Regeringen hebben de verplichting om hun burgers te beschermen tegen onrechtvaardig geweld en blijven daarom innoveren om ook in de toekomst slagvaardig op te kunnen blijven treden. Hierbij kan het voorkomen dat een overheid op het randje van de wet komt te staan, waardoor nieuwe ideeën al snel een controversieel etiket opgeplakt krijgen.
Zo is de ‘nieuwe’ identificatieplicht inmiddels verheven tot wet, maar ligt de uitvoering nog altijd ter discussie. Vooral sociaal liberalen en conservatieven lijken vermengt te zijn in een debat, over de vraag hoeveel vrijheid burgers nog in moeten leveren, om de veiligheid in de publieke ruimte te kunnen waarborgen. Zo schreef Trouw op 17 augustus 2006 dat de strijd tegen terrorisme de privacy van de EU-burgers nog verder zal aantasten. Hier komt het klassieke argument van een regering naar voren dat een omelet niet gebakken kan worden zonder daarvoor eieren te breken. Een tegenargument zou zich richten op de wenselijkheid van deze uitspraak, omdat het mogelijkerwijs afbreuk doet aan onze felbevochten democratische rechten? Stelt u zich maar eens voor als onder deze eieren metaforisch gezien wetgeving verstaan wordt. Zou in dat geval het toestaan van een dergelijke argument niet slechts tot legitimering van buitenwettelijk macht leiden? Ik denk van wel en ben voorts van mening dat dit ‘tricky business’ is. De verschijnselen van machtsontwikkeling en machtswellust in de politiek zijn immers net zo oud als het woord ‘politiek’ zelf. Klassieke realisten zoals Machiavelli en Hobbes zijn vanwege deze ‘realpolitik’ bekend geworden.
Maar zo extreem is het in Nederland gelukkig (nog) niet. Wel tracht de regering van alles over burgers te weten te komen. Zo wilt men graag weten wie waar is en op welk moment. Het begrip ‘Informatiegestuurde Opsporing’ lijkt hieruit te zijn ontsproten en gaat binnen de Nederlandse politie een steeds grotere rol spelen. Bernard Welten, hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie en voorzitter van de ‘projectgroep visie op de politiefunctie,’ streeft ernaar om informatie en kennis effectiever te gebruiken. Zo stelt zijn projectgroep het volgende: “het verzamelen van informatie vormt niet alleen de grondslag voor het dagelijkse opereren, maar ook voor analyse en veredeling van informatie voor andere veiligheidsdoeleinden.” In de praktijk lijkt deze visie overgenomen te zijn. Executieve medewerkers voeren verkeerscontroles uit, waarbij de informatie die hieruit verkregen wordt niet meer na onmiddellijk gebruik in de prullenbak verdwijnt (waar dat al gebeurde), maar bewaard wordt ter ‘analyse en veredeling’ voor ‘die’ andere ‘veiligheidsdoeleinden’.
Terugpakkend op het verhaal van de eieren en de omelet, gelukkig kunnen wij Nederlanders ons hart ophalen als wij onze situatie zouden vergelijken met onze ‘counterpart in the war on terror;’ de Verenigde Staten, alwaar de Senaat tegen beter weten in op 24 oktober 2001 met subsidiaire meerderheid voor de omstreden ‘USA Patriot Act’ heeft gestemd. Deze wet maakt het voor veiligheidsdiensten juridisch mogelijkheid om burgers af te luisteren, te schaduwen en verkregen informatie vast te leggen in daarvoor ontwikkelde databanken.
In Nederland hebben wij deze mogelijkheden juridisch niet en is ons gereedschapskistje om terrorisme te bestrijden een stuk beperkter. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat er geen mensen zijn die dat kistje niet graag zouden aanvullen. Zo kan men in een brief aan de Tweede Kamer uit 2004 lezen hoe de ministers Remkes en Donner pleitten voor een uitbreiding van het pakket aan maatregelen. Zij stelden ondermeer: “het risico en de mogelijke gevolgen van een terrorismeaanslag zijn zodanig, dat men zich niet kan permitteren om te wachten totdat ten aanzien van bepaalde personen concrete, harde vermoedens, verdenkingen of bewijzen zijn gerezen…. vandaar dat maatregelen en voorzieningen nodig zijn die de overheid in staat stellen om tijdig signalen en indicaties te onderkennen die argwaan rechtvaardigen, alsook om personen tegen wie die argwaan is gerezen te kunnen observeren en volgen teneinde vast te stellen of de argwaan gerechtvaardigd is of niet.“ Later zou de Nationaal Coördinator Terreurbestrijding (hierna NCTb) deze voorgestelde maatregelen uitwerken tot een – voor Nederland nieuw – verschijnsel dat schuil gaat onder de term ‘persoonsgericht verstoren.’ De NCTb omschrijft deze term als: “Activiteiten van de lokale politie om te voorkomen dat een persoon, met een mogelijke intentie, een terroristische aanslag kan plegen.” Er is discussie ontstaan over de (grond)wettelijke draagkracht van deze maatregel. Volgens verschillende rechtsgeleerden, waaronder prof. dr. Brouwer, is ‘persoonsgericht verstoren’ onwettig, omdat het een juridische grondslag zou ontberen.
In dit verslag wil ik komen tot een eenvoudige maar kritische uiteenzetting van dit begrip, bestemd voor hen die inhoudelijk weinig van persoonsgericht verstoren afweten. Hierbij zal ik aandacht besteden aan de volgende zeven vragen:
1. Hoe onbeperkt is ons recht op privacy?
2. Welke instanties zijn betrokken bij verstoringacties?
3. Hoe dient deze verstoringmaatregel ingezet te worden?
4. Hoe wordt deze verstoringmaatregel ingezet?
5. Op wat voor frequentie vind verstoren plaats?
6. Wat leert het klachtenregister van de Nationale Ombudsman ons?
7. Welke klachten zijn gegrond/ongegrond verklaard?