In de nacht van donderdag op vrijdag was ik werkzaam bij het bedrijf N. op het terrein R. Rond een uur of één ’s nachts tijdens een rookpauze kwam er een surveillerende politieauto langs. De agenten draaiden het terrein op en vroegen wat wij daar zo laat nog deden. Wij antwoorden dat we aan het werk waren, waarna de agenten vroegen waar we dan aan werkten gezien het tijdstip. Na een korte uitleg en een vriendelijke groet gingen de agenten verder met hun ronde. Op deze manier ben ik ook gewend dat het contact met politie in de nacht verloopt.
Rond een uur of half vier ’s nachts wederom een rookpauze. Deur open, sigaret en een kop thee erbij. Dit keer kwam een agent op de fiets langs, zonder licht nota bene! Ik groette de agent vriendelijk en meldde hem dat hij de tweede was die langs kwam en dat zijn collega’s al eerder waren geweest. Daarnaast vroeg ik of de politie vaker in de nacht met de fiets werkte. Tot op dit moment verwachtte ik nog normaal contact. De agent negeerde echter elke vraag of opmerking van mijn kant en vroeg direct naar mijn identiteitsbewijs. Ik had al snel door dat deze agent zijn dag niet had en werkte dan ook direct mee. Nadat de agent mijn gegevens had nagetrokken en genoteerd, werd mijn auto onderwerp van interesse. De agent vroeg of de auto van mij was, en zo ja, of de auto op mijn naam stond. Op beide vragen heb ik bevestigend gereageerd. Nadat ik tot op deze hoogte had meegewerkt probeerde ik nogmaals tot een gesprek te komen, dus vroeg ik de agent de reden van de staande houding. De agent antwoordde dat er veel werd ingebroken. Ik gaf aan dat ik het begreep. Met name omdat de agent alleen was en hij het zekere voor het onzekere moest nemen. Daar voegde ik aan toe dat wij hier aan het werk waren.
Ik stond inmiddels al bijna tien minuten met de agent te praten toen mijn collega A. S. op zijn sokken naar de deur kwam lopen. Hij zei lachend naar mij: “Jeetje, je trekt ze wel aan hè?” doelend op de agenten, en groette de agent. Wederom was de reactie van de agent enkel dat hij een legitimatie wilde zien. A. reageerde verbaast instemmend met een soort van schouderophalende bevestiging. Hij draaide zich hierop om en ging zijn portemonnee halen.
Toen A. terug kwam had hij zijn rijbewijs al uit zijn portemonnee gehaald. Hij vroeg met zijn rijbewijs in de hand vanuit de deuropening waarom de agent eigenlijk zijn identiteitsbewijs wilde zien. De agent antwoordde dat er veel wordt ingebroken op R. en dat hij wilde weten wie hij voor zich had. A. vroeg vervolgens waarom wij dan als verdacht gezien werden, aangezien wij hier gewoon aan het werk waren en ik enkel even buiten stond te pauzeren.
De agent mompelde iets in de trant van dat hij het gewoon wilde zien en ging op geen enkele vraag in. De hoofdagent had toen al lang door moeten hebben dat hij hier niet met een inbraak o.i.d. te maken had.
De agent wilde geen antwoord geven op de vragen van A., en bleef in verschillende vormen dezelfde vraag herhalen en zei tenslotte, “ik kan ook moeilijk gaan doen.”
A., inmiddels geïrriteerd door de stugge houding van de agent zei vervolgens iets in de trant van: “je doet maar, ik heb toch niks gedaan.” De agent stapte op dat moment snel en vastberaden naar binnen en meldde dat A. was aangehouden op basis van weigering van een ambtelijk bevel. A. deed een stapje terug en zei: “Wat ben je aan het doen, blijf van me af, ik heb mijn rijbewijs hier toch.”
