Het boek True Believer, over de jacht op een Amerikaanse die twintig jaar lang voor Cuba spioneerde, toont tevens het failliet van geheime diensten aan.
In de discussie rond het massaal afluisteren van internet en telecommunicatie door de Amerikaanse National Security Agency (NSA) lijkt het niet om de effectiviteit te gaan, maar om de grootschaligheid. Nu was die digitale verzamelwoede al tientallen jaren bekend, al waren er nog geen documenten beschikbaar die dit ook onderschreven. Data verzamelen en die ook zinvol toepassen, zijn echter twee verschillende dingen.
In de Amerikaanse senaat zijn grote twijfels gerezen over de effectiviteit van de digitale hooiberg die de NSA aanlegt. Of deze informatie aanslagen voorkomen heeft, is volstrekt onduidelijk. De Cubanen kunnen zich geen miljarden verslindende digitale stofzuiger veroorloven en leggen zich vooral toe op Humint, menselijke bronnen. (lees: infiltranten en informanten.) Hiermee lijkt het straatarme Caribische eiland de Amerikanen te slim af.
De menselijke bronnen van Cuba hebben dan ook veel weg van de Poor Man’s NSA, naar analogie van Mike Davis beschrijving van de geschiedenis van de autobom als de Poor Man’s Cruise Missile. Gerichter en vele malen goedkoper. Het werk van de Amerikaanse Ana Belén Montes, die bijna twintig jaar als spion voor de Cubanen actief was, toont aan dat inlichtingenoperaties meer zijn dan het aanzetten van de record-knop van het internet.
True Believer
Maart 2007 verscheen het boek True Believer: Inside the Investigation and Capture of Ana Montes, Cuba’s Master-Spy van Scott W. Carmichael. Carmichael beschrijft hierin zijn eigen zoektocht naar en de arrestatie van Ana Belén Montes. Hij was, net als de Cubaanse spionne, als counter intelligence officer werkzaam bij de DIA (Defense Intelligence Agency).
Het moge duidelijk zijn dat Carmichael zich op de borst sloeg nadat hij, samen met de FBI, Montes ontmaskerde. Door de zelf ingenomenheid van de schrijver blijven veel vragen in het boek onbeantwoord. Daarnaast wordt bruikbare informatie niet vrijgegeven door de DIA en de FBI in het kader van de zogenaamde nationale veiligheid. Omdat Montes haar spionnenverleden heeft bekend, vond er geen openbaar proces plaats waarmee ook deze informatiebron niet kon worden aangeboord.
Hoe groot de door Montes aangerichte schade is voor de VS, werd vastgelegd in een geheim onderzoeksrapport. Gezien de positie van Montes binnen de gemeenschap van de inlichtingendienst moet die schade aanzienlijk zijn. Tijdens haar langdurige carrière bij de DIA bekleedde zij posities waarin zij over allerlei informatie kon beschikken ten aanzien van de Sandinistische revolutie in Nicaragua in de jaren ’80, de guerrillabewegingen in El Salvador en andere Midden-Amerikaanse staten, en natuurlijk Cuba.
Diverse mensen bij de inlichtingendienst beschuldigen haar ervan de Amerikaanse invasie in Panama in 1990 te hebben verraden. Montes zou ook de guerrillastrijders in El Salvador hebben geholpen aan geheime informatie over een Amerikaanse militaire basis die, na een bezoek van haar, op 31 maart 1987 werd aangevallen en waarbij een soldaat om het leven kwam.
Na haar studie internationale betrekkingen aan de universiteit van Virginia aanvaardde Montes een betrekking op het ministerie van Justitie in Washington. Zij was werkzaam op de afdeling privacy en informatie-aanvraag en bleek al gauw een model-werkneemster. Binnen een jaar verkreeg zij de bevoegdheid om geheime documenten in te zien. In de avonduren volgde zij een master in internationale betrekkingen aan de John Hopkins University School of Advanced Internationale Studies. In 1984 werd zij waarschijnlijk benaderd door de Cubanen.
In de Washington Post (18 april 2013) schetst de CIA naar aanleiding van een geheim rapport een psychologisch profiel van de spionne. Volgens de geheime dienst was zij zowel in haar tijd aan de universiteit van Virginia als aan de John Hopkins universiteit fel anti-Amerikaans. Bewijzen hiervan worden niet geleverd, enkel dat zij een relatie zou hebben gehad met een Argentijnse linkse activist en dat ze anti-Reagan was.
Verder wordt in hetzelfde artikel een voormalige vriendin, Ana Colón, aangehaald die beweert dat Montes in haar studententijd geen Amerikaanse wilde zijn. Zij, en Montes zuster Lucy die bij de FBI werkt op de afdeling die probeert Cubaanse spionnen te ontmaskeren, verbazen zich over Ana Montes eerste baan bij het ministerie van Justitie.
