme (2001/931/GBVB) (maatregelen ten aanzien van personen, die verdacht worden van betrokkenheid bij terrorisme).
De controle vindt zo veel mogelijk plaats door verificatie van de persoonsgegevens in het SIS (voorzover over “identifers” wordt beschikt). Verder vindt er controle plaats via lijsten die aan de Nederlandse ambassades worden gezonden.
5. Op welke gronden worden vluchten als risicovol bestempeld? Is er zicht op verplaatsingseffecten als gevolg van het feit dat bepaalde vluchten of luchthavens van vertrek als risicovol zijn aangeduid en dat er alternatieve vluchten of luchthavens worden aangewend? Zo ja, hoe wordt daarop ingespeeld?
Vluchten worden in het kader van de bestrijding van illegale immigratie als risicovol aangemerkt op basis van gegevens over de aanvoer door luchtvaartmaatschappijen van niet of onjuist gedocumenteerde passagiers naar Nederland. Deze informatie is mede bepalend voor de inzet van grensbewakingsinstrumenten zoals pre-boarding checks, Immigration Liaison Officers, gate controles en de afschriftplicht voor vervoerders van artikel 4, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000.
Het is niet mogelijk om harde uitspraken te doen over eventuele verplaatsingseffecten als direct gevolg van deze maatregel. Dat heeft te maken met het feit dat illegale immigratie een wereldwijd en uiterst complex verschijnsel is en de aanwijzing van een luchthaven als risicoluchthaven, internationaal slechts een van de vele factoren is die van invloed is op de gebruikte reisroutes en de gebruikte modi operandi. Dat neemt niet weg dat los van de onderliggende oorzaken er wel zicht bestaat op verplaatsingen en verschuivingen. De analyse van gegevens over de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen is een continu proces en kan derhalve ieder moment worden gebruikt voor het bepalen van de inzet van eerder genoemde instrumenten. Zo kan de plotselinge aanvoer van ongedocumenteerde vreemdelingen reden zijn om pre-boarding checks op de desbetreffende risicoluchthavens te laten plaatsvinden of voor gerichte inzet van het instrument gate controles. Verder wordt er in algemene zin op gewezen dat de afschriftplicht voor vervoerders, in welk kader de lijst van twintig risicoluchthavens wordt vastgesteld, ieder half jaar wordt geactualiseerd.
6. Ontbreekt het inderdaad aan een systematische analyse van de grondslag voor de maatregelen van het vreemdelingenrechtelijke instrumentarium?
De ACVZ constateert in haar advies dat aan het Actieplan Terrorisme en Veiligheid van het kabinet geen systematische analyse van het vreemdelingrechtelijke instrumentarium ten grondslag ligt. De ACVZ constateert eveneens dat dit begrijpelijk is aangezien het Actieplan Terrorisme en Veiligheid tot stand kwam binnen een maand na de aanslagen in Amerika van 11 september 2001. Inmiddels heeft een dergelijke analyse plaatsgevonden; dit mede naar aanleiding van het advies van de ACVZ. De weerslag daarvan heeft uw Kamer aangetroffen in de kabinetsreactie op het advies.
7. Is een indicatie te geven van de financiële consequenties van de maatregelen die op grond van de ACVZ-aanbevelingen zullen worden uitgevoerd?
Naar verwachting zullen de uitvoering van de aanbevelingen 11 en 15 (een nationale veiligheidstoets) kosten met zich brengen binnen de vreemdelingenketen en de veiligheidsketen. Op dit moment is er nog geen indicatie te geven van deze kosten. Het kabinet heeft een interdepartementale projectgroep ingesteld om ondermeer hier aandacht aan te besteden.
8. In hoeveel gevallen is er bij de vreemdelingentoegang of bij de aanvraag van een verblijfsvergunning sprake van gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid?
In 2003 is aan ruim 2200 vreemdelingen de toegang geweigerd op grond van openbare orde of nationale veiligheid. In 2003 is het (verder) verblijf geweigerd van ruim 4000 vreemdelingen op grond van openbare orde of nationale veiligheid. Hierin zijn begrepen ruim 1300 zaken waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, bijna 900 zaken waarbij een vreemdeling naturalisatie is geweigerd en bijna 500 zaken waarbij verblijf is geweigerd op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
9. Klopt de stelling dat het niet mogelijk is om iemand waarvan is bepaald dat hij of zij gevaarlijk is voor de openbare orde of de nationale veiligheid, niet in hechtenis kan worden genomen? Zo ja, hoe worden deze personen dan in de gaten gehouden?
Iedere persoon waarvan de politie een redelijk vermoeden van onrechtmatig verblijf heeft, kan worden staande gehouden en ter identificatie worden opgehouden. Op grond van nationale veiligheid of openbare orde kan de persoon die geen verblijfsrecht heeft ter fine van verwijdering vervolgens in bewaring worden gesteld. In beginsel duurt deze bewaring niet langer dan vier weken. Zij kan echter na rechterlijke toetsing worden verlengd zolang er zicht op uitzetting van de betrokkene is.
10. Wat wordt in het kader van het herstellen van fouten bij het opstellen van sanctielijsten bedoeld met de zinsnede: “De Nederlandse regering is op een dergelijke procedure voorbereid”? Heeft de Nederlandse regering al een procedure ontwikkeld? Zo ja, hoe ziet die procedure er uit?
Plaatsing van personen en organisaties op de lijst bij VN-Veiligheidsraadresolutie 1267/1390 (maatregelen ten aanzien van personen en organisaties, gelieerd aan Taliban en Al Qaida) geschiedt door het Sanctiecomité 1267/1390, dat onder de VN-veiligheidsraad valt. Dit comité heeft in de richtlijnen voor haar werkzaamheden een procedure opgenomen waarbinnen personen en organisaties die menen dat zij onterecht op de lijst terecht zijn gekomen, een verzoek tot de-listing kunnen indienen. Een dergelijk verzoek dient aan het sanctiecomité te worden gedaan door de regering waarvan de betreffende persoon een onderdaan is. In de Europese Unie en in Nederland wordt deze VNVR-resolutie geïmplementeerd via het Gemeenschappelijk Standpunt 881/2002 van de EU. Personen en organisaties die menen onterecht op een lijst te staan kunnen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken een verzoek tot de-listing indienen, conform de procedure zoals neergelegd in de richtlijnen van VN-sanctiecomité 1267/1390.
