Dit onderzoek beoogt inzicht te verschaffen in de wijze waarop ontwikkelingen in de maatschappelijke en de (rechts)politieke context op de totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving doorwerken. Door de toegenomen nadruk op veiligheid binnen het publiek en het politiek debat heeft het straf(proces)- recht op onderdelen vanaf (grofweg) medio jaren tachtig een aantal belangrijke wijzigingen doorgemaakt. Op het terrein van veiligheid wordt hierbij niet langer de klassiek repressieve rol vervuld, maar wordt het straf(proces)recht ingezet als een middel om een zeker kwaad – zoals crimineel of risicovol gedrag – te voorkomen.
Het straf(proces)recht is door de aanzienlijke uitbouw van deze preventieve detectiefunctie een van de belangrijkste instrumenten van de overheid om veiligheidsrisico’s mee te beheersen. Deze tendens wordt ook wel aangeduid als de ontwikkeling van risicojustitie en risicostrafrecht: het wapenen tegen mogelijke bedreigingen en risico’s op het gebied van de criminaliteitsbestrijding. Risicojustitie gaat gepaard met een beleidsmatige,
instrumentele benadering van het strafrecht. Dit heeft tot gevolg dat een van de belangrijkste kritiekpunten ten aanzien van risicojustitie is dat het op gespannen voet staat met de (individuele) rechtsbescherming. Dit lijkt in het bijzonder het geval te zijn bij de in dit onderzoek centraal staande concretisering van risicojustitie: de strafrechtelijke antiterrorismewetgeving.