In Eindhoven wilde men ook graag fouilleren. Burgemeester Welschen van de PvdA deed het voorwerk en zijn opvolger Sakkers van de VVD voerde het uit. Een relatie tussen nut en noodzaak, tussen doel en middel, tussen uitvoering en effect, tussen problematiek en proportionaliteit lijkt niet de interesse van bestuurders en uitvoerders te hebben gehad. Als het mag, moet het ook gebeuren, is het adagium. Burgers juichen de maatregel toe en dus maakt het niet uit dat het fouilleren plaatsvindt onder politieke druk en eigenlijk een averechts effect heeft. De politie is zichtbaar op straat en dat een handvol onschuldige niet-verdachte mensen hun zakmes, moet inleveren is niet interessant. Weer een ‘groot aantal wapens’ van straat gehaald en een signaal gegeven aan de samenleving dat de beheersdriehoek geen wapens duldt.
Waarom echter voor een ingrijpend middel kiezen terwijl duidelijk is door wie, waar en wanneer het meeste geweld wordt gepleegd? Van willekeurig geweld was in Eindhoven geen sprake in de omschrijving van de ‘alarmerende’ situatie in de wijken Woensel-West en het Dommelkwartier. De rapportages van de politie zijn zo opgesteld dat het lijkt alsof zij een lijstje met namen geweldplegers klaar hadden liggen. Waarom dan iedereen in een wijk fouilleren?
In 1999 rapporteerde de regering aan de Tweede Kamer dat de politie “de bestaande wettelijke mogelijkheden ten aanzien van de bestrijding van vuurwapencriminaliteit” niet voldoende benutte. Een onderzoek in Rotterdam had dit uitgewezen, zowel ten aanzien van de Wet Wapens en Munitie als ten aanzien van allerlei andere bevoegdheden. Er volgden experimenten zoals preventief fouilleren in de Millinxbuurt in Rotterdam. Die experimenten waren er echter niet op gericht om de bevoegdheden intensiever te gebruiken, maar om deze op te rekken. Het oude artikel 52 van de WWM maakte een beperkte vorm van preventief fouilleren al mogelijk: “politie is bevoegd een persoon aan zijn kleding te onderzoeken, die wordt verdacht van het dragen of voorhanden hebben van een wapen en tegen wie ernstige bezwaren bestaan.”
“De bevoegdheid is niet toegespitst op individuele personen, zoals in het Wetboek van Strafvordering, of op bepaalde groepen, zoals in bijzondere wetten die zich richten op een bepaalde beroepsgroep, maar op bepaalde situaties,” schrijft J.M. Verheul van het Gerechtshof Amsterdam op 12 september 2002. De zin komt uit een kamerstuk over de behandeling van de oude Wet Wapens en Munitie. Ernstige bezwaren, de aanleiding voor het fouilleren, kunnen liggen in een gepleegd strafbaar feit, een gepleegde overtreding van de artikelen 13 (wapens vervaardigen), 26 (een wapen voorhanden hebben) en 27 (een wapen dragen). Verheul schrijft: “deze aanwijzingen zijn inlichtingen of gegevens, die een voldoende mate van betrouwbaarheid hebben. … Een actuele dreiging is vereist. De informatie moet tot die conclusie aanleiding geven.” Hoewel de oude WWM geen carte blanche geeft aan de politie om iedereen te fouilleren zijn er genoeg situaties te bedenken dat de politie wel kon fouilleren. Het verschil bestaat erin dat de oude wet gericht was op het (dreigend) wapengebruik en niet primair op het wapenbezit.
In Rotterdam ging de politie bij wijze van proef willekeurige voorbijgangers lastig vallen, waardoor de discussie zich verplaatste naar de rechtzaal en het Parlement. De rechters verboden willekeurig fouilleren, iets dat buiten alle bevoegdheden viel en de Tweede Kamer riep om nieuwe wetgeving. Verder onderzoek naar het juiste gebruik van wet en regelgeving verstomde. De omschrijving van het oude artikel 52 leek echter uitermate geschikt voor de Eindhovense situatie. De dealers en de gebruikers die zich ophielden in Woensel-West en het Dommelkwartier hadden gefouilleerd kunnen worden op grond van ernstige bezwaren. Niet willekeurig, niet constant, maar bij incidenten, geruchten, klachten en informatie van de Criminele Inlichtingeneenheid (CIE) zeker. De Hoge Raad had het begrip ernstige bezwaren immers ruim opgevat.
Preventief fouilleren wordt door de overheid zelf als een ultimum remedium omschreven. In Eindhoven ziet politie en bestuur het als een ingrijpende maatregel. Goede onderbouwing van de maatregel met analyses en cijfermateriaal is noodzakelijk. Al tien jaar geleden wijzen de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken erop dat burgers voor accuraat en gedegen cijfermateriaal niet bij de politie moet zijn. “Uit het onderzoek blijkt dat de beschikbare cijfers geen eenduidig en betrouwbaar landelijk beeld laten zien van de ontwikkeling van vuurwapencriminaliteit in de afgelopen jaren. De landelijke cijfers zijn incompleet en leveren daarom ons inziens nog onvoldoende betrouwbare gegevens op,” schrijven de ministers in juli 2000. In 2003 en 2004 wordt deze conclusie voor Eindhoven onderstreept bij de onderbouwing van de drie fouilleeracties.