Voor wat betreft de EU-lijst van personen en organisaties, waartegen speciale maatregelen genomen moeten worden in verband met betrokkenheid bij terrorisme voortvloeiend uit Gemeenschappelijk Standpunt 931/2001 geldt dat voor personen en organisaties die menen dat zij onterecht op deze lijst staan, de mogelijkheid open staat bij het Europese Hof hun zaak aanhangig te maken. Daarnaast zal de regering, zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het ACVZ-rapport, indien informatie beschikbaar komt die reden geeft voor heroverweging van plaatsing op de lijst, deze informatie in de relevante EU-fora naar voren brengen.
11. Kan aangegeven worden hoe omgegaan zal worden met de bevoegdheid om personen de toegang tot Nederland te ontzeggen? Wordt niet standaard van deze bevoegdheid gebruik gemaakt?
Een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid voldoet niet aan de voorwaarden voor toegang en wordt ingevolge artikel 3, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 de toegang tot het grondgebied altijd geweigerd. Zodra is vastgesteld, bijvoorbeeld op basis van een signalering ter fine toegangsweigering in het Schengen Informatiesysteem (SIS) dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, moet en wordt in de praktijk de vreemdeling de toegang geweigerd. Er is met andere woorden geen bevoegdheid om in deze gevallen toch toegang te verlenen. Volledigheidhalve verwijs ik naar hetgeen het kabinet heeft opgemerkt in de brief van 3 november 2003 bij aanbeveling 9.
12. Kunnen ook terroristen uit slapende cellen worden opgespoord en tot ongewenst vreemdeling worden verklaard?
Ongewenstverklaring van een vreemdeling zonder verblijfsrecht is mogelijk indien hij of zij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Zonodig kan een aanvraag (voor verlenging) van een verblijfsvergunning van een dergelijk persoon op dezelfde gronden worden afgewezen. Een verleende verblijfsvergunning kan op grond van de nationale veiligheid worden ingetrokken. Het is in een concreet geval zeer wel denkbaar dat over een vreemdeling waarover bij de inlichtingendiensten bekend is dat hij behoort tot een slapende terroristische cel, een ambtsbericht ten behoeve van de IND wordt opgesteld. Op grond van een dergelijk ambtsbericht kan deze vreemdeling als gevaar voor de nationale veiligheid ongewenst worden verklaard.
13. Zijn er naast de zaken Krekar en Öçalan nog andere zaken waarbij de Sanctiewet had kunnen worden toegepast? Zo ja, om welke zaken gaat het? Waarom is in die zaken de Sanctiewet niet toegepast en waar bevinden die mogelijke terroristen zich nu?
Zoals in de eerdere reactie op aanbeveling 1 is aangegeven komt toepassing van de Sanctiewet in vreemdelingenzaken eerst aan de orde indien de mogelijkheden van de Vreemdelingenwet zijn uitgeput en nadat een ministeriële regeling is vastgesteld. Tot op heden is gebleken dat de Vreemdelingenwet voldoende aanknopingspunten bevat om zaken zoals de door de ACVZ genoemde zaken Krekar en Öçalan af te handelen, waarbij uiteraard opgemerkt dient te worden dat dit niet de enige voorbeelden zijn waarbij op grond van de Vreemdelingenwet 2000 de toegang of het verblijf met een beroep op de nationale veiligheid is geweigerd.
14. Wanneer zal een voorstel tot ratificatie van het in december 2000 te Palermo gesloten Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en de bijbehorende protocollen naar de Kamer worden gestuurd?
De regering streeft ernaar dat het Verdrag tegen transnationale georganiseerde criminaliteit en de bijbehorende protocollen in 2004 worden goedgekeurd en bekrachtigd.
15. Hoe verhoudt de “personal and knowing participation test” zich tot het non-refoulement-beginsel? Moet, ondanks dat iemand geweten heeft of had moeten weten dat terroristische misdrijven werden begaan, er toch bescherming worden geboden op grond van het non-refoulement-beginsel?
De zogenoemde “personal and knowing participation test” vindt onder meer plaats ter uitvoering van de VN veligheidsraadsresoluties1269 en 1373. In deze resoluties is onder meer bepaald dat deelnemers en ondersteuners van terrorisme moeten worden uitgesloten van bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag. Op grond hiervan is in de Vreemdelingencirculaire 2000 bepaald, dat deze personen met toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van de bescherming op grond van het verdrag worden uitgesloten. Die uitsluiting betreft dus ook de toepassing van het verbod op refoulement zoals verwoord in artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag. Hierbij zij overigens opgemerkt dat het buiten toepassing blijven van het Vluchtelingenverdrag op deze personen de werking van artikel 3 van zowel het EVRM als het Anti Folter Verdrag onverlet laat. Deze artikelen behelzen een absoluut verbod op het uitzetten dan wel uitleveren van personen indien dat zou resulteren in het blootstellen van de betrokkene aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling.
16. Geldt voor ondersteuning aan een terroristische organisatie en voor iemand die voorbereidingshandelingen heeft verricht of training voor het plegen van aanslagen heeft ondergaan ook dat dit in beginsel moet worden opgevat als een ernstig niet-politiek misdrijf?
Artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat de “persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat hij een ernstig, niet politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht(…)” is uitgesloten van de bescherming van het verdrag, althans van de verlening van een vluchtelingenstatus. Dit ernstige politieke misdrijf kan uiteraard ook in de vorm van een poging tot een ernstig misdrijf, strafbare voorbereiding van een ernstig misdrijf of als deelneming aan een ernstig misdrijf worden gepleegd. Of dat in de genoemde voorbeelden het geval zal zijn is in zijn algemeenheid niet te zeggen en hangt af van de omstandigheden van het geval.
17. In hoeveel van de gevallen slaagt u er in afspraken te maken met het land van herkomst en hoe vaak niet? Wat gebeurt er indien een vreemdeling niet kan worden uitgezet vanwege het ontbreken van afspraken? Volgt er dan altijd strafvervolging in Nederland? Wat gebeurt er indien er geen strafvervolging is ingesteld? Bestaat er de kans dat een vermeend terroristische vreemdeling vrije toegang tot Nederland krijgt?
