WERKAFSPRAKEN TUSSEN HET OPENBAAR MINISTERIE EN DE BVD BETREFFENDE HET OVERLEG, BEDOELD IN ARTIKEL 22, DERDE LID VAN DE WET OP DE INLICHTINGEN- EN VEILIGHEIDSDIENSTEN.
Inleiding
Artikel 22, derde lid van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bepaalt, dat steeds wanneer de vervulling van de taak van het openbaar ministerie en van een dienst daartoe aanleiding geeft, de betrokken procureur-generaal en het hoofd van de betrokken dienst overleg plegen.
De procureur-generaal te ‘s-Hertogenbosch is onder meer belast met de portefeuilles BVD-aangelegenheden en terroristische misdrijven. Als zodanig is hij voor het hoofd van de BVD degeen met wie in elk geval over algemene beleidsaangelegenheden, het O.M. en de BVD betreffende, het overleg ex art. 22 WIV wordt gevoerd. Als het specifieke zaken betreft informeert hij de betrokken procureur-generaal, en heeft hij een coordinerende taak als de zaak zich in meerdere ressorten afspeelt.
Naar aanleiding van de aanbevelingen die de Commissie Relatie BVD-CRI, de zgn. Commissie Blok, in mei 1991 heeft gedaan ter verbetering van de samenwerking tussen de BVD en de BZC inzake terrorisme-bestrijding, heeft de landelijk-officier als bedoeld in de Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische
misdrijven, in het overleg tussen BVD en CRI een geprononceerde rol gekregen. Deze rol dient te worden vastgelegd.
Voorts is er in de praktijk behoefte om op ad-hoc basis bilateraal met het Openbaar Ministerie overleg te voeren in verband met de voorkoming of opsporing van andere strafbare feiten dan die waarop de Samenwerkingsregeling betrekking heeft. liet gaat daarbij in de regel om vragen naar aanleiding van BVD-onderzoek waarbij een strafrechtelijk vervolg wordt voorzien, of betreffende de overdracht en exploitatie van informatie die anderszins voor de politie of het O.M. van belang zou kunnen zijn.
Voor de beantwoording van dergelijke vragen verdient het creeeren van een vast aanspreekpunt binnen het O.M aanbeveling. De betreffende officier dient vervolgens zorg te dragen voor doorgeleiding van daarvoor in aanmerking komende informatie naar liet hoofd van het parket die het aangaat.
Tussen liet hoofd van de BVD en de procureur-generaal te Den Bosch is afgesproken om hierover schriftelijke werkafspraken te maken. Hierin is de inmiddels gegroeide praktijk rond de samenwerking op liet gebied van de terreurbestrijding zoveel mogelijk vastgelegd, terwijl voorts de mogelijkheid van gemandateerd zakelijk overleg over andere aangelegenheden van gemeenschappelijk belang wordt gecreeerd. Tevens is een bepaling opgenomen die moet garanderen dat zowel het hoofd van de BVD als de procureurs~generaal hun wettelijke verantwoordelijkheden kunnen blijven dragen.
Werkafspraken
1. Het hoofd van de BVD respectievelijk de procureur-generaal, verantwoordelijk voor de portefeuilles BVD-aangelegenheden en terroristische misdrijven, behouden zich in alle gevallen het recht voor zelf het overleg te voeren, bedoeld in artikel 22, lid 3, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
2. Met betrekking tot de voorkoming en opsporing van georganiseerde misdrijven van terroristische aard wordt, indien ingevolge artikel 22, derde lid, van de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten overleg dient plaats te vinden tussen de Binnenlandse Veiligheidsdienst en het openbaar Ministerie, dit overleg door of namens het hoofd van de BVD in beginsel gevoerd met de landelijk officier van justitie als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 2 van de Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven. In het periodieke werkoverleg tussen de BVD en de ARBZ van de CRI op dit terrein fungeert hij als voorzitter. Tevens is hij als adviseur aanwezig bij het periodieke beleidsoverleg tussen het hoofd van ‘de BVD en de directeur van de CRI.
3. onverminderd het bepaalde in de Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven met betrekking tot de informatieplicht jegens een betrokken hoofdofficier van justitie, rapporteert de landelijk officier periodiek – of, indien daartoe aanleiding is: onverwijld – aan de daarvoor aangewezen procureur-generaal over de aangelegenheden die door of namens het hoofd van de BVD met hem zijn besproken. Voor zover het aangelegenheden betreft die zich in een ander ressort afspelen dan dat van de betreffende procureur-generaal, draagt deze ervoor zorg dat de betrokken procureur-generaal wordt ingelicht.
4. Indien met betrekking tot andere misdrijven dan die, genoemd onder punt 2, zakelijk overleg tussen het Openbaar Ministerie en de BVD noodzakelijk is, vindt dit overleg in beginsel plaats tussen de officier van justitie die daartoe door de vergadering van procureurs-generaal is aangewezen, en door het hoofd BVD aangewezen functionarissen. De officier van justitie draagt zorg voor doorgeleiding van daarvoor in aanmerking komende informatie naar de betrokken hoofdofficier van justitie, zodra van diens hevoegdheid blijkt, en staat deze zo nodig bij. Het bepaalde in punt 3 is van overeenkomstige toepassing.
5. In alle gevallen waarin aan een landelijk officier van justitie door de BVD operationele gegevens worden verstrekt, is de officier, in verband met het bepaalde in artikel 24 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, tot geheimhouding verplicht.
Bij verschil van inzicht over de verdere exploitatie van deze gegevens wordt onverwijld het oordeel gevraagd van het hoofd van de BVD en de procureur-generaal-portefeuillehouder.