Fouilleren omdat het mag
Nadat de wet op het preventief fouilleren in 2002 van kracht werd, duurde het nog wel een jaar voordat de Brabanders betast werden door politiefunctionarissen. Het jaar 2003 stond in het teken van de voorbereiding op het verlossende moment dat de agenten hun gang konden gaan. In Eindhoven wordt zichtbaar dat fouilleren gebruikt wordt in situaties waar ieder weldenkend mens van zou zeggen dat het niets gaat opleveren. Goodwill misschien, maar het verbeteren van de veiligheid zeker niet. Het is als bij de operaties Ochtendgloren aan de snelwegen in Nederland. Met veel toeters en bellen laten zien dat de politie iets doet. De overheid probeert het aantal inbraken omlaag te krijgen. Nee, geen onderzoek naar de inbraken en serieus recherchewerk, gewoon wachten op de snelweg tot de inbrekers langs komen. Hetzelfde is in Eindhoven het geval. Het probleem in de twee aangewezen risicogebieden in de stad is een beperkte groep drugsgebruikers en prostituees. Deze zorgen voor overlast, geweld en onveiligheidsgevoelens. De gemeente gaat fouilleren in de hoop deze mensen te overtuigen hun wapen thuis te laten. De groep gebruikers en hoeren leidt een hard bestaan. Dealen, gebruiken, pijpen, neuken, spuiten, slikken, het is geen romantiek. Overleven staat centraal in hun leven en wapens maken daar deel van uit. Mesjes, vuurwapens, gebroken flessen en andere voorwerpen zijn de dagelijkse gebruiksvoorwerpen van de deelnemers aan de ‘overlast groep’. “Ik heb dat mes in Hapert gekocht voor 15 gulden destijds,” zegt een man die tijdens een van de acties zijn vlindermes kwijt raakt. Dit is niet een lid van de ‘doelgroep’, maar een ongelukkige burger die in het fuik van de politie terechtkwam. Het bedrag maakt duidelijk dat voor een drugsgebruiker of dealer die zich constant onveilig voelt de kosten niet hoog zijn voor de aanschaf van een nieuw wapen. En zolang de overheid niets doet aan de randvoorwaarden van het bestaan in de drugsscene zullen wapens er onderdeel van uitmaken. De gebruiker is zijn wapen kwijt, moet iets anders hebben en kiest dan voor een gebroken bierflesje of het beroven van een inwoner van Eindhoven om een mes aan te schaffen. De veiligheid is niet gebaat bij een fouilleeractie die zich niet richt op de oorzaken van de overlast en het geweld. Het gemeentebestuur kan bij fouilleren natuurlijk altijd het succes claimen. Er wordt altijd wat gevonden. Het inzetten van een zwaar middel in een situatie die om hele andere maatregelen vraagt, roept de vraag op of bestuurders en politie daadwerkelijk de veiligheid van bewoners van hun stad serieus nemen.
Eindhoven is het schoolvoorbeeld van een politie die haar imago wil oppoetsen, een burgemeester die zijn macht gebruikt om de politie politiek in te zetten en een veiligheidsapparaat waarin niemand kritische vragen stelt. Hebben middel en doel wel iets met elkaar te maken? Waarom niet-verdachte burgers worden aangemerkt als verdachten? Zijn de middelen succesvol? Het gebrek aan serieuze aandacht voor een ingrijpende maatregel als preventief fouilleren is stuitend. Het lijkt erop alsof bestuurders, ambtenaren en politie er allemaal vanuit gaan dat het toch niet in hun woonwijk of straat plaats zal vinden. Het is ook vooral stuitend omdat duizenden mensen worden lastig gevallen en de fundamentele vraag naar het waarom niet wordt gesteld. Van 2002 tot en met 2007 is er drie keer gefouilleerd in Eindhoven. Alle drie de acties waren natuurlijk succesvol volgens de overheid, maar ondertussen is het aantal geweldsmisdrijven in de regio Brabant Zuidoost gestegen van 4.966 in 2002 naar 5.312 in 2007. Hoe succesvol kun je de acties dan nog noemen? En is fouilleren uiteindelijk toch een politiek willekeurig instrument geworden? Op basis van de gegevens van de regiopolitie Brabant Zuidoost, de gemeente Eindhoven, het parket ’s Hertogenbosch, stukken uit het Raadsinformatie Systeem, kranten en het internet, hier een analyse van de drie fouilleeracties in Eindhoven.
Al decennia lang ellende
Woensel-West is al decennia lang de vuilnisbak van Colleges van Burgemeesters en Wethouders, gemeenteraden, bestuurders en politie van Eindhoven. De wijk leek te bezwijken onder de sociale last van drugsgebruikers, dealers, prostituees en andere bewoners van de zelfkant. In maart 2003 schrijft de buurtbrigadier een ‘voorstel aanwijzing veiligheidsrisicogebied’ omgeving Edisonstraat. Hij stelt dat er “al jaren sprake is van een openbare ordeproblematiek in de wijk Woensel-West. De problematiek in de Edisonbuurt in zijn algemeenheid mag genoegzaam bekend zijn. De wijk ondervindt al lange tijd ernstige overlast door allerlei personen van twijfelachtig allooi. Bedoeld wordt dan dealen / gebruiken van harddrugs, vervuilen van openbare ruimten, het plegen van overlast en het plegen van alle mogelijke vormen van geweld al dan niet met wapens.” Het ging de bewoners niet zozeer om de prostitutie en het drugsgebruik, maar om de overlast. “Er lagen spuiten in de voortuin en er werd op straat gepiest,” zegt een geïnterviewde in het boek prachtwijken van Gabriël van den Brink. Een ander: “Men wijst op junkies die naalden achterlaten in park of buurt. Die naalden worden gevonden door kinderen en dat is gevaarlijk.” De problematiek van de wijk was dus voor de gemeente bekend. In een rapport van 4 augustus 2003 onderschrijft de inspecteur van politie Schalkwijk dat de”onveiligheidsgevoelens met name te wijten zijn aan het feit dat de bewoners van de wijk al geruime tijd ernstige overlast ondervinden van drugsverslaafden, drugsdealers, drugsverslaafde straatprostituees, alcoholverslaafden, zwervers en mensen met psychische problemen.”
De interventie van de overheid bestond uit een “toezichthoudende taak in de wijk Woensel-West. Van 09.00 uur ‘s morgens tot 02.00 uur ‘s nachts zijn twee gewapende agenten in de wijk aanwezig.” Hoe lang deze toezichthoudende taak al wordt uitgevoerd is niet duidelijk, maar pas sinds juli 2003 wordt er ingezet op een 24 uurs-bezetting. Waarom het zo lang duurde voordat het bestuur in actie kwam is slechts gissen. Vond men het wel prettig dat ‘vuil van de stad’ zich in een wijk ophoopte? Was de migrantenwijk politiek en maatschappelijk voor Eindhoven van generlei waarde? In de zomer van 2003 schrokken politie en bestuur van de geluiden van bewoners van de wijk die het heft in eigen hand wilden nemen. Uit het voorstel tot aanwijzing van het veiligheidsrisicogebied Woensel-West: “Buurtbewoners geven aan dat zij vierentwintig uur per dag overlast hebben van deze groep. Hun gevoel van veiligheid en leefbaarheid is ernstig aangetast. De buurtbewoners zijn de overlast meer dan beu en dreigen zelf gewelddadig in actie te komen. Eigen richting is niet ondenkbaar. De weinige nog actieve ondernemers geven aan hun bedrijf te willen sluiten en de wijk te verlaten.”