Tot op heden heeft Nederland dergelijke afspraken niet gemaakt met landen van herkomst of derde landen. In de internationale praktijk zijn ons slechts de voorbeelden bekend die door de ACVZ zijn genoemd, namelijk de overdracht “onder voorwaarden” van vliegtuigkapers door Noordse landen aan de toenmalige Sovjet Unie. Indien uitzetting in het geheel niet mogelijk is, heeft de betrokkene op grond van de Vreemdelingenwet van rechtswege een meldplicht. Zoals in de reactie op aanbeveling 10 is aangegeven, wordt ter bevordering van zelfstandig vertrek bezien of het mogelijk is betrokkene ongewenst te verklaren in alle gevallen waarin artikel 1F van toepassing is en zal indien dat in voorkomend geval mogelijk is ook strafrechtelijke vervolging worden ingesteld. Wij verwijzen in dit verband overigens naar ons antwoord op schriftelijke vragen van de leden van uw Kamer Van Oven en De Vries inzake de verwijdering van personen die verdacht worden van oorlogsmisdrijven (Handelingen 2002-2003, Aanhangsel, nummer 588, p. 1245), waarin wij met deze leden het belang hebben onderstreept van optimale afstemming tussen het strafrechtelijke en administratieve traject. Dat is onder meer van belang om de situatie te voorkomen dat een strafrechtelijk onderzoek zou worden gefrustreerd, omdat een vreemdeling aan wie artikel 1F is tegengeworpen na ongewenstverklaring niet meer in Nederland zou verblijven. Dat is dan ook de reden dat de IND en het OM op dit terrein structureel en intensief samenwerken.
18. Waarom wordt gesteld “Om straffeloosheid te voorkomen kan in een voorkomend geval strafvervolging in Nederland aan de orde zijn”, in plaats van “… moet … aan de orde zijn”? Heeft dit te maken met de tot dusver teleurstellende resultaten van het NOVO-team?
In ons antwoord op de eerder aangehaalde schriftelijke vragen van de leden van uw Kamer Van Oven en De Vries inzake de verwijdering van personen die verdacht worden van oorlogsmisdrijven (Handelingen 2002-2003, Aanhangsel, nummer 588, p. 1245) hebben wij benadrukt dat de regering zich ervoor beijvert vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en die zich op Nederlands grondgebied bevinden, te (laten) vervolgen en berechten. Mede daarom is Nederland immers partij bij het Internationaal Strafhof geworden en zijn de internationale misdrijven die zijn omschreven in het Statuut van het Internationaal Strafhof strafbaar gesteld in onze nationale strafrechtwetgeving door middel van de Wet internationale misdrijven. Dit uitgangspunt geldt ook thans nog onverkort. Dat laat onverlet dat er verscheidene juridische en praktische complicaties zijn die de werkzaamheden van het NOVO-team tot een zeer complexe aangelegenheid maken. Desalniettemin begint de tenuitvoerlegging van het plan van aanpak opsporing en vervolging oorlogsmisdrijven, dat u bij brief van 3 april 2002 is aangeboden (TK, 2002-2003, 28 317, nr. 1), vruchten af te werpen. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 20.
19. In hoeveel gevallen is, na oprichting van het NOVO-team tot een daadwerkelijke strafrechtelijke vervolging gekomen?
Eind 2002 heeft de Nationale Recherche een onderzoek gestart op grond van verdenking van oorlogsmisdrijven gepleegd door een aantal verdachten. Gaande het onderzoek bleek dat er geen onderbouwing was ten aanzien van voornoemde verdenking, maar wel voor mensensmokkel en het vervalsen van reisdocumenten. Uiteindelijk heeft dit onderzoek geleid tot een veroordeling van drie verdachten in oktober van dit 2003.
Daarnaast loopt er momenteel een vervolging tegen een verdachte die verdacht wordt van foltering in zijn land van herkomst. Deze verdachte is in september 2003 aangehouden. Begin 2004 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. De rechtbank achtte de ernstige bezwaren en gronden in deze zaak nog onverkort van kracht en heeft de voorlopige hechtenis verlengd tot 24 maart a.s..
Ook loopt er een onderzoek, waarbij inmiddels drie personen als verdachten zijn aangemerkt. Tot slot is er een (vierde) onderzoek in voorbereiding met één mogelijke verdachte. Gezien de stand van zaken in de lopende onderzoeken kunnen thans geen nadere mededelingen gedaan worden over de inhoud van de verdenkingen.
20. Deelt u de twijfel van de ACVZ aan de samenhang en de doeltreffendheid van de Europese maatregelen voor de bestrijding van terrorisme? Deelt u de mening van de ACVZ dat een beter gestructureerde en geïntegreerde aanpak in de EU onontbeerlijk is? Hoe gaat Nederland concreet gevolg geven aan de aanbeveling om tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap een meer afgestemde en geïntegreerde aanpak van de relatie vreemdelingenbeleid en terrorismebestrijding in Europa, alsmede verbetering van verslaglegging van activiteiten en concrete resultaten, te bewerkstelligen?
De Buitengewone Europese Raad van 21 september 2001 heeft na de terroristische aanslagen van 11 september een Actieplan op het brede terrein van terrorismebestrijding aangenomen. De actiepunten hebben geleid tot het aannemen van concrete maatregelen zoals harmonisatie van straffen en de definitie van terrorisme in de EU tot het besteden van aandacht aan vluchtelingenstromen. Na 2 jaar kan worden geconstateerd dat veel is bereikt, maar dat nog verdere verbetering mogelijk is. Op 12 december is door de Europese Raad de Europese Veiligheidsstrategie van Solana goedgekeurd. In deze strategie komt terrorisme nadrukkelijk aan de orde. Teneinde recht te doen aan alle implicaties van de beschreven strategische richtsnoeren en deze te integreren in alle relevante Europese beleidssectoren, heeft de Europese Raad het Ierse voorzitterschap en Solana verzocht in overleg met de Commissie waar nodig concrete voorstellen in te dienen voor de uitvoering van de Europese Veiligheidsstrategie.
Daarnaast zal de AIVD de komende tijd aandacht besteden aan hoe veiligheidsdiensten in de andere EU-lidstaten (inclusief de tien toetredende landen) en in de niet-EU Schengenlanden samenwerken met de vreemdelingenketen. Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap zullen resultaten van deze inventarisatie worden geagendeerd voor overleg met het veld van competente diensten op het terrein van terrorismebestrijding met het oogmerk om tot intensievere gegevensuitwisseling te komen tussen de veiligheidsdiensten omtrent vreemdelingen en om aanbevelingen te formuleren voor de wijze waarop samenwerking tussen veiligheidsdiensten en de vreemdelingenketen in de EU kan worden verbeterd.