Wie echter bedenkt dat privacy- en informatieverzoeken ook gezien kunnen worden als het werk van enigszins kritische ambtenaren op bepaalde posities, kan Montes gulden middenweg wel begrijpen. Zij was kritisch, maar maakte geen deel uit van een actiegroep, probeerde tevergeefs in Puerto Rico aan het werk te komen en zocht vervolgens een baan in de VS. En wat biedt meer zekerheid dan het ambtenarenbestaan, een zekerheid die haar hele familieleven uitstraalt.
Montes was begin jaren ’80 waarschijnlijk nog niet gerekruteerd door Cuba. Haar positie binnen het ministerie zal niet door de Cubanen zijn verkozen. Ook niet dat ze binnen een jaar door een FBI-screening kwam. Montes was gewoon een harde werkster en na haar rekrutering ook een toegewijd Cubaanse spion. Het lijkt erop dat Montes niet betaald werd voor haar informantenwerk, maar de Cubanen zullen haar zeker een onbezorgde oudendag in het vooruitzicht hebben gesteld.
Triomfalisme
Het geheime CIA-rapport, verwoord in de Washington Post, alsmede het boek van Carmichael stralen iets van triomfalisme uit. Montes zou niet helemaal goed bij haar hoofd zijn geweest, ook haar zus benadrukt dat. Cuba is een dictatuur en de Cubanen hebben haar een rad voor ogen gedraaid.
De realiteit van het Amerikaanse brute buitenlandse beleid in Midden- en Zuid-Amerika gedurende de afgelopen decennia maken een andere verklaring logischer. Montes was misschien niet het prototype linkse activist, maar ook geen model-ambtenaar. Zij was gevoelig voor de mensenrechtenschendingen van de Amerikanen in een groot deel van de wereld. Rekruteurs van inlichtingendiensten zijn professionals en hebben van die onzekerheid gebruik gemaakt. Montes spioneerde voor een betere wereld en nadat zij eenmaal in het web gevangen was, was er geen weg meer terug.
Het boek van Carmichael schetst niet zozeer een doordachte contra-spionage operatie, maar veeleer het amateurisme van de DIA en andere diensten. Montes wandelde vrij gemakkelijk door de burelen van de geheime dienst heen en bekleedde lange tijd een centrale beleidsbepalende positie ten aanzien van Cuba. De Cubanen waren de Amerikanen op vele fronten te slim af, en niet voor enkele jaren, maar bijna twintig jaar lang en misschien nog steeds.
Dat Montes uiteindelijk gepakt werd, is logisch. De centrale positie die zij innam en de ultra geheime kennis die zij doorgaf aan de Cubanen maakte haar spionnenstatus steeds onzekerder. Elke misstap, ook van anderen, zou haar kunnen compromitteren. Dat zij het zo lang heeft volgehouden, toont haar grote klasse aan en dat van haar runners.
Carmichael vergelijkt de manier waarop de Cubaanse inlichtingendienst de VS heeft weten te infiltreren met de werkwijze van de Stasi, de voormalige Oost-Duitse inlichtingendienst, die destijds West-Duitsland wisten binnen te dringen. Ook delen de Cubanen volgens hem de verkregen geheime informatie met China, Rusland, Iran en Venezuela. Bewijs hiervoor heeft hij niet. Volgens Carmichael behoren de Cubanen tot de very best spionnen. Het succes van Ana Belén Montes lijkt dit te onderstrepen.
Hoewel True Believer vooral over ‘zijn jacht op’ gaat, is het boek echter een aanrader omdat het feilloos het failliet van geheime diensten aantoont. Samen met het boek over Jonathan Pollard (Capturing Jonathan Pollard, auteur Ronald Olive, uitgeverij Naval Institute Press), de man die bijna één miljoen documenten van de DIA en andere diensten aan de Israëli’s doorspeelde, maakt ook Carmichael duidelijk dat er binnen de geheime wereld van inlichtingendiensten er veel mensen om verschillende redenen rondlopen die informatie doorspelen, verkopen of lekken.
Elke dag kan dan ook een nieuwe Pollard, Montes of natuurlijk Manning en Snowden opstaan. Wie mensenrechten schendt en in geheimen gelooft, creëert een wereld die alleen maar achterdocht opwekt. Er zijn dan altijd mensen bereid om voor wat voor reden dan ook deze geheimen te openbaren, in zowel kleine als grote kring.
True Believer: Inside the Investigation and Capture of Ana Montes, Cuba’s Master-Spy van Scott W. Carmichael. Uitgeverij Naval Institute Press, 2007.
artikel als pdf
Washington Post article
recensie van boek over Jonathan Pollard