De gemeente heeft de wijk volledig aan zichzelf overgelaten en is plots geschrokken van de geluiden van de bewoners. In korte tijd worden er maatregelen afgekondigd. De 24 uurs-bezetting van de politie, cameratoezicht, de Stelselmatige Daderaanpak van verslaafden, het oppakken van dealers en andere initiatieven. De opsomming in het rapport is summier en vertoont een grote tegenstrijdigheid. De politie schrijft dat “de mensen die deel uit maken van de groep overlastgevers door de politie diverse keren in de wijk Woensel-West zijn aangetroffen en aangesproken op hun gedrag. Zij zijn regelmatig verzocht hun overlastgevend gedrag te staken.” Vervolgens volgt een lijst van elf incidenten waarbij duidelijk wordt dat de politie steeds achter het net vist. Te laat, geen contacten, geen overzicht, geen bescherming, eigenlijk geen enkel overwicht. Cijfers over de stelselmatige aanpak en de Unit Veel Voorkomende Criminaliteit ontbreken in het overzicht. Wat is er eigenlijk voor de wijk gedaan?
Handhaven van problemen, niet meer opsporen
Centraal bij de problemen in Woensel-West zijn drugsdealers en straatprostitutie en hun klanten. “Er is sprake dat Antilliaanse dealers vuurwapens bij zich hebben en er is informatie over vuurwapenbezit en vuurwapenincidenten. Op straat worden deals gesloten en mensen ‘geript’,” schrijft de politie op 4 augustus 2003. Volgens de autoriteiten gaat het om circa veertig Antilliaanse gebruikers/dealers. Strafrechtelijk zijn ze niet te vervolgen, omdat de politie altijd te laat is om ze in te rekenen voor zware vergrijpen, beweert de overheid. Ook op een informatieavond voor de bewoners van de wijk op 26 augustus 2003 moest officier van justitie Johan van Vreeswijk toegeven dat het om overtredingen ging. Het vers geïnstalleerde cameratoezicht in de wijk had daar niets aan veranderd. Het aantal overtredingen was wel gedaald volgens de netwerkinspecteur van de straten waarop de camera’s gericht waren. Maar in de belendende straten nam de overlast toe zodat er per saldo geen sprake was van enige afname. De bijeenkomst was een nieuwe aanwijzing dat de bewoners de overlast spuugzat waren en op het punt stonden om met knokploegen zelf de wijk schoon te vegen.
Opmerkelijk is dat de overheid blijkbaar weet wat het probleem is en duidelijk kan aanwijzen. In maart 2003 geeft de buurtbrigadier dit al aan: “Door een structurele wijkgerichte politiezorg in het gebied is de groep personen welke overlast pleegt bekend”. Veertig Antilliaanse dealers en een groot aantal prostituees, maar niet verder komen dan cameratoezicht en preventief fouilleren, maatregelen die iedereen treffen en daarom al niet effectief kunnen zijn. Het repressieve denkkader zorgt niet voor structurele oplossingen, maar handhaving van het probleem. De meeste maatregelen zijn genomen om de bewoners te laten zien dat er iets gebeurt. Ook de nieuwe burgemeester Sakkers moest erkennen dat cameratoezicht niet werkt. “De eerste maanden heeft een dergelijke maatregel effect, maar als er verder niets gebeurt, is het na een half jaar een lachertje,” zegt hij tegen een journalist van het Eindhovens Dagblad. De gemeente is doordrongen van de noodzaak om naar structurele oplossingen te zoeken, zoals een tippelzone en een gebruikersruimte. Een tijdelijke tippelzone werd op 1 november 2003 geopend. In maart 2004 een permanente opvang voor drugsgebruikers, maar niet 24-uur, om zeven uur ’s avonds sluit het haar deuren. Toch duurt het tot 2007 voordat de wijk echt structureel wordt aangepakt. Minister Vogelaar zorgt voor een stroomversnelling in een herstructurering van de wijk. Steven Grevink van De Buurtonderneming Woensel-West zegt in september 2009 tegen de Volkskrant dat naast drugs en prostitutie, huisvesting een probleem is: “Zolang huisjesmelkers niet stoppen met het volstouwen van panden met studenten en Oost-Europese arbeiders, die geen enkele binding hebben met de wijk, is het ook met de overlast nog lang niet gedaan.” Volgens de Veiligheidsbarometer van 2003 was het “na het aanbrengen van de camerabewaking, het inrichten van tippelprostitutie van een tippelzone buiten deze woonwijk, aanpak van illegale bewoning door illegaal verblijvenden, aanpak van overlastpanden en een strakke handhaving” grotendeels gedaan met de problematiek in de wijk. Blijkbaar niet want de wijk verviel na verloop van tijd in de staat van voor 2003. “Het plan voor een tippelzone is aanvankelijk door de wethouder van de SP bedacht. Wij hadden die zone graag wat verder uit de buurt gehad, maar de gemeente maakte een andere keuze. … De nieuwe burgemeester neemt een arrogante houding aan. Vroeger was de wethouder goed op de hoogte van alles wat er speelt, maar het huidige college heeft Woensel-West tot het afvoerputje van Eindhoven gemaakt,” zeggen medewerkers van het Buurtcentrum aan het Edisonplein in het boek Prachtwijken.
Grevink’s woorden geven te denken dat blijkbaar in 2003 de aanpak van de wijk als een geïsoleerd drugs- en hoerenprobleem werd beschouwd. De overheid kijkt naar de straat en zoekt de oplossing door de straat schoon te vegen. Huiseigenaren die een groot deel van de populatie bepalen en invloed hebben op het straatbeeld blijven buiten schot. De repressieve aanpak richt zich op de problematische personen, maar zorgt niet dat wijk zelf weerbaarder wordt. Een geïntegreerde aanpak op sociaal maatschappelijk terrein met gebruikersruimtes, tippelzones, het opknappen van woningen, parken en straten, bedrijvigheid en cultuur zou een stimulans geven aan de buurt zelf en haar een ander karakter geven.
Die weerbaarheid van de buurt zelf blijkt ook uit het hoofdstuk over Woensel-West in Prachtwijken van Van den Brink: “Dat het begrip ‘probleemwijk’ niet goed past bij Woensel-West blijkt ook uit het feit dat de bewoners veel moeilijkheden zelf oplossen. De mensen weten alles van elkaar. Ze gaan pas naar de politie toe wanneer het de spuigaten uitloopt.” Buurtbewoners van de wijk hadden dit aangegeven in relatie tot een drugspand dat voor overlast zorgde: “Als de overheid de dealer er niet uit gooit, dan zullen we het zelf doen”.
Onzorgvuldigheid troef
Terug naar de zomer van 2003. De wijk stond op knappen. Er moest iets gedaan worden. De politie schrijft in haar rapportage dat “in het kader van het grootstedenbeleid al veel initiatieven genomen zijn om de wijk veiliger en leefbaarder te maken.” Het zou om een geïntegreerde aanpak gaan, maar veel van de maatregelen die besproken worden zijn nog niet ingevoerd. De 24-uurs aanwezigheid van de politie is nog in beraad. Deze 24-uurs aanwezigheid wordt al voorgesteld op 31 maart 2003: “Om het geschetste beeld enigszins beheersbaar te houden is doorlopend politietoezicht noodzakelijk”. Ook het cameratoezicht is nog niet werkzaam. De politie dringt echter al aan op preventief fouilleren. Het is volgens de politie “zeer gewenst om het gebied aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied teneinde te kunnen komen tot preventief fouilleren in dit gebied” (brief 31 maart 2003). Duidelijk is dat de overheid bang is voor eigenrichting van de buurtbewoners. Opvallend is dat er geen sprake is van een opsporingstraject terwijl het duidelijk is dat een select gezelschap van dealers en drugsgebruikers zorgt voor de overlast. In de geïntegreerde aanpak wordt er dus niet ingezet op onderzoek naar strafbare feiten van deze verdachten. Een ondernemer zegt in het boek Prachtwijken van Van den Brink dat politieagenten “veel controleren maar bij problemen zie je ze niet. Er is hier twee keer ingebroken zonder dat de politie er belangstelling voor had”. Een medewerkster van Onze Buurt aan Zet beaamt dit:”Burgers klagen dat ze geen persoonlijke behandeling krijgen en hebben het gevoel dat er niks met hun melding wordt gedaan”.
In de “afweging preventief fouilleren” van de politie academie van 23 september 2008 wordt opnieuw onderstreept dat: “preventief fouilleren een ultieme remedie is, omdat bij dergelijke fouilleeracties nu eenmaal burgers en voertuigen worden gecontroleerd die niet verdacht zijn. De klassieke beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit wegen zwaar.” Daarnaast schrijft de afweging voor dat er een overzicht en een analyse moet zijn van de wapenincidenten van het afgelopen jaar of jaren. Ook dient er “een overzicht worden gemaakt van andere bestaande beleidsmaatregelen die van invloed zijn op wapenincidenten. Er dient te worden beredeneerd waarom deze of andere maatregelen (anders dan preventief fouilleren) ontoereikend zijn.”
Het rapport van augustus 2003 waarmee de politie wil aantonen dat preventief fouilleren noodzakelijk is bevat een beschrijving van elf incidenten tussen 5 mei en 16 juli 2003. Aan het rapport zijn allerlei uitdraaien van het Bedrijfs Processen Systeem (BPS) van de politie toegevoegd. Er zijn incidentenlijsten per straat, per maand of per incidentcode. Van mei op juni 2003 is een stijging van bijna 100 incidenten te zien in de gehele gemeente Eindhoven. Als echter de cijfers beter worden bekeken, blijkt dat alleen de incidentcodes R553, R555, R21, R759 en R29 toenemen. Dit zijn respectievelijk overlast van drugs, overlast van prostitutie, verdachte situatie, overige conflicten en aandachtsvestiging. De toename in het aantal incidenten zit niet in een drastische toename van geweldsincidenten. Er vindt geen gewapende overval plaats in juni, terwijl er in februari vijf plaatsvonden. Een extra beroving ten opzichte van mei van het jaar maar twee minder incidenten zonder letsel waarbij een wapen aanwezig was. Zes incidenten met een letsel, twee meer dan in mei, maar twee minder dan in maart 2003. Een incident waarbij er openlijk geweld is gebruikt tegen een persoon, maar in maart 2003 waren dat er vier. Vijf incidenten waarbij een wapen werd gevonden, maar dat is hetzelfde aantal als in april 2003. Het beeld is niet eenduidig en van een drastische stijging is geen sprake. Worden de cijfers van de wijk Woensel-West bekeken dan wordt dat beeld bevestigd. In mei vonden er 104 incidenten plaats en in juni 141. De toename zit echt alleen in de overlast door drugs en prostitutie. De sprong van 104 naar 141 wordt vooral bepaald door incidenten waarbij het ging om overlast niet om geweld. Het is onduidelijk of het hier om geweld gaat met of zonder een wapen. Welke overlast er wordt bedoeld wordt uit de stukken niet duidelijk. De signalering van meer overlast kan ook een weerslag zijn van de onvrede in de buurt, waardoor agenten ook meer op drugsoverlast zijn gaan letten en er meer meldingen zijn binnengekomen.
Politieke druk
Op 26 september 2003 kopte het Brabants Dagblad: “Sakkers zet in op veiliger Eindhoven; Actie in Woensel-West voorproefje van wat stad ‘te wachten staat’” En ook het Eindhovens Dagblad bleef niet achter: “Sakkers zet stevig in op veiliger stad; Fouilleeractie Woensel slechts voorproefje.” In werkelijkheid werden er slechts 116 voertuigen doorzocht en 204 mensen gefouilleerd. De opbrengst was
zes arrestanten, “Eindhovenaren van 18, 19, 26, 43, 48 en 64 jaar). De politie nam vier zakmessen, een vilmes, een stiletto en een valmes in beslag. Verder trof de politie een honkbalknuppel, een busje traangas en een breekijzer aan (Eindhovens Dagblad)” Een persoon had drie messen en een honkbalknuppel in zijn bezit. Een ander twee messen en een derde een koevoet en een traangasbusje.” De actie kostte de overheid rond de tienduizend euro per avond. Opvallend is dat in de berichtgeving het woord succesvol niet voorkomt. Uit de evaluatie van de politie blijkt ook waarom: “Deze actie was eigenlijk 15 oktober 2003 gepland doch door politieke druk is dit naar voren gehaald. Daardoor is de actie in een afgeslankte vorm en op een minder voor de hand liggend tijdstip gehouden”, zo schrijft de politie in de evaluatie. Politieke druk? Fouilleren om duidelijk te maken wat de stad ‘te wachten staat’ duidt op het politiek inzetten van een politiemacht. Dit duidt niet op zorgvuldig, proportioneel en subsidiair optreden van de overheid.
In het rapport van 4 augustus 2003 staat als doelstelling van het fouilleren ‘het terugdringen van het wapenbezit in met name het drugscircuit’ en het verbeteren van het ‘sterk aangetaste veiligheidsgevoel van de bewoners’. In het draaiboek van de actie van 23 september zijn de onveiligheidsgevoelens van de bewoners veranderd in onrustgevoelens. Het fouilleren is duidelijk bedoeld om eigenrichting van de inwoners van de wijk te voorkomen. In het draaiboek staat ook dat een doel van de actie is om het aantal geweldsdelicten met wapens terug te brengen. Na de actie is de politie de onveiligheidsgevoelens van de wijkbewoners en het aantal geweldsdelicten vergeten. In de evaluatie geen letter over het aantal geweldsdelicten, wapenbezit en gevoelens. Met een vangst van tien wapens (zeven messen, een honkbalknuppel, een breekijzer, een traangasbusje) is besloten niet meer te fouilleren in Woensel-West. De tijdelijke tippelzone en opvang voor drugsverslaafden zullen een groter effect hebben gehad op de drugs- en prostitutie overlast in de wijk dan preventief fouilleren, maar daar wordt niet over geschreven.
Dan maar in het centrum fouilleren
Op 11 februari 2003 stuurt burgemeester Welschen van Eindhoven een gewijzigd voorstel tot aanpassing van de APV naar de gemeenteraad. Bij het kopje ‘meetpunt voor succes’ staat dat “er een mogelijkheid wordt geschapen om het dragen van en het geweld met wapens terug te dringen.” Hoe de beheersdriehoek of de gemeenteraad het succes van de maatregel gaat meten wordt niet duidelijk. De twee fouilleersessies die volgen in 2004 in het Dommelkwartier laten zien dat er geen interesse in het effect van de maatregel is. De evaluaties zijn kort en bondig. Doelstelling, inzet personeel, werkwijze en het resultaat worden kort gemeld. Welk effect de ingrijpende maatregel heeft op het dragen van wapens, geweld en gevoel in Eindhoven wordt niet duidelijk. Opvallend is dat het raadsvoorstel aangeeft dat fouilleren een “ingrijpende maatregel is” en dat er daarom beperkingen zijn aangebracht om zowel politiek gebruik van de maatregel als disproportioneel of discriminatoir gedrag van agenten te voorkomen. “Iedereen wordt gefouilleerd”, “geen onderscheid tussen etnische groepen” en “ de feitelijke redenen waarom het gebied wordt aangewezen moet plaatsvinden op basis van objectieve criteria.”
De objectieve criteria in Woensel-West waren twijfelachtig. De overlast van drugsgebruikers en straatprostitutie was duidelijk, maar was dat ook een reden om het gebied aan te wijzen als risicogebied? Volgens de PvdA burgemeester Welschen was een wijziging van de APV noodzakelijk omdat: “de samenleving de afgelopen jaren in toenemende mate te maken heeft gekregen met geweld dat zich op schijnbaar willekeurige momenten richt tegen willekeurige slachtoffers.” Was er in Woensel-West sprake van “willekeurige momenten en willekeurige slachtoffers?” Duidelijk niet. De politie geeft zelf toe dat er sprake is van Antilliaanse dealers en een specifieke groep gebruikers en prostituees. Was er in het Dommelkwartier wel sprake van willekeurig geweld?
In een brief van de politie Brabant Zuid-Oost aan de nieuwe Burgemeester Sakkers (VVD) wordt als aanleiding om te gaan fouilleren aangegeven dat er: “veel incidenten in het horecaconcentratiegebied van het Dommelkwartier plaatsvinden.” Uitgaansgebieden staan bekend om het grote aantal incidenten. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel fouilleren zijn deze gebieden ook ter sprake gekomen. De gebieden zouden vanuit het oogpunt van “openbare orde en veiligheid een bijzondere gevaarzetting zijn” (Voorstel tot wijziging van de APV in Eindhoven). Het gaat in het Dommelkwartier echter niet om het uitgaanspubliek. Identiek aan de wijk Woensel-West worden de geweldsdelicten “gepleegd door veelplegers of ontstaan in verband met het dealen van drugs.” Om de noodzaak van het fouilleren te onderstrepen eindigt de paragraaf over de aanleiding met de opmerking dat het aantal incidenten “mogelijk het topje van de ijsberg is, aangezien met name de horeca aangeeft, dat er vele wapens circuleren in het horecaconcentratiegebied.” Kan de opmerking ‘mogelijk het topje van de ijsberg’ worden gekwalificeerd als “objectieve politie informatie”? Of moeten er vraagtekens worden gezet bij de valide onderbouwing van de noodzaak om te fouilleren? De bijgevoegde statistieken laten zien dat er in drie jaar zeven incidenten hebben plaatsgevonden met een vuurwapen. Of er een stijging of daling van de incidenten is wordt niet duidelijk uit de gegevens. Daarnaast laat het overzicht van delicten in de zes straten die als risicogebied zijn aangewezen zien dat er vooral veel zakken worden gerold, tasjes gestolen en geweld zonder wapens plaats vindt. “In de periode van 1 januari 2001 tot en met 20 januari 2003 zijn er 227 incidenten met betrekking tot geweld geregistreerd.” In 27 gevallen werd een wapen gebruikt, waarvan zes keer een vuurwapen. “In de meeste andere gevallen van geweld zijn geen wapens gebruikt, maar is er geslagen en/of geschopt.” Bij 200 incidenten ging het om geweld zonder een wapen.
“In de periode van 21-1-2003 tot en met 21-1-2004 zijn er 131 geweldsincidenten gepleegd.” Volgens de politie werd bij 28 incidenten een wapen gebruikt, de aard van de incidenten wordt niet beschreven. Er staat bijvoorbeeld dat er tweemaal traangas is gebruikt. Zoals uit de voorbeelden hieronder blijkt, kan het zijn dat een vrouw zich belaagd voelde door een man en zich verdedigde met traangas. Cijfers alleen zeggen niet alles. Wat opvalt, in zes gevallen werd “een glas gebruikt waarmee bezoekers van horecaondernemingen werden verwond.” In 2003 is ook een handgranaat gebruikt bij een incident. De granaat is niet tot ontploffing gekomen.
In drie van de vier voorbeelden uit de brief gaat het om bedreiging. Op 21 november 2003 bedreigt iemand drie mensen met een mes, op 25 november vindt de volgende bedreiging plaats en 10 januari 2004 de derde. In het laatste geval wordt een taxichauffeur om 5 euro 48 bedreigd. Bij de bedreigingen uit november 2003 lijkt het om bekenden van elkaar te gaan. En daarmee wordt onderstreept dat het geweld in het Dommelkwartier “gepleegd wordt door veelplegers of ontstaan in verband met het dealen van drugs.”
“Het Dommelkwartier en omgeving kenmerken zich door een structurele problematiek met (verslaafde) veelplegers, junks en dealers,” onderstreept de politie deze conclusie. Vandaar dat iedereen gefouilleerd moet worden. Misschien is dat op basis van het beginsel dat fouilleren non-discriminatoir moet zijn terecht. Vanuit het beginsel van efficiëntie en goed politiewerk lijkt het fouilleren van iedereen elke logica te tarten.
De beheersdriehoek definieert het probleem zeer precies. De drugs problematiek wordt in verband gebracht met het “dealen dat geschiedt door met name Antillianen, die afkomstig zijn uit verschillende delen van Nederland.” De drugsscene trekt een bepaalde populatie aan. De bewoners en ondernemers van de buurt ondervinden net als in Woensel-West last van “drugsverslaafden, drugsdealers, alcoholverslaafden, zwervers, mensen met psychische problemen.” Daarnaast zijn er ook agressieve bezoekers van de horeca in de buurt die voor overlast zorgen. Het antwoord van de gemeente is het “inzetten van het instrument preventieve fouillering, samen met gebiedsontzeggingen, 24 uurs politietoezicht in het gebied, repressieve opvolging door het Openbaar Ministerie, cameratoezicht en intensivering van bemoeizorg.” Het is onduidelijk of de maatregelen zijn ingezet voordat is overgegaan op preventief fouilleren, dat ook volgens de gemeente Eindhoven een laatste redmiddel is om veiligheid terug in de buurt te krijgen.
Beide fouilleeracties op 22 mei 2004 en 25 september 2004 hebben als doel een “signaalfunctie,” wapens horen niet thuis in het uitgaansgebied. In mei werd de actie uitgevoerd door 60 politiemensen, in september door 40. In mei werden 7.000 mensen gefouilleerd en 35 ‘wapens’ gevonden volgens de netwerkinspecteur van het Dommelkwartier. In september werden er 800 mensen gefouilleerd en was de vondst 16 ‘wapens’. In mei werd er een wapen gevonden op de 200 niet-verdachte Eindhovenaren. In september was dit aantal gestegen naar een wapen op de 50 personen. Na 25 september 2004 wordt er niet meer gefouilleerd in relatie tot een veiligheidsrisicogebied. Zijn bij de acties de mensen gefouilleerd die centraal stonden bij de analyse van de problematiek in het Dommelkwartier? De dealers, de drugsgebruikers, de dak- en thuislozen en alcoholverslaafden. Uit de processen verbaal blijkt dat er iemand is aangehouden die banden had met het drugscircuit. Een man die een mes bij zich had voor het versnijden van een bolletje coke. Een eigenaar van het een café zegt in het Eindhovens Dagblad van 29 september 2004 dat de “dealers zich direct na de politieacties weer lieten zien.” En het horecateam wil “vaker en sneller fouilleren in het Stationskwartier.” Een analyse van de toename van het aantal wapens bij de tweede fouilleeractie of een toe- of afname van het aantal geweldsincidenten staat niet in de evaluatie. Het Dommelkwartier was aangewezen als ‘war-zone’ van 1 april tot en met 1 oktober 2004. In totaal werd er twee keer een fouilleeractie gehouden, aan het begin van de periode en aan het eind. Welk effect het heeft gehad is niet duidelijk, wel dat vooral de mensen die volgens de politie niet de veroorzakers zijn van de overlast en het geweld worden gefouilleerd.
De klos
Wie zijn deze onzichtbare slachtoffers van dit zware middel en kan uit een overzicht van de slachtoffers worden afgeleid wat het effect van een actie is? Wie raken er nu hun ‘wapen’ kwijt en is het aannemelijk dat de overlast daardoor minder wordt? Van alle processen-verbaal die de regiopolitie Brabant Zuidoost heeft opgestuurd is er maar één die duidelijk aangeeft dat de verdachte van het dragen van een verboden wapen een drugsgebruiker is. “Ik doe afstand van het mesje. Ik heb dat altijd bij me. Ik had het mesje bij me om bolletjes coke te versnijden,” zegt een van de aangehouden mensen. Centraal stond bij de analyse van de veiligheidsrisicogebieden dat de overlast het gevolg was van de drugs- en prostitutieproblematiek. Bij incidenten lijkt de politie altijd te laat te komen. Wapens en verdachten zijn verdwenen: “Echter geen vuurwapen aangetroffen (16 mei 2003), de politiemensen treffen de verdachte niet aan (10 juni 2003), geen mes aangetroffen (12 juni 2003).” In het voorstel van de aanwijzing veiligheidsrisicogebied Woensel-West staat dat preventief fouilleren “zal zorg dragen dat een groot aantal wapens zullen worden onttrokken uit met name het drugscircuit.” De enige verdachte die duidelijk een relatie heeft met het drugscircuit in Eindhoven wordt niet in Woensel-West maar in het Dommelkwartier aangehouden. De drie acties onttrekken één wapen aan het drugscircuit.
Het overgrote deel van de in beslag genomen wapens zijn van mensen die het wapen op hun werk, thuis of in hobbyverband gebruiken en het nog op zak hebben. Burgers die geen deel uitmaken van het circuit dat voor de overlast zorgt. De supermarktmanager bijvoorbeeld: “Ik ben manager in een supermarkt en daarbij heb ik altijd snij materiaal bij mij op zak.” De bouwvakker: “Ik was op het station om iemand op te halen. Het mes had ik een paar uur geleden in mijn auto gegooid. Ik had dat van het twaalfjarige zoontje van een vriendin van mij afgepakt. Tevens had ik een schroevendraaier in mijn auto liggen. Deze had ik vanmorgen van iemand gekregen om een vastgelopen betonmolen op gang te krijgen bij het werk.” De bedrijfsleider: “Ik heb altijd een mesje bij me. Ik had niet in de gaten dat ik op stap was en het mes bij me had. Ik gebruik het mes om fruit te schillen, dozen te openen en andere werkzaamheden die bij mijn werk horen als bedrijfsleider.” De zoon: “Het voorwerp dat bij mij is aangetroffen is van mijn moeder. Jullie noemen het een slagwapen. Zij gebruikt dit voorwerp om dingen mee te malen.” De automonteur: “In mijn auto werd door de politie een metalen pijp van ongeveer 60 cm in mijn kofferbak van de auto aangetroffen. Verder troffen zij een ruitensnijder en een schroevendraaier aan in het portier aan de linkerzijde. … De reden dat ik de schroevendraaier in mijn auto had was vanwege dat ik deze vanmiddag had gebruikt. Ik ben automonteur van beroep.” De darter: “Ik heb toen tegen de agent gezegd dat ik dartpijltjes bij me had. Hierop hoorde ik dat de agent tegen mij zei dat ik de dartpijltjes af moest geven.”
De grote bulk van ‘wapen’ dragers zijn dus niet mensen uit het drugscircuit, maar gewone mensen die een Zwitsers zakmes bij zich dragen dat ze vooral op hun werk gebruiken. Deze mensen zullen een nieuw ‘wapen’ aanschaffen omdat zij het nodig hebben. De prijs voor een simpel mes of schroevendraaier zal geen beletsel zijn. Deze ‘verdachten’ dragen hun wapen niet om zich veiliger te voelen. Een kleine groep gefouilleerde burgers doet dat wel. Zij hebben meestal traangas bij zich om zich te verdedigen. De reden is duidelijk. De overheid lijkt onvoldoende zorg te dragen voor hun welzijn op straat. Zij plegen geen eigenrichting, traangas is een defensief wapen om mensen op afstand te houden. Opnieuw zijn er geen potentiële verdachten uit het drugscircuit die van hun traangas worden ontdaan. Het is een eigenaar van een bedrijf bijvoorbeeld:” Ik ben aangehouden omdat ik een busje traangas bij me heb. Ik heb zelf een zaak en heb diverse malen inbraken gehad. Op dit moment als ik de zaak verlaat, ben ik alleen. De zaak is gevestigd op … een afgelegen gebied waar nogal wat onguur volk rond struint. Ik voel mij daar niet meer veilig als ik ‘s nachts de zaak sluit.” En een vrouw die zich ’s avonds laat op straat onveilig voelt: “Ik weet dat het hebben van traangas verboden is. Ik heb traangas bij me voor mij zelf te verdedigen als ik ‘s avonds alleen over straat loop.” En tot slot de koerier die niet overvallen wil worden: “Ik had het busje met traangas bij me ter verdediging. Ik ben namelijk koerier. In het verleden zijn al eerder collega’s van mij belaagd waarbij zij bedreigd werden en waarbij hun voertuig werd meegenomen.” Natuurlijk zijn er ook bange mensen die een mes bij zich hebben. Is het afpakken van het mes echter een oplossing van het wapengeweld op straat of schaft dit slachtoffer van een beroving gewoon opnieuw een mes aan: “Ik weet dat het niet is toegestaan om een mes bij mij te hebben in een uitgaansgebied. Ik had een mes bij mij omdat ik ooit een keer ben beroofd.”
Sommige mensen hebben altijd een mes bij zich. Het is onderdeel van hun gereedschap om hun werk uit te oefenen of zij voelen zich er veiliger door. Anderen dragen een mes als onderdeel van hun outfit. Afpakken heeft geen permanent effect. Ergens heeft de overheid gefaald en in plaats van het eigen beleid te onderzoeken worden ‘wapens’ in beslag genomen als symboolpolitiek. De ‘wapen’ dragende burger schaft een nieuw mes aan: “Ik ben reeds eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Dit is ook eerder voor het bij hebben van een mes, een vlindermes. Het mes dat nu bij mij is aangetroffen zat in mijn tas. Deze zit er altijd in. Ik gebruik hem eigenlijk nergens voor.”
De schijnwaarde van fouilleren wordt nog eens onderstreept door het volgende voorbeeld:
Een café bezoeker zegt dat een portier hem heeft geslagen na woorden met een van de medewerkers. “Toen ik uiteindelijk buiten kwam kreeg ik een opzettelijke klap op mijn gezicht van deze portier. Ik voelde en zag dat mijn gezicht aan de rechterzijde bloeden. (noot verbalisant: Verbalisant zag dat verdachte bloed op zijn rechterwang had net naast de neus.) Ik vroeg aan de agent of hij me kon helpen omdat ik op mijn gezicht geslagen was. Deze agent vertelde mij dat hij niets voor mij kon doen omdat hij niets gezien had. … Ik zei tegen de agent als je niets kan doen dan doe ik het zelf. Ik hoorde dat de agent tegen mij zei: “dat moet je zelf maar weten ik kan niets doen” of woorden van gelijke strekking. Hierop ben ik naar mijn woning gelegen aan de … gegaan. Ik heb daar een mes uit de keuken gepakt en ben weer terug naar de Dommelstraat gegaan. … Ik ben toen naar de desbetreffende agent gegaan en heb hem toen het mes laten zien. Ik zei toen tegen hem: “Kijk als jij niets doet doe ik het zelf”. Ik ben toen door de agenten aangehouden en geboeid.”
De man werd door de officier van justitie na twee dagen in vrijheid gesteld, omdat opzet om de portier letsel toe te brengen niet bewezen kon worden. Er was een wapen van straat gehaald, dat was het grote succes zal de overheid zeggen, maar wat is er gebeurd met de klacht van mishandeling van deze inwoner van Eindhoven? Waarom heeft de agent na de constatering van het bebloede gezicht van de persoon geen aangifte van mishandeling opgenomen. Is dat te veel werk en scoort het ‘ wapens uit het circuit halen’ beter?
Geen zelfstandige afweging
De wetgever heeft geprobeerd de besluitvorming rond preventief fouilleren zo zorgvuldig mogelijk op te zetten. Eerst vindt er in de gemeenteraad een discussie plaats met de Burgemeester over de wijziging van de APV om fouilleren in de gemeente mogelijk te maken. Zonder de wijziging in de APV kan de burgemeester geen risicogebied aanwijzen. In Eindhoven was alleen GroenLinks tegen de wijziging van de APV. “In de praktijk wordt overigens in veel gemeenten preventief fouilleren in de APV voorbereid, terwijl dit allerminst hoeft te betekenen dat bij politiek en gezagsdragers ook de wens of het voornemen bestaat om daadwerkelijk over te gaan tot preventief fouilleren. Er wordt dan wel gesproken van een slapende regeling. In
de gemeenteraad wordt in dit geval vaak afgesproken dat pas na een raadsdebat zal worden overgegaan tot het aanwijzen van een VRG,” staat in de ‘afweging over preventief fouilleren’ van de Politieacademie uit 2007. Uit onderzoek blijkt dat dit ook voor zeer kleine gemeenten het geval is. In slechts een zeer beperkt aantal gemeenten vindt er een fundamentele discussie plaats over het fouilleren. De wijziging van de APV in Eindhoven gebeurde niet naar aanleiding van behoefte van de beheersdriehoek. De PvdA burgemeester wilde duidelijk de mogelijkheid hebben om te gaan fouilleren, hoewel daar nog geen aanleiding toe was. De tweede stap om te gaan fouilleren is het aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied. De politie schrijft een rapport en op basis van die informatie neemt de burgemeester het besluit om een wijk als ‘war-zone’ te bestempelen. Burgemeester en politie zijn het altijd over de noodzaak van fouilleren eens. De burgemeester is in principe ook de baas van de politie, de korpsbeheerder. Er kan dan pas gefouilleerd worden, als de officier van justitie die deel uitmaakt van de beheersdriehoek een last afgeeft. De officier van justitie kan het fouilleren dus tegenhouden. Dit is gebeurd bij het project Ochtendgloren. De officier van justitie heeft daar geoordeeld dat er voldoende bewijs was van de ernst van het gevaar voor geweld op parkeerplaatsen langs de snelweg. In het algemeen volgt het openbaar ministerie echter trouw de politie en de burgemeester.
Bij het Openbaar Ministerie in Den Bosch waar de gemeente Eindhoven onder valt is men bewust van de ‘macht’ van de officier. In een discussiestuk van 24 oktober 2002 voor de leden van het Managementteam van het parket staat dat: “alhoewel de beslissing tot instellen van een veiligheidsrisicogebied primair is toegekend aan de burgemeester zij betekenisloos is als de Officier van justitie geen bevel tot preventief fouilleren afgeeft.” De memo sluit daarbij aan op een syllabus van raadsheer Verheul van het Gerechtshof Amsterdam: “De bevelsbevoegdheid van de OvJ biedt een extra waarborg dat de preventieve onderzoeksbevoegdheden een strafvorderlijk belang dienen. Het kan zijn dat na aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied door de burgemeester, de OvJ om redenen van strafvorderlijke aard geen gebruik wenst te maken van zijn bevelsbevoegdheid. Maar de kans daarop is gering gelet op het driehoeksoverleg dat aan de gebiedsaanwijzing voorafgaat.” Het parket Den Bosch kreeg de syllabus op 19 september 2002 toegestuurd van het Openbaar Ministerie in Amsterdam.
Het discussiestuk van 24 oktober 2002 wijst er ook op dat er “over het algemeen dient terughoudend gebruik gemaakt te worden van de nieuw verworven bevoegdheden, vanwege de hierna te noemen beperkingen als ook de behoorlijke politiecapaciteit die nodig is voor de uitvoering van de regeling.” En dat de “beperkingen voor toepassing kunnen worden gevonden in het grondwettelijke recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer of het verbod uit het EVRM op inmenging in het privéleven, tenzij er sprake is van een (zwaarwegend) openbaar belang.” Verheul wijst ook op het “bijzondere karakter van de maatregel. De zinsnede ‘ernstige vrees voor het ontstaan daarvan’ sluit aan bij de terminologie van de art. 175 en 176 Gemeentewet (noodbevoegdheden burgemeester). Vrees is een subjectief begrip. De vrees moet echter wel objectiveerbaar zijn, in de zin dat er in redelijkheid sprake van moet zijn.”
Op het parket is men er zich tevens van bewust dat er zelfstandig een positie moet worden ingenomen. “Het lijkt mij dat we daar iets van zouden moeten vinden,” schrijft Officier van Justitie Muijen van het parket op 20 augustus 2002.
Wat de officieren van justitie van het preventief fouilleren vonden en tevens van de mogelijkheid die zij hadden om het fouilleren tegen te houden is niet duidelijk. In de stukken van het parket Den Bosch zit geen standpuntbepaling. Het parket heeft dan ook geen afzonderlijke afweging gemaakt bij de drie fouilleeracties.
Fouilleren zonder kritiek
Fouilleren omdat het mag, fouilleren als politiek instrument om de spierballen te tonen, gebrek aan cijfers en analyses, geen inhoudelijke evaluaties… Zijn ingrijpende maatregelen wel in goede handen bij de beheersdriehoek in Eindhoven of doet men maar wat? De minister van Veiligheid en Justitie wil de wet op het preventief fouilleren oprekken, omdat de politie sneller naar het middel wil kunnen grijpen. Het is de vraag waarom de politie de Minister nodig heeft om nog ruimere bevoegdheden te krijgen. Gemeenteraad en Openbaar Ministerie zijn in het algemeen niet kritisch en de politie en de burgemeester kunnen alles voorstellen, van een serieus debat is toch geen sprake.
algemene stukken politie Brabant Zuid-Oost
eerste fouilleer actie in Eindhoven
tweede fouilleer actie in Eindhoven
derde fouilleer actie in Eindhoven
stukken van de gemeente Eindhoven
stukken parket Den bosh
Eindhovense Veiligheidsbarometer 2003