21. Zou de regering in willen gaan op de vraag van het EU-office van Amnesty International in haar brief van 26 mei 2003 aan het Coreper of de voorgestelde definitierichtlijn, meer in het bijzonder art. 14, houdbaar is in het licht van het vluchtelingenverdrag
Het voorstel voor een ontwerp-Richtlijn betreffende minimumnormen voor de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, is ingediend door de Commissie. Om reden dat inhoudelijke bespreking van bedoelde ontwerp-Richtlijn sinds juni 2003 niet meer heeft plaatsgevonden heeft de Commissie voor zover bekend nog niet gereageerd op de vraag van Amnesty International. Indien de besprekingen van de ontwerp-Richtlijn worden hervat zal de regering de Commissie om een toelichting verzoeken. Overigens merkt de regering op dat op voorhand geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat bedoelde ontwerp-Richtlijn strijd zou opleveren met het Vluchtelingenverdrag, aangezien de richtlijn juist als doel heeft de interpretatie van het Vluchtelingenverdrag eenvormig te laten geschieden.
22. Vormen alle handelingen die vallen onder de strafbaarstellingen in het wetsvoorstel terroristische misdrijven (28 463) een bedreiging voor de nationale veiligheid? Wordt personen die dergelijke handelingen verrichten altijd de toegang geweigerd?
Personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid wordt de toegang tot Nederland geweigerd. Of er sprake is van een bedreiging van de nationale veiligheid in geval van de strafbare feiten die het onderwerp vormen van wetsvoorstel 28 463 moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval. Belangrijke factoren hierbij zijn uiteraard de ernst van de verdenking en in samenhang daarmee de ‘hardheid’ van de informatie waaruit zou blijken dat betrokkene in verband kan worden gebracht met de strafbare feiten als bedoeld in wetsvoorstel 28 463.
23. Hoe gaat in het kader van aanbeveling 7 getoetst en gecontroleerd worden of gedrag terroristisch is?
De verantwoordelijkheid voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen, inclusief het uitvoeren van een check met betrekking tot de nationale veiligheid (en de openbare orde), ligt op grond van de Vreemdelingenwet bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Voorbereiding en ondersteuning van terrorisme vormt een bedreiging van de nationale veiligheid en dient te leiden tot een toegangsweigering of de afwijzing van een verblijfsaanvraag. De vraag of een bepaalde gedraging is te rekenen tot de voorbereiding of de ondersteuning van terrorisme is in algemene zin niet te beantwoorden. Hierbij zijn omstandigheden van het geval bepalend. Iedere partij in de vreemdelingen- en veiligheidsketen bepaalt, vanuit de specifieke verantwoordelijkheid, onder andere aan de hand van gangbare definities en altijd aan de hand van concrete feiten/omstandigheden, van geval tot geval of er sprake is van terroristisch gedrag.
24. Kan de regering nader toelichten waarom zij, ondanks het advies van ACVZ om te komen tot bijzondere wettelijke procedures om onafhankelijk van de instemming van partijen inzage door een rechter mogelijk te maken, de huidige procedure toereikend vindt.
Niet is gebleken dat de huidige procedure in de praktijk problemen geeft. Ook het advies van de ACVZ is, naar de ACVZ ook aangeeft, niet gebaseerd op knelpunten die zich daadwerkelijk hebben voorgedaan, maar slechts op een verwachting dat zich mogelijk een knelpunt zou kunnen voordoen, indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn huidige jurisprudentie niet zou handhaven. Maar vooralsnog handhaaft de Afdeling haar jurisprudentie wel. Mede gelet op het uitgangspunt van terughoudendheid met wetgeving achten wij een voorspelling over mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de jurisprudentie onvoldoende reden om wetswijziging voor te stellen. Bovendien behelst het voorstel van de ACVZ een afwijking van het algemene bestuursprocesrecht van de Algemene wet bestuursrecht. Het is vast wetgevingsbeleid, dat zo’n afwijking slechts plaatsvindt als daarvoor een duidelijke noodzaak bestaat. Die noodzaak is niet gebleken.
25. Welke niet-openbare stukken kan de rechter betrekken bij zijn uitspraak? Betreft het hier AIVD materiaal?
De bestuursrechter kan stukken, die voor één van de partijen niet kenbaar zijn, bij zijn oordeel betrekken voorzover die partij daarvoor toestemming geeft (artikel 8:29 Awb). Dit geldt voor alle soorten stukken, met inbegrip van AIVD-materiaal. Omgekeerd betekent dit dat de rechter een geheim stuk – ook een AIVD-stuk – wél bij zijn oordeel kan betrekken als de wederpartij daarvoor toestemming geeft. Met betrekking tot stukken die van de AIVD afkomstig zijn, geldt de bijzondere bepaling van art. 87 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarin wordt aangegeven dat de betrokken minister (i.c. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) bepaalt of stukken niet worden verstrekt aan de rechter dan wel verstrekt worden onder beding van geheimhouding. Eén en ander is ingegeven om redenen van staatsveiligheid.
In de praktijk gaat het hier veelal om de geheime informatie op grond waarvan de AIVD een (openbaar) ambtsbericht heeft opgesteld dat voor een bestuursorgaan de aanleiding vormde tot een bepaald besluit. Indien in het beroep tegen dit besluit de betrokkene weigert de rechter (mede) op grond van geheime stukken uitspraak te laten doen, pleegt de afdeling bestuursrechtspraak te oordelen dat de gevolgen daarvan bij de weigeraar berusten. Dat betekent dat het dan in de rede ligt dat het ambtsbericht van de AIVD voor feitelijk juist wordt gehouden.
26. Welke invloed heeft het tot stand komen van een algemene regeling voor de omgang van AIVD-informatie in strafzaken op het standpunt van de minister over de een bijzondere regeling voor de omgang met dergelijke informatie in vreemdelingenzaken?
Herhaald kan hier worden dat de regering van oordeel is dat de procedure van artikel 8:29 Awb een toereikende mogelijkheid biedt om niet-openbare stukken -waarvan bij AIVD-informatie sprake is- buiten de openbaarheid te houden, maar desalniettemin aan de bestuurlijke beslissing omtrent verblijfsbeëindiging en uitzetting ten grondslag te mogen leggen. Mogelijke aanpassing van voorschriften betreffende het gebruik van AIVD-informatie in strafzaken zal geen directe invloed hebben op voormeld standpunt. Daarvoor verschillen de rechtsgebieden teveel van karakter. Het strafrecht gaat immers uit van het onvrijwillig betrekken van de burger in een gerechtelijke procedure door vervolging door de staat. Dit alles nadat er strafbare feiten zijn gepleegd. In het bestuursrecht is het veelal de burger die de overheid betrekt in een gerechtelijke procedure, bijvoorbeeld in een beroep tegen een besluit van de overheid dat hem in zijn belangen schaadt. Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop rechter toetst, voor de procesgang en de daarbij geldende waarborgen in respectievelijk het straf- en het bestuursrecht.