De agent werkte A. de deur uit en sloeg hem in de boeien. A. had op dit moment elke vorm van verzet gestaakt omdat het hem ook wel duidelijk was dat hij nu aangehouden werd. De agent bleef echter vrij hardhandig in zijn aanpak alsof A. overmeesterd diende te worden. Hij werd uiteindelijk tegen het bord met de bedrijfsnaam aan geduwd en in de boeien geslagen. De agent vroeg vervolgens een auto om A. af te laten voeren. Aangezien het politiebureau zich op een steenworp afstand van de R. bevind was de assisterende auto binnen twee minuten ter plaatse.
Toen de andere agenten arriveerden besloot de hoofdinspecteur een ronde door het bedrijf te maken. Hoewel ik het hier helemaal niet mee eens was, heb ik hem zijn gang maar laten gaan aangezien het werk niet afgemaakt ging worden als hij ook besloot mij mee te nemen.
Ik heb de agent wel om een dienstnummer en naam gevraagd om hem in het logboek op te kunnen nemen. Ook vroeg ik of hij mij kon laten weten of en wanneer A. weer vrij zou komen aangezien er nog werk lag te wachten en hij de dienstdoende coördinator was. De agent belde na ca. 30 minuten op om te melden dat A. nog wel even mocht blijven.
Naar aanleiding van de verklaring, afgegeven door Jeroen Splint, Hoofdagent Basiseenheid A. O. wil ik tevens een aantal passages uit deze verklaring uitlichten die naar mijn mening niet op waarheid berusten.
J. Splint verklaart dat ik schrok, maar kalm bleef. Ik schrok echter helemaal nergens van en had de agent al van onder het viaduct aan zien komen fietsen. Vandaar ook mijn vriendelijke toenadering zoals eerder vermeld.
J. Splint verklaart dat hij mij gemeld heeft dat er nog een politieauto ter plaatse kwam. Dit heeft hij mij nooit verteld en ik betwijfel of dit überhaupt wel gebeurd is. De auto, opgeroepen na de aanhouding was er immers binnen twee minuten. Waar is al die tijd voorafgaande aan de aanhouding de noodhulp-auto dan gebleven?
J. Splint verklaart dat A. ineens naar binnen liep. Tevens verklaart hij dat hij vanwege de afstand tot A., ca. 2,5 meter, hij niet kon zien wat A. uit zijn portemonnee haalde. A. liep echter na een schouderophalende bevestiging naar binnen, naar aanleiding van de vraag zich te identificeren, om zijn portemonnee op te halen. De agent bleef hierop rustig wachten. A. kwam vervolgens terug en stond met zijn rijbewijs in de linkerhand in de deuropening, minder dan een meter van de agent af toen hij zich openlijk afvroeg waarom de agent zijn id. wilde zien. Het woord “nee” is hierbij niet gevallen. Ik zie dan ook niet in waarop de ‘weigering’ gebaseerd is.
De passage ter zake het niet voldoen aan een ambtelijk bevel is mijns inziens ook anders verlopen. A. ging de discussie aan met zijn id. in de hand over de reden waarom hij zijn id. moest tonen. J. Splint bleef herhaaldelijk de vragen negeren en zei tenslotte tegen A., “ik kan ook moeilijk gaan doen”. A. antwoordde hierop in de trant van, je doet maar, ik heb toch niks gedaan. Hierop deelde J. Splint mede dat A. bij deze was aangehouden wegens het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Een officiële waarschuwing vooraf kan ik mij niet herinneren.
J. Splint verklaart ook dat A. zich probeerde te ontrekken aan zijn aanhouding en het pand in wilde lopen. A. stond in ieder geval al in het pand, hij is er nooit uitgeweest. Tevens deed hij hooguit een stapje terug toen de agent plots een stap naar binnen deed. Ook wilde A. geen enkele keer van de agent weglopen. Wel heeft hij zijn arm omhoog bewogen zoals verklaart waarbij hij de vragen stelde als “wat doe je” en “blijf van me af”.
De verklaring is door mij naar waarheid opgemaakt en ondertekend te A. op 22 september 2009.
R.A. T.