27. Waarom worden vreemdelingen op wie artikel 1F van toepassing is niet standaard ongewenst verklaard?
Vreemdelingen op wie artikel 1 F van toepassing is worden zo veel mogelijk ongewenst verklaard. Voordat wordt overgegaan tot ongewenstverklaring in alle 1F-zaken wordt allereerst jurisprudentie gegenereerd. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat onzeker is hoe de rechtbank zal oordelen over ongewenstverklaring van niet-uitzetbare vreemdelingen. In zaken waarin artikel 1F wordt tegengeworpen is immers in de meeste gevallen uitzetting naar het land van herkomst in strijd met internationale bepalingen, waaronder artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
28. Welke eisen zullen gesteld worden aan de “ernstige redenen” nu wordt afgezien van echte aanwijzingen?
Het kabinet vat deze vraag op als een vraag naar het onderscheid tussen de termen ‘concrete aanwijzingen voor het vormen van een gevaar voor de nationale veiligheid’ en ‘ernstige redenen voor het bestaan van een gevaar voor de nationale veiligheid’. Zoals in de kabinetsreactie op aanbeveling 9 van de ACVZ is aangegeven, kunnen beide termen grond vormen voor het weigeren van toegang tot Nederland dan wel het afwijzen of intrekken van een verblijfsvergunning(aanvraag). In het algemeen kan worden gesteld dat er eerder sprake zal zijn van “ernstige redenen” dan van “concrete aanwijzingen”. Van ernstige redenen kan bijvoorbeeld sprake zijn op grond van relatief “zachte” informatie over een persoon. De ACVZ tekent daarbij aan dat overigens niet op grond van minimale informatie tot weigering of afwijzing mag worden overgegaan. Wel bestaat de mogelijkheid dat een samenstel van gefundeerde vermoedens en beperkte aanwijzingen een vermoeden van het bestaan van een gevaar voor de nationale veiligheid oplevert.
29. Wat gebeurt er met de vreemdeling waarvoor bescherming wordt geweigerd vanwege een mogelijk gevaar voor de nationale veiligheid? Blijft deze persoon in Nederland?
In beginsel dient een ieder die geen rechtmatig verblijf heeft Nederland te verlaten. Personen zonder rechtmatig verblijf kunnen dientengevolge worden uitgezet. Ter fine van de uitzetting kunnen en zullen personen waarbij als gevolg van hun verblijf de nationale veiligheid in het geding is, tot hun uitzetting in vreemdelingenbewaring worden genomen.
30. Is een algemene intensivering van het vreemdelingentoezicht afdoende om (vermeend) terroristische vreemdelingen 100% te kunnen controleren?
Mede in het kader van het Veiligheidsprogramma is een aantal maatregelen gericht op vreemdelingen ingezet, waaronder de intensivering van het vreemdelingentoezicht. Bij het binnenlandse vreemdelingentoezicht zal de controle mede gericht zijn op specifieke risicogroepen of -gebieden en naar aanleiding van concrete aanwijzingen.
31. Welke sancties kunnen een vreemdeling treffen die zich niet houdt aan de wekelijkse meldplicht?
Indien een vreemdeling zich niet houdt aan de opgelegde meldplicht, maakt hij zich schuldig aan overtreding van artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit is strafbaar gesteld in artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 en kan bestraft worden met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie. Indien de vreemdeling bij herhaling ter zake van overtreding van de Vreemdelingenwet is geverbaliseerd, kan hij tevens ongewenst worden verklaard op grond van artikel 67 eerste lid, onder a VW2000.
32. Is er zicht op of, en hoeveel ongewenst verklaarde vreemdelingen jaarlijks Nederland daadwerkelijk verlaten, hoeveel er met onbekende bestemming vertrekken en hoeveel er ondanks ongewenstverklaring in Nederland worden aangetroffen? Wat gebeurt er in de laatstgenoemde gevallen?
Hierover zijn bij de IND geen exacte gegevens bekend.
33. Wat gebeurt er met de vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid indien deze niet zelfstandig vertrekt?
Van een dergelijke vreemdeling die zich op Nederlands grondgebied bevindt kan, op grond van dit gevaar, de verblijfsvergunning worden ingetrokken dan wel de aanvraag worden afgewezen. In beginsel dient een ieder die geen rechtmatig verblijf heeft Nederland zelfstandig te verlaten. Personen zonder rechtmatig verblijf kunnen dientengevolge worden uitgezet. Ter fine van de uitzetting kunnen en zullen personen waarbij als gevolg van hun verblijf de nationale veiligheid in het geding is, tot hun uitzetting in vreemdelingenbewaring worden genomen.
34. Hoe zal informatie die gebruikt wordt voor de risicoprofielen worden verkregen? Zal dit met medeweten van de vreemdeling gedaan worden? Zal de vreemdeling in beroep kunnen gaan tegen de “uitkomst” van dit risicoprofiel, en op welke gronden?
Risicoprofielen en indicatoren zullen worden opgesteld door de veiligheidsketen, mede op basis van informatie van de vreemdelingenketen. Door de AIVD zullen risicoprofielen en indicatoren worden opgesteld op basis van beschikbare informatie over personen waarvan thans het vermoeden bestaat of waarvan is vastgesteld dat zij als terrorist kunnen worden aangemerkt (volgens de EU-definitie van terrorisme). Deze informatie wordt verkregen via onderzoek dat de AIVD op grond van de Wiv 2002 verricht en op informatie die de AIVD ontvangt van nationale en internationale partners uit de openbare orde en veiligheidsketens, de vreemdelingenketens, de justitiële ketens en van inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit andere landen. De risicoprofielen en indicatoren zullen worden gebruikt om tussen de veelheid aan vreemdelingen die om toegang tot Nederland verzoeken personen te herkennen die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met terrorisme (of andere bedreigingen van de nationale veiligheid). Een risicoprofiel of indicator kan slechts de start vormen voor nader onderzoek door de AIVD. Pas wanneer dit nadere onderzoek relevante feiten of omstandigheden oplevert dat een vreemdeling ook daadwerkelijk in verband kan worden gebracht met terrorisme (of andere bedreigingen van de nationale veiligheid) kan een ambtsbericht worden uitgebracht aan het bevoegde bestuursorgaan in de vreemdelingenketen. Dit ambtsbericht kan de grond vormen voor een weigering de vreemdeling tot Nederland toe te laten, een verblijfsvergunning af te geven of te verlengen of voor een intrekking van een verblijfsvergunning. Tegen dergelijke besluiten staat beroep op de bestuursrechter open.
35. Wanneer en hoe zal de interdepartementale projectgroep rapporteren over het Canadese systeem en de haalbaarheid van een nationale veiligheidstoets? Neemt de projectgroep ook het bredere Schengenverband in ogenschouw? Betrekt de projectgroep ook de bevindingen en aanbevelingen van het Algemene Rekenkamerrapport “Visumverlening in Schengenverband” bij haar werkzaamheden?
De interdepartementale projectgroep onderzoekt de haalbaarheid – ondermeer juridisch en financieel – van de invoering van een nationale veiligheidstoets. Naar verwachting medio 2004 zal deze groep rapporteren aan de betrokken ministers. Hoewel het doel van de projectgroep de totstandkoming van een nationaal instrument is, zal de praktijk in Schengenverband daarbij zeer relevant zijn.
36. Is het mogelijk om de archieven van organisaties uit de veiligheidsketen in de Schengenlanden integraal bij de veiligheidstoets te betrekken? Zo neen, wanneer zal dit mogelijk worden?
Er bestaat op dit moment geen mogelijkheid informatie uit de veiligheidsketen in de verschillende Schengenlanden integraal bij een Nederlandse veiligheidstoets te betrekken. Voor de informatie-uitwisseling tussen inlichtingendiensten, politiële en justitiële diensten die daarvoor nodig is bestaat op dit moment geen juridische basis. Zoals in antwoord op vraag 20 is aangegeven wil Nederland tijdens haar voorzitterschap van de EU initiatieven nemen om te bezien of en hoe dergelijke informatie-uitwisseling in Schengenverband vorm zou kunnen krijgen.
37. Is de regering bereid het aantal en de taken van ILO’s daadwerkelijk uit te breiden?
Het kabinet is voorstander van de totstandkoming van een Europees netwerk van Immigration Liaison Officers (ILO’s). Op die manier komt effectief en doelmatig veel extra capaciteit beschikbaar voor het signaleren en voorkomen van illegale immigratie van ondermeer (potentiële) terroristen. De uitbreiding van taken van de ILO’s is in de ogen van de regering ondergeschikt aan de totstandkoming van een kader voor de samenwerking van ILO’s in de ILO-verordening.
38. Waarom zijn veel landen waarin structureel checks worden uitgevoerd zeer terughoudend bij een structurele inzet van buitenlandse overheidsfunctionarissen op hun grondgebied en waarom geldt een dergelijk bezwaar niet bij checks door luchtvaartmaatschappijen?
Een structurele inzet van buitenlandse overheidsfunctionarissen op hun grondgebied, brengt in de ogen van landen – begrijpelijkerwijs -hun soevereiniteit in het geding. Dit is het geval ondanks het feit dat dergelijke functionarissen in het buitenland geen enkele overheidsbevoegdheid uitoefenen of claimen. Indien de pre-boarding checks worden uitgevoerd door functionarissen van de luchtvaartmaatschappij, die immers niet werken voor de overheid, kan een dergelijke vermeende inbreuk niet aan de orde zijn.
39. Vinden pre-boarding checks nu planmatig plaats? Zo neen, hoe wordt afgedwongen dat deze checks planmatig plaats gaan vinden?
In de kabinetsreactie van 3 november 2003 bij aanbeveling 13 met betrekking tot pre-boarding checks heb ik aangegeven dat dit instrument in relatie met de zorgplicht van de vervoerder zoals vermeld in artikel 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 moet worden gezien. Deze zorgplicht, waarbij de vervoerder verplicht is alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat vreemdelingen zonder geldige, of vervalste reisdocumenten naar Nederland afreizen, is een effectief instrument. Deze vorm van controle op reisdocumenten is structureel en overal. De controles door luchtvaartmaatschappijen ingevolge de zorgplicht van artikel 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 wordt afgedwongen doordat overtreding van dit voorschrift strafbaar is gesteld in artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 en het Openbaar Ministerie terzake een actief vervolgingsbeleid kent.
Pre-boarding checks zoals deze worden uitgevoerd door documentdeskundigen van de Nederlandse overheid kennen een aantal beperkingen. Dit heeft allereerst te maken met het feit dat derde landen veelal terughoudend zijn om buitenlandse overheidsfunctionarissen toe te laten op hun internationale luchthavens, zeker op een meer structurele basis. Verder zijn pre-boarding checks gerelateerd aan de advisering van de nationale luchtvaartmaatschappijen. Tegen deze achtergrond wordt met het instrument pre-boarding checks in beginsel alleen gereageerd op risicovluchten die worden uitgevoerd door een Nederlandse luchtvaartmaatschappij en waarvoor tevens toestemming is verkregen van de desbetreffende autoriteiten van het derde land. Pre-boarding checks zijn dus een aanvullend instrument.
40. Op welke momenten zullen organisaties toegang krijgen tot informatie over vreemdelingen? Hoe is dat anders dan de huidige situatie? Zal de vreemdeling op de hoogte gesteld worden hiervan? Zo ja, op welk moment? Zal de vreemdeling bezwaar en beroep kunnen aantekenen tegen besluiten die op basis van deze raadpleging zijn genomen?
Zie het antwoord op vraag 34.
41. Wat zijn de huidige beperkingen voor informatie-uitwisseling tussen ILO en KMar?
Voor de uitvoering van de eigen opgedragen taken zijn er eigenlijk geen beperkingen en verloopt de informatie-uitwisseling naar wens. De werkzaamheden van de ILO’s hebben echter als “bijeffect” dat de informatie die wordt verkregen – zowel van de (internationale) partners als uit eigen waarnemingen – gebruikt kan worden t.b.v. opsporingsactiviteiten, zoals informatie over mensensmokkel, mensenhandel, fraude en andere vormen van criminaliteit.
De door de ILO’s aangeleverde informatie wordt ter beschikking gesteld van de daarvoor in aanmerking komende opsporingsinstanties, zoals bijvoorbeeld de KMAR en het KLPD (IAM). Om die informatie operationeel te maken, wordt de bron altijd met naam en toenaam vermeld en wordt ook aangegeven dat de bron geen bezwaar heeft dat de informatie wordt gebruikt. Mocht dat nodig worden geacht, dan kunnen deze opsporingsinstanties eventueel ook zelf de bron benaderen – al dan niet middels een rechtshulpverzoek – om de informatie operationeel te maken.
Terugkoppeling van informatie is echter voor de opsporingsinstanties, door het ontbreken van opsporingsbevoegdheid van de ILO’s, niet altijd mogelijk.
Het uitwisselen van algemene (geanonimiseerde) informatie m.b.t. routes en trends levert overigens geen problemen op.
42. Is het verlenen van een formele status aan de samenwerking tussen de KMar en de ILO afhankelijk van de ontwikkelingen betreffende de ILO-verordening?
Het verlenen van formele status aan de samenwerking tussen KMAR en de ILO’s is niet afhankelijk van de ontwikkelingen betreffende de ILO-verordening, zij het dat ook in EU-verband het ontbreken van opsporingsbevoegdheid een obstakel kan vormen. De KMAR is thans (in de proeffase) aangewezen als beheerder van het ICO net, waarin ook opsporingsinformatie is opgenomen. Bezien zal worden of de ILO daar toegang toe kan krijgen.
43. Wordt bij het voorstel van de Schengenbrede gegevensuitwisseling ook alle andere bestaande systemen die gericht zijn op terrorismebestrijding, betrokken, zoals het bestaande systeem van de EU, waarin enkele lidstaten en Europol samenwerken in verband met een uniforme codering van informanten met een hoog risico?
In het kader van de algemene gegevensuitwisseling over terrorisme zal uiteraard ook bezien worden hoe en onder welke voorwaarden bij Europol aanwezige gegevens uitgewisseld kunnen worden.
44. Kan de IND slechts op aanvraag, of ook ongevraagd of uit zichzelf informatie aan de AIVD verstrekken?
De AIVD heeft de IND in algemene zin gevraagd informatie te verstrekken die voor de uitvoering van de AIVD-taken van belang kan zijn. Op basis daarvan kan de IND alle informatie verstrekken die de IND van belang acht voor de AIVD.
De AIVD en de IND kunnen elkaar gevraagd en ongevraagd informatie verstrekken. Het onlangs gesloten convenant tussen de AIVD en de IND biedt hiertoe te basis.
45. Welke informatie over vreemdelingen zal worden opgenomen in de themaregisters? Welke bewijskracht en status in een rechtszaal heeft de informatie die in deze themaregisters wordt opgenomen? Waarom wordt in voorkomend geval niet volstaan met een waarschuwing van de AIVD? Hoe verschilt het onderwerp van de themaregisters (opslaan van gegevens over niet-verdachte personen) überhaupt van de dossiervorming zoals de AIVD dat doet?
In de brief van 13 juni 2003 heeft de minister van Justitie aangegeven dat in de praktijk blijkt dat de verwerking van gegevens betreffende onverdachte personen noodzakelijk kan zijn om zicht te verkrijgen op bepaalde maatschappelijke verschijnselen die samenhangen met criminaliteit. Ook terrorisme kan als een dergelijk maatschappelijk verschijnsel worden aangemerkt. In de brief van 13 juni is het voornemen opgenomen om in de wet criteria op te nemen voor de verwerking van gegevens voor een dergelijk specifiek doel en voor de termijn gedurende welke opslag is toegestaan.
Thans worden deze voornemens uitgewerkt en wordt een wetsvoorstel voorbereid dat naar verwachting in de eerste helft van 2004 bij uw Kamer kan worden ingediend. In afwachting van dit wetsvoorstel kan in zijn algemeenheid worden aangegeven dat uit de beleidsvoornemens, zoals die hierboven zijn geformuleerd, voortvloeit dat informatie bijeen kan worden gebracht over personen ten aanzien van wie er aanknopingspunten zijn dat zij handelingen verrichten die kunnen duiden op betrokkenheid bij een bepaald maatschappelijk verschijnsel, zoals terrorisme. Met inachtneming van de nog te formuleren wettelijke criteria zou het hierbij ook kunnen gaan om vreemdelingen.
Bij de verwerking van deze gegevens is nog niet aan de orde welke bewijskracht en status dergelijke informatie in de rechtszaal kan hebben. Primair gaat het om het verkrijgen van een toereikende informatiepositie over het betreffende maatschappelijke verschijnsel. De vraag naar de bewijskracht en status van informatie is pas aan de orde als er een daadwerkelijke verdenking is van een strafbaar feit en de officier van justitie wil overgaan tot vervolging. De officier van justitie beoordeelt deze vraag en in de rechtszaal is dit afhankelijk van het oordeel van de rechter die in het concrete geval is belast met de behandeling van de strafzaak.
46. Vormt het recht op privacy een belangrijke belemmering bij de bestrijding van terrorisme?
De zeer algemene uitspraak, dat het recht op privacy een belangrijke belemmering vormt voor de bestrijding van terrorisme, kan ik niet onderschrijven. De werkgroep Gegevensuitwisseling en terrorismebestrijding heeft geconcludeerd dat echter ten aanzien van de opslag en verstrekking van gegevens over onverdachte personen de bestaande regelgeving niet toereikend is. Bij de bestrijding van terrorisme klemt dit temeer, aldus de werkgroep. Dit wordt betrokken in de herziening van de Wet politieregisters, zoals hierboven aangegeven.
De vrij strikte scheiding tussen gegevensbestanden die voor verschillende doeleinden zijn aangelegd brengt uiteraard beperkingen met zich. Toegang tot bestanden van organisaties in de vreemdelingenketen staat bijvoorbeeld niet automatisch open voor organisaties in de veiligheidsketen. Informatie ten behoeve van een opsporingsonderzoek wordt per concreet geval en op aanvraag worden verstrekt. Deze beperkingen worden gerechtvaardigd door het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van onverdachte burgers. De belemmering in de opsporing die ermee gepaard gaat is in het algemeen aanvaardbaar omdat zij de opsporing niet essentieel belemmert. Een en ander vloeit voort uit het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens.
47. In hoeveel (procent van de) gevallen leidt de vreemdelingenrechtelijke follow-up na een strafrechtelijke procedure tot ongewenstverklaring?
Hierover zijn geen exacte gegevens bij de IND bekend.
48. Welke andere bestuursrechtelijke maatregelen dan ongewenstverklaring zijn mogelijk?
Naast de ongewenstverklaring bestaat de mogelijkheid een verblijfsvergunning te weigeren of niet te verlengen of in te trekken. Daarnaast bestaat de mogelijkheid indien daarvoor voldoende grond aanwezig is vreemdelingen in hun vrijheid te beperken door middel van het opleggen van een meldplicht of de aanwijzing om zich op te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats. Tenslotte bestaat de mogelijkheid van vrijheidsbeneming middels het opleggen van de maatregel van inbewaringstelling.
49. Deelt u de mening van de ACVZ dat medewerkers van de IND op basis van frequente contacten met asielzoekers en andere vreemdelingen wellicht beschikken over informatie die relevant is voor veiligheidsdiensten en dat de IND derhalve pro-actiever dan nu het geval is die informatie aan die diensten zou moeten (kunnen) overdragen? Biedt het onlangs afgesloten convenant daartoe voldoende mogelijkheden?
Zie het antwoord op vraag 44
50 Is er in het kader van de terrorismebestrijding sprake van voldoende alertheid (van o.a. IND, COA, KMar) op bepaalde gedragingen van asielzoekers die zich in de opvangvoorzieningen bevinden?
De IND heeft op de aanmeldcentra speciaal daartoe geïnstrueerde IND-ers die potentiële terroristen of personen die een potentieel gevaar voor de nationale veiligheid vormen in een vroeg stadium te onderkennen. De gegevens van de als zodanig aangemerkte personen worden door de genoemde IND-ers verzameld en onverwijld aan de AIVD verstrekt. Het onlangs met de AIVD gesloten convenant biedt daartoe voldoende mogelijkheden.
Sinds bekend werd dat een groot aantal plegers van de aanslagen op 11 september 2001 op een legale wijze de VS zijn ingereisd om er de aanslagen voor te bereiden en te plegen, is ook in Nederland het bewustzijn toegenomen dat misbruik van migratiekanalen een enorme schade kan toebrengen aan de staatsveiligheid. Ook in het asielkanaal (en dus ook binnen de opvangvoorzieningen) is het bewustzijn toegenomen dat sommige asielzoekers een gevaar kunnen vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD tracht deze bewustwording te stimuleren door de asielinstanties van informatie te voorzien (zie ook het antwoord op vraag 2). De alertheid zou nog verder vergroot kunnen worden door de informatieverstrekking (in de vorm van analyses, risicoprofielen & indicatoren en training en instructie) door organisaties in de veiligheidsketen aan betrokken organisaties in de vreemdelingenketen, vooral in de uitvoeringspraktijk op street level, te vergroten.
51. In hoeverre wordt er geprobeerd om in aanbeveling 18 na een vrijspraak bij de strafrechter het daartoe te leiden dat een bestuursrechtelijke maatregel voor dezelfde feiten kan volgen?
In het vreemdelingenrecht is geregeld dat een vreemdeling in bewaring gesteld kan worden indien deze illegaal in Nederland verblijft of in afwachting is van een vreemdelingrechtelijke procedure. De verdachten die voor hun strafrechtelijke detentie illegaal in Nederland hebben verbleven of in afwachting van hun vreemdelingrechtelijke procedure zijn, kunnen aldus met het oog op de uitzetting in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Indien er rekening moet worden gehouden met een vervroegde invrijheidstelling of vrijspraak, brengt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in kaart welke verdachten in aanmerking komen voor vreemdelingenbewaring ter fine van verwijdering. De IND heeft met ketenpartners als de vreemdelingendienst, de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie werkafspraken gemaakt om bij daadwerkelijke invrijheidstelling van deze vreemdelingen de strafrechtelijke hechtenis zo snel en soepel mogelijk om te zetten in vreemdelingenbewaring ter fine van de uitzetting.
Voorts zij opgemerkt dat ingeval de verdachte in het bezit is van een verblijfsvergunning, onderzocht wordt in hoeverre het mogelijk is om deze status in te trekken op basis van de informatie die uit het strafrechtelijk dossier dan wel op basis van informatie van de zijde van de AIVD naar voren is gekomen. Daarnaast wordt bekeken of de vreemdeling op grond van artikel 67 Vreemdelingenwet 2000 ongewenst kan worden verklaard. Het betreft hier een administratieve maatregel die tot doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren. Door de ongewenstverklaring is het verblijf in en illegale terugkeer naar Nederland strafbaar ingevolge artikel 197 Wetboek van Strafrecht. Ten slotte vindt bij ongewenstverklaring signalering in het Schengen Informatiesysteem (SIS) plaats ter fine van toegangsweigering.
52.Kan de regering aangeven of er naast het SIS-systeem nog andere systemen bestaan die biometrische gegevens verzamelen en of er een koppeling is tussen de diverse systemen.
Er wordt momenteel in internationaal verband gewerkt aan een van het Europees visuminformatiesysteem (EU-VIS) waarin biometrische kenmerken van visumaanvragers worden geregistreerd. Dit systeem zal een koppeling krijgen met het nieuwe Schengen Informatiesysteem (SIS II). In het SIS kunnen alle Schengenlanden personen signaleren ten behoeve van toegangsweigering, omdat zij een bedreiging vormen voor de openbare orde of veiligheid. Nationaal is inmiddels de BVV (Basisvoorziening Vreemdelingen) in gebruik genomen. Het BVV zal een koppeling krijgen met het Nationale Visa Informatiesysteem (NVIS) dat gekoppeld wordt aan het EU-VIS. Met de BVV en het NVIS zal een verbetering tot stand worden gebracht in de administratie van de vreemdeling, inclusief de visumplichtigen.
53.Wanneer zal gebruik gemaakt gaan worden van biometrische gegevens op
verblijfsdocumenten.
Toepassing van biometrische kenmerken op Nederlandse verblijfsdocumenten zal uiterlijk eind 2005 plaatsvinden, conform EU-regelgeving. Er wordt naar gestreefd om ruim vóór eind 2005 Nederlandse verblijfsdocumenten te voorzien van biometrische kenmerken van de houder.
Vaste commissie voor Justitie
van de Camp (CDA) Van Hijum (CDA)
de Vries (PVDA) Dijsselbloem (PVDA)
van Heemst (PVDA) Timmer (PVDA)
Vos (GL) Halsema (GL)
Rouvoet (CU) van der Staaij (SGP)
Adelmund (PVDA) Kalsbeek (PVDA)
de Wit (SP) van Velzen (SP)
Albayrak (PVDA) Tjon-A-Ten (PVDA)
Luchtenveld (VVD) van Baalen (VVD)
Wilders (VVD) Blok (VVD)
Weekers (VVD) Hirsi Ali (VVD)
de Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter Aasted Madsen-van Stiphout (CDA)
Çörüz (CDA) Jager (CDA)
Verbeet (PVDA), Ondervoorzitter van Heteren (PVDA)
Wolfsen (PVDA) Arib (PVDA)
Tonkens (GL) Karimi (GL)
de Vries (CDA) Buijs (CDA)
van Haersma Buma (CDA) Sterk (CDA)
Eerdmans (LPF) Varela (LPF)
Van Vroonhoven-Kok (CDA) Joldersma (CDA)
Van Fessem (CDA) Ormel (CDA)
Straub (PVDA) Van Dijken (PVDA)
Nawijn (LPF) Hermans (LPF)
Griffith (VVD) Örgü (VVD)
Van der Laan (D66) Lambrechts (D66)
Visser (VVD) Rijpstra (VVD)
Vacature (algemeen) Vergeer